Eén dag door de kop van Overijssel
li 'ÊÈÊÊÈÈm
DE PARAPLUIE
L
LANDSCHAP VOL TEGEN
STELLINGEN
DE NALATENSCHAP VAN
EEN GARDEROBIER
ZONDAG 10 JULI 1938
1*1 :®ISÜi
I.
Water wijd, bewogen en ruim
en water stil, verdroomd
en intiem
Oude steden aan zee
en rivier
KORT VERHAAL
te
Hallo hier storings
dienst
Het is niet altijd even gemakkelijk
de oorzaak van een euvel
op te sporen
V er keer sregelingen
voor visschen
Chauffeur: „Zou ik hier misschien de re
den van mogen weten?"
Een boekje waarin koningen,
acteurs en andere promi
nenten geteekend
hadden
(Van onzen specialen verslaggever)
De zeewind waart door ruischende
biezenvelden. Uit vier, vijf armen
stroomt het IJselwater de ruimte te
gemoet. Daar hangt in het zomertij
de sterke geur van hooi, vermengd
met kruidige dampen uit versch ge
oogste rusch- Water blikkert aller
wegen: wijd en zijd de meren, blauw
of groen onder wisselende luchten,
smal en donker en nauwelijks bewo
gen in Dorps- en Dwarsgracht van
Giethoorn. Water in kanalen en slo
ten en veenderijen, in rivier en wete
ring. Maar ook hooge grond en hoog
gaand geboomte in het zacht glooiend
land van Vollenhove of Noordwaarts
in Steen wij kerwold. Zóó is de kop
van Overijsel; nog altijd, maar nog
slechts kort, het meest merkwaardig
kustgebied van Nederland.
Hier is het land van de vergezichten, van de
ruimte en onbegrensdheid. Hier reikt de blik
over land en water, onbelemmerd. Hier gaat de
wind als een breede ademtocht, die het riet
doet zingen, de golven klotsen, die om de ooren
wappert en de zeilen bol zet, die wimpels strekt
naar den horizon. Maar hier is ook het land
van de intimiteit der groen overhuifde water-
prieelen, waar straat en weg en steeg en slop
donkere spiegels zijn, waar geen claxon- of
belsignaal, maar slechts het rhythmisch geplas
van een punterboom de stilte verstoort.
En hier is het land van de hooge oude hoo
rnen, beproefde wachters in elk seizoen, die
schaduw brengen op buitenplaatsen der oude,
ingezeten geslachten, op machtige boerenerven,
in de kracht van het bedrijf, op vergane ruïnen,
die zij schutten; goedertieren beschermers te
gen een vreemde, vijandige wereld.
Een grootsch verleden heeft dit land, een
verleden, dat tastbaar bleef in het trotsch
gebaar van zijn steden, waar juist de terug
gang in later dagen, het verlies aan rijk
dom en macht, als tot sterker bewustzijn
leidde van ouden adeldom, die nooit verloo
chend wordt. De hooghartige blik dier oude
steden staart weg over het water, over de
zee eens, over het meer thans; alleen straks,
als het water wijkt en nieuw land droog
valt, zullen zij zich verbijsterd bezinnen, niet
wetend, wat te verwachten is; voorspoed,
of nieuwe teruggang, vergeten wellicht en
verdwaasd met hun havens en zeestad-
allure, midden in het land.
Geschiedenis staat er geschreven in dit land,
geschiedenis uit bijkans elke periode. Bewogen
tijden zijn langs gegaan aan die Saksische hof
steden verscholen achter hun heggen en linden.
De kuiven en krullen der stadsgevels, de torens
boven de "huizen, de wallen en bastions, zij
heugen zich het krijgsrumoer uit teruggeweken
dagen. Nu kennen zij slechts de stilte en rust,
waarin het goed mijmeren is over al die be
wogenheid van het verleden.
Hoevelen, buiten de nabuurschap, zullen
ooit dit merkwaardig stuk Nederland heb
ben verkend? Slechts luttel ingewijden ge
noten de bekoring van Beulaker en Belter
Wieden, men moest al verdoold zijn in de
omgeving, wilde een kijkje te Blokzijl of
Vollenhoven er op overschieten. Giethoorn,
ja, daar heeft heel Nederland van gehoord.
