Eén dag door de kop van Overijssel li 'ÊÈÊÊÈÈm DE PARAPLUIE L LANDSCHAP VOL TEGEN STELLINGEN DE NALATENSCHAP VAN EEN GARDEROBIER ZONDAG 10 JULI 1938 1*1 :®ISÜi I. Water wijd, bewogen en ruim en water stil, verdroomd en intiem Oude steden aan zee en rivier KORT VERHAAL te Hallo hier storings dienst Het is niet altijd even gemakkelijk de oorzaak van een euvel op te sporen V er keer sregelingen voor visschen Chauffeur: „Zou ik hier misschien de re den van mogen weten?" Een boekje waarin koningen, acteurs en andere promi nenten geteekend hadden (Van onzen specialen verslaggever) De zeewind waart door ruischende biezenvelden. Uit vier, vijf armen stroomt het IJselwater de ruimte te gemoet. Daar hangt in het zomertij de sterke geur van hooi, vermengd met kruidige dampen uit versch ge oogste rusch- Water blikkert aller wegen: wijd en zijd de meren, blauw of groen onder wisselende luchten, smal en donker en nauwelijks bewo gen in Dorps- en Dwarsgracht van Giethoorn. Water in kanalen en slo ten en veenderijen, in rivier en wete ring. Maar ook hooge grond en hoog gaand geboomte in het zacht glooiend land van Vollenhove of Noordwaarts in Steen wij kerwold. Zóó is de kop van Overijsel; nog altijd, maar nog slechts kort, het meest merkwaardig kustgebied van Nederland. Hier is het land van de vergezichten, van de ruimte en onbegrensdheid. Hier reikt de blik over land en water, onbelemmerd. Hier gaat de wind als een breede ademtocht, die het riet doet zingen, de golven klotsen, die om de ooren wappert en de zeilen bol zet, die wimpels strekt naar den horizon. Maar hier is ook het land van de intimiteit der groen overhuifde water- prieelen, waar straat en weg en steeg en slop donkere spiegels zijn, waar geen claxon- of belsignaal, maar slechts het rhythmisch geplas van een punterboom de stilte verstoort. En hier is het land van de hooge oude hoo rnen, beproefde wachters in elk seizoen, die schaduw brengen op buitenplaatsen der oude, ingezeten geslachten, op machtige boerenerven, in de kracht van het bedrijf, op vergane ruïnen, die zij schutten; goedertieren beschermers te gen een vreemde, vijandige wereld. Een grootsch verleden heeft dit land, een verleden, dat tastbaar bleef in het trotsch gebaar van zijn steden, waar juist de terug gang in later dagen, het verlies aan rijk dom en macht, als tot sterker bewustzijn leidde van ouden adeldom, die nooit verloo chend wordt. De hooghartige blik dier oude steden staart weg over het water, over de zee eens, over het meer thans; alleen straks, als het water wijkt en nieuw land droog valt, zullen zij zich verbijsterd bezinnen, niet wetend, wat te verwachten is; voorspoed, of nieuwe teruggang, vergeten wellicht en verdwaasd met hun havens en zeestad- allure, midden in het land. Geschiedenis staat er geschreven in dit land, geschiedenis uit bijkans elke periode. Bewogen tijden zijn langs gegaan aan die Saksische hof steden verscholen achter hun heggen en linden. De kuiven en krullen der stadsgevels, de torens boven de "huizen, de wallen en bastions, zij heugen zich het krijgsrumoer uit teruggeweken dagen. Nu kennen zij slechts de stilte en rust, waarin het goed mijmeren is over al die be wogenheid van het verleden. Hoevelen, buiten de nabuurschap, zullen ooit dit merkwaardig stuk Nederland heb ben verkend? Slechts luttel ingewijden ge noten de bekoring van Beulaker en Belter Wieden, men moest al verdoold zijn in de omgeving, wilde een kijkje te Blokzijl of Vollenhoven er op overschieten. Giethoorn, ja, daar heeft heel Nederland van gehoord. Het kreeg met Amsterdam, Firugge, Ham burg en wat al niet meer, de zonderlinge onderscheiding van „Venetië van 't Noor den", in dit geval met slechts dezen grond, dat een punter en haar functie ter plaatse inderdaad met een gondel te vergelijken valt. Maar zijn er, vooral in Westelijk Ne derland, nu zoo heel veel menschen, die ooit in dien wonderen Gieterschen watertuin hebben vertoefd? Dit is zeker: op het ver langlijstje „ken uw eigen land" neemt de kop van Overijsel een eerste plaats in. Ten gerieve van hen, die op een kennismaking met den Overijselschen N.