Koloniale vraagstukken in onze Oost B Te moeilijk? Bloedtransfusie NA DE EERSTE JAAR-RONDE POLITIEK DER REGEERING ZONDAG 10 JULI 1938 VAN WEEK TOT WEEK HANDELSOVEREENKOMST MET ZWEDEN P.T.T. EN RADIO IN INDIË Verlaging van luchtposttarief gevraagd Nederlandsch-Belgische rond vlucht 1938 Houding tegenover inheemsche beweging nog steeds dezelfde Het optreden tegen de P.N.I. HERDENKING VAN DEN GULDENSPORENSLAG GRANAATWERPER ZWAAR GEWOND Het geschiedenis-onderwijs bezien üit nationaal standpunt Toen pater Constantijn van Barbangon in 1623 te Keulen zijn boek „De geheime Paden van de Goddelijke liefde" had uit gegeven, ontbrandde er een felle strijd tus schen de aanhangers van de beide richtingen te de theologie: de „moralisten" en de „mystie ken". De eersten wilden niet, dat men de in nige geheimen van het genadeleven zou betrek ken in de volksprediking en de gewone gods dienstoefening. Zij achtten de volmaaktheid van de liefde niet weggelegd voor den man op de straat. Slechts wie tot hooger volmaaktheid keroepen was en dientengevolge de Evangelische Raden ter harte nam, bereidde zich voor op het teystieke leven. In de wereld moesten de men schen de geboden onderhouden. Wilden zij vol maakt zijn, dan moesten zij zich maar uit de Gereld terugtrekken. Aan de geloovigen moest dus gepredikt worden wat noodig Was om het °hderhouden van de geboden te bevorderen. Deze opvatting heeft in feite gezegevierd. Gedurende de achttiende en de negentiende ®euw is men algemeen van den geschetsten ge- dachtengang uitgegaan en nog in onze dagen Beidt deze gedachtengang bij vele geestelijken dis de meest voor de hand liggende en de meest tegische. Het onderhouden van de geboden is dl heel iets, nietwaar? Wie onzer zal zeggen, dat hij daar altijd in slaagt? Is het dan niet hcovaardig, als zondig mensch, te verlangen baar de hoogste goederen van de genade? Er kijn kloosterorden en kloosters genoeg voor wie dich op bijzondere wijze wil vervolmaken. Ook te de wereld kan men heilig zijn, door strenge Wichtsbetrachting, door het zorgvuldig waar nemen van de plichten van staat, door het aanvaarden en geduldig verdragen van het lij den, dat ons overkomt, door het beoefenen van de nederigheid, de gehoorzaamheid en de lief dadigheid. Méér te verlangen is gevaarlijk voor de ziel. Zij dreigt zich dan immers te verliezen te ijdele zelfbeschouwing en ten gronde te gaan aan zelfoverschatting. Heeft een biechtvader den indruk, dat iemand tot buitengewone deugd Beroepen is, dan moet hü deze roeping eerbiedi gen, doch het beste zal zijn, dat hij zijn be schermeling onder de leiding stelt van beproef de leermeesters in het geestelijk leven, en waar Zou hij die eerder vinden dan in de kloosters? Is niet het noviciaat een beproeving, speciaal tegesteld om te onderzoeken of de ziel waarlijk Beroepen werd tot de volmaaktheid? Zulk onderscheid tusschen een vroom leven te de wereld en een heilig leven in de kloos terlijke afzondering wordt door het Evangelie Zelf gerechtvaardigd in de bladzijde Waar sprake te over den rijken jongeling. Het is ook over eenkomstig de kerkelijke ordening van het reli- Bieuze leven. Ziedaar de argumenten, heden nog, evenals in be zeventiende eeuw, aangevoerd door de zoo genaamde moralistische of anti-mystieke rich ting. Men kan er deze richting niet van be schuldigen, dat zij vijandig zou zijn tegenover be mystiek op zichzelf. Ze erkent er de waarde en de beteekenis van. Doch ze maakt, voorzich tigheidshalve, in de practijk groot voorbehoud. Zóó groot voorbehoud, dat het mystieke genade teven eenigermate of geheel buiten den ge zichtskring van den gewonen geloovige komt te liggen. Dit is het groote nadeel van de mora listische richting. Haar populair deugdideaal breidt zich in de breedte makkelijk uit, maar bet voert zelden tot de toppen. Berekend op de Broote massa, ziet het te licht voorbij, dat deze biassa geheel is