Harmonisch, melodisch en gemengd gelui Éi i 5 f De avonturen van een verkeersagent je 1 <Kd tmbaal oan den da§ Welken toon moet de klok hebben A ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 250.- ORRIE !ÜE 111 DINSDAG 12 JULI 1938 jo Nu de linde bloeit... \De twee telegrammen j AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES GARVICE Het was nog de goede oude tijd. Crisis was een onbekende zaak. Stedelingen en boeren ging het goed en „de kous" werd maar steeds met opgespaard geld gevuld. Werd er een nieuwe kerïc gebouwd, en do- miné of pastoor kwam daarover eens praten bij zijn gemeenteleden of parochianen, dan werd er diep in den zak getast en meest verliet de herder met een „rooden rug" het huis. Was het oorspronkelijk plan een bescheiden bede huis zonder toren, door de overvloedige gif ten kwam een groote kerk, soms met twee to rens tot stand, en stond op de begrooting een luidklok van kleinen omvang, de geloovigen wa ren daar niet mede tevreden, maar wenschten een „bourdon" met daarnevens soms twee, drie of meerdere klokken. Op hooge feestdagen galmde dan het geheele klokkenkoor door het luchtruim, en bij droeve gebeurtenissen liet alleen de bourdon zijn sombere tonen hoo- ren. Met het besluit van meerdere klokken kwam dan de vraag: „welke tonen moeten wij hebben"? De vraag was niet eenvoudig, want de een sprak over een stel klokken die samen een accoord vormden, z.g. harmonisch gelui, weer anderen wilden een combinatie van diato nische of chromatische tonen hooren, d.w.z. een melodisch gelui, en een derde partij schonk weer de voorkeur aan den tusschenweg en ver koos een gemengd gelui, d.i. een vermenging van harmonisch en melodisch gelui. Van deze drie combinaties wil ik het voor en tegen be spreken. Laten wij vooraf eens een enkele klok be schouwen. Wij nemen daartoe een klok die als slagtoon C2 aangeeft. Onder slagtoon verstaan wij dien toon die door den klepel of hamer ten gehoore wordt gebracht. Een zuiver gegoten en afgestemde klok heeft echter een geheele har monie in zich zitten. Daarvan noemen wij eerst den grondtoon. Bij het eindigen van het luiden hooren wij dezen een octaaf lager dus (Cl) na- brommen. Boven den slagtoon nemen we de kleine terts (es) waar. Soms, maar zelden, want dit schijnt voor den gieter een moeilijk geval te zijn, komt de groote terts te voorschijn. (Beursklok te Amsterdam). Deze tertstoon geeft dus in combinatie met den slagtoon het karak ter van mineur of majeur aan. Verder komen boven de terts nog de quint (G) en het boven- octaaf (C3) voor, en boven deze C3 zelfs de kleine terts en het octaaf (C4); maar beide laatste zijn ook voor een geoefend oor moeilijk waarneembaar en oefenen daardoor ook min der invloed uit op het geheel. In deze C klok zit dus opgegeven in notenschrift de geheele mineur of majeur drieklank. C BOVEN OCTAAF g QUINT es op e TEirrs C SLAGTOON C GRONDTOON Deze geheele tonenreeks geeft de klok een volheid die verwondering wekt. Maar wee als grondtoon of terts afwijkt van zijn slagtoon, dan ontstaat een schommeling die den klank van de klok totaal bederft, en helaas zijn er nog heel wat Iuidklokken die den toets der cri- tiek niet kunnen doorstaan. Behalve genoemde stoornis kunnen er nog andere ongewenschte bijtonen in een klok zit ten en haar doemen tot vernietiging en over gieten. Beschouwen wij nu een harmonisch gelui uit bovenstaand oogpunt, dan komen wij tot de volgende ontdekking. Een harmonisch gelui bestaat uit 2 of 3 klokken die, zooals gezegd, een consoneerend accoord vormen. Wij nemen dan 3 klokken die samen den mineur drieklank c-es-g aangeven. Reeds in het boven aangegeven schema zagen wij dat de C klok met haar bijtonen het