-W.-hoek prijs stellen, heeft de directie der N.V. Spoorweg Mij. Zwolle Blokzijl te Zwolle voor het zomeerseizoen een rondtocht georganiseerd, waarbij men de wis selende sfeer van dit kustland op één dag rus tig kan ondergaan. De reis, in ruime aansluiting op de groote treinverbindingen, heeft Zwolle (eventueel ook Meppel of Steenwijk) als begin- en eindpunt en gaat per bus, punter en motorboot. Want de N.V. Spoorwegmaatschappij ZwolleBlokzijl is sinds een viertal jaren geen spoorweg meer. Als zoodanig heeft zij slechts 20 jaar een weinig lucratief bestaan geleid. Met autobussen is zij in 1934 een nieuw leven be gonnen en de perspectieven zijn thans heel wat gunstiger. Het voordeel op zoo'n tocht van den autobus boven den trein, al voelt de directie dit zelf als een nadeel vanwege de verkeers moeilijkheden, die hier inderdaad groot zijn, is dat dit voertuig den eigen-land- toerist midden in de sfeer brengt van streek en volk. Inderdaad is een hooge, smalle en bochtige dijk voor den autobus geen ideale verkeersweg, maar wie voor zijn plezier uit is en het landschap rondom nog ontdekken moet, waardeert het rustige, vrije uitzicht, dat hem hierdoor geboden woidt. Zoo is het eerste deel van bovengenoemden rondtocht bijzonder bekoorlijk. Men volgt van Zwolle Noordwaarts den dijk langs het Zwarte Water met links het uitzicht over den polder Mastenbroek met zijn kolken en weteringen hi t Toren en stadhuis van Hasselt aan het Zwarte Water „O, Kom er maar gerust uit het-ia biina zomer 1" naar de torens van Kampen en Genemuiden, terwijl rechts zich het mooist denkbaar rivier gezicht ontplooit; het vredige Zwarte Water langs zijn oevers begroeid met riet en water lelies, waarover knotwilgen zich buigen,, terwijl in den stroom volbezeilde tjalken rustig zee waarts glijden. Men ziet er de Overijselsche Vecht in het Zwarte Water vloeien, (natuurlijk kon Waterstaat daar niet met zijn handen af blijven en beval men de natuur: niet zoo, maar zóó) met pal daar tegenover de oude boerderij, die als stamhuis is te beschouwen van de verschillende families in het Oosten des lands, die nu nog Kijk in de Vegte heeten. De oude bedevaartplaats Hasselt, welker H. Stede elke Junimaand weer scharen van pel grims trekt, troont met haar statigen toren vlak aan de rivier. Men gaat er binnen van over de brug langs zittende leeuwenfiguren, een trotsch gebaar dezer kleine, maar karakter volle stad, dat herinnert aan de gevleugelde leeuwen, die gewend naar het water, waken vóór het hart van Venetië. Trouwens, ook Hasselt maakt front langs de rivier en de voorkeur voor het water wordt gemanifesteerd door de brug, waar de scheepvaart voorkeur heeft op 't land- verkeer. Twintig auto's mogen wachten op één rustig zeilende tjalk en spijts de booze automo bilisten zou men toch zeggen; zóó hoort het in Holland. Een mooie weg verbindt Hasselt met Zwart sluis, dat stroomafwaarts aan de rivier ligt, waar deze zich naar het Westen zeewaarts buigt en het Meppelerdiep en de Arensberger- gracht door sluizen verbinding hebben met open water. Ook Zwartsluis is een waterstad bij uitnemendheid. Rusteloos is het aantrekke lijk binnenvaartbedrijf in en bij de ruime sluiskolken, in het hart van het nijvere plaatsje, dat mede vermaard is door de onvolprezen kwaliteit van zijn gerookte paling en niet minder om den verrukkelijken smaak van zijn „Oprechte" kruidkoek. En inderdaad zijn dit twee goede vaderlandsche