Harmonisch, melodisch en
gemengd gelui
Éi
i
5
f
De avonturen van een verkeersagent je
1
<Kd tmbaal oan den da§
Welken toon moet de
klok hebben
A
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 250.-
ORRIE
!ÜE
111
DINSDAG 12 JULI 1938
jo
Nu de linde bloeit...
\De twee
telegrammen j
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
CHARLES
GARVICE
Het was nog de goede oude tijd. Crisis was
een onbekende zaak. Stedelingen en
boeren ging het goed en „de kous" werd
maar steeds met opgespaard geld gevuld.
Werd er een nieuwe kerïc gebouwd, en do-
miné of pastoor kwam daarover eens praten
bij zijn gemeenteleden of parochianen, dan werd
er diep in den zak getast en meest verliet de
herder met een „rooden rug" het huis. Was
het oorspronkelijk plan een bescheiden bede
huis zonder toren, door de overvloedige gif
ten kwam een groote kerk, soms met twee to
rens tot stand, en stond op de begrooting een
luidklok van kleinen omvang, de geloovigen wa
ren daar niet mede tevreden, maar wenschten
een „bourdon" met daarnevens soms twee, drie
of meerdere klokken. Op hooge feestdagen
galmde dan het geheele klokkenkoor door het
luchtruim, en bij droeve gebeurtenissen liet
alleen de bourdon zijn sombere tonen hoo-
ren. Met het besluit van meerdere klokken
kwam dan de vraag: „welke tonen moeten wij
hebben"? De vraag was niet eenvoudig, want
de een sprak over een stel klokken die samen
een accoord vormden, z.g. harmonisch gelui,
weer anderen wilden een combinatie van diato
nische of chromatische tonen hooren, d.w.z.
een melodisch gelui, en een derde partij schonk
weer de voorkeur aan den tusschenweg en ver
koos een gemengd gelui, d.i. een vermenging
van harmonisch en melodisch gelui. Van deze
drie combinaties wil ik het voor en tegen be
spreken.
Laten wij vooraf eens een enkele klok be
schouwen. Wij nemen daartoe een klok die als
slagtoon C2 aangeeft. Onder slagtoon verstaan
wij dien toon die door den klepel of hamer ten
gehoore wordt gebracht. Een zuiver gegoten en
afgestemde klok heeft echter een geheele har
monie in zich zitten. Daarvan noemen wij eerst
den grondtoon. Bij het eindigen van het luiden
hooren wij dezen een octaaf lager dus (Cl) na-
brommen. Boven den slagtoon nemen we de
kleine terts (es) waar. Soms, maar zelden, want
dit schijnt voor den gieter een moeilijk geval
te zijn, komt de groote terts te voorschijn.
(Beursklok te Amsterdam). Deze tertstoon geeft
dus in combinatie met den slagtoon het karak
ter van mineur of majeur aan. Verder komen
boven de terts nog de quint (G) en het boven-
octaaf (C3) voor, en boven deze C3 zelfs de
kleine terts en het octaaf (C4); maar beide
laatste zijn ook voor een geoefend oor moeilijk
waarneembaar en oefenen daardoor ook min
der invloed uit op het geheel. In deze C klok
zit dus opgegeven in notenschrift de geheele
mineur of majeur drieklank.
C BOVEN OCTAAF
g QUINT
es op e TEirrs
C SLAGTOON
C GRONDTOON
Deze geheele tonenreeks geeft de klok een
volheid die verwondering wekt. Maar wee als
grondtoon of terts afwijkt van zijn slagtoon,
dan ontstaat een schommeling die den klank
van de klok totaal bederft, en helaas zijn er
nog heel wat Iuidklokken die den toets der cri-
tiek niet kunnen doorstaan.
Behalve genoemde stoornis kunnen er nog
andere ongewenschte bijtonen in een klok zit
ten en haar doemen tot vernietiging en over
gieten. Beschouwen wij nu een harmonisch
gelui uit bovenstaand oogpunt, dan komen wij
tot de volgende ontdekking. Een harmonisch
gelui bestaat uit 2 of 3 klokken die, zooals
gezegd, een consoneerend accoord vormen. Wij
nemen dan 3 klokken die samen den mineur
drieklank c-es-g aangeven. Reeds in het boven
aangegeven schema zagen wij dat de C klok met
haar bijtonen het mineuraccoord (c-es-g) in
zijn geheel liet hooren. De beide overige klok
ken brengen dus geen nieuws maar versterken
alleen de bijtonen van de klok C. Een tweede
bezwaar is de kleine terts die in de tweede
(es) klok zit (dus ges). Deze komt met den bij
toon G van de grootste klok in botsing. Om
dus een zuiver geheel te krijgen zou men de
tweede klok een groote terts moeten ingieten:
zooals ik reeds vertelde schijnt dit voor den
gieter een moeilijk werk te zijn, maar een on
overkomelijk bezwaar is dit niet. Voor de klein
ste klok zou men dus de kleine terts (bes)
weder kunnen gebruiken. In dit gelui zou men
dus verkrijgen;
i
klok een kleine terts moeten bevatten daar de
groote terts in de derde klok in conflict zou
komen met den slagtoon der eerste klok.