mineuraccoord (c-es-g) in zijn geheel liet hooren. De beide overige klok ken brengen dus geen nieuws maar versterken alleen de bijtonen van de klok C. Een tweede bezwaar is de kleine terts die in de tweede (es) klok zit (dus ges). Deze komt met den bij toon G van de grootste klok in botsing. Om dus een zuiver geheel te krijgen zou men de tweede klok een groote terts moeten ingieten: zooals ik reeds vertelde schijnt dit voor den gieter een moeilijk werk te zijn, maar een on overkomelijk bezwaar is dit niet. Voor de klein ste klok zou men dus de kleine terts (bes) weder kunnen gebruiken. In dit gelui zou men dus verkrijgen; i klok een kleine terts moeten bevatten daar de groote terts in de derde klok in conflict zou komen met den slagtoon der eerste klok. De drieklank in mineur of majeur in grond vorm genomen zal dan ook het meest voldoen, daar de zwaarte der klokken dan beter tot elkander in verhouding staat, b.v. in mineur: C 2675 K.G. Es 1525 K.G. G 700 K.G. of in majeur: C 2675 K.G. E 1275 K.G. G 700 K.G., terwijl bij een omgekeerd accoord de ver houdingen heel wat uiteenloopen, b.v. C 2675 K.G. F 1050 K.G. A 475 K.G. (mineur AS 400 K.G.). Hieruit is te concludeeren dat de laagste klok door haar zwaarte sterk zal uitkomen en de beide andere in het gedrang brengt. Bestaat dus bij een harmonisch gelui de samenstelling der klokken uit een consoneerend accoord, bij een melodisch gelui moeten de klokken' onderling een afstand hebben van groote of kleine seconden. Voor den afstand ech ter van kleine seconden bestaat het bezwaar van gelijktijdig klinken (zie mijn artikel in het Decembernummer „Disharmonisch klokgelui"). Een melodisch gelui kan bestaan uit 2, 3, 4 of peerdere klokken. Nemen wij nu een melodisch gelui, dan komt men tot de ontdekking dat dit veel meer zal voldoen dan het harmonisch ge lui. Daarom zegt een harmonisch gelui ons niets en wordt op den duur vervelend. Maar een melodisch gelui is bekoorlijk, nooit is het zelfde te hooren, maar altijd volgen de tonen elkander wisselend op. Een gelui van .c-d-e kan zich laten hooren als c-d-e, d-e-c, e-d-c, e-c-d, c-e-d en meer dere varianten. Een groote rol speelt hierbij het feit dat de klokken in gewicht onderling lang zooveel niet verschillen als bij een har monisch gelui. Het melodisch gelui van de 3 klokken c-d-e heeft een gewicht van C 2675 K.G., D 1850 K.G., E 1275 K.G. (na tuurlijk zoowel voor harmonisch als melodisch gelui te transponeeren naar boven of naar be neden, d.w.z. klokken van zwaarder of lichter gewicht), en daarom is iedere klok al op zich zelf een persoonlijkheid, en ook ieder heeft haar eigen harmonie in zich. Toch zal het in gieten van de groote terts voor alle klokken bij een melodisch gelui meer voldoen dan de kleine terts, daar bij de eerste een samentref fen van halve tonen vermeden wordt (bedoeld worden de bij- of natuurtonen). A. Met GR- TÊRTS O B. MET KL.TCRT5 Nu komt de vraag: „Maar de d als bijtoon van de derde klok, werkt deze niet storend met den slagtoon C van de eerste klok?" Het ant woord is: de quint als bijtoon komt niet zoo sterk uit als de terts, en bij een gelui van 3 klokken wordt de quint verdoezeld in de slag- tonen. Zal men nu de voorkeur geven aan een harmonisch gelui van een majeur drieklank (c e-g), dan zal èn de tweede klok èn de derde Een belangrijke rol speelt het financieele ge deelte tusschen beide, daar bij een harmonisch minder klokmetaal noodig is dan bij een me lodisch. (Harmonisch mineur 4900 KG., ma jeur 4650 K.G., Melodisch 5800 K.G.). Bij een metaalprijs van f 1.50 per K.G. komt het eerste op f 7350, het tweede op f 6975, het derde op f 8700. Het verschil is dus nog al belangrijk. Mocht echter het