producten welke men niet genoeg naar waarde schatten kan. Voorbij Zwartsluis verandert het landschap. Nog heeft men uitzicht op het Zwolsche diep, de mond van het Zwarte Water met het een zaam Kraggenburg heel op het eind, nog ziet met het torentje van Gellemuiden, de stad van het hooi en de stad van de rusch of reeds bemerkt men dat de bodem glooit en de streek van aspect wisselt. Wij rijden nu in het land van Vollenhove met zijn oud-Saksische boer derijen met de merkwaardige erfscheidingen, gevormd door lage aarden wallen, met boo- men beplant. Daar ligt verscholen in zomerseh loover de „Oldehof" der Sloet's van Marxveldt en nu naderen wij de plaats die haar naam gaf aan wijde omgeving; Vollenhove, de stad der Havezaten. Johannes van Vollenhove, in de zeventiende eeuw kanselredenaar te Zwolle, bezong zijn ge boortestad met de geestdriftige woorden: O, Vollenhof, aertsch lustprieel O, kandelaer van 's hemels gaven Cieraet der buuren, pronkjuweel Van 't land. Overdreven verheerlijking? In die dagen wel licht niet. Toen resideerden de 17 Havezaten binnen en bij de oude veste, hadden zij er hun statige huizingen, hun fraaie tuinen. En op de Zondagen stonden hun staatsiekarossen in lan ge rij bij de kerk. Van de oude ridderhofsteden zijn er slechts twee overgebleven: de Oldruiten- borg en de Oldenhove, behoorend aan de ge slachten Sloet van Oldruitenborg en Sloet van Marxveldt. Daar wij over het heden en verleden van Vol lenhove en Blokzijl nog afzonderlijk schrijven in het kader van onze serie „Het oude land in den greep van het nieuwe", vermelden wij slechts terloops de aantrekkelijke, helaas tot verdwij nen gedoemde sfeer aan den Vollenhover buiten kant, welke weer zoo sterk in tegenstelling is met de stemming, welke wordt gewekt bij een bezoek aan de ruïne van het kasteel Toutenburg, gelegen binnen het park van den Oldruitenborg op een eiland, omringd door de vroegere slot gracht, het geheel een bijna tropische wildernis, onder hoogopgaand geboomte. Met een schuitje kan men zich overzetten naar het bosch eilandje en hier temidden van een brok ruige natuur, die zich naar elke zijde spiegelt in het roerloos donkere water, verheffen zich de resten der oude poorttorens, overwoekerd van kamper foelie. De volkomen stilte en de melancholiek verdroomde sfeer wekken herinneringen aan het sprookje van Doornroosje, de in haar betoove- ring slapende prinses. In het katholiek verleden verhieven zich hier ook twee kloosters, Clarenberg en St. Janskamp. Aan het laatste herinnert nog het dorpje St. Jansklooster, even buiten de stad in Ambt-Vol- lenhove gelegen, dat men passeert op zijn weg naar Giethoorn. Deze weg voert ten deele dwars door het me rengebied van Beulaker en Belter Wijde, ideaal voor wie houdt van ruimte en rust. Niets ver stoort er de idylle van dit wijde waterland. Een glurend torentje boven bosschages, een roode daknok her en der en verder een enkel blank zeil, dat heen scheert over het stuivende water in de zonneblijheid van het zomertij. Ligt hier het water open en vrij, rusteloos bewogen door d.en wind, verkleurend in honderd tinten onder wisselende luchten, heel anders is het op korten afstand, waar het vormt het levenselement van het wijd vermaarde Giethoorn. Giethoorn is inderdaad een verrassing. Het is er mee, als met vele al te sterk gepropa geerde toeristencentra: men gelooft er eigenlijk niet meer in. Men vreest, dat het zal tegenvallen, dat het eigenlijk de moeite niet waard blijkt. Laten wij het eerlijk be kennen: alles wat men belooft van dit wonderlijk waterdorp wordt rijkelijk inge lost. Zelfs onder minder gunstige omstandig heden waartoe wij rekenen een bezoek in groot gezelschap, zoodat men gebruik maakt van een soort touring-punter ont komt men niet aan de