De drieklank in mineur of majeur in grond
vorm genomen zal dan ook het meest voldoen,
daar de zwaarte der klokken dan beter tot
elkander in verhouding staat, b.v. in mineur:
C 2675 K.G. Es 1525 K.G. G 700 K.G. of
in majeur: C 2675 K.G. E 1275 K.G. G 700
K.G., terwijl bij een omgekeerd accoord de ver
houdingen heel wat uiteenloopen, b.v. C 2675
K.G. F 1050 K.G. A 475 K.G. (mineur
AS 400 K.G.).
Hieruit is te concludeeren dat de laagste klok
door haar zwaarte sterk zal uitkomen en de
beide andere in het gedrang brengt.
Bestaat dus bij een harmonisch gelui de
samenstelling der klokken uit een consoneerend
accoord, bij een melodisch gelui moeten de
klokken' onderling een afstand hebben van
groote of kleine seconden. Voor den afstand ech
ter van kleine seconden bestaat het bezwaar
van gelijktijdig klinken (zie mijn artikel in het
Decembernummer „Disharmonisch klokgelui").
Een melodisch gelui kan bestaan uit 2, 3, 4 of
peerdere klokken. Nemen wij nu een melodisch
gelui, dan komt men tot de ontdekking dat dit
veel meer zal voldoen dan het harmonisch ge
lui. Daarom zegt een harmonisch gelui ons
niets en wordt op den duur vervelend. Maar
een melodisch gelui is bekoorlijk, nooit is het
zelfde te hooren, maar altijd volgen de tonen
elkander wisselend op.
Een gelui van .c-d-e kan zich laten hooren
als c-d-e, d-e-c, e-d-c, e-c-d, c-e-d en meer
dere varianten. Een groote rol speelt hierbij
het feit dat de klokken in gewicht onderling
lang zooveel niet verschillen als bij een har
monisch gelui. Het melodisch gelui van de 3
klokken c-d-e heeft een gewicht van C
2675 K.G., D 1850 K.G., E 1275 K.G. (na
tuurlijk zoowel voor harmonisch als melodisch
gelui te transponeeren naar boven of naar be
neden, d.w.z. klokken van zwaarder of lichter
gewicht), en daarom is iedere klok al op zich
zelf een persoonlijkheid, en ook ieder heeft
haar eigen harmonie in zich. Toch zal het in
gieten van de groote terts voor alle klokken
bij een melodisch gelui meer voldoen dan de
kleine terts, daar bij de eerste een samentref
fen van halve tonen vermeden wordt (bedoeld
worden de bij- of natuurtonen).
A. Met GR- TÊRTS
O
B. MET KL.TCRT5
Nu komt de vraag: „Maar de d als bijtoon
van de derde klok, werkt deze niet storend met
den slagtoon C van de eerste klok?" Het ant
woord is: de quint als bijtoon komt niet zoo
sterk uit als de terts, en bij een gelui van 3
klokken wordt de quint verdoezeld in de slag-
tonen. Zal men nu de voorkeur geven aan een
harmonisch gelui van een majeur drieklank (c
e-g), dan zal èn de tweede klok èn de derde
Een belangrijke rol speelt het financieele ge
deelte tusschen beide, daar bij een harmonisch
minder klokmetaal noodig is dan bij een me
lodisch. (Harmonisch mineur 4900 KG., ma
jeur 4650 K.G., Melodisch 5800 K.G.). Bij een
metaalprijs van f 1.50 per K.G. komt het eerste
op f 7350, het tweede op f 6975, het derde op
f 8700. Het verschil is dus nog al belangrijk.
Mocht echter het financieele geen bezwaar zijn,
dan kieze men liever een melodisch dan een
harmonisch gelui, want aesthetisch staat het
eerste veel hooger dan het laatste. Rest nu nog
het „gemengd gelui". Een samenvoeging van
harmonisch en melodisch noemt men gemengd
gelui. Ook dit kan bestaan uit 3, 4 of meer
dere klokken. Nemen wij ook daarvoor 3 klok
ken, dan zal de afstand van de eerste tot de
tweede klok een kleine terts zijn en van de
tweede tot de derde klok een groote seconde.
Of van ï-2 een groote seconde en van 2-3 een
kleine terts-.