financieele geen bezwaar zijn, dan kieze men liever een melodisch dan een harmonisch gelui, want aesthetisch staat het eerste veel hooger dan het laatste. Rest nu nog het „gemengd gelui". Een samenvoeging van harmonisch en melodisch noemt men gemengd gelui. Ook dit kan bestaan uit 3, 4 of meer dere klokken. Nemen wij ook daarvoor 3 klok ken, dan zal de afstand van de eerste tot de tweede klok een kleine terts zijn en van de tweede tot de derde klok een groote seconde. Of van ï-2 een groote seconde en van 2-3 een kleine terts-. Ook hier is een zuivere afstemming de hoofd zaak, en hoe zwaarder de klokken zijn hoe meer dit gelui zal voldoen. Klokken van licht ge wicht zijn minder mooi voor dit gelui. Voor een gemengd gelui van vier klokken komen in aanmerking grondtoon, kleine terts, groote se conde en daarboven nog eens een groote se conde. Of grondtoon, groote sec.: kleine terts, groote sec.: Nog vele andere combinaties zijn er te ma ken met vier, vijf of meerdere klokken, maar men late dit liever aan een vakman over, want een onoordeelkundige samenstelling loopt op een mislukking uit. Zoo hoorde ik eens in een Duitsche stad een gemengd gelui waarin een overmatige quart, z.g. tritonus, voorkwam, maar dit hinderlijke interval bedierf' het, overigens goed gestemde, gemengd gelui. Op een andere plaats vernam ik een gemengd gelui met de volgende opvolging: Dat de lage klok hoogtij vierde, en de vier bovenste klokjes daar zwakjes doorheen klin gelden, iaat zich licht begrijpen. In dit artikel meen ik op de schoonheid van onze Iuidklokken te hebben gewezen Men doe er zijn voordeel mee, late zich niet verleiden tot het nemen van klokken met z.g. lichte ribben en late zich voorlichten door menschen van het vak, want „het zijn niet allen koks die lange messen dragen". J. VINCENT V yr rai Wie dft bord voor zich ziet moet x t r a voorzichtig zijn, want hij nadert 'n voor- rangsweg (óók het verkeer van links laten vóórgaan!) lom bloeit en geurt thans de iinde; door dringend is de heerlijke lucht en reeds van verre is ze voor ons waarneembaar. Dui zenden nijvere bijen verzamelen de grondstof fen, die binnenkort de lindenhoning zullen geven. Schreef niet reeds onze vaderlandsche dichter Potgieter: Straks komt er leven in haar kruin: Een dichte bijendrom Zweeft door dien boog van kleuren. Gonst door dat bad van geuren, Daar oorverdoovende om. De linde (Tilia Europaea) nog heden een van de meest verspreide boomen in Europa stond steeds hoog aangeschreven bij onze voor vaderen. Destijds kwam zij hier te lande zóó veelvuldig voor, dat de Franschen haar, ter on derscheiding van anderen, den Hollandschen Lindeboom (Tilleul de Hollande) noemden. Niet minder bekend was zij echter ook in Duitschland. Hoog werd zij vereerd door de Ger manen, bij wie zij vermoedelijk aan de een of andere godheid was gewijd. Geen boom, die, van ouds, ook in een zoo vriendschappelijke betrek king tot den mensch stond als juist de linde. In een Duitsche kroniek, gedagteekend uit het midden der vorige eeuw, wordt bijv. over dezen boom het volgende gezegd: „Der Dichter traumt auf der Gartenbank un- ter der Linde. Liebenden wahlen die Linde zum Stelldichein sie ist der Baum der Liebe und der Lieder!" (Vert.: De dichter droomt op de tuinbank onder de linde. Minnenden kiezen de linde tot plaats van samenkomst zij is de boom der liefde en van het lied). Wat inmiddels deze Duitscher voor zijn land opmerkt, geldt zeker niet in mindere mate voor ons. Let maar eens op, in hoeveel dorpen nog lindeboomen staan; rond en voor de kerken,' op en om de open pleinen, marktplaatsen, voor de raadhuizen. De gewoonte lindeboomen aan te planten, is ongetwijfeld door Duitsche