eigenaardige beko ring van dit oord, dat zijns gelijke niet heeft. Uit de ruimte van de Wieden gaat men dit dorp binnen als een Oosterschen tempel, als een geheimzinnige grot, waarvan de gewelven worden gevormd door het overhangend loover, dat de eindelooze waterstraten als een levend dak be dekt. Roerloos en vol donkere glanzen is de wa- tervloer, die spiegelt alles wat er zich over buigt met ergens de diepte van een strook lucht tus- schen de volle kruinen der boomen. Ongetelde hooge bruggetjes welven zich in alle richtingen over het water. Zij verbinden de smalle wegels langs de huizen, die zich aan weerszijden rijen, vriendelijke woningen met het felle rood van geraniums achter de vensters. Ofschoon men dus vaart door de hoofd straat van een welvarend dorp in het hart van ons goede vaderland, heeft men de sensatie alsof men daar drijft met de prauw van een inboorling ergens op den bovenloop van de Marowyne of in een kreek van het stroomgebied der Amazone-rivier. Geen mensch vertoont zich, slechts gerucht van vogels hangt in het bladerdak en verder hoort men niets dan het regelmatig geplas van den punterboom, terwijl een trage rim peling daarbij verloopt naar de oevers, tusschen naakte wortels der boomen, die als mangroven buiten de oevers uit het water oprijzen. Die stilte in een wereld, die men nochtans bewoond weet, wordt soms beklem mend. Dan heeft men het gevoel of het vol gend oogenblik de pijlen en assagaaien van 'n onzichtbaren, vijandigen inboorlingenstam trillend in de huid van het bootje zullen vast schieten. Niet altijd is er die stilte. Er zijn uren, waarop zich inderdaad een levendig verkeer op het Gietersche water ontwikkelt. Uit zij- en dwars- grachtjes schieten de vaardig bestuurde punters te voorschijn. Dan blijkt, dat inderdaad het heele Gietersche leven zich op het water afspeelt. De veehouder, de bakker, de hooiboer, de post alles zoekt per punter zijn bestemming. Dan is het „Canal Grande" van Giethoorn vol drukte en vertier. En in het late uur van zomersche dagen, als de schemer over het water valt, de schaduwen onder het loover zich verdiepen, drijft er zoo'n schuitje voorbij met twee jonge menschen. Even hoort men haar helderen lach; hij speelt op zijn occarina, de ijle klanken hup pelen over het donkere water, waar kruidige geuren uit opstijgen. Gietersche romantiek Intusschen wordt ook dit wonderlijk stukje Nederland in deze dagen bedreigd. De ont ginningen in het omliggend waterschap Vol lenhove ondermijnen 't dorp in zijn bestaan en zijn karakter. Zij maken van Giethoorn een nat eiland in een droge streek. Zij snijden het af van zijn omgeving. Leefde men vroeger van veenderij, visscherij, hooi bouw, veehouderij en rietsnijden, hiervan blijft slechts de veehouderij over, al het an dere zal door de ontginning verdwijnen. Het bedrijfsleven dient zich bij den nieuwen toe stand aan te passen en daarbij komen water en punter in het gedrang. Misschien komt het oogenblik dat men Dorpsgracht en Dwarsgracht zal dicht gooien voor paard en kar en vrachtauto, misschienwant men hoopt nog een oplossing te vinden, waar door Giethoorn blijft wat het is zonder zijn bestaansmogelijkheid te verliezen en lang zaam af te sterven. Blokzijl is het laatste doel van den rondtocht. Van Giethoorn vaart men er heen per motor boot, dwars door het uitgestrekt laagveengebied, waar de namen der buurtschappen als Kikkerije, Nederland en Muggebeet wel voor zich spreken. Blokzijl deelt het lot van Vollenhove. De oude forteresse der vergeten victorie van 1672 koml met haar breede havenkolk midden in het land te liggen. Een kostelijk stadje is het, dat frisch en frank uit zijn oogen kijkt en den bezoeker, die ontvankelijk is voor stedeschoon, ondanks zijn bescheiden opzet, zeer veel te bieden