Het kreeg met Amsterdam, Firugge, Ham
burg en wat al niet meer, de zonderlinge
onderscheiding van „Venetië van 't Noor
den", in dit geval met slechts dezen grond,
dat een punter en haar functie ter plaatse
inderdaad met een gondel te vergelijken
valt. Maar zijn er, vooral in Westelijk Ne
derland, nu zoo heel veel menschen, die
ooit in dien wonderen Gieterschen watertuin
hebben vertoefd? Dit is zeker: op het ver
langlijstje „ken uw eigen land" neemt de
kop van Overijsel een eerste plaats in.
Ten gerieve van hen, die op een kennismaking
met den Overijselschen N.-W.-hoek prijs stellen,
heeft de directie der N.V. Spoorweg Mij. Zwolle
Blokzijl te Zwolle voor het zomeerseizoen een
rondtocht georganiseerd, waarbij men de wis
selende sfeer van dit kustland op één dag rus
tig kan ondergaan. De reis, in ruime aansluiting
op de groote treinverbindingen, heeft Zwolle
(eventueel ook Meppel of Steenwijk) als
begin- en eindpunt en gaat per bus, punter en
motorboot. Want de N.V. Spoorwegmaatschappij
ZwolleBlokzijl is sinds een viertal jaren geen
spoorweg meer. Als zoodanig heeft zij slechts
20 jaar een weinig lucratief bestaan geleid. Met
autobussen is zij in 1934 een nieuw leven be
gonnen en de perspectieven zijn thans heel wat
gunstiger.
Het voordeel op zoo'n tocht van den
autobus boven den trein, al voelt de directie
dit zelf als een nadeel vanwege de verkeers
moeilijkheden, die hier inderdaad groot
zijn, is dat dit voertuig den eigen-land-
toerist midden in de sfeer brengt van
streek en volk. Inderdaad is een hooge,
smalle en bochtige dijk voor den autobus
geen ideale verkeersweg, maar wie voor zijn
plezier uit is en het landschap rondom nog
ontdekken moet, waardeert het rustige, vrije
uitzicht, dat hem hierdoor geboden woidt.
Zoo is het eerste deel van bovengenoemden
rondtocht bijzonder bekoorlijk. Men volgt van
Zwolle Noordwaarts den dijk langs het Zwarte
Water met links het uitzicht over den polder
Mastenbroek met zijn kolken en weteringen
hi t
Toren en stadhuis van Hasselt aan het
Zwarte Water
„O, Kom er maar gerust uit het-ia
biina zomer 1"
naar de torens van Kampen en Genemuiden,
terwijl rechts zich het mooist denkbaar rivier
gezicht ontplooit; het vredige Zwarte Water
langs zijn oevers begroeid met riet en water
lelies, waarover knotwilgen zich buigen,, terwijl
in den stroom volbezeilde tjalken rustig zee
waarts glijden. Men ziet er de Overijselsche
Vecht in het Zwarte Water vloeien, (natuurlijk
kon Waterstaat daar niet met zijn handen af
blijven en beval men de natuur: niet zoo,
maar zóó) met pal daar tegenover de oude
boerderij, die als stamhuis is te beschouwen
van de verschillende families in het Oosten
des lands, die nu nog Kijk in de Vegte heeten.
De oude bedevaartplaats Hasselt, welker H.
Stede elke Junimaand weer scharen van pel
grims trekt, troont met haar statigen toren
vlak aan de rivier. Men gaat er binnen van
over de brug langs zittende leeuwenfiguren,
een trotsch gebaar dezer kleine, maar karakter
volle stad, dat herinnert aan de gevleugelde
leeuwen, die gewend naar het water, waken vóór
het hart van Venetië. Trouwens, ook Hasselt
maakt front langs de rivier en de voorkeur voor
het water wordt gemanifesteerd door de brug,
waar de scheepvaart voorkeur heeft op 't land-
verkeer. Twintig auto's mogen wachten op één
rustig zeilende tjalk en spijts de booze automo
bilisten zou men toch zeggen; zóó hoort het
in Holland.
Een mooie weg verbindt Hasselt met Zwart
sluis, dat stroomafwaarts aan de rivier ligt,
waar deze zich naar het Westen zeewaarts
buigt en het Meppelerdiep en de Arensberger-
gracht door sluizen verbinding hebben met
open water. Ook Zwartsluis is een waterstad
bij uitnemendheid. Rusteloos is het aantrekke
lijk binnenvaartbedrijf in en bij de ruime
sluiskolken, in het hart van het nijvere plaatsje,
dat mede vermaard is door de onvolprezen
kwaliteit van zijn gerookte paling en niet
minder om den verrukkelijken smaak van zijn
„Oprechte" kruidkoek. En inderdaad zijn dit
twee goede vaderlandsche producten welke men
niet genoeg naar waarde schatten kan.