stammen, die zich in ons land vestigden, tot ons gekomen. Want het planten van linden is heel oud. Reeds vóór den tijd van Karei den Grooten stond in elk dorp in Saksen een linde, waaronder recht werd gesproken en feest werd gevierd. In den vóór-christelijken tijd gold de linde voor een gewijden of heiligen boom; in de hei lige wouden werden de wegen voor de bedevaart alleen door linden aangegeven, die door haar breedte en dichte schaduwen schutdaken vorm den voor opgerichte afgodsteekenen. Deze ver eering bleef bestaan, ook na de invoering van de Christelijke leer. Tal van overleveringen betreffende de linden zijn bewaard gebleven. Zoo is het in vele streken bijv. nog gewoonte, dat de menschen een linde voor het huis planten, in het geloof, dat het dan voor het hemelvuur of ander brandgevaar zal zijn behoed. Ook hoort men vaak de meening verkondigen, dat de bliksem nooit is ingeslagen in een lindeboom; daarom zou men langs wegen dikwijls linden planten, omdat men er bij op komend onweer onder zou kunnen schuilen. De praktijk heeft echter doen zien, dat afgezien van het gevaarlijke om onder boomen te schui len deze meening niet juist is. De lindenvereering legde niet alleen den grondslag tot stichting van menige kerk, dorp en klooster, doch ook nog van meer dan een stad. De naam, dien deze plaatsen dragen, doet veronderstellen, dat, waar nu een torenspits ver rijst, eertijds een linde stond. Hier te lande kent men in verschillende provincies (Groningen, Drente, Overijssel, Gelderland) buurtschappen, welke hun naam aan de linde te danken hebben. In de gemeenten Midwolde, Marum, Zuidwol- de, Den Ham, Diepenveen en Vorden kent men een buurtschap Linde. Te Heerlen: Linden. In Overijssel en Friesland vindt men nog het ri viertje de Linde, eertijds een open water, dat bij Elsloo in Friesland ontstond en bij Slijkenburg zich met de Tjonger vereenigde. Thans is het door een sluis van de Tjonger gescheiden: de gekanaliseerde Linde mondt door een sluis in het IJsselmeer uit. Deze namen zijn waarschijnlijk afkomstig van Het was een vermakelijke wedstrijd. De keeper van de kik- vorschen, de bekende voetballer Kwaakhem, werkte prachtig, menige bal werd door hem weggekopt en de muizen schenen geen schijn van kans te hebben, ofschoon de achterhoede van het muizenelftal uitstekend in vorm was. En terwijl de professor nog met zijn berekeningen bezig was, gebeurde een ongelukje. De bal kwam met 'n keihard sohot, door van Piepen, den back van de veldmuizen, naar de eere tribune en geraakte, in plaats in het doel, tegen het hoofd van den professor, wiens hooge hoed over de lijn ging. Op den eersten avond, dien we na onze huwelijksreis gezellig thuis doorbrachten, zei ik tot mijn vrouw: ,,'t Spijt me, lieveling, dat je niet met een fa milie getrouwd bent, waar geld zit. Vind je 't erg?" „Och neen", antwoordde Luce „en bovendien, wat zou 't helpen als ik het erg vond? Maar ik maak je erop attent, dat tante Laura de eenige in onze familie is, die geld heeft, zorg dus, dat je haar nooit boos maakt. Ze moet haar geld toch aan iemand nalaten; ze mag me graag en ze heeft niets tegen jou. We hebben dus minstens even goede kans om het te krijgen ais een ander." „Ik zal haar nooit, nooit boos maken, Lucy!" riep ik. „Ze kan natuurlijk nog wel lang leven", peinsde m'n wederhelft. „Zeker," zei ik wijs, „maar we moeten maar geduld hebben." Tante Laura was 53, en had een inkomen van 400 pond's jaars. Meermalen had ze op den rand van een huwelijksbootje gestaan. Van ruim de helft had ze zich zelf teruggetrokken, bij de rest was de man afgedeinsd. Ze had een aardig huisje buiten, ofschoon reeds meer dan een bloedverwant, om begrijpelijke redenen, haar