Ook hier is een zuivere afstemming de hoofd
zaak, en hoe zwaarder de klokken zijn hoe meer
dit gelui zal voldoen. Klokken van licht ge
wicht zijn minder mooi voor dit gelui. Voor
een gemengd gelui van vier klokken komen in
aanmerking grondtoon, kleine terts, groote se
conde en daarboven nog eens een groote se
conde.
Of grondtoon, groote sec.: kleine terts, groote
sec.:
Nog vele andere combinaties zijn er te ma
ken met vier, vijf of meerdere klokken, maar
men late dit liever aan een vakman over, want
een onoordeelkundige samenstelling loopt op
een mislukking uit. Zoo hoorde ik eens in een
Duitsche stad een gemengd gelui waarin een
overmatige quart, z.g. tritonus, voorkwam, maar
dit hinderlijke interval bedierf' het, overigens
goed gestemde, gemengd gelui. Op een andere
plaats vernam ik een gemengd gelui met de
volgende opvolging:
Dat de lage klok hoogtij vierde, en de vier
bovenste klokjes daar zwakjes doorheen klin
gelden, iaat zich licht begrijpen.
In dit artikel meen ik op de schoonheid van
onze Iuidklokken te hebben gewezen Men doe
er zijn voordeel mee, late zich niet verleiden
tot het nemen van klokken met z.g. lichte
ribben en late zich voorlichten door menschen
van het vak, want „het zijn niet allen koks die
lange messen dragen".
J. VINCENT
V
yr rai
Wie dft bord
voor zich ziet
moet x t r a
voorzichtig
zijn, want hij
nadert 'n voor-
rangsweg (óók
het verkeer
van links laten
vóórgaan!)
lom bloeit en geurt thans de iinde; door
dringend is de heerlijke lucht en reeds van
verre is ze voor ons waarneembaar. Dui
zenden nijvere bijen verzamelen de grondstof
fen, die binnenkort de lindenhoning zullen geven.
Schreef niet reeds onze vaderlandsche dichter
Potgieter:
Straks komt er leven in haar kruin:
Een dichte bijendrom
Zweeft door dien boog van kleuren.
Gonst door dat bad van geuren,
Daar oorverdoovende om.
De linde (Tilia Europaea) nog heden een
van de meest verspreide boomen in Europa
stond steeds hoog aangeschreven bij onze voor
vaderen. Destijds kwam zij hier te lande zóó
veelvuldig voor, dat de Franschen haar, ter on
derscheiding van anderen, den Hollandschen
Lindeboom (Tilleul de Hollande) noemden.
Niet minder bekend was zij echter ook in
Duitschland. Hoog werd zij vereerd door de Ger
manen, bij wie zij vermoedelijk aan de een of
andere godheid was gewijd. Geen boom, die, van
ouds, ook in een zoo vriendschappelijke betrek
king tot den mensch stond als juist de linde.
In een Duitsche kroniek, gedagteekend uit het
midden der vorige eeuw, wordt bijv. over dezen
boom het volgende gezegd:
„Der Dichter traumt auf der Gartenbank un-
ter der Linde. Liebenden wahlen die Linde zum
Stelldichein sie ist der Baum der Liebe und
der Lieder!" (Vert.: De dichter droomt op de
tuinbank onder de linde. Minnenden kiezen de
linde tot plaats van samenkomst zij is de
boom der liefde en van het lied).
Wat inmiddels deze Duitscher voor zijn land
opmerkt, geldt zeker niet in mindere mate voor
ons. Let maar eens op, in hoeveel dorpen nog
lindeboomen staan; rond en voor de kerken,' op
en om de open pleinen, marktplaatsen, voor de
raadhuizen. De gewoonte lindeboomen aan te
planten, is ongetwijfeld door Duitsche stammen,
die zich in ons land vestigden, tot ons gekomen.
Want het planten van linden is heel oud. Reeds
vóór den tijd van Karei den Grooten stond in elk
dorp in Saksen een linde, waaronder recht werd
gesproken en feest werd gevierd.
In den vóór-christelijken tijd gold de linde
voor een gewijden of heiligen boom; in de hei
lige wouden werden de wegen voor de bedevaart
alleen door linden aangegeven, die door haar
breedte en dichte schaduwen schutdaken vorm
den voor opgerichte afgodsteekenen. Deze ver
eering bleef bestaan, ook na de invoering van
de Christelijke leer.
Tal van overleveringen betreffende de linden
zijn bewaard gebleven. Zoo is het in vele streken
bijv. nog gewoonte, dat de menschen een linde
voor het huis planten, in het geloof, dat het dan
voor het hemelvuur of ander brandgevaar zal
zijn behoed. Ook hoort men vaak de meening
verkondigen, dat de bliksem nooit is ingeslagen
in een lindeboom; daarom zou men langs wegen
dikwijls linden planten, omdat men er bij op
komend onweer onder zou kunnen schuilen. De
praktijk heeft echter doen zien, dat afgezien
van het gevaarlijke om onder boomen te schui
len deze meening niet juist is.
De lindenvereering legde niet alleen den
grondslag tot stichting van menige kerk, dorp
en klooster, doch ook nog van meer dan een
stad. De naam, dien deze plaatsen dragen, doet
veronderstellen, dat, waar nu een torenspits ver
rijst, eertijds een linde stond. Hier te lande kent
men in verschillende provincies (Groningen,
Drente, Overijssel, Gelderland) buurtschappen,
welke hun naam aan de linde te danken hebben.
In de gemeenten Midwolde, Marum, Zuidwol-
de, Den Ham, Diepenveen en Vorden kent men
een buurtschap Linde. Te Heerlen: Linden. In
Overijssel en Friesland vindt men nog het ri
viertje de Linde, eertijds een open water, dat bij
Elsloo in Friesland ontstond en bij Slijkenburg
zich met de Tjonger vereenigde. Thans is het
door een sluis van de Tjonger gescheiden: de
gekanaliseerde Linde mondt door een sluis in
het IJsselmeer uit.
Deze namen zijn waarschijnlijk afkomstig van
Het was een vermakelijke wedstrijd. De keeper van de kik-
vorschen, de bekende voetballer Kwaakhem, werkte prachtig,
menige bal werd door hem weggekopt en de muizen schenen
geen schijn van kans te hebben, ofschoon de achterhoede van
het muizenelftal uitstekend in vorm was.
En terwijl de professor nog met zijn berekeningen bezig
was, gebeurde een ongelukje. De bal kwam met 'n keihard sohot,
door van Piepen, den back van de veldmuizen, naar de eere
tribune en geraakte, in plaats in het doel, tegen het hoofd van
den professor, wiens hooge hoed over de lijn ging.
Op den eersten avond, dien we na onze
huwelijksreis gezellig thuis doorbrachten,
zei ik tot mijn vrouw:
,,'t Spijt me, lieveling, dat je niet met een fa
milie getrouwd bent, waar geld zit. Vind je 't
erg?"
„Och neen", antwoordde Luce „en bovendien,
wat zou 't helpen als ik het erg vond? Maar
ik maak je erop attent, dat tante Laura de
eenige in onze familie is, die geld heeft, zorg
dus, dat je haar nooit boos maakt. Ze moet haar
geld toch aan iemand nalaten; ze mag me graag
en ze heeft niets tegen jou. We hebben dus
minstens even goede kans om het te krijgen ais
een ander."
„Ik zal haar nooit, nooit boos maken, Lucy!"
riep ik.
„Ze kan natuurlijk nog wel lang leven",
peinsde m'n wederhelft.
„Zeker," zei ik wijs, „maar we moeten maar
geduld hebben."
Tante Laura was 53, en had een inkomen van
400 pond's jaars. Meermalen had ze op den
rand van een huwelijksbootje gestaan. Van
ruim de helft had ze zich zelf teruggetrokken,
bij de rest was de man afgedeinsd. Ze had een
aardig huisje buiten, ofschoon reeds meer dan
een bloedverwant, om begrijpelijke redenen,
haar een liefdelijk tehuis had aangeboden.
De vrees der familie was, dat ze nog eens
getrouwd zou raken en de 400 pond's jaars in
handen zou vallen van een man, die haar om
de duiten had genomen.
Tante Laura was zeer romantisch aangelegd.
Een paar jaar lang schoten Lucy en ik heel aar
dig met tante op. Nu en dan kwam ze bij ons
logeeren en ook gingen wij wel eens naar haar
toe. Lucy gevoelde zich al zóó zeker van de 400
pond, dat ze een piano kocht! Maar ik geef
toe, dat onze kansen zeer gunstig stonden. M'n
lieve vrouw zei herhaaldelijk, dat het alleen
door mij en m'n hartelijke hoffelijkheid tegen
over tante was.
„Ja, lieve man, tante kan om een kleinig
heid woedend worden, maar jij bent zóó voor
de linden, in den vóór-christelijken tijd gewijd
aan een vrouwelijke godheid, aan Freyd of Hil
da, daarna aan Maria, doch in elk geval aan 'n
boom, die, zooals de linde, den stempel droeg
van vreugde, vriendschap en liefde, waarvan
men de herinnering heeft willen bewaren. (In
Duitschland bijv. Mariënlinden, Lindenberg,
Zurlinden en „TJnter den Linden" te Berlijn).
Merkwaardige bijzonderheden worden over een
oude linde verteld in de „Geldersche Volksalma
nak" van het jaar 1852. Over een lindeboom in
het dorp Voorst. In November 1836 had deze
boom een „omvang van 8 Ned. ellen, boven den
voet gemeten". Men leest verder, dat in den hol
len stam van dezen boom van boven tot bene
den een spleet of opening was, breed genoeg
om toegang te verleenen tot zijn binnenste.