Voorbij Zwartsluis verandert het landschap.
Nog heeft men uitzicht op het Zwolsche diep,
de mond van het Zwarte Water met het een
zaam Kraggenburg heel op het eind, nog ziet
met het torentje van Gellemuiden, de stad
van het hooi en de stad van de rusch of reeds
bemerkt men dat de bodem glooit en de streek
van aspect wisselt. Wij rijden nu in het land
van Vollenhove met zijn oud-Saksische boer
derijen met de merkwaardige erfscheidingen,
gevormd door lage aarden wallen, met boo-
men beplant. Daar ligt verscholen in zomerseh
loover de „Oldehof" der Sloet's van Marxveldt
en nu naderen wij de plaats die haar naam gaf
aan wijde omgeving; Vollenhove, de stad der
Havezaten.
Johannes van Vollenhove, in de zeventiende
eeuw kanselredenaar te Zwolle, bezong zijn ge
boortestad met de geestdriftige woorden:
O, Vollenhof, aertsch lustprieel
O, kandelaer van 's hemels gaven
Cieraet der buuren, pronkjuweel
Van 't land.
Overdreven verheerlijking? In die dagen wel
licht niet. Toen resideerden de 17 Havezaten
binnen en bij de oude veste, hadden zij er hun
statige huizingen, hun fraaie tuinen. En op de
Zondagen stonden hun staatsiekarossen in lan
ge rij bij de kerk. Van de oude ridderhofsteden
zijn er slechts twee overgebleven: de Oldruiten-
borg en de Oldenhove, behoorend aan de ge
slachten Sloet van Oldruitenborg en Sloet van
Marxveldt.
Daar wij over het heden en verleden van Vol
lenhove en Blokzijl nog afzonderlijk schrijven
in het kader van onze serie „Het oude land in
den greep van het nieuwe", vermelden wij slechts
terloops de aantrekkelijke, helaas tot verdwij
nen gedoemde sfeer aan den Vollenhover buiten
kant, welke weer zoo sterk in tegenstelling is
met de stemming, welke wordt gewekt bij een
bezoek aan de ruïne van het kasteel Toutenburg,
gelegen binnen het park van den Oldruitenborg
op een eiland, omringd door de vroegere slot
gracht, het geheel een bijna tropische wildernis,
onder hoogopgaand geboomte. Met een schuitje
kan men zich overzetten naar het bosch
eilandje en hier temidden van een brok ruige
natuur, die zich naar elke zijde spiegelt in het
roerloos donkere water, verheffen zich de resten
der oude poorttorens, overwoekerd van kamper
foelie. De volkomen stilte en de melancholiek
verdroomde sfeer wekken herinneringen aan het
sprookje van Doornroosje, de in haar betoove-
ring slapende prinses.
In het katholiek verleden verhieven zich hier
ook twee kloosters, Clarenberg en St. Janskamp.
Aan het laatste herinnert nog het dorpje St.
Jansklooster, even buiten de stad in Ambt-Vol-
lenhove gelegen, dat men passeert op zijn weg
naar Giethoorn.
Deze weg voert ten deele dwars door het me
rengebied van Beulaker en Belter Wijde, ideaal
voor wie houdt van ruimte en rust. Niets ver
stoort er de idylle van dit wijde waterland. Een
glurend torentje boven bosschages, een roode
daknok her en der en verder een enkel blank
zeil, dat heen scheert over het stuivende water
in de zonneblijheid van het zomertij. Ligt hier
het water open en vrij, rusteloos bewogen door
d.en wind, verkleurend in honderd tinten onder
wisselende luchten, heel anders is het op korten
afstand, waar het vormt het levenselement van
het wijd vermaarde Giethoorn.
Giethoorn is inderdaad een verrassing. Het
is er mee, als met vele al te sterk gepropa
geerde toeristencentra: men gelooft er
eigenlijk niet meer in. Men vreest, dat het
zal tegenvallen, dat het eigenlijk de moeite
niet waard blijkt. Laten wij het eerlijk be
kennen: alles wat men belooft van dit
wonderlijk waterdorp wordt rijkelijk inge
lost. Zelfs onder minder gunstige omstandig
heden waartoe wij rekenen een bezoek in
groot gezelschap, zoodat men gebruik
maakt van een soort touring-punter ont
komt men niet aan de eigenaardige beko
ring van dit oord, dat zijns gelijke niet
heeft.