heeft. Er is heel wat goeds en belangwekkends van Blok- In het hart van het wonderlijk waterdorp Giethoorn. Te voet of per schuit zijn er de eenige verkeer smog elijkheden mummill Er valt op Leon Desarcon niets te zeggen. Dit zou het eenige zijn, wat van hem ge zegd kan worden, ware het niet, dat Leon Desarcon geen parapluie bezit. Leon Decarson staat als mensch afgrijselijk hoog en waarschijn lijk ook erg eenzaam; er zullen weinig sterve lingen zijn zoo volmaakt als hij. Dit innerlijk „all-round'-zijn demonstreert Leon Desarcon, zij het dan onbewust, door zijn verschijning. Hij ziet er uit, om door een ringetje te halen, maar daar is zijn salaris dan ook voor. Een kleine karaktertrek van Leon Desarcon moge hier nog volgen, Elk mensch zit bijkans op elk oogenblik van den dag met zijn handen verlegen. De een verbergt ze diep in z'n zakken, een ander houdt er zijn vrouw mee vast; deze klemt er zomers en 's winters handschoenen in, gene heeft de meest virtuoze wendingen aan zijn wandelstok of parapluie er mee uitgedacht. Al deze moeilijkheden zijn Leon Desarcon vreemd. Zijn zakken bezigt hij enkel voor hun doel; een vrouw heeft hij niet waarmede niet is beweerd, dat hij een anti heeft voor de zwakke sekse van z'n handschoenen zijn slechts de toppen te zien, die uit den linker jas zak steken, en een parapluie Leon Desarcon met parapluie 'tWas een tegenspraak in zichzelf. Als zijn onberispelijk costuum door slechts enkele regendruppeltjes werd getroffen, schold hij vanzelfsprekend heel discreet op het hondenweer en hij ver liet het portiek, waar hij een veilig onderkomen gevonden had, niet voor het droog was geworden of 'n taxi uitnoodigend voorreed. Ondertusschen had Leon Desarcon gelegenheid te over gehad zich vast voor te nemen aanstonds een para pluie te koopen. Maar als het opgehouden had te regenen en het zonnetje weer over de natte straten flikkerde, dan redeneerde Leon Desar con: „Waarom zou ik een parapluie koopen, als het niet meer regent!" Maar nog niet zoo lang geleden ontmoette Gustav Grassin zijn vriend Leon Desarcon. Het was prachtig weer, zoo'n uitgelezen zonnedag, waarvan er helaas maar enkele in een jaar voorkomen. De lucht was staalblauw, met slechts hier en daar "n klein verdwaald wolkje, dat den schilder vaak zijn inspiratie geeft. Deze Gustav Grassin had in al dit wonderschoone geen erg; slechts op één ding hield hjj als gefascineerd zijn prachtige bruine oogen gevestigd: het was de rechterarm van zijn vriend Leon Desarcon, die Grassin's onverdeelde interesse had. Of be ter gezegd: de parapluie van dien arml „Hallo Leon!Hoe bestaat 'tüHoe ter wereld kom jij aan zoo'n parapluie?!" Leon Desarcon bleef zooals hij was en altijd geweest is, onverstoorbaar. Ongemerkt schoof hij zijn arm onder dien van Gustav en zachtjes voortloopend, vertelde hij: „Luister eens, Gustav," begon hij. „Misschien weet je 't, misschien ook niet. Maar in de krant komt af en toe een ellenlange lijst van gevonden voorwerpen voor. 't Zal jou wel net zoo vergaan als mij, je liet die opsomming voor wat zij was. Maar gisteren, ik weet nog niet hoe ik er toe kwam, heb ik die boodschappenlijst eens door genomen. En toen bemerkte ik, dat aan het Zuiderstation enkele, wat zeg ik, ettelijke para- pluies als gevonden waren aangegeven. Toen herinnerde ik me plotseling mijn verloren re gendak!" Gustav schrok op en keek Leon strak aan. „Heb jijjij, een parapluie bezeten?" „Op mijn eerewoord!" verzekerde Leon. „Een jaar of drie geleden kocht ik een aardige para pluie; den volgenden dag al was ik haar kwijt. Ik heb toen gezworen nooit meer zoo'n ding te koopen. Je weet, ik heb woord gehouden. Maar gisteren herinnerde ik mij plotseling opnieuw mijn verlies. Zoo juist liep ik langs het Zuider station en besloot even