Daar hadden zich ook bijen en wespen genesteld.
De predikant der Hervormde Gemeente te
Voorst, ds. D. L. Feldmann, werd onder dezen
boom ter ruste gelegd. Jaren tevoren had hij
die plek reeds aangewezen als „de plaats zijner
ruste". Op voorstel van J. A. J. baron Sloet tot
Olthuis werd een eenvoudige grafsteen opge
richt, waarop was gebeiteld: „Uit vriendschap
en hoogachting aan D. L. Feldmann, predikant
te Voorst, overleden 14 Dec. 1826".
Bij een zwaren storm op 29 November 1836
werd het middelste gedeelte van den stam met
een groot gedeelte van de mooie en regelmatige
kroon weggenomen, waardoor de oude boom
veel van zijn aanzien verloor.
Te Oisterwijk en te Tilburg kende men ook
fraaie exemplaren. Die te Tilburg stond op den
Heuvel; zij behoorde tot de bezienswaardigheden
van de stad; zij was geschoren in den vorm van
een kegel en rondom gestut. In vorige eeuwen
diende zij tot gerechtsplaats. Volgens de over
levering zou deze Tilburgsche linde een loot zijn
van de aloude linde achter het gemeentehuis,
midden in het naburige dorp Oisterwijk, welke
boom dagteekent uit de veertiende eeuw. Onder
deze linde zou volgens Bachiene een geheel re
giment tijdens zijn doormarsch hebben ge
schuild.
In een plaatsbeschrijving van Oisterwijk, da-
teerende van 1609 leest men o.a.: „Agter de
voors capel staat een schoonen lindenboome
uitgebreijt weesende in de ronten van 14 roe
den en is dezen boom met drie rondellen van
stellagien ondervaeren en ondersteund en be
needen met zitbankiens daar men de merkt oder
houdt van botter, vlees, eijeren ende dierge-
leijken".
Langen tijd is als de oudste linde in Europa
beschouwd de boom, die te Neustadt aan de
Kocher in Wurtemberg stond: deze was meer
dan duizend jaar oud. In het jaar 1229 was zij
reeds als een groote boom bekend. Haar omvang
is eenigszins na te gaan, als men weet, dat haar
takken door honderd steenen pilaren moesten
worden ondersteund.
De dorpslinde diende eertijds in vele streken,
met name in Duitschland, tot verzamelplaats der
boerenjongens, die hun liefjes des avonds gin
gen bezoeken. Onder dien boom zongen dan de
verzamelden volksliederen. Die te laat kwam, of
weg bleef, mocht niet de uitverkorene zijns
harten benaderen en wee hem, die in strijd met
het oude lindenrecht handelde! Hij werd door
zijn makkers duchtig „afgeranseld"!
Tot de eigenlijke woudboomen behoort de linde
niet: liefst staat zij alleen en het best groeit zij
nog op open pleinen. Zij wordt ook veel gebruikt
voor lanen en wandelwegen. In dit verband her
inneren wij bijv. aan de Maliebaan te Utrecht.
Deze allee was reeds in vorige eeuwen zoo be
roemd, dat zij op uitdrukkelijk bevel van Lode-
wijk XIV, toen deze in 1672 in de Nederlanden
vertoefde, voor de bijl der veroveraars, die bijna
niets onaangeroerd lieten, gespaard is ggbleven.
zichtig", prees ze. „Ik heb dan ook een mooie
kinderwagen besteld, 6 pond maar. We moeten
ons niet zoo schraperig aanstellen, als we 400
pond 's jaars in het vooruitzicht hebben."
Het geviel, dat tante Laura ziek, of ten
minste, ongesteld! werd. Ze deelde ons dit mee
in een brief, en voegde er bij, dat we ons geen
zorg behoefden te maken. Haar „lieve zuster"
was bij haar, alles zou dus wel goed komen.
Maar Lucy schudde bedenkelijk het hoofd,
toen ze dit las.
„Alles zal niet goed komen", meende ze. „Dat
geeft w:eer een liefdeshistorie, dat zie ik voor
uit. Ik heb erg veel zin om er direct heen te
gaan.
Ik vond dit laatste zoo dadelijk niet noodig-
Ze bleef dus thuis, maar toen we ruim een week
lang niets hoorden, zei ik:
„Ga er heen, kindlief Ik heb zoo'n gevoel,
dat die lieve verpleegster van tante druk be
zig is haar over te halen haar d'r geld 'na te
laten. Ga dus!"
Lucy ging. Ze kon niet verder dan halfweg
zijn, toen er een telegram van haar kwam:
„Tante plotseling bezweken
Mara Pescolt
Kom dadelijk."