Uit de ruimte van de Wieden gaat men dit
dorp binnen als een Oosterschen tempel, als een
geheimzinnige grot, waarvan de gewelven worden
gevormd door het overhangend loover, dat de
eindelooze waterstraten als een levend dak be
dekt. Roerloos en vol donkere glanzen is de wa-
tervloer, die spiegelt alles wat er zich over buigt
met ergens de diepte van een strook lucht tus-
schen de volle kruinen der boomen. Ongetelde
hooge bruggetjes welven zich in alle richtingen
over het water. Zij verbinden de smalle wegels
langs de huizen, die zich aan weerszijden rijen,
vriendelijke woningen met het felle rood van
geraniums achter de vensters.
Ofschoon men dus vaart door de hoofd
straat van een welvarend dorp in het hart
van ons goede vaderland, heeft men de
sensatie alsof men daar drijft met de prauw
van een inboorling ergens op den bovenloop
van de Marowyne of in een kreek van het
stroomgebied der Amazone-rivier. Geen
mensch vertoont zich, slechts gerucht van
vogels hangt in het bladerdak en verder
hoort men niets dan het regelmatig geplas
van den punterboom, terwijl een trage rim
peling daarbij verloopt naar de oevers,
tusschen naakte wortels der boomen, die als
mangroven buiten de oevers uit het water
oprijzen. Die stilte in een wereld, die men
nochtans bewoond weet, wordt soms beklem
mend. Dan heeft men het gevoel of het vol
gend oogenblik de pijlen en assagaaien van
'n onzichtbaren, vijandigen inboorlingenstam
trillend in de huid van het bootje zullen
vast schieten.
Niet altijd is er die stilte. Er zijn uren, waarop
zich inderdaad een levendig verkeer op het
Gietersche water ontwikkelt. Uit zij- en dwars-
grachtjes schieten de vaardig bestuurde punters
te voorschijn. Dan blijkt, dat inderdaad het
heele Gietersche leven zich op het water afspeelt.
De veehouder, de bakker, de hooiboer, de post
alles zoekt per punter zijn bestemming. Dan is
het „Canal Grande" van Giethoorn vol drukte
en vertier. En in het late uur van zomersche
dagen, als de schemer over het water valt, de
schaduwen onder het loover zich verdiepen,
drijft er zoo'n schuitje voorbij met twee jonge
menschen. Even hoort men haar helderen lach;
hij speelt op zijn occarina, de ijle klanken hup
pelen over het donkere water, waar kruidige
geuren uit opstijgen.
Gietersche romantiek
Intusschen wordt ook dit wonderlijk stukje
Nederland in deze dagen bedreigd. De ont
ginningen in het omliggend waterschap Vol
lenhove ondermijnen 't dorp in zijn bestaan
en zijn karakter. Zij maken van Giethoorn
een nat eiland in een droge streek. Zij
snijden het af van zijn omgeving. Leefde
men vroeger van veenderij, visscherij, hooi
bouw, veehouderij en rietsnijden, hiervan
blijft slechts de veehouderij over, al het an
dere zal door de ontginning verdwijnen. Het
bedrijfsleven dient zich bij den nieuwen toe
stand aan te passen en daarbij komen water
en punter in het gedrang. Misschien komt
het oogenblik dat men Dorpsgracht en
Dwarsgracht zal dicht gooien voor paard en
kar en vrachtauto, misschienwant men
hoopt nog een oplossing te vinden, waar
door Giethoorn blijft wat het is zonder zijn
bestaansmogelijkheid te verliezen en lang
zaam af te sterven.
Blokzijl is het laatste doel van den rondtocht.
Van Giethoorn vaart men er heen per motor
boot, dwars door het uitgestrekt laagveengebied,
waar de namen der buurtschappen als Kikkerije,
Nederland en Muggebeet wel voor zich spreken.
Blokzijl deelt het lot van Vollenhove. De oude
forteresse der vergeten victorie van 1672 koml
met haar breede havenkolk midden in het land
te liggen. Een kostelijk stadje is het, dat frisch
en frank uit zijn oogen kijkt en den bezoeker, die
ontvankelijk is voor stedeschoon, ondanks zijn
bescheiden opzet, zeer veel te bieden heeft. Er
is heel wat goeds en belangwekkends van Blok-
In het hart van het wonderlijk waterdorp Giethoorn. Te voet of per schuit zijn er
de eenige verkeer smog elijkheden
mummill
Er valt op Leon Desarcon niets te zeggen.