samengesteld uit afzonderlijke Wenschen, die elk hun eigen mogelijkheden en bun eigen behoeften hebben. Het streeft naar eeh gemiddelde en maakt te licht de ziel te- Vreden over de bereikte middelmatigheid. Voor- bi de vereenzelviging van het onderhouden der Beboden in de wereld met het maatschappelijk tetsoen in de burgerlijke samenleving is een Gevaarlijk uitvloeisel van de „anti-mystieke" streving. Haar eenzijdigheid heeft tenslotte al haar gebreken blootgelegd en wie den nood der kielen in de tegenwoordige wereld eenigermate kent, zal betreuren, dat de andere richting zoo- keer werd veronachtzaamd. Tot deze andere richting behoorde pater Gonstantijn van Barbangon. Vandaar dat de uit- Bave van zijn boek de aanleiding werd tot een teller oplaaien der tegenstellingen, die reeds hestonden. Men zocht hem voor te stellen als ten gevaarlijk schrijver, uit wiens werk de be goocheling der zielen moest volgen. Hiertegen Verdedigde hij zich met klem, toen hij in 1629 ten nieuwe uitgave van „De Geheime Paden' bezorgde. Aan het boek zelf veranderde hij niets, teaar achter de inleiding plaatste hij een „Be- teerking over dit boekje voor de vrome zielen Van beider geslacht". Deze „Bemerking" heeft biets van haar beteekenis verloren. Integendeel. kon speciaal voor onzen tijd geschreven zijn. tel den vorm van vragen en antwoorden, zooals *te catechismus die kent, behandelt de schrijver opmerkingen, welke naar voren zijn ge- l'acht door zijn tegenstanders in het meenings- terschil over de mystiek. Hij begint al dadelijk teet de vraag: -Zijn allerhande zielen bekwaam om den in- Ud van dit boek in practijk te brengen en te Genieten?" Men voelt wel, dat hij hier het hart van de Gestie raakt. Er is opgeworpen, dat de mystiek biets zou zijn voor de gewone, weinig ontwik kelde geloovigen, die in de wereld leven en hun jterdsche beslommeringen hebben. Een hand- 'hing over de geheime paden der Goddelijke de hebben zij heusch niet noodig. Laat ze °h maar houden aan de geopenbaarde, alge- een bekende waarheden, voorschriften en ge- ■eh. Dit is al moeilijk genoeg! Het mystieke en is heusch te moeilijk voor de men- tehem r Constantijn echter beantwoordt deze hod< tevi Rate; te'Werping met de woorden: „Ja, allerhande en zijn bekwaam om den inhoud van dit kij in PraCt«k te brengen en te genieten, mits 0[^*het groote nederigheid heel eenvoudig pogen j^bi'helijk te doen wat het leert en zich hierbij heicj,6611 Vrij hart verlaten °P Gods Almogend- te^te26 woorden geven het groote verschil tus- ra).f'n heide richtingen duidelijk aan. De „mo- q 'stte°he" richting legt allen nadruk op het eh laten van den mensch. Hij moet de geboden onderhouden, de zonde vermijden, de godsvrucht beoefenen, de kerkelijke voorschrif ten nakomen. De mystieke richting, die natuur lijk niets van dit alles ontkent, legt toch meer na druk op het werk van God. Zij erkent, dat God den mensch kan uitverkiezen tot hooge gena den. Heel duidelijk zet pater Constantijn van Barbangon dit uiteen, waar hij antwoord geeft op de vraag, of de zaken, in zijn boek behan deld, niet veel te hoog zijn, zoodat zij ons klein verstand ver te boven gaan. Hij zegt o.m.: „Bedoelt men door die te-hooge-dingen de gaven en genaden, welke God zooals in dit boek wordt uiteengezet instort en mededeelt aan de ziel als gevolg van de beoefening der meditaties en verzuchtingen, dan Weet ge, dat zij evenmin te hoog zijn om van Gods goedheid langs den weg van smeeking en liefdevol gebea verkregen te worden". „Is het noodig die gaven en genaden te kennen en haar wezen te doorgronden voordat we haar kunnen bezitten?" vraagt een volgende opwerping. „Neen" zegt Pater Constantijn. „Zelfs bij het mediteeren of verzuchten handelt diegene het best en komt hij het eerst tot het vinden van God, die daarbij op de meest eenvoudige wijze te werk gaat zonder zich te vermeien in een voorstelling van deze gaven of