Die arme tante Laura was dus dood. Het
speet me eerlijk. Nu zag ik ook in dat we de
zuster verkeerd beoordeeld hadden. Toen ze
haar naam „Mara Pescolt" had geschreven, had
ze er nog achter gezet: kom dadelijk. Enfin,
Lucy was al weg; ik zou maar op nader bericht
van haar wachten.
Ruim drie en een half uur later kreeg ik weer
een telegram:
„Je ontving telegram met ontzettend nieuws
moeder zond had toevallig gehoord kan niets
doen plechtigheid morgen een uur kom breng
iets toepasselijks mee is 't niet vreeselije geld
absoluut kwijt Lucy."
Ik herlas het telegram, zette er een paar
komma's en punten in, las het daarna een paar
maal over, begreep niet alles, maar 't laatste
heel goed en knarste op m'n tanden. „Geld ab
soluut kwijt" was overduidelijk en kon maar één
ding beteekenen.
Ik ging uit bestelde een grafkrans van een
pond en telegrafeerde dat ik kwam.
De trein was laat en ik begaf me met den
grafkrans regelrecht naar het kerkgebouw. De
rijtuigen stonden buiten en binnen in het ge
bouw hoorde ik de stem van den vicar. Ik
repte me dus naar binnen en keek zoo plech
tig als 't maar kon. Ik droeg natuurlijk rouw,
een beetje voor tante Lawra en verder voor de
verloren 400 pond.
Op m'n teenen liep ik door een zijbeuk naar
de groep op de koortrappen enenen
fin, wat er nu precies gebeurde weet ik niet
meer. Door het een of ander misschien door
't kraken van mijn nieuwe schoenen keken
allen om en toen ze keken sloeg ik de oogen op
en keek óók. En toen zag iktante Lawra....
in 't witen met een bruidssluier. Zij zag
mij in diep-zwart met een grafkrans van een
pond!
Ze keek, schrok geweldig, gilde en viel in de
armen van een oudachtig heer, die aan haar
zijde stond. Hij
droeg haar naar
de consistorie
kamer, kwam
daarna naar me
toe en drong me
de kerk uit. Nog
steeds hield ik den
grafkrans omklemd.
„Wat moet dat beteekenen, mijnheer?" vroeg
de oudachtige heer.
„Is ze dan niet dood?" vroeg ik.
„Als ze dood is, dan hebt u haar vermoord,"
snauwde hij. ,,'t Is hier een bruiloft, geen be
grafenis."
Van wat er nu direct verder gebeurde, weet
ik niet veel meer. Alleen herinner ik me, dat ik
op een gegeven oogenblik weer op het station
stond, met den grafkrans van een pond om
m'n hals, en den zeer duidelijken afdruk van
een schoenzool op den slip van m'n zwart
costuum.
Toen Lucy thuis kwam schreide ze een. paar
uur achter elkaar. Toen ze uitgehuild was
begon ze:
„Hoe heb je 't kunnen doen, Addy? O, hoe
kon je? En ze had me pas verteld, dat hij zelt
700 pond 'sjaars had, en ze dus de helft van
haar 400 pond aan ons zou geven. En nu krij
gen we niets. Hoe kon je zooiets doen?"
„De verpleegster," siste ik, heeft getelegra
feerd, dat tante plotseling bezweken was...."
Al sprekend, haalde ik het telegram uit m'n
zak en legde het m'n vrouw voor. „En jij had
het over 't „ontzettend nieuws" en je zei, dat
de begrafenis om...."
Hier barstte Lucy uit in een hysterisch
gelach.
,,'t Is de schuld van moeder!" riep ze. „Je
weet, hoe afschuwelijk ze schrijft, vooral als ze
d'r bril niet op heeft. Zij heeft willen telegra-
feeren; de verpleegster heeft er niets mee te
maken. Ze heeft dit willen telegrafeeren:
„Tante plotseling bezweken charme Pescot,
kom direct." Pescot is die man waar ze vroe
ger al bijna drie maal mee getrouwd is. Ik weet
nog heel goed, dat je niet luisterde, toen ik je
er alles van verteld heb. Als je wel geluisterd
had, zou je je den naam Pescot dadelijk her
innerd hebben. Dus eigenlijk is 't jouw schuld,
Addy."
„Natuurlijk!" antwoordde ik.
„Niemand anders kon er wat aan doen. Ik
alleen ben de schuldige. Jij en je moeder en
't telegraafkantoor en je tante en die ellendige
kerel van een Pescot en de Vicar en de verpleeg
ster, zijn allen zoo onschuldig als pas geboren
kinderen. Peccavi, Lucy, mea culpa!"
FP*r*{\ bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
i JUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
btJ een ongeval met
doodelijken afloop
bfl verlies van een hand,
een voet af een oog-
I
30
Guy dineerde als een prins, maar hij wist,
dat er meer zilver op tafel was, dan zijn vader
op de bank had staan. Het huis Latcham stond
op zijn laatste beenen ondanks alle plechtig
heid en praal. Alleen hij kon het redden. Kon
hij zijn vader wel vertellen, dat hij van plan
was niets te doen om den slag te voorkomen?
Wat moest hij beginnen? Hij zat lang in het
vuur te staren en trachtte een besluit te
nemen, maar toen hij tenslotte opstond, wist hij
nog niet wat hij moest doen. Hij belde Gillow
omdat de étiquette het hem niet toestond om
zonder diens geleide zich naar de vertrekken
van rijn vader te begeven. Nog twijfelde hij,
wat hij moest doen.
HOOFDSTUK XI
De graaf glimlachte, toen hij binnenkwam
en wees op een gemakkelijken stoel, dien
Gillow vlak bij den grooten leunstoel had ge
zet.
„Steek je sigaar op, Guy," zei hij. „Ik hoop,
dat het diner goed was?"
„Uitstekend vader. Ik wou, dat u mee had
kunnen eten."
„Ik ook. Voor het oogenblik leef ik van
vleesch-extract en toast" en hij wees op een
klein blaadje, waarop deze etenswaren ston
den.
„Heeft Linnet je Lafitte gegeven?"
„Ja vader, dank u. Alles was goed in orde. In
de barakken in Carshal word ik niet zoo be
diend," en hij glimlachte.
De graaf zuchtte.
„Moest je eigenlijk niet eens uitscheiden met
dat soldaatje spelen, Guy. Het is heel aardig als
amusement, maar het wordt tijd, dat je je
vestigt. Ik wil niet je plannen in de war sturen,"
ging hij haastig voort, „dat weet je wel. Maar
ik zou je er aan willen herinneren, dat je de
laatste directe afstammeling van de Latcham's
bent. Het komt me voor om het eenigszins
euphemistisch uit te drukken dat het niet
passend is, dat de toekomstige graaf van
Latcham de beste jaren van zijn leven in de
barakken doorbrengt."
„Het is een best leven," beweerde Guy.
„Ongetwijfeld, ongetwijfeld," stemde de graaf
toe.
Eenige oogenblikken zwegen ze. Toen vroeg
de graaf, terwijl hij zijn mager gelaat achter
zijn hand verborg en strak in het vuur staarde:
„Je hebt zeker mijn laatsten brief wel ge
kregen, nietwaar?"
„Ja," zei Guy.
De graaf bewoog langzaam zijn verbonden
voet.
„Je kunt me gelooven, Guy, dat ik dien
slechts aarzelend heb geschreven."
„Ja vader," zei Guy,
„Zeer aarzelend. Maar ik vind, dat er vol
komen vertrouwen moet bestaan tusschen vader
en zoon, wanneer ze zich in een situatie bevin
den zooals jij en ik."
Guy rookte zwijgend.
De graaf beschouwde het knappe gelaat en
zag daarna weer .oplettend naar het vuur.
„Je weet precies, hoe je er voor staat. Hoewel
ik je wel eenigszins heb laten voelen, hoe het
met onze zaken is, geloof ik toch niet, dat je
volkomen begrijpt hoe ernstig het is. Guy, we
staan er ellendig voor. Heb je," zei de graaf
na een pauze „heb je kennis gemaakt met
het jonge meisje waarover ik je schreef."
„Ja vader." Het antwoord kwam langzaam,
onwillig.
„En."
Guy tikte de asch van zijn sigaar.
„Hoe ziet ze er uit?' zei de graaf, niet onge
duldig, want ongeduld was een eigenschap, die
hij zich reeds jaren geleden had afgewend.
„Zeg eens, hoe je over haar denkt."
„Ze ziet er goed uit, ze is mooi," zei Guy
langzaam, terwijl- hij aan Lorrie dacht.
De graaf knikte prettig verrast.
„Zoo juist! Ja! De broer is ook knap."
„Ja," zei Guy. „O ja vader, hij vertelde me,
dat hij hier gelogeerd heeft."
„Ja, ja," stemde de graaf toe. „Dat zal ik
je straks wel vertellen. Maar het meisje?"
„Ze is erg mooi," herhaalde Guy als een
jongen, die probeert een les op te zeggen, die
hij maar half geleerd heeft, „en beschaafd."
„Een echte dame?" vroeg de graaf.
„Ja, op en top een dame," stemde Guy toe.l
„Zij wonen in een buitengewoon mooi huis in
Carshal. Ik heb er gedineerd."
„Heb je haar vaak gesproken?"
„Neen. Gisteren ben ik met haar naar de
races gereden en heb ik ze te lunchen gevraagd,"
zei Guy.