Dit zou het eenige zijn, wat van hem ge
zegd kan worden, ware het niet, dat Leon
Desarcon geen parapluie bezit. Leon Decarson
staat als mensch afgrijselijk hoog en waarschijn
lijk ook erg eenzaam; er zullen weinig sterve
lingen zijn zoo volmaakt als hij. Dit innerlijk
„all-round'-zijn demonstreert Leon Desarcon,
zij het dan onbewust, door zijn verschijning. Hij
ziet er uit, om door een ringetje te halen, maar
daar is zijn salaris dan ook voor.
Een kleine karaktertrek van Leon Desarcon
moge hier nog volgen, Elk mensch zit bijkans
op elk oogenblik van den dag met zijn handen
verlegen. De een verbergt ze diep in z'n zakken,
een ander houdt er zijn vrouw mee vast; deze
klemt er zomers en 's winters handschoenen in,
gene heeft de meest virtuoze wendingen aan
zijn wandelstok of parapluie er mee uitgedacht.
Al deze moeilijkheden zijn Leon Desarcon
vreemd. Zijn zakken bezigt hij enkel voor hun
doel; een vrouw heeft hij niet waarmede niet
is beweerd, dat hij een anti heeft voor de
zwakke sekse van z'n handschoenen zijn
slechts de toppen te zien, die uit den linker jas
zak steken, en een parapluie
Leon Desarcon met parapluie 'tWas een
tegenspraak in zichzelf. Als zijn onberispelijk
costuum door slechts enkele regendruppeltjes
werd getroffen, schold hij vanzelfsprekend
heel discreet op het hondenweer en hij ver
liet het portiek, waar hij een veilig onderkomen
gevonden had, niet voor het droog was geworden
of 'n taxi uitnoodigend voorreed. Ondertusschen
had Leon Desarcon gelegenheid te over gehad
zich vast voor te nemen aanstonds een para
pluie te koopen. Maar als het opgehouden had
te regenen en het zonnetje weer over de natte
straten flikkerde, dan redeneerde Leon Desar
con: „Waarom zou ik een parapluie koopen, als
het niet meer regent!"
Maar nog niet zoo lang geleden ontmoette
Gustav Grassin zijn vriend Leon Desarcon. Het
was prachtig weer, zoo'n uitgelezen zonnedag,
waarvan er helaas maar enkele in een jaar
voorkomen. De lucht was staalblauw, met slechts
hier en daar "n klein verdwaald wolkje, dat den
schilder vaak zijn inspiratie geeft. Deze Gustav
Grassin had in al dit wonderschoone geen erg;
slechts op één ding hield hjj als gefascineerd
zijn prachtige bruine oogen gevestigd: het was
de rechterarm van zijn vriend Leon Desarcon,
die Grassin's onverdeelde interesse had. Of be
ter gezegd: de parapluie van dien arml
„Hallo Leon!Hoe bestaat 'tüHoe ter
wereld kom jij aan zoo'n parapluie?!"
Leon Desarcon bleef zooals hij was en altijd
geweest is, onverstoorbaar. Ongemerkt schoof hij
zijn arm onder dien van Gustav en zachtjes
voortloopend, vertelde hij:
„Luister eens, Gustav," begon hij. „Misschien
weet je 't, misschien ook niet. Maar in de krant
komt af en toe een ellenlange lijst van gevonden
voorwerpen voor. 't Zal jou wel net zoo vergaan
als mij, je liet die opsomming voor wat zij was.
Maar gisteren, ik weet nog niet hoe ik er toe
kwam, heb ik die boodschappenlijst eens door
genomen. En toen bemerkte ik, dat aan het
Zuiderstation enkele, wat zeg ik, ettelijke para-
pluies als gevonden waren aangegeven. Toen
herinnerde ik me plotseling mijn verloren re
gendak!"
Gustav schrok op en keek Leon strak aan.
„Heb jijjij, een parapluie bezeten?"
„Op mijn eerewoord!" verzekerde Leon. „Een
jaar of drie geleden kocht ik een aardige para
pluie; den volgenden dag al was ik haar kwijt.
Ik heb toen gezworen nooit meer zoo'n ding te
koopen. Je weet, ik heb woord gehouden. Maar
gisteren herinnerde ik mij plotseling opnieuw
mijn verlies. Zoo juist liep ik langs het Zuider
station en besloot even binnen te loopen."