binnen te loopen." „Ik heb mijn parapluie verloren," zeg ik te gen zoo'n ambtenaar. „Waar en wanneer?" vroeg die. „Drie jaar geleden,' antwoordde ik. „In Juli, de juiste datum weet ik niet meer precies. Maar ik weet nog wel, dat het op het Zuider station was!" „Hoe zag ze er uit?" „Donkerblauwe zijde met donker, hoornen handvat!" Die beambte weg. Even later was hij al weer terug met deze parapluie. Ik betaalde wat staangeld, teekende een ontvangbewijs en klaar was 't." Gustav Grassin liet het verhaal in zich be zinken, terwijl hij onderhand enkele algemeen heden debiteerde, zooals „wat 'n geluk, dat je d'r terug hebt; ik hoop dat je er nu gelukkiger mee zult zijn, want 't zal niet dikwijls gebeu ren, dat je zulke eerlijke vinders tegenkomt!" „Daar heb je gelijk aan!" beaamde Leon De sarcon. „Als je bedenkt, dat ik deze parapluie drie jaren geleden op het Zuiderstation te Wee- nen verloren heb en haar in Parijs terugge vonden heb, dan kan ik me over de eerlijkheid van het menschdom slechts verheugenl" De Boven Wiede, het mooie meer dat vlak hutten het dorp Giethoorn ligt zijl te vertellen, doch dit krijgt, zoo goed als met Vollenhove, in onze speciale reportage zijn beurt. Wij volstaan met nog te vermelden, dat in het kader van den rondtocht van Blokzijl uit nog een vaart wordt gemaakt op het IJsselmeer, waar men het mooie kustbeeld kan genieten, dat spoedig tot het verleden behoort. Zoo is dus de eendaagsche rondtocht der N.V. Spoorwegmaatschappij ZwolleBlokzijl wel bij zonder rijk aan afwisseling en als een ontdek kingsreis in eigen land voor den komenden va- cantietijd ongetwijfeld aan te bevelen. Een telefoon-abonné antwoordt niet. De sto ringsdienst wordt opgebeld. Vaak gaat het om kleine foutjes, die weer gemakkelijk zijn te verhelpen. Maar soms op het platte land of in verlaten streken, zooals de Australische woestijn of de Amerikaansche prairies wordt het werk van den storingsdienst een gevaarlijk avontuur. In de nabijheid van Kopenhagen deelde een dame den storingsdienst mede, dat het belletje van haar telefoon niet overging. Maar telkens, wanneer iemand haar aan het toestel wensch- te te spreken, jankte de hond, die beneden in het huis was. Aanvankelijk kwam men niet op het idee om verband te zoeken tusschen het janken en het weigeren van de telefoonbel. Doch toen men de geheele leiding nauwkeurig onderzocht, bleek, dat de haak, waaraan de hondenketting bevestigd was, zoo diep in den muur was gedrongen, dat hij daar de telefoon leiding raakte. lederen keer nu, wanneer er een oproep kwam, ontving de hond over zijn ket ting 'n electrischen schok en begon te janken. De bel ging dan echter niet over Een andere dierengeschiedenis: In Californië hoorde een beer aan een telefoonpaal dat be paalde zoemen, dat in de natuur de aanwezig heid van bijen verraadt. Hij onderzocht den paal van onder tot boven, doch vond bijen noch ho ning; het zoemen hield echter niet op. Ten slotte klauterde hij woedend in den paal en sloeg de isolatoren, waaruit het zoemen kwam, stuk. In New-Jersey ging de bel eens bij vijftien abonné's gedurende den geheelen dag met kor te tusschenpoozen over, zonder dat er iemand aan den anderen kant van de lijn stond. Na lang zoeken ontdekte een „troubleman" (zoo noemt men in Amerika de mannen van den storingsdienst) een isoleerkastje, waarin een eekhoorntje zich met zijn geheele familie had gevestigd. Mama-eekhoorn gebruikte de dra den van de telefoon om haar kroost gelegen heid te geven hun tandjes te scherpen! In Australië worden vele telefoonleidingen gebruikt voor S.O.S.-signalen. Want wanneer men in de woestijn een telefoondraad door snijdt, kan men er zeker van zijn, dat binnen tamelijk korten tijd een reddingsbrigade arri veert ten deele om de leiding te repareeren, ten deele om den vernieler van de leiding te hulp te komen. Met bijzondere apparaten kan men namelijk spoedig en nauwkeurig bereke nen, waar de storing heeft plaats gevonden. In Utah in de Vereenigde Staten ontwikkelt zich in de groote zoutwoestijn aldaar door den „zoutnevel" een eigenaardige kristalvorming aan de draden. Deze veroorzaakt dan een sterk stroomverlies. Men trekt dan met een wagen, die eenigszins aan een brandweer herinnert, door de woestijn en blaast heeten waterdamp tegen de draden, waardoor ze van het zout wor den bevrijd. De menschen van den storingsdienst berei den zich op alles voor, wanneer ze naar de oorzaak van een storing moeten zoeken. Op een groot kantoorgebouw in Londen werden de storingen in de leiding veroorzaakt door het feit, dat een paar jonge meisjes haar zakdoe ken in haar vrijen tijd in de kantoorkeuken plachten te wasschen, om ze daarna boven een telefoondraad tusschen twee tafels te drogen. De vochtigheid drong door het leidingomhulsel en kortsluiting was het gevolg. Al sinds lang houdt men zich in de Ver eenigde Staten bezig met het probleem hoe in het belang van het volksvermogen kan worden voorkomen, dat ieder jaar groote me nigten visschen te gronde gaan in stroom versnellingen, sluizen en turbines. Vooral de zalmen, die op hun jaarlijksche tochten stroom opwaarts zwemmen, om hun broedplaatsen op te zoeken, vallen met honderdduizenden ten offer aan de waterkrachtwerken. In dit ver band heeft men onlangs zeer interessante proe ven genomen. Om de visschen op hun tocht voor de gevaren te waarschuwen en naar het goede water te leiden, heeft men in verschil lende rivieren een soort verkeerslichten aange bracht. Deze waarschuwingsteekens bestaan uit een reeks electrische lampen, die dwars door de rivier onder water zijn aangebracht, kort voor de gevaarlijke plaatsen. Naar men beweert, worden de visschen inder daad door deze lichtteekens afgeschrikt, zoodat zij terugzwemmen, om een anderen weg te zoe ken. Verkeersregeling voor visschen, die even verstandig en gedisciplineerd zijn als autobe stuurders dat is een ontdekking, de 20ste eeuw waardig. ALTIJD SLAGVAARDIG „Chauffeur, je bent op staanden voet ont slagen!" Het is een dwaling, te beweren, dat de ro mantiek uit dezen nuchteren en koel- zakelijken tijd verdwenen zou zijn. Dat zij nog leeft heeft een achttienjarig Londensch meisje op verrassende wijze ondervonden. Sedert zestien jaar was de heer Stevens in de bekende Londensche Embassy-Club als gar derobe-dienaar werkzaam en het ligt voor de hand, dat men in een dergelijke betrekking geen groot vermogen verdienen kan. Toen Ste vens dan ook dezer dagen overleed, meende zijn eenige dochter, de achttienjarige Joan Stevens, dat zij nu alles zou moeten opgeven: het kleine huisje, dat zij met haar vader be woond had, de zanglessen, die zij placht te ne men om haar stem voor het tooneel te scholen en last not least haar huwelijksplannen. Haar verloofde, zekere Harold Bingham, wil de overigens van het opgeven hunner huwe lijksplannen niets weten en dat Joan Stevens nu slechts niet, zooals zij eens gedroomd had, een groot opera-zangeres zou worden, vond hij in het minst geen bezwaar.... Dus troostte hij het meisje, voor zoover dat in de gegeven omstandigheden mogeiijk vas en enkele dagen na de begrafenis van den overledene zaten de twee jongelui bij elkaar ten einde de alleszins bescheiden nalatenschap na te zien en te ordenen. Een klein bankdeposito zou althans gedurende enkele jaren op be scheiden wijze in Joan's onderhoud kunnen voorzien, zij het dat zij het huisje niet kon blij ven bewonen. Ook niet, indien zij, zooals in de bedoeling lag, een betrekking zou hebben ge vonden. Dat vonden beiden overigens het min ste, temeer omdat Harold Bingham hoopte en verwachtte binnenkort toch te kunnen trou wen. Het was gedurende dit troostende gesprek dat den jongeman een klein in zwart leer ge bonden boekje in handen viel, dat hij achteloos doorbladerde, totdat hij het blij verrast open geslagen voor zich liet liggen. Toen hij name lijk wat nauwkeuriger van den inhoud kennis nam, ontdekte hij tot zijn groote verbazing, dat hij met dit boekje een vermogen in han den hield! Terstond maakte hij het meisje op zijn ont dekking opmerkzaam, zij het, dat zij er aan vankelijk nauwelijks in durfde gelooven. En als ware het om de waarde van hun vondst te bevestigen, kwam op dat oogenblik de manager van de Embassy-Club, de heer Luigi zich mel den. „Ik ben alleen maar gekomen," aldus de be zoeker, „om u te. vragen of u de autogrammen- verzameling van uw vader al verkocht hebt." In plaats van de nog niet geheel van haar schrik bekomen Joan, antwoordde Harold Bing ham den bezoeker en vertelde hem, dat zjj het boekje juist op dat oogenblik pas ontdekt had den. Bedoelde mijnheer Luigi dit boekje hier? „Natuurlijk!" bevestigde deze op het eerste gezicht, „maar wist U dan niet, dat Uw vader een der belangrijkste autogrammenverzamelin- g<en ter wereld bezat?" Neen, dat wist Joan Stevens inderdaad niet. Haar vader had er haar nooit over gesproken en nu eerst vernam zij uit den mond van den clubmanager de bijzonderheden omtrent het vermogen, dat haar vader op stellig niet al te zeer gebruikelijke wijze voor haar bijeenge gaard had. De Embassy-Club immers is een der voor naamste Londensche centra in Mayfair en de culb gaat voor de aanzienlijkste, meest groot- sche en vermaardste club ter wereld door. Dat wil in een land als Engeland, het land van de clubs, heel wat zeggen. Men kan gerust zeggen, dat in de Embassy-Club iedereen komt die stand en naam bezit. De leden van den hoogsten Engelschen adel, de Koninklijke Familie daarbij inbegrepen, behooren evenzeer tot de vaste gas ten van deze club als alle vreemdelingen van naam en rang, die een bezoek aan de Engelsche hoofdstad brengen. Toen de heer Stevens zes tien jaar geleden de functie van garderobe dienaar kreeg, kwam het plan bij hem op een autogrammenverzameling aan te leggen en aanvankelijk stuitte dit denkbeeld op enkele bezwaren bij de leiding van de Club, maar la ter werd het hem toegestaan. Zoo kon het gebeuren, dat er in dit auto- grammenboek ook' niet een enkele naam ont breekt van diegenen, die in de laatste zestien jaar deel hebben uitgemaakt van het openbare leven in Engeland of die voor korteren of lan goren tijd in Londen verbleven. Het pronkstuk van de verzameling is de eerste bladzijde, waar op de tegenwoordige Koning en Koningin als mede de overige leden van de Koninklijke Fa milie hun handteekening gezet hebben. Daar naast bezat de heer Stevens de handteekenin- gen van wijlen Koning George V en van Konin gin Mary, zij het dat hij die niet rechtstreeks van deze vorsten ontving. Een regeerend vorst uit een der Noordelijke Europeesche Staten, die enkele jaren geleden in Engeland op bezoek was, had hem, na zelf te hebben „geteekend", beloofd, hem ook deze kostbare handteekenin- gen te bezorgen. Reeds den volgenden dag ver scheen hij opnieuw in de club en hij had de handteekeningen bij zich! Voorts bevinden zich de handteekeningen van de beste vertegenwoordigers van het Brit- sche kunstleven in dit kostbare boekje. En niet te vergeten alle mannelijke en vrouwelijke filmartisten uit Hollywood, die wel eens in Londen waren (en dat zijn er heel wat!). Ook de „koningen" der Engelsche industrie zijn ver tegenwoordigd en vrijwel alle afgevaardigden van het Engelsche Hoogerhuis. Kenners schatten de waarde der ling op omstreeks 20.000 gulden. verzame-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 8