genaden." De meening, als zou de toegang tot het mystieke leven te moeilijk zijn voor den gewo nen geloovige, wordt dus door pater Constan tijn in elk opzicht bestreden. Het mystieke leven is niet te moeilijk voor den gewonen geloovige. Het is juist voor den gewone geloovige bestemd. Het is niets anders, dan de groei en de volwas senheid van den staat der heiligmakende ge nade, ons bij het doopsel geschonken. In onze dagen klinkt deze opvatting gloed nieuw, en misschien zal de een of ander haai' zelfs een beetje dweepziek vinden. Want wij zijn aan deze heele denkwijze erg ontwtend. Men bedenke dan, dat men hier niet te doen heeft met een teruggetrokken en eenzelvig man, die uit een soort kluizenaarsbestaan zijn theo retische bespiegelingen over het leven in de wereld te boek stelde. Pater Constantijn van Barbangon was een heel practisch en heel reëel man. Hij had van kindsbeen af practische moei lijkheden gekend. Hij reorganiseerde in het bis dom Keulen het vervallen geloofsleven door de stichting van klooster bij klooster. Hij pakte die reorganisatie handig aan zooals wij vandaag zouden zeggen. Hij was geen afgezonderde droo- mer, die de menschen overschatte, hij whs in tegendeel een practicus, die de menschen ken de. Hij zag ze niet eens op hun best, want hij werkte onder volk, dat geestelijk verwaarloosd was. Als iemand in die omstandigheden na bijna twintigjarige werkdadigheid de stellingen ver dedigt, die pater Constantijn verdedigde, dan moet hij toch op ervaring kunnen steunen! Inderdaad, wij, menschen, hebben een neiging naar zelfoverschatting, maar we hebben ook onze gemakzucht, die ons gaarne bij tijd en wijle ons zelf doet onderschatten en ons in fluistert, dat iets „te moeilijk" is, eenvoudig omdat wij het nooit geprobeerd hebben en om dat wij ook een beetje bevreesd zijn, het te pro- beeren. De gemakkelijkste theorie schijnt ons dan meteen de minst gevaarlijke. Doch het hedendaagsche leven onthult wtel duidelijk, dat er iets ontbreekt aan de geloofs kracht van de katholieke massa's, zelfs waar zij toch naar het uiterlijk nog heel plichtsge' trouw leven. Velen durven zich dat niet beken nen en noemen deze zienswijze een „pessimis tische" alsof hiermede ware aangetoond, dat ze onjuist zou zijn! Wij gelooven, dat pater Constantijn dien men deswege eerder van „optimisme" zal verdenken! zoowel door zijn arbeid in het bisdom Keulen als door zijn boek over de Geheime Paden der Goddelijke Liefde een practisch antwoord heeft geboden op een der grootste problemen van onzen tijd: het pro bleem van den massa-afval door de wijkende geloofskracht. A. V. D. De regeeringspersdienst bericht: Te 's Gravenhage werd een overeenkomst ge sloten tusschen de regeeringen van Nederland en Zweden ter voortzetting van de regeling der handelsbetrekkingen tusschen beide landen. Deze overeenkomst is met ingang van 1 Juli 1938 in werking getreden. BATAVIA, 9 Juli (Aneta). In het afdeelings- verslag van den Volksraad betreffende de be grooting van den P.T.T.-dienst voor 1939, wordt o.m. aangedrongen op een verlaging van het luchtposttarief naar Nederland, althans op gelijkstelling van de tarieven in beide richtin gen. Eenige leden gaven in overweging de commissie voor coördinatie tusschen luchtvaart en radio-diensten op breeder basis te stellen, of een andere commissie te benoemen, ten einde een coördinatie tusschen alle militaire en ci viele verbindingsdiensten tot stand te brengen. Het grootste deel van het verslag maken de opmerkingen inzake den radio-bmroep uit. Hierbij wordt aangedrongen op het scheppen van een wettelijke basis voor den vereenigings- omroep en het hooren van den volksraad bij een eventueele verlenging van de N.I.R.O.M.- cbncessie, terwijl de ontwikkeling van den Oos- terschen Radio-Omroep eveneens uitvoerig werd besproken. In aansluiting bij een vorige mededeeling be treffende de Nederlandsch-Belgische rondvlucht 1938 kan nog de juiste röute gemeld worden welke de vloot zal volgen na vertrek van Schiphol. 