„Ik heb mijn parapluie verloren," zeg ik te
gen zoo'n ambtenaar.
„Waar en wanneer?" vroeg die.
„Drie jaar geleden,' antwoordde ik. „In Juli,
de juiste datum weet ik niet meer precies. Maar
ik weet nog wel, dat het op het Zuider
station was!"
„Hoe zag ze er uit?"
„Donkerblauwe zijde met donker, hoornen
handvat!" Die beambte weg. Even later was hij
al weer terug met deze parapluie. Ik betaalde
wat staangeld, teekende een ontvangbewijs en
klaar was 't."
Gustav Grassin liet het verhaal in zich be
zinken, terwijl hij onderhand enkele algemeen
heden debiteerde, zooals „wat 'n geluk, dat je
d'r terug hebt; ik hoop dat je er nu gelukkiger
mee zult zijn, want 't zal niet dikwijls gebeu
ren, dat je zulke eerlijke vinders tegenkomt!"
„Daar heb je gelijk aan!" beaamde Leon De
sarcon. „Als je bedenkt, dat ik deze parapluie
drie jaren geleden op het Zuiderstation te Wee-
nen verloren heb en haar in Parijs terugge
vonden heb, dan kan ik me over de eerlijkheid
van het menschdom slechts verheugenl"
De Boven Wiede, het mooie meer dat vlak hutten het dorp Giethoorn ligt
zijl te vertellen, doch dit krijgt, zoo goed als
met Vollenhove, in onze speciale reportage zijn
beurt. Wij volstaan met nog te vermelden, dat in
het kader van den rondtocht van Blokzijl uit nog
een vaart wordt gemaakt op het IJsselmeer,
waar men het mooie kustbeeld kan genieten, dat
spoedig tot het verleden behoort.
Zoo is dus de eendaagsche rondtocht der N.V.
Spoorwegmaatschappij ZwolleBlokzijl wel bij
zonder rijk aan afwisseling en als een ontdek
kingsreis in eigen land voor den komenden va-
cantietijd ongetwijfeld aan te bevelen.
Een telefoon-abonné antwoordt niet. De sto
ringsdienst wordt opgebeld. Vaak gaat het
om kleine foutjes, die weer gemakkelijk zijn
te verhelpen. Maar soms op het platte land
of in verlaten streken, zooals de Australische
woestijn of de Amerikaansche prairies wordt
het werk van den storingsdienst een gevaarlijk
avontuur.
In de nabijheid van Kopenhagen deelde een
dame den storingsdienst mede, dat het belletje
van haar telefoon niet overging. Maar telkens,
wanneer iemand haar aan het toestel wensch-
te te spreken, jankte de hond, die beneden in
het huis was. Aanvankelijk kwam men niet op
het idee om verband te zoeken tusschen het
janken en het weigeren van de telefoonbel.
Doch toen men de geheele leiding nauwkeurig
onderzocht, bleek, dat de haak, waaraan de
hondenketting bevestigd was, zoo diep in den
muur was gedrongen, dat hij daar de telefoon
leiding raakte. lederen keer nu, wanneer er een
oproep kwam, ontving de hond over zijn ket
ting 'n electrischen schok en begon te janken.
De bel ging dan echter niet over
Een andere dierengeschiedenis: In Californië
hoorde een beer aan een telefoonpaal dat be
paalde zoemen, dat in de natuur de aanwezig
heid van bijen verraadt. Hij onderzocht den paal
van onder tot boven, doch vond bijen noch ho
ning; het zoemen hield echter niet op. Ten
slotte klauterde hij woedend in den paal en
sloeg de isolatoren, waaruit het zoemen kwam,
stuk.
In New-Jersey ging de bel eens bij vijftien
abonné's gedurende den geheelen dag met kor
te tusschenpoozen over, zonder dat er iemand
aan den anderen kant van de lijn stond. Na
lang zoeken ontdekte een „troubleman" (zoo
noemt men in Amerika de mannen van den
storingsdienst) een isoleerkastje, waarin een
eekhoorntje zich met zijn geheele familie had
gevestigd. Mama-eekhoorn gebruikte de dra
den van de telefoon om haar kroost gelegen
heid te geven hun tandjes te scherpen!