„En ze is mooi en beschaafd", zei de graaf
Guy's woorden herhalend. „Dat is genoeg! Het
is meer" voegde hij er grimmig aan toe,
„dan van de helftvan onzen adel gezegd kan
worden. En hoever is het nu?"
„Niet verder," zei Guy na een stilte.
De graaf keek hem aan.
„Ik vrees," zei hij met nadrukkelijke be
leefdheid, „dat je mijn brief niet hebt ge
lezen."
„Ja vader, toch wel."
„Dan moet de bedoeling je ontgaan zijn,"
ging de graaf nog beleefder voort; en ik
meende toch, dat ik de zaak duidelijk had ge
maakt."
„U hebt het duidelijk genoeg gemaakt," zei
Guy droevig.
„Blijkbaar niet. Zoo ik dat verzuimd heb,
laat me dan de portée van mijn brief nog even
herhalen. Beste Guy, we staan op den rand van
den afgrond!"
Hij sprak zoo kalm, zoo bedaard, met zulk
een patricisch stoïcisme, dat Guy wel een halve
minuut noodig had om de beteekenis van de
woorden te vatten.
„Bankroet," ging de graaf voort. „Jaren gele
den, reeds vóór mijn tijd was Latcham in
moeilijkheden. Ik heb mijn best gedaan. De
hemel weet, dat ik mijn best heb gedaan. Maar
het heeft evenveel geholpen, alsof ik een kurk
van een centimeter doorsnede tracht te stop
pen in het lek van een schuit, dat tien centi
meter groot is. Al generaties lang zijn de
Latcham's verkwisters geweest. Geen lapje
grond, geen steen die verhypothekeerd kon wor
den, of het is gebeurd. Zelfs het zilver dat van
avond op tafel stond is belast. We zijn zoo arm,
dat het haast niet te begrijpen valt."
Lord Kendale rookte een oogenblik zwijgend,
toen zei hij: „Ik dineerde hier vanavond als
een prins. Er is zeker een heel leger bedien
den."
„Ja, die zijn er," stemde de graaf toe. Ik
veronderstel, dat jij vindt, dat het beter was
geweest als je een stuk koud schapenvleesch
had gehad en een glas goedkoope sherry? Ach!
Je begrijpt er niets van. Een huis zoo'n huis
als het onze staat rechtop totdat het valt.
Het buigt niet en kruipt niet. Zoolang we leven,
leven we als onze voorouders deden als prin
sen, wanneer je dat wilt. We hebben een plicht
te vervullen, dat doen we. Maar het is alles
verrot verrot tot in het hart. Ik zeg je dat
iedere centimeter belast is; zooals ik zei zelfs
het zilver op tafel. Ieder voorwerp in Latcham
behoort ons slechts in schijn toe. Zelfs niet de
stoel waarop ik zit is mijn eigendom!" en hij
sloeg met zijn magere hand op de leuning.
Guy wierp zijn sigaar in het vuur, stond op
en liep de kamer op en neer.
,Wij staan op den rand van den afgrond,"
herhaalde de graaf bedaard, maar juist door
die kalmte klonk zijn verzekering zoo plechtig.
„Slechts één dine kan ons redden slechts;
één persoon. Dat ben jij, door jouw huwelijk
kan de slag afgewend worden."
„Ik wist niet, dat het zoo erg was," zei Guy-
Zoolang zijn vader had gesproken, had hij
voortdurend aan Lorrie gedacht.
„Het is heel, heel erg," zei de graaf. „Ik heb
je precies de waarheid gezegd. Goeie genade,
als ik bedenk, dat er menschen op de wereld
zijn, die ons benijden en die in het publiek spre
ken tegen die opgeblazen aristocraten, zooals
ze ons noemen! Er is geen oogenblik in mijn
leven geweest, dat ik niet graag zou hebben
willen ruilen met de werklui, die het dak
komen repareeren, of met een van de tuinlui
of van de bedienden. Ik heb nog nooit op het
terras geloopen of ik heb gewenscht dat ik in
een klein huisje kon wonen. Ons benijden! Als
de wereld eens wist hoe zwaar onze verantwoor
ding op ons drukt, hoe moe we zijn van dien
last, dan denk ik dat zelfs de idioten die op
meetings dazen over gelijk bezit en zoo, mede
lijden met ons zouden krijgen. Wil je me wat
kwast geven?"
Guy greep de zilveren kan en schonk een
glas vol en de graaf dronk het langzaam leeg,
zijn oogen op het vuur gevestigd.
„Maar genoeg! En nu je alles weet Guy
wat ben je van plan te doen?"
Guy kwam naast den stoel van zijn vader
staan en staarde evenals deze, in het vuur.
(Wordt .vervolgd*