15 Juli Ypenburg, Eindhoven, Roermond, Luik, Huy, St. Hubert. 16 Juli St. Hubert, Dinant, Namur, Brussel, Gent, Le Zoute. 17 Juli Le Zoute, Zeeuwsche en Zuid-Hol- landsche eilanden, Ypenburg (Schiphol). Landingen zullen worden gemaakt op den eersten dag te Ypenburg, Eindhoven en St. Hubert, op den tweeden dag te Knocke/Zoute en op den laatsten dag op Ypenburg. Voor deelneming aan deze vlucht hebben zich reeds vele bekende vliegers uit binnen- en buitenland aangemeld. BATAVIA, 9 Juli (Aneta). Verschenen is memorie van antwoord op het politieke gedeelte van de algemeene beschouwingen van den volksraad. Getrouw aan haar standpunt gaat de regee ring ook ditmaal niet in op de opmerkingen in zake de betrekkingen tusschen het opperbestuur en de regeering in Nederlandsch-Indië, doch volstaat zij met de opmerking, dat van beide zijden gestreefd wordt naar zoo goed mogelijk wederzijdsch begrijpen en behartiging van het rijksbelang. De regeering ontkent, dat dit ter rein zou beheerscht worden door tegenstelling en wrijvingen, zooals geruchten soms zouden doen gelooven. De regeering ziet vooralsnog geen moeilijkheid tot practische verwezenlijking van het denkbeeld, een „imperiale commissie" in te stellen, ten einde een persoonlijk contact tusschen leidende politieke figuren in Neder land en in Indië te bewerkstelligen. De regeering wijst het oordeel van sommige leden af, als zou nog te weinig rekening ge houden worden met de belangen van de groote massa en als zou zij in verschillende opzichten in gebreke zijn gebleven ten aanzien van haar taak jegens de inheemsche bevolking. Zij wijst eveneens de meening af, als zou in de praktijk niet veel van een verdere ontvoogding van het inheemsch bestuur zijn terechtgekomen. Van bijzondere behandeling in ongunstigen zin van inheemsche landsdienaren is geen sprake. De regeering acht het oogenblik nog niet ge komen voor een herziening van de Indische staatsregeling, wat de verhouding tusschen re geering en volksraad betreft, evenmin acht zij den tijd gekomen voor de verleening van en quête-recht. De regeering staat afwijzend tegenover een verandering in het aantal leden van het col lege van gedelegeerden. Een wetsontwerp tot uitbreiding van de bevoegdheden van genoemd college is bij de adviseurs der regeering in be handeling. Tegenover de inheemsche beweging staat de regeering niet anders dan in vorige jaren. De regeering oordeelt haar meermalen geformu leerde uitspraken hieromtrent onmiskenbaar duidelijk. Tusschen die uitspraken en het op treden jegens de P. N. I. bestaat geen tegen spraak. Het ernstig vermoeden bestaat, dat in kringen van de P.N.I. te Soerabaja, Batavia en Bandoeng een actie wordt gevoerd, welke scha delijk is voor de openbare orde, welk vermoeden door de resultaten der huiszoekingen is be vestigd. Van een onderscheid tusschen het optreden egens de inheemsche beweging en organisaties als de N.S.B. is geen sprake. In het optreden ten aanzien van de Kepandoean Rajat Indone sia is geen wijziging gekomen. Dat op deze organisatie meer in het bijzonder wordt gelet, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat zij te beschouwen is als een padvindersorganisa tie van de P.N.I. De regeering acht geen voldoende redenen aanwezig om tegenover het aangekondigde be zoek van eenige voormannen der N.S.B. anders te staan dan bij vorige bezoeken van der gelij ken aard. Uiteraard zal er streng worden ge waakt tegen ordeverstoring. De regeering beantwoordt voorts uitvoerig de vragen inzake de toepassing van interneerin- gen. Zij verzekert verder, dat zij zich terdege bewust is van de nooden der Indo-Europeesche groep Naar vermogen bevordert zij voorzieningen welke geëigend zijn nieuwe mogelijkheden te openen. Defensie In de paragraaf betreffende de defensie maakt de regeering er bezwaar tegen om de defensie-uitgaven, welke thans ten laste van den gewonen dienst komen, door een leening te consolideeren. Evenmin acht zij een reëel belang aanwezig bij de creatie van een speciaal defensiefonds in plaats van of naast de thans bestaande construc tie. Volgens haar inzien ware, voorloopig althans die figuur zonder verder complicaties te hand haven, zoolang het defensie-uitvoerrecht blijft geheven, dus tot einde 1939. Vóór 1940 zal dan nog gelegenheid te over zijn om zich over deze materie nader te beraden. De raming van het Nederlandsche aandeel in de Indische vlootkosten voor 1939 is voor loopig gesteld op een gelijk bedrag als voor 1938 is bepaald. De versterking van de zeemacht wordt regelmatig en volgens het plan, dat aan den volksraad bekend is, voortgezet. Ten aanzien van de uitgaven voor het leger merkt de regeering op, dat de indruk als zou men „den pas markeeren", onjuist is. Niet in de eerste plaats mag worden gelet op de ver schillen in het uitgavenniveau van jaar op jaar. doch men dient de fluctuaties over een reeks van jaren in beschouwing te nemen. De instel ling van een commissie op breede basis ter be studeering van het vraagstuk, welke industrieën in het belang van de oorlogsvoorbereiding hier te lande moeten worden gevestigd, kan bin nenkort worden verwacht. De uitgewerkte voorstellen inzake de oprich ting van een fabriek voor gasmaskers te Ban doeng hebben de regeering een dezer dagen bereikt. school een granaat uit zijn handen laten val len, tengevolge waarvan zijn rechtervoet werd verbrijzeld. MAGELANG, 9 Juli. (Aneta). Bij het gra- naatwerpen heeft een leerling van de kader- De stichting NÓord-NederlandVlaanderen heeft Zaterdagmiddag in hotel Zeerust te Scheveningen haar algemeene ledenvergadering gehouden. In deze bijeenkomst hebben dr. N. B. Ten haeff, rector van het Vrijzinnig Christelijk Ly ceum te 's-Gravenhage en prof. dr. ir. Stan Leurs, voorzitter van den Vlaamschen Touris- tenbond, gesproken over: „Het geschiedenis onderwijs bezien uit nationaal standpunt". D'r. Tenhaeff hoopte, dat wij het cultuur historische zuiver cultuurhistorisch zullen blij ven zien, zonder nevenbedoelingen en zonder ressentiment. Wij, hier in het Noorden, hebben behoefte aan zakelijke informatie over het „on bekende" België. Spr. herinnerde aan de in 1938 te Genève door België en Nederland geteekende verkla ring over het geschiedenisonderwijs. Tusschen België en ons land zou een coöperatie op histo risch gebied als tusschen de Skandinavische staten onderling' mogelijk zijn. Prof. Stan Leurs zeide, dat, wanneer het gaat om nationale geschiedenis dit beteekent volksnationaai en niet staatsnationaal. Wanneer in België een volksche geschiedenis en niet een fictieve Belgische geschiedenis wordt on derwezen kan de toenadering tusschen België en Nederland aan de hand van het historisch onderwijs als vanzelf worden opgelost. Spr. bestreed de stelling van geschiedschrij vers als Pirenne, Fruin en Colenbrander, dat de scheur tusschen Nederlanders en Vlamingen bij den opstand in de 16e eeuw zou zijn toe te schrijven aan een verschil in oriëntatie. De Noord-Nederlanders, aldus spreker, zou den beter moeten worden ingelicht voor wat 1830 betreft en de Vlaamsche beweging, die zulk een integreerend deel uitmaakt van de Nederlandsche geschiedenis. Des avonds heeft het gezelschap, in samen werking met de Vlaamsch-Hollandsche ver- eeniging „Hou ende trou", den Guldensporen slag herdacht. In deze bijeenkomst hebben mr. W. J. L. van Es en de Vlaamsche dichter Wies Moens ge sproken. Mr. van Es zette de beteekenis van Oen Gul densporenslag uiteen. Men kan er den grond slag in zien van een ontluikende nationale dietsche gedachte, die ver de grenzei) van het toenmalige Vlaanderen overschrijdt. Indien men afziet van toevallige uiterlijke vormen, met name monarchie of republiek, dictatuur of democratie, wordt op dit oogen blik Europa beheerscht vooral door de vraag of de staat Romeinsch imperialistisch zal zijn of „volksch". De strijd om die vraag heeft eeuwen ge duurd en de slag der gulden sporen is daarvan de hoogste uiting. Spr. meent, dat dit de ruimere beteekenis van den slag der gulden sporen als historisch feit is. De heer Moens betoogde, dat 11 Juli 1302 'n Dietsche, een Nederlandsche dag was, omdat de Vlaamsche overwinning, die toen werd be haald, van beslissenden invloed is geweest op de Nederlandsche „wezens-grens" in het Zei den, zooals die heden nog bestaat. Het menschelijk lichaam bezit een bijna volkomen individualiteit; het kleinste onderdeel van elk lichaam vertoont nog aparte eigenschappen. Zelfs het eiwit, dat in de lichaamscellen gevonden wordt, is bij ieder een verschillend. Vandaar dan ook, dat de spijs vertering bestaat in het afbreken van het voedsel tot op zeer eenvoudige scheikundige bestanddeelen; en de eigenlijke voeding bestaat uit het vormen van eigen materiaal uit die eenvoudige bouwsteenen. Het is alsof een school wordt afgebroken en met de steenen daarvan een kerk wordt gebouwd. In het algemeen vereenigt het lichaam zich niet met lichaamsdeelen van andere menschen. Wanneer iemand b.v. door brandwonden een groot huiddefect heeft, zou het zeer gemakke lijk zijn, indien men hem een stuk huid van een ander zou kunnen geven. Maar dat gaat niet. Ook heeft men b.v. vaak geprobeerd om bepaalde klieren van den eenen mensch op den ander over te planten, b.v. onder de huid of in de buikholte. Maar dat gaat ook niet. Daarom was het nu de groote vraag, of het bloed van den eenen mensch, ingespoten in de aderen van een ander, daarin blijft leven; dat komt dus daar op neer, of de roode bloed lichaampjes in leven blijven. Een zeer moeilijk onderwerp voor het onderzoek en niet van te voren te beslissen. Velen waren van den spoedigen dood van de bloedlichaampjes in de aderen van een ander zoo zeer overtuigd, dat zij de geneeskrachtige werking van de bloedtransfusie niet eens aan die bloedlichaampjes toeschreven. Sommigen zeiden, dat het slechts de vochttoevoer was, die genezend werkte; anderen zeiden, dat de heilzame werking daardoor ontstond, doordat het vreemde bloed het lichaam prikkelde tot vorming van nieuw eigen bloed. Het is ook voor den leek in te zien, dat het bewijs van het in het leven blijven niet zoo heel gemakkelijk te leveren was. Indirect wa ren er wel aanwijzingen: b.v. vóór de bloed transfusie was er een bloedkleurstofgehalte van 40 pet., na de transfusie van 60 pet. Dit laatste percentage bleef dan 3 a 4 weken op peil, om daarna (bij sommige ziekten en vooral bij de doodelijke bloedarmoede of pernicieuze anae- mie) weer te zakken. Daaruit zou men dan con- cludeeren, dat het vreemde bloed bleef leven; maar een strikt bewijs was het allerminst. Hoe moet men dit toch bewijzen? Men heeft geprobeerd gekleurde bloedlichaampjes in te spuiten, maar dit bleek ook tot niets te leiden. Toch, wanneer het niet mogelijk is, om de eigen van de vreemde lichaampjes te onder scheiden, lijkt het ook niet mogelijk, om in deze kwestie ooit achter de waarheid te komen. Een interessant onderzoek daarover is ver richt door Dr. H. J. N. Dekkers in het O. L. Vr. Gasthuis te Amsterdam. Het was n.l. aan twee Amerikaansche onderzoekers Landsteiner en Levine (de eerste is geboren Oostenrijker) gebleken, dat er nog andere bloedgroepen be staan dan de gewone der „klassieke" groepen A, B, AB en O. Onafhankelijk daarvan be staan er ook nog een groep M, N en MN, d.w.z. behalve de eigenschap tot de groepen A, B, AB en O te behooren, behoort elk bloed ook nog tot de groep M, N, of MN. Juist zooals men de menschen verdeelen kan volgens hun lengte en dan ook nog volgens hun haarkleur. Nu, die groepen M, N en MN laten zich evenals de andere door agglutinatie onderken nen. Menschenbloed werd bij konijnen ingespo ten en nu ontwikkelt het konijn stoffen, die in staat zijn dit menschenbloed te agglutinee- ren, d.w.z. te doen samenklonteren. Deze stof fen heeten agglutininen en zijn specifiek; d.w.z. ze werken alleen op dat bepaalde soort bloed, dat ingespoten is. Daardoor kan men natuurlijk dan de verschillende soorten bloed onderscheiden en toen bleek, dat er nog an dere groepen waren dan de klassieke. Met behulp van deze kennis is het nu mogelijk, om den levensduur van bij menschen ingespoten bloed te bepalen. De ontvanger behoort tot de groep A en de gever ook; maar de ontvanger behoort tot de groep M en de gever tot de groep N. Een serum nu met een agglutinine tegen N agglutineert dus de bloedlichaampjes van den gever, maar niet die van den ont vanger. Dit is nu het beginsel, waarop het on derzoek van Dr. Dekkers gebaseerd is. Enkele dagen, een week, twee weken en later na de transfusie wordt het bloed van den ontvanger onderzocht en nagezien of er nog twee ver schillende soorten bloedlichaampjes in aanwe zig zijn. De methode is hier natuurlijk wat eenvoudig voorgesteld: Het konijnenserum,dat op zeer ingewikkelde wijze gewonnen moet worden, wordt in aanraking gebracht met het te onderzoeken bloed, en dan wordt er op ge let, of er nog agglutinatie optreedt: zoo ja, dan is dit een bewijs, dat er nog bloed van den gever in de aderen van den ontvanger stroomt. De onderzoeker heeft nu een positief resultaat bereikt: het is gebleken, dat ze langer dan drie maanden in het leven kunnen blij ven. Zulk een onderzoek brengt nog al wat moei lijkheden met zich: waar alle bloedgevers van daan te halen? Gelukkig zijn er behulpzame menschen; de leden van de R. K. Vereeni- ging E. H. B. O. hebben zich ter beschikking gesteld, om als bloedgever te fungeeren voor de patiënten van het O. L. Vr. Gasthuis en de directeur heeft daardoor een bloedtransfusie dienst kunnen oprichten. Dezelfde leden heb ben ook aan het juist besproken onderzoek deelgenomen (of liever hun deel gegeven). Een ander belangrijk onderzoek betreft de verdeeling der bloedgroepen over de wereld. Het is n.l. in het geheel niet zoo, dat er van elk der vier bloedgroepen 25 pet. bestaan. Het eerste onderzoek is door de Hirszfelds tijdens den wereldoorlog in Macedonië verricht; hier bij bleek, dat de factor B (dus de groep B en AB) hoe langer zoo sterker werd van het Wes ten naar het Oosten. De Engelschen hadden maar 10 pet., de Japanners 50 pet. Inderdaad is het door latere onderzoekingen gebleken, dat de verdeeling der bloedgroepen voor een gedeelte afhangt van de geografische ligging; maar voor een ander deel wordt zij bepaald door het ras. Van onze landgenooten is het vooral Dr. H. J. T. Bijlmer, die deze zaak onderzocht en hij komt, op grond van eigen onderzoek, en van de vergelijkingen met wat anderen gevonden hebben, tot de bovenge noemde conclusies. Maar hij helt er toe over, om aan het milieu, d.w.z. het klimaat, de grootste waarde toe te kennen. Maar nu zou men ook graag willen weten, welke bloedgroep de eerste menschen gehad hebben, en hoe de verdeeling langzamerhand tot stand geko men is. Het ongeluk is, dat men nog niet weet, wat die bloedgroepen eigenlijk te beteekenen heb ben. Staan zij in verband met andere lichaams eigenschappen? Moeilijk is 't om aan te ne men, dat zij niets anders zijn dan een spe ling der natuur. Maar voordat men weet, in hoeverre de bloedgroepen samenhangen met de lichaamsconstitutie, is het onmogelijk te be grijpen, welke invloeden van klimaat en le venswijze daarop invloed hebben uitgeoefend. Hier liggen nóg schoone raadselen, en wie weet of de oplossing daarvan ons niet weer een heel nieuw licht geeft op het wezen en werken van het menschelijk lichaam. Dr. TH. H. SCHLICHTING. oven het recht op eigendom gaat het recht op leven en beide rech ten liggen verankerd inde natuurwet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 5