In Australië worden vele telefoonleidingen
gebruikt voor S.O.S.-signalen. Want wanneer
men in de woestijn een telefoondraad door
snijdt, kan men er zeker van zijn, dat binnen
tamelijk korten tijd een reddingsbrigade arri
veert ten deele om de leiding te repareeren,
ten deele om den vernieler van de leiding te
hulp te komen. Met bijzondere apparaten kan
men namelijk spoedig en nauwkeurig bereke
nen, waar de storing heeft plaats gevonden.
In Utah in de Vereenigde Staten ontwikkelt
zich in de groote zoutwoestijn aldaar door den
„zoutnevel" een eigenaardige kristalvorming
aan de draden. Deze veroorzaakt dan een sterk
stroomverlies. Men trekt dan met een wagen,
die eenigszins aan een brandweer herinnert,
door de woestijn en blaast heeten waterdamp
tegen de draden, waardoor ze van het zout wor
den bevrijd.
De menschen van den storingsdienst berei
den zich op alles voor, wanneer ze naar de
oorzaak van een storing moeten zoeken. Op
een groot kantoorgebouw in Londen werden de
storingen in de leiding veroorzaakt door het
feit, dat een paar jonge meisjes haar zakdoe
ken in haar vrijen tijd in de kantoorkeuken
plachten te wasschen, om ze daarna boven een
telefoondraad tusschen twee tafels te drogen.
De vochtigheid drong door het leidingomhulsel
en kortsluiting was het gevolg.
Al sinds lang houdt men zich in de Ver
eenigde Staten bezig met het probleem
hoe in het belang van het volksvermogen kan
worden voorkomen, dat ieder jaar groote me
nigten visschen te gronde gaan in stroom
versnellingen, sluizen en turbines. Vooral de
zalmen, die op hun jaarlijksche tochten stroom
opwaarts zwemmen, om hun broedplaatsen op
te zoeken, vallen met honderdduizenden ten
offer aan de waterkrachtwerken. In dit ver
band heeft men onlangs zeer interessante proe
ven genomen. Om de visschen op hun tocht
voor de gevaren te waarschuwen en naar het
goede water te leiden, heeft men in verschil
lende rivieren een soort verkeerslichten aange
bracht. Deze waarschuwingsteekens bestaan
uit een reeks electrische lampen, die dwars
door de rivier onder water zijn aangebracht,
kort voor de gevaarlijke plaatsen.
Naar men beweert, worden de visschen inder
daad door deze lichtteekens afgeschrikt, zoodat
zij terugzwemmen, om een anderen weg te zoe
ken.
Verkeersregeling voor visschen, die even
verstandig en gedisciplineerd zijn als autobe
stuurders dat is een ontdekking, de 20ste
eeuw waardig.
ALTIJD SLAGVAARDIG
„Chauffeur, je bent op staanden voet ont
slagen!"
Het is een dwaling, te beweren, dat de ro
mantiek uit dezen nuchteren en koel-
zakelijken tijd verdwenen zou zijn. Dat
zij nog leeft heeft een achttienjarig Londensch
meisje op verrassende wijze ondervonden.
Sedert zestien jaar was de heer Stevens in
de bekende Londensche Embassy-Club als gar
derobe-dienaar werkzaam en het ligt voor de
hand, dat men in een dergelijke betrekking
geen groot vermogen verdienen kan. Toen Ste
vens dan ook dezer dagen overleed, meende
zijn eenige dochter, de achttienjarige Joan
Stevens, dat zij nu alles zou moeten opgeven:
het kleine huisje, dat zij met haar vader be
woond had, de zanglessen, die zij placht te ne
men om haar stem voor het tooneel te scholen
en last not least haar huwelijksplannen.
Haar verloofde, zekere Harold Bingham, wil
de overigens van het opgeven hunner huwe
lijksplannen niets weten en dat Joan Stevens
nu slechts niet, zooals zij eens gedroomd had,
een groot opera-zangeres zou worden, vond hij
in het minst geen bezwaar....
Dus troostte hij het meisje, voor zoover dat
in de gegeven omstandigheden mogeiijk vas
en enkele dagen na de begrafenis van den
overledene zaten de twee jongelui bij elkaar ten
einde de alleszins bescheiden nalatenschap na
te zien en te ordenen. Een klein bankdeposito
zou althans gedurende enkele jaren op be
scheiden wijze in Joan's onderhoud kunnen
voorzien, zij het dat zij het huisje niet kon blij
ven bewonen. Ook niet, indien zij, zooals in de
bedoeling lag, een betrekking zou hebben ge
vonden. Dat vonden beiden overigens het min
ste, temeer omdat Harold Bingham hoopte en
verwachtte binnenkort toch te kunnen trou
wen.
Het was gedurende dit troostende gesprek
dat den jongeman een klein in zwart leer ge
bonden boekje in handen viel, dat hij achteloos
doorbladerde, totdat hij het blij verrast open
geslagen voor zich liet liggen. Toen hij name
lijk wat nauwkeuriger van den inhoud kennis
nam, ontdekte hij tot zijn groote verbazing,
dat hij met dit boekje een vermogen in han
den hield!
Terstond maakte hij het meisje op zijn ont
dekking opmerkzaam, zij het, dat zij er aan
vankelijk nauwelijks in durfde gelooven. En
als ware het om de waarde van hun vondst te
bevestigen, kwam op dat oogenblik de manager
van de Embassy-Club, de heer Luigi zich mel
den.
„Ik ben alleen maar gekomen," aldus de be
zoeker, „om u te. vragen of u de autogrammen-
verzameling van uw vader al verkocht hebt."
In plaats van de nog niet geheel van haar
schrik bekomen Joan, antwoordde Harold Bing
ham den bezoeker en vertelde hem, dat zjj het
boekje juist op dat oogenblik pas ontdekt had
den. Bedoelde mijnheer Luigi dit boekje hier?
„Natuurlijk!" bevestigde deze op het eerste
gezicht, „maar wist U dan niet, dat Uw vader
een der belangrijkste autogrammenverzamelin-
g<en ter wereld bezat?"
Neen, dat wist Joan Stevens inderdaad niet.
Haar vader had er haar nooit over gesproken
en nu eerst vernam zij uit den mond van den
clubmanager de bijzonderheden omtrent het
vermogen, dat haar vader op stellig niet al te
zeer gebruikelijke wijze voor haar bijeenge
gaard had.
De Embassy-Club immers is een der voor
naamste Londensche centra in Mayfair en de
culb gaat voor de aanzienlijkste, meest groot-
sche en vermaardste club ter wereld door. Dat
wil in een land als Engeland, het land van de
clubs, heel wat zeggen. Men kan gerust zeggen,
dat in de Embassy-Club iedereen komt die
stand en naam bezit. De leden van den hoogsten
Engelschen adel, de Koninklijke Familie daarbij
inbegrepen, behooren evenzeer tot de vaste gas
ten van deze club als alle vreemdelingen van
naam en rang, die een bezoek aan de Engelsche
hoofdstad brengen. Toen de heer Stevens zes
tien jaar geleden de functie van garderobe
dienaar kreeg, kwam het plan bij hem op een
autogrammenverzameling aan te leggen en
aanvankelijk stuitte dit denkbeeld op enkele
bezwaren bij de leiding van de Club, maar la
ter werd het hem toegestaan.
Zoo kon het gebeuren, dat er in dit auto-
grammenboek ook' niet een enkele naam ont
breekt van diegenen, die in de laatste zestien
jaar deel hebben uitgemaakt van het openbare
leven in Engeland of die voor korteren of lan
goren tijd in Londen verbleven. Het pronkstuk
van de verzameling is de eerste bladzijde, waar
op de tegenwoordige Koning en Koningin als
mede de overige leden van de Koninklijke Fa
milie hun handteekening gezet hebben. Daar
naast bezat de heer Stevens de handteekenin-
gen van wijlen Koning George V en van Konin
gin Mary, zij het dat hij die niet rechtstreeks
van deze vorsten ontving. Een regeerend vorst
uit een der Noordelijke Europeesche Staten, die
enkele jaren geleden in Engeland op bezoek
was, had hem, na zelf te hebben „geteekend",
beloofd, hem ook deze kostbare handteekenin-
gen te bezorgen. Reeds den volgenden dag ver
scheen hij opnieuw in de club en hij had de
handteekeningen bij zich!
Voorts bevinden zich de handteekeningen
van de beste vertegenwoordigers van het Brit-
sche kunstleven in dit kostbare boekje. En niet
te vergeten alle mannelijke en vrouwelijke
filmartisten uit Hollywood, die wel eens in
Londen waren (en dat zijn er heel wat!). Ook
de „koningen" der Engelsche industrie zijn ver
tegenwoordigd en vrijwel alle afgevaardigden
van het Engelsche Hoogerhuis.
Kenners schatten de waarde der
ling op omstreeks 20.000 gulden.
verzame-