Koloniale vraagstukken in
onze Oost
B
Te moeilijk?
Bloedtransfusie
NA DE EERSTE JAAR-RONDE
POLITIEK DER REGEERING
ZONDAG 10 JULI 1938
VAN WEEK TOT WEEK
HANDELSOVEREENKOMST
MET ZWEDEN
P.T.T. EN RADIO IN INDIË
Verlaging van luchtposttarief
gevraagd
Nederlandsch-Belgische rond
vlucht 1938
Houding tegenover inheemsche
beweging nog steeds dezelfde
Het optreden tegen de
P.N.I.
HERDENKING VAN DEN
GULDENSPORENSLAG
GRANAATWERPER ZWAAR
GEWOND
Het geschiedenis-onderwijs bezien
üit nationaal standpunt
Toen pater Constantijn van Barbangon in
1623 te Keulen zijn boek „De geheime
Paden van de Goddelijke liefde" had uit
gegeven, ontbrandde er een felle strijd tus
schen de aanhangers van de beide richtingen
te de theologie: de „moralisten" en de „mystie
ken". De eersten wilden niet, dat men de in
nige geheimen van het genadeleven zou betrek
ken in de volksprediking en de gewone gods
dienstoefening. Zij achtten de volmaaktheid
van de liefde niet weggelegd voor den man op
de straat. Slechts wie tot hooger volmaaktheid
keroepen was en dientengevolge de Evangelische
Raden ter harte nam, bereidde zich voor op het
teystieke leven. In de wereld moesten de men
schen de geboden onderhouden. Wilden zij vol
maakt zijn, dan moesten zij zich maar uit de
Gereld terugtrekken. Aan de geloovigen moest
dus gepredikt worden wat noodig Was om het
°hderhouden van de geboden te bevorderen.
Deze opvatting heeft in feite gezegevierd.
Gedurende de achttiende en de negentiende
®euw is men algemeen van den geschetsten ge-
dachtengang uitgegaan en nog in onze dagen
Beidt deze gedachtengang bij vele geestelijken
dis de meest voor de hand liggende en de meest
tegische. Het onderhouden van de geboden is
dl heel iets, nietwaar? Wie onzer zal zeggen,
dat hij daar altijd in slaagt? Is het dan niet
hcovaardig, als zondig mensch, te verlangen
baar de hoogste goederen van de genade? Er
kijn kloosterorden en kloosters genoeg voor wie
dich op bijzondere wijze wil vervolmaken. Ook
te de wereld kan men heilig zijn, door strenge
Wichtsbetrachting, door het zorgvuldig waar
nemen van de plichten van staat, door het
aanvaarden en geduldig verdragen van het lij
den, dat ons overkomt, door het beoefenen van
de nederigheid, de gehoorzaamheid en de lief
dadigheid. Méér te verlangen is gevaarlijk voor
de ziel. Zij dreigt zich dan immers te verliezen
te ijdele zelfbeschouwing en ten gronde te gaan
aan zelfoverschatting. Heeft een biechtvader
den indruk, dat iemand tot buitengewone deugd
Beroepen is, dan moet hü deze roeping eerbiedi
gen, doch het beste zal zijn, dat hij zijn be
schermeling onder de leiding stelt van beproef
de leermeesters in het geestelijk leven, en waar
Zou hij die eerder vinden dan in de kloosters?
Is niet het noviciaat een beproeving, speciaal
tegesteld om te onderzoeken of de ziel waarlijk
Beroepen werd tot de volmaaktheid?
Zulk onderscheid tusschen een vroom leven
te de wereld en een heilig leven in de kloos
terlijke afzondering wordt door het Evangelie
Zelf gerechtvaardigd in de bladzijde Waar sprake
te over den rijken jongeling. Het is ook over
eenkomstig de kerkelijke ordening van het reli-
Bieuze leven.
Ziedaar de argumenten, heden nog, evenals in
be zeventiende eeuw, aangevoerd door de zoo
genaamde moralistische of anti-mystieke rich
ting. Men kan er deze richting niet van be
schuldigen, dat zij vijandig zou zijn tegenover
be mystiek op zichzelf. Ze erkent er de waarde
en de beteekenis van. Doch ze maakt, voorzich
tigheidshalve, in de practijk groot voorbehoud.
Zóó groot voorbehoud, dat het mystieke genade
teven eenigermate of geheel buiten den ge
zichtskring van den gewonen geloovige komt te
liggen. Dit is het groote nadeel van de mora
listische richting. Haar populair deugdideaal
breidt zich in de breedte makkelijk uit, maar
bet voert zelden tot de toppen. Berekend op de
Broote massa, ziet het te licht voorbij, dat deze
biassa geheel is samengesteld uit afzonderlijke
Wenschen, die elk hun eigen mogelijkheden en
bun eigen behoeften hebben. Het streeft naar
eeh gemiddelde en maakt te licht de ziel te-
Vreden over de bereikte middelmatigheid. Voor-
bi de vereenzelviging van het onderhouden der
Beboden in de wereld met het maatschappelijk
tetsoen in de burgerlijke samenleving is een
Gevaarlijk uitvloeisel van de „anti-mystieke"
streving. Haar eenzijdigheid heeft tenslotte al
haar gebreken blootgelegd en wie den nood der
kielen in de tegenwoordige wereld eenigermate
kent, zal betreuren, dat de andere richting zoo-
keer werd veronachtzaamd.
Tot deze andere richting behoorde pater
Gonstantijn van Barbangon. Vandaar dat de uit-
Bave van zijn boek de aanleiding werd tot een
teller oplaaien der tegenstellingen, die reeds
hestonden. Men zocht hem voor te stellen als
ten gevaarlijk schrijver, uit wiens werk de be
goocheling der zielen moest volgen. Hiertegen
Verdedigde hij zich met klem, toen hij in 1629
ten nieuwe uitgave van „De Geheime Paden'
bezorgde. Aan het boek zelf veranderde hij niets,
teaar achter de inleiding plaatste hij een „Be-
teerking over dit boekje voor de vrome zielen
Van beider geslacht". Deze „Bemerking" heeft
biets van haar beteekenis verloren. Integendeel.
kon speciaal voor onzen tijd geschreven zijn.
tel den vorm van vragen en antwoorden, zooals
*te catechismus die kent, behandelt de schrijver
opmerkingen, welke naar voren zijn ge-
l'acht door zijn tegenstanders in het meenings-
terschil over de mystiek. Hij begint al dadelijk
teet de vraag:
-Zijn allerhande zielen bekwaam om den in-
Ud van dit boek in practijk te brengen en te
Genieten?"
Men voelt wel, dat hij hier het hart van de
Gestie raakt. Er is opgeworpen, dat de mystiek
biets zou zijn voor de gewone, weinig ontwik
kelde geloovigen, die in de wereld leven en hun
jterdsche beslommeringen hebben. Een hand-
'hing over de geheime paden der Goddelijke
de hebben zij heusch niet noodig. Laat ze
°h maar houden aan de geopenbaarde, alge-
een bekende waarheden, voorschriften en ge-
■eh. Dit is al moeilijk genoeg! Het mystieke
en is heusch te moeilijk voor de men-
tehem
r Constantijn echter beantwoordt deze
hod<
tevi
Rate;
te'Werping met de woorden: „Ja, allerhande
en zijn bekwaam om den inhoud van dit
kij in PraCt«k te brengen en te genieten, mits
0[^*het groote nederigheid heel eenvoudig pogen
j^bi'helijk te doen wat het leert en zich hierbij
heicj,6611 Vrij hart verlaten °P Gods Almogend-
te^te26 woorden geven het groote verschil tus-
ra).f'n heide richtingen duidelijk aan. De „mo-
q 'stte°he" richting legt allen nadruk op het
eh laten van den mensch. Hij moet de
geboden onderhouden, de zonde vermijden, de
godsvrucht beoefenen, de kerkelijke voorschrif
ten nakomen. De mystieke richting, die natuur
lijk niets van dit alles ontkent, legt toch meer na
druk op het werk van God. Zij erkent, dat God
den mensch kan uitverkiezen tot hooge gena
den. Heel duidelijk zet pater Constantijn van
Barbangon dit uiteen, waar hij antwoord geeft
op de vraag, of de zaken, in zijn boek behan
deld, niet veel te hoog zijn, zoodat zij ons klein
verstand ver te boven gaan. Hij zegt o.m.:
„Bedoelt men door die te-hooge-dingen de
gaven en genaden, welke God zooals in dit
boek wordt uiteengezet instort en mededeelt
aan de ziel als gevolg van de beoefening der
meditaties en verzuchtingen, dan Weet ge, dat
zij evenmin te hoog zijn om van Gods goedheid
langs den weg van smeeking en liefdevol gebea
verkregen te worden".
„Is het noodig die gaven en genaden te
kennen en haar wezen te doorgronden voordat
we haar kunnen bezitten?" vraagt een volgende
opwerping.
„Neen" zegt Pater Constantijn. „Zelfs bij het
mediteeren of verzuchten handelt diegene het
best en komt hij het eerst tot het vinden van
God, die daarbij op de meest eenvoudige wijze
te werk gaat zonder zich te vermeien in een
voorstelling van deze gaven of genaden."
De meening, als zou de toegang tot het
mystieke leven te moeilijk zijn voor den gewo
nen geloovige, wordt dus door pater Constan
tijn in elk opzicht bestreden. Het mystieke leven
is niet te moeilijk voor den gewonen geloovige.
Het is juist voor den gewone geloovige bestemd.
Het is niets anders, dan de groei en de volwas
senheid van den staat der heiligmakende ge
nade, ons bij het doopsel geschonken.
In onze dagen klinkt deze opvatting gloed
nieuw, en misschien zal de een of ander haai'
zelfs een beetje dweepziek vinden. Want wij zijn
aan deze heele denkwijze erg ontwtend.
Men bedenke dan, dat men hier niet te doen
heeft met een teruggetrokken en eenzelvig man,
die uit een soort kluizenaarsbestaan zijn theo
retische bespiegelingen over het leven in de
wereld te boek stelde. Pater Constantijn van
Barbangon was een heel practisch en heel reëel
man. Hij had van kindsbeen af practische moei
lijkheden gekend. Hij reorganiseerde in het bis
dom Keulen het vervallen geloofsleven door de
stichting van klooster bij klooster. Hij pakte die
reorganisatie handig aan zooals wij vandaag
zouden zeggen. Hij was geen afgezonderde droo-
mer, die de menschen overschatte, hij whs in
tegendeel een practicus, die de menschen ken
de. Hij zag ze niet eens op hun best, want hij
werkte onder volk, dat geestelijk verwaarloosd
was. Als iemand in die omstandigheden na bijna
twintigjarige werkdadigheid de stellingen ver
dedigt, die pater Constantijn verdedigde, dan
moet hij toch op ervaring kunnen steunen!
Inderdaad, wij, menschen, hebben een neiging
naar zelfoverschatting, maar we hebben ook
onze gemakzucht, die ons gaarne bij tijd en
wijle ons zelf doet onderschatten en ons in
fluistert, dat iets „te moeilijk" is, eenvoudig
omdat wij het nooit geprobeerd hebben en om
dat wij ook een beetje bevreesd zijn, het te pro-
beeren. De gemakkelijkste theorie schijnt ons
dan meteen de minst gevaarlijke.
Doch het hedendaagsche leven onthult wtel
duidelijk, dat er iets ontbreekt aan de geloofs
kracht van de katholieke massa's, zelfs waar
zij toch naar het uiterlijk nog heel plichtsge'
trouw leven. Velen durven zich dat niet beken
nen en noemen deze zienswijze een „pessimis
tische" alsof hiermede ware aangetoond, dat
ze onjuist zou zijn! Wij gelooven, dat pater
Constantijn dien men deswege eerder van
„optimisme" zal verdenken! zoowel door zijn
arbeid in het bisdom Keulen als door zijn boek
over de Geheime Paden der Goddelijke Liefde
een practisch antwoord heeft geboden op een
der grootste problemen van onzen tijd: het pro
bleem van den massa-afval door de wijkende
geloofskracht.
A. V. D.
De regeeringspersdienst bericht:
Te 's Gravenhage werd een overeenkomst ge
sloten tusschen de regeeringen van Nederland
en Zweden ter voortzetting van de regeling der
handelsbetrekkingen tusschen beide landen.
Deze overeenkomst is met ingang van 1 Juli
1938 in werking getreden.
BATAVIA, 9 Juli (Aneta). In het afdeelings-
verslag van den Volksraad betreffende de be
grooting van den P.T.T.-dienst voor 1939, wordt
o.m. aangedrongen op een verlaging van het
luchtposttarief naar Nederland, althans op
gelijkstelling van de tarieven in beide richtin
gen. Eenige leden gaven in overweging de
commissie voor coördinatie tusschen luchtvaart
en radio-diensten op breeder basis te stellen,
of een andere commissie te benoemen, ten einde
een coördinatie tusschen alle militaire en ci
viele verbindingsdiensten tot stand te brengen.
Het grootste deel van het verslag maken de
opmerkingen inzake den radio-bmroep uit.
Hierbij wordt aangedrongen op het scheppen
van een wettelijke basis voor den vereenigings-
omroep en het hooren van den volksraad bij
een eventueele verlenging van de N.I.R.O.M.-
cbncessie, terwijl de ontwikkeling van den Oos-
terschen Radio-Omroep eveneens uitvoerig
werd besproken.
In aansluiting bij een vorige mededeeling be
treffende de Nederlandsch-Belgische rondvlucht
1938 kan nog de juiste röute gemeld worden
welke de vloot zal volgen na vertrek van
Schiphol.
15 Juli Ypenburg, Eindhoven, Roermond,
Luik, Huy, St. Hubert.
16 Juli St. Hubert, Dinant, Namur, Brussel,
Gent, Le Zoute.
17 Juli Le Zoute, Zeeuwsche en Zuid-Hol-
landsche eilanden, Ypenburg (Schiphol).
Landingen zullen worden gemaakt op den
eersten dag te Ypenburg, Eindhoven en St.
Hubert, op den tweeden dag te Knocke/Zoute
en op den laatsten dag op Ypenburg.
Voor deelneming aan deze vlucht hebben
zich reeds vele bekende vliegers uit binnen- en
buitenland aangemeld.
BATAVIA, 9 Juli (Aneta). Verschenen
is memorie van antwoord op het politieke
gedeelte van de algemeene beschouwingen
van den volksraad.
Getrouw aan haar standpunt gaat de regee
ring ook ditmaal niet in op de opmerkingen in
zake de betrekkingen tusschen het opperbestuur
en de regeering in Nederlandsch-Indië, doch
volstaat zij met de opmerking, dat van beide
zijden gestreefd wordt naar zoo goed mogelijk
wederzijdsch begrijpen en behartiging van het
rijksbelang. De regeering ontkent, dat dit ter
rein zou beheerscht worden door tegenstelling
en wrijvingen, zooals geruchten soms zouden
doen gelooven. De regeering ziet vooralsnog
geen moeilijkheid tot practische verwezenlijking
van het denkbeeld, een „imperiale commissie"
in te stellen, ten einde een persoonlijk contact
tusschen leidende politieke figuren in Neder
land en in Indië te bewerkstelligen.
De regeering wijst het oordeel van sommige
leden af, als zou nog te weinig rekening ge
houden worden met de belangen van de groote
massa en als zou zij in verschillende opzichten
in gebreke zijn gebleven ten aanzien van haar
taak jegens de inheemsche bevolking. Zij wijst
eveneens de meening af, als zou in de praktijk
niet veel van een verdere ontvoogding van
het inheemsch bestuur zijn terechtgekomen.
Van bijzondere behandeling in ongunstigen
zin van inheemsche landsdienaren is geen
sprake.
De regeering acht het oogenblik nog niet ge
komen voor een herziening van de Indische
staatsregeling, wat de verhouding tusschen re
geering en volksraad betreft, evenmin acht zij
den tijd gekomen voor de verleening van en
quête-recht.
De regeering staat afwijzend tegenover een
verandering in het aantal leden van het col
lege van gedelegeerden. Een wetsontwerp tot
uitbreiding van de bevoegdheden van genoemd
college is bij de adviseurs der regeering in be
handeling.
Tegenover de inheemsche beweging staat de
regeering niet anders dan in vorige jaren. De
regeering oordeelt haar meermalen geformu
leerde uitspraken hieromtrent onmiskenbaar
duidelijk. Tusschen die uitspraken en het op
treden jegens de P. N. I. bestaat geen tegen
spraak. Het ernstig vermoeden bestaat, dat in
kringen van de P.N.I. te Soerabaja, Batavia en
Bandoeng een actie wordt gevoerd, welke scha
delijk is voor de openbare orde, welk vermoeden
door de resultaten der huiszoekingen is be
vestigd.
Van een onderscheid tusschen het optreden
egens de inheemsche beweging en organisaties
als de N.S.B. is geen sprake. In het optreden
ten aanzien van de Kepandoean Rajat Indone
sia is geen wijziging gekomen. Dat op deze
organisatie meer in het bijzonder wordt gelet,
vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat zij
te beschouwen is als een padvindersorganisa
tie van de P.N.I.
De regeering acht geen voldoende redenen
aanwezig om tegenover het aangekondigde be
zoek van eenige voormannen der N.S.B. anders
te staan dan bij vorige bezoeken van der gelij
ken aard. Uiteraard zal er streng worden ge
waakt tegen ordeverstoring.
De regeering beantwoordt voorts uitvoerig de
vragen inzake de toepassing van interneerin-
gen.
Zij verzekert verder, dat zij zich terdege bewust
is van de nooden der Indo-Europeesche groep
Naar vermogen bevordert zij voorzieningen
welke geëigend zijn nieuwe mogelijkheden te
openen.
Defensie
In de paragraaf betreffende de defensie
maakt de regeering er bezwaar tegen om
de defensie-uitgaven, welke thans ten laste
van den gewonen dienst komen, door een
leening te consolideeren. Evenmin acht zij
een reëel belang aanwezig bij de creatie
van een speciaal defensiefonds in plaats
van of naast de thans bestaande construc
tie.
Volgens haar inzien ware, voorloopig althans
die figuur zonder verder complicaties te hand
haven, zoolang het defensie-uitvoerrecht blijft
geheven, dus tot einde 1939. Vóór 1940 zal dan
nog gelegenheid te over zijn om zich over deze
materie nader te beraden.
De raming van het Nederlandsche aandeel
in de Indische vlootkosten voor 1939 is voor
loopig gesteld op een gelijk bedrag als voor 1938
is bepaald. De versterking van de zeemacht
wordt regelmatig en volgens het plan, dat aan
den volksraad bekend is, voortgezet.
Ten aanzien van de uitgaven voor het leger
merkt de regeering op, dat de indruk als zou
men „den pas markeeren", onjuist is. Niet in
de eerste plaats mag worden gelet op de ver
schillen in het uitgavenniveau van jaar op jaar.
doch men dient de fluctuaties over een reeks
van jaren in beschouwing te nemen. De instel
ling van een commissie op breede basis ter be
studeering van het vraagstuk, welke industrieën
in het belang van de oorlogsvoorbereiding hier
te lande moeten worden gevestigd, kan bin
nenkort worden verwacht.
De uitgewerkte voorstellen inzake de oprich
ting van een fabriek voor gasmaskers te Ban
doeng hebben de regeering een dezer dagen
bereikt.
school een granaat uit zijn handen laten val
len, tengevolge waarvan zijn rechtervoet werd
verbrijzeld.
MAGELANG, 9 Juli. (Aneta). Bij het gra-
naatwerpen heeft een leerling van de kader-
De stichting NÓord-NederlandVlaanderen
heeft Zaterdagmiddag in hotel Zeerust te
Scheveningen haar algemeene ledenvergadering
gehouden.
In deze bijeenkomst hebben dr. N. B. Ten
haeff, rector van het Vrijzinnig Christelijk Ly
ceum te 's-Gravenhage en prof. dr. ir. Stan
Leurs, voorzitter van den Vlaamschen Touris-
tenbond, gesproken over: „Het geschiedenis
onderwijs bezien uit nationaal standpunt".
D'r. Tenhaeff hoopte, dat wij het cultuur
historische zuiver cultuurhistorisch zullen blij
ven zien, zonder nevenbedoelingen en zonder
ressentiment. Wij, hier in het Noorden, hebben
behoefte aan zakelijke informatie over het „on
bekende" België.
Spr. herinnerde aan de in 1938 te Genève
door België en Nederland geteekende verkla
ring over het geschiedenisonderwijs. Tusschen
België en ons land zou een coöperatie op histo
risch gebied als tusschen de Skandinavische
staten onderling' mogelijk zijn.
Prof. Stan Leurs zeide, dat, wanneer het
gaat om nationale geschiedenis dit beteekent
volksnationaai en niet staatsnationaal. Wanneer
in België een volksche geschiedenis en niet
een fictieve Belgische geschiedenis wordt on
derwezen kan de toenadering tusschen België
en Nederland aan de hand van het historisch
onderwijs als vanzelf worden opgelost.
Spr. bestreed de stelling van geschiedschrij
vers als Pirenne, Fruin en Colenbrander, dat
de scheur tusschen Nederlanders en Vlamingen
bij den opstand in de 16e eeuw zou zijn toe te
schrijven aan een verschil in oriëntatie.
De Noord-Nederlanders, aldus spreker, zou
den beter moeten worden ingelicht voor wat
1830 betreft en de Vlaamsche beweging, die
zulk een integreerend deel uitmaakt van de
Nederlandsche geschiedenis.
Des avonds heeft het gezelschap, in samen
werking met de Vlaamsch-Hollandsche ver-
eeniging „Hou ende trou", den Guldensporen
slag herdacht.
In deze bijeenkomst hebben mr. W. J. L. van
Es en de Vlaamsche dichter Wies Moens ge
sproken.
Mr. van Es zette de beteekenis van Oen Gul
densporenslag uiteen. Men kan er den grond
slag in zien van een ontluikende nationale
dietsche gedachte, die ver de grenzei) van het
toenmalige Vlaanderen overschrijdt.
Indien men afziet van toevallige uiterlijke
vormen, met name monarchie of republiek,
dictatuur of democratie, wordt op dit oogen
blik Europa beheerscht vooral door de vraag
of de staat Romeinsch imperialistisch zal zijn
of „volksch".
De strijd om die vraag heeft eeuwen ge
duurd en de slag der gulden sporen is daarvan
de hoogste uiting.
Spr. meent, dat dit de ruimere beteekenis
van den slag der gulden sporen als historisch
feit is.
De heer Moens betoogde, dat 11 Juli 1302 'n
Dietsche, een Nederlandsche dag was, omdat
de Vlaamsche overwinning, die toen werd be
haald, van beslissenden invloed is geweest op
de Nederlandsche „wezens-grens" in het Zei
den, zooals die heden nog bestaat.
Het menschelijk lichaam bezit een bijna
volkomen individualiteit; het kleinste
onderdeel van elk lichaam vertoont nog
aparte eigenschappen. Zelfs het eiwit, dat in
de lichaamscellen gevonden wordt, is bij ieder
een verschillend. Vandaar dan ook, dat de spijs
vertering bestaat in het afbreken van het
voedsel tot op zeer eenvoudige scheikundige
bestanddeelen; en de eigenlijke voeding bestaat
uit het vormen van eigen materiaal uit die
eenvoudige bouwsteenen. Het is alsof een school
wordt afgebroken en met de steenen daarvan
een kerk wordt gebouwd.
In het algemeen vereenigt het lichaam zich
niet met lichaamsdeelen van andere menschen.
Wanneer iemand b.v. door brandwonden een
groot huiddefect heeft, zou het zeer gemakke
lijk zijn, indien men hem een stuk huid van
een ander zou kunnen geven. Maar dat gaat
niet. Ook heeft men b.v. vaak geprobeerd om
bepaalde klieren van den eenen mensch op
den ander over te planten, b.v. onder de huid
of in de buikholte. Maar dat gaat ook niet.
Daarom was het nu de groote vraag, of het
bloed van den eenen mensch, ingespoten in
de aderen van een ander, daarin blijft leven;
dat komt dus daar op neer, of de roode bloed
lichaampjes in leven blijven. Een zeer moeilijk
onderwerp voor het onderzoek en niet van te
voren te beslissen.
Velen waren van den spoedigen dood van de
bloedlichaampjes in de aderen van een ander
zoo zeer overtuigd, dat zij de geneeskrachtige
werking van de bloedtransfusie niet eens aan
die bloedlichaampjes toeschreven. Sommigen
zeiden, dat het slechts de vochttoevoer was,
die genezend werkte; anderen zeiden, dat de
heilzame werking daardoor ontstond, doordat
het vreemde bloed het lichaam prikkelde tot
vorming van nieuw eigen bloed.
Het is ook voor den leek in te zien, dat het
bewijs van het in het leven blijven niet zoo
heel gemakkelijk te leveren was. Indirect wa
ren er wel aanwijzingen: b.v. vóór de bloed
transfusie was er een bloedkleurstofgehalte van
40 pet., na de transfusie van 60 pet. Dit laatste
percentage bleef dan 3 a 4 weken op peil, om
daarna (bij sommige ziekten en vooral bij de
doodelijke bloedarmoede of pernicieuze anae-
mie) weer te zakken. Daaruit zou men dan con-
cludeeren, dat het vreemde bloed bleef leven;
maar een strikt bewijs was het allerminst.
Hoe moet men dit toch bewijzen? Men heeft
geprobeerd gekleurde bloedlichaampjes in te
spuiten, maar dit bleek ook tot niets te leiden.
Toch, wanneer het niet mogelijk is, om de
eigen van de vreemde lichaampjes te onder
scheiden, lijkt het ook niet mogelijk, om in
deze kwestie ooit achter de waarheid te komen.
Een interessant onderzoek daarover is ver
richt door Dr. H. J. N. Dekkers in het O. L.
Vr. Gasthuis te Amsterdam. Het was n.l. aan
twee Amerikaansche onderzoekers Landsteiner
en Levine (de eerste is geboren Oostenrijker)
gebleken, dat er nog andere bloedgroepen be
staan dan de gewone der „klassieke" groepen
A, B, AB en O. Onafhankelijk daarvan be
staan er ook nog een groep M, N en MN, d.w.z.
behalve de eigenschap tot de groepen A, B, AB
en O te behooren, behoort elk bloed ook nog
tot de groep M, N, of MN. Juist zooals men
de menschen verdeelen kan volgens hun lengte
en dan ook nog volgens hun haarkleur.
Nu, die groepen M, N en MN laten zich
evenals de andere door agglutinatie onderken
nen. Menschenbloed werd bij konijnen ingespo
ten en nu ontwikkelt het konijn stoffen, die
in staat zijn dit menschenbloed te agglutinee-
ren, d.w.z. te doen samenklonteren. Deze stof
fen heeten agglutininen en zijn specifiek;
d.w.z. ze werken alleen op dat bepaalde soort
bloed, dat ingespoten is. Daardoor kan men
natuurlijk dan de verschillende soorten bloed
onderscheiden en toen bleek, dat er nog an
dere groepen waren dan de klassieke. Met
behulp van deze kennis is het nu mogelijk, om
den levensduur van bij menschen ingespoten
bloed te bepalen. De ontvanger behoort tot de
groep A en de gever ook; maar de ontvanger
behoort tot de groep M en de gever tot de
groep N. Een serum nu met een agglutinine
tegen N agglutineert dus de bloedlichaampjes
van den gever, maar niet die van den ont
vanger. Dit is nu het beginsel, waarop het on
derzoek van Dr. Dekkers gebaseerd is. Enkele
dagen, een week, twee weken en later na de
transfusie wordt het bloed van den ontvanger
onderzocht en nagezien of er nog twee ver
schillende soorten bloedlichaampjes in aanwe
zig zijn. De methode is hier natuurlijk wat
eenvoudig voorgesteld: Het konijnenserum,dat
op zeer ingewikkelde wijze gewonnen moet
worden, wordt in aanraking gebracht met het
te onderzoeken bloed, en dan wordt er op ge
let, of er nog agglutinatie optreedt: zoo ja,
dan is dit een bewijs, dat er nog bloed van
den gever in de aderen van den ontvanger
stroomt. De onderzoeker heeft nu een positief
resultaat bereikt: het is gebleken, dat ze langer
dan drie maanden in het leven kunnen blij
ven.
Zulk een onderzoek brengt nog al wat moei
lijkheden met zich: waar alle bloedgevers van
daan te halen? Gelukkig zijn er behulpzame
menschen; de leden van de R. K. Vereeni-
ging E. H. B. O. hebben zich ter beschikking
gesteld, om als bloedgever te fungeeren voor
de patiënten van het O. L. Vr. Gasthuis en de
directeur heeft daardoor een bloedtransfusie
dienst kunnen oprichten. Dezelfde leden heb
ben ook aan het juist besproken onderzoek
deelgenomen (of liever hun deel gegeven).
Een ander belangrijk onderzoek betreft de
verdeeling der bloedgroepen over de wereld.
Het is n.l. in het geheel niet zoo, dat er van
elk der vier bloedgroepen 25 pet. bestaan. Het
eerste onderzoek is door de Hirszfelds tijdens
den wereldoorlog in Macedonië verricht; hier
bij bleek, dat de factor B (dus de groep B en
AB) hoe langer zoo sterker werd van het Wes
ten naar het Oosten. De Engelschen hadden
maar 10 pet., de Japanners 50 pet.
Inderdaad is het door latere onderzoekingen
gebleken, dat de verdeeling der bloedgroepen
voor een gedeelte afhangt van de geografische
ligging; maar voor een ander deel wordt zij
bepaald door het ras. Van onze landgenooten
is het vooral Dr. H. J. T. Bijlmer, die deze
zaak onderzocht en hij komt, op grond van
eigen onderzoek, en van de vergelijkingen met
wat anderen gevonden hebben, tot de bovenge
noemde conclusies. Maar hij helt er toe over,
om aan het milieu, d.w.z. het klimaat, de
grootste waarde toe te kennen. Maar nu zou
men ook graag willen weten, welke bloedgroep
de eerste menschen gehad hebben, en hoe de
verdeeling langzamerhand tot stand geko
men is.
Het ongeluk is, dat men nog niet weet, wat
die bloedgroepen eigenlijk te beteekenen heb
ben. Staan zij in verband met andere lichaams
eigenschappen? Moeilijk is 't om aan te ne
men, dat zij niets anders zijn dan een spe
ling der natuur. Maar voordat men weet, in
hoeverre de bloedgroepen samenhangen met de
lichaamsconstitutie, is het onmogelijk te be
grijpen, welke invloeden van klimaat en le
venswijze daarop invloed hebben uitgeoefend.
Hier liggen nóg schoone raadselen, en wie weet
of de oplossing daarvan ons niet weer een heel
nieuw licht geeft op het wezen en werken van
het menschelijk lichaam.
Dr. TH. H. SCHLICHTING.
oven het recht op eigendom gaat
het recht op leven en beide rech
ten liggen verankerd inde natuurwet.