een liefdelijk tehuis had aangeboden. De vrees der familie was, dat ze nog eens getrouwd zou raken en de 400 pond's jaars in handen zou vallen van een man, die haar om de duiten had genomen. Tante Laura was zeer romantisch aangelegd. Een paar jaar lang schoten Lucy en ik heel aar dig met tante op. Nu en dan kwam ze bij ons logeeren en ook gingen wij wel eens naar haar toe. Lucy gevoelde zich al zóó zeker van de 400 pond, dat ze een piano kocht! Maar ik geef toe, dat onze kansen zeer gunstig stonden. M'n lieve vrouw zei herhaaldelijk, dat het alleen door mij en m'n hartelijke hoffelijkheid tegen over tante was. „Ja, lieve man, tante kan om een kleinig heid woedend worden, maar jij bent zóó voor de linden, in den vóór-christelijken tijd gewijd aan een vrouwelijke godheid, aan Freyd of Hil da, daarna aan Maria, doch in elk geval aan 'n boom, die, zooals de linde, den stempel droeg van vreugde, vriendschap en liefde, waarvan men de herinnering heeft willen bewaren. (In Duitschland bijv. Mariënlinden, Lindenberg, Zurlinden en „TJnter den Linden" te Berlijn). Merkwaardige bijzonderheden worden over een oude linde verteld in de „Geldersche Volksalma nak" van het jaar 1852. Over een lindeboom in het dorp Voorst. In November 1836 had deze boom een „omvang van 8 Ned. ellen, boven den voet gemeten". Men leest verder, dat in den hol len stam van dezen boom van boven tot bene den een spleet of opening was, breed genoeg om toegang te verleenen tot zijn binnenste. Daar hadden zich ook bijen en wespen genesteld. De predikant der Hervormde Gemeente te Voorst, ds. D. L. Feldmann, werd onder dezen boom ter ruste gelegd. Jaren tevoren had hij die plek reeds aangewezen als „de plaats zijner ruste". Op voorstel van J. A. J. baron Sloet tot Olthuis werd een eenvoudige grafsteen opge richt, waarop was gebeiteld: „Uit vriendschap en hoogachting aan D. L. Feldmann, predikant te Voorst, overleden 14 Dec. 1826". Bij een zwaren storm op 29 November 1836 werd het middelste gedeelte van den stam met een groot gedeelte van de mooie en regelmatige kroon weggenomen, waardoor de oude boom veel van zijn aanzien verloor. Te Oisterwijk en te Tilburg kende men ook fraaie exemplaren. Die te Tilburg stond op den Heuvel; zij behoorde tot de bezienswaardigheden van de stad; zij was geschoren in den vorm van een kegel en rondom gestut. In vorige eeuwen diende zij tot gerechtsplaats. Volgens de over levering zou deze Tilburgsche linde een loot zijn van de aloude linde achter het gemeentehuis, midden in het naburige dorp Oisterwijk, welke boom dagteekent uit de veertiende eeuw. Onder deze linde zou volgens Bachiene een geheel re giment tijdens zijn doormarsch hebben ge schuild. In een plaatsbeschrijving van Oisterwijk, da- teerende van 1609 leest men o.a.: „Agter de voors capel staat een schoonen lindenboome uitgebreijt weesende in de ronten van 14 roe den en is dezen boom met drie rondellen van stellagien ondervaeren en ondersteund en be needen met zitbankiens daar men de merkt oder houdt van botter, vlees, eijeren ende dierge- leijken". Langen tijd is als de oudste linde in Europa beschouwd de boom, die te Neustadt aan de Kocher in Wurtemberg stond: deze was meer dan duizend jaar oud. In het jaar 1229 was zij reeds als een groote boom bekend. Haar omvang is eenigszins na te gaan, als men weet, dat haar takken door honderd steenen pilaren moesten worden ondersteund. De dorpslinde diende eertijds in vele streken, met name in Duitschland, tot verzamelplaats der boerenjongens, die hun liefjes des avonds gin gen bezoeken. Onder dien boom zongen dan de verzamelden volksliederen. Die te laat kwam, of weg bleef, mocht niet de uitverkorene zijns harten benaderen en wee hem, die in strijd met het oude lindenrecht handelde! Hij werd door zijn makkers duchtig „afgeranseld"! Tot de eigenlijke woudboomen behoort de linde niet: liefst staat zij alleen en het best groeit zij nog op open pleinen. Zij wordt ook veel gebruikt voor lanen en wandelwegen. In dit verband her inneren wij bijv. aan de Maliebaan te Utrecht. Deze allee was reeds in vorige eeuwen zoo be roemd, dat zij op uitdrukkelijk bevel van Lode- wijk XIV, toen deze in 1672 in de Nederlanden vertoefde, voor de bijl der veroveraars, die bijna niets onaangeroerd lieten, gespaard is ggbleven. zichtig", prees ze. „Ik heb dan ook een mooie kinderwagen besteld, 6 pond maar. We moeten ons niet zoo schraperig aanstellen, als we 400 pond 's jaars in het vooruitzicht hebben." Het geviel, dat tante Laura ziek, of ten minste, ongesteld! werd. Ze deelde ons dit mee in een brief, en voegde er bij, dat we ons geen zorg behoefden te maken. Haar „lieve zuster" was bij haar, alles zou dus wel goed komen. Maar Lucy schudde bedenkelijk het hoofd, toen ze dit las. „Alles zal niet goed komen", meende ze. „Dat geeft w:eer een liefdeshistorie, dat zie ik voor uit. Ik heb erg veel zin om er direct heen te gaan. Ik vond dit laatste zoo dadelijk niet noodig- Ze bleef dus thuis, maar toen we ruim een week lang niets hoorden, zei ik: „Ga er heen, kindlief Ik heb zoo'n gevoel, dat die lieve verpleegster van tante druk be zig is haar over te halen haar d'r geld 'na te laten. Ga dus!" Lucy ging. Ze kon niet verder dan halfweg zijn, toen er een telegram van haar kwam: „Tante plotseling bezweken Mara Pescolt Kom dadelijk." Die arme tante Laura was dus dood. Het speet me eerlijk. Nu zag ik ook in dat we de zuster verkeerd beoordeeld hadden. Toen ze haar naam „Mara Pescolt" had geschreven, had ze er nog achter gezet: kom dadelijk. Enfin, Lucy was al weg; ik zou maar op nader bericht van haar wachten. Ruim drie en een half uur later kreeg ik weer een telegram: „Je ontving telegram met ontzettend nieuws moeder zond had toevallig gehoord kan niets doen plechtigheid morgen een uur kom breng iets toepasselijks mee is 't niet vreeselije geld absoluut kwijt Lucy." Ik herlas het telegram, zette er een paar komma's en punten in, las het daarna een paar maal over, begreep niet alles, maar 't laatste heel goed en knarste op m'n tanden. „Geld ab soluut kwijt" was overduidelijk en kon maar één ding beteekenen. Ik ging uit bestelde een grafkrans van een pond en telegrafeerde dat ik kwam. De trein was laat en ik begaf me met den grafkrans regelrecht naar het kerkgebouw. De rijtuigen stonden buiten en binnen in het ge bouw hoorde ik de stem van den vicar. Ik repte me dus naar binnen en keek zoo plech tig als 't maar kon. Ik droeg natuurlijk rouw, een beetje voor tante Lawra en verder voor de verloren 400 pond. Op m'n teenen liep ik door een zijbeuk naar de groep op de koortrappen enenen fin, wat er nu precies gebeurde weet ik niet meer. Door het een of ander misschien door 't kraken van mijn nieuwe schoenen keken allen om en toen ze keken sloeg ik de oogen op en keek óók. En toen zag iktante Lawra.... in 't witen met een bruidssluier. Zij zag mij in diep-zwart met een grafkrans van een pond! Ze keek, schrok geweldig, gilde en viel in de armen van een oudachtig heer, die aan haar zijde stond. Hij droeg haar naar de consistorie kamer, kwam daarna naar me toe en drong me de kerk uit. Nog steeds hield ik den grafkrans omklemd. „Wat moet dat beteekenen, mijnheer?" vroeg de oudachtige heer. „Is ze dan niet dood?" vroeg ik. „Als ze dood is, dan hebt u haar vermoord," snauwde hij. ,,'t Is hier een bruiloft, geen be grafenis." Van wat er nu direct verder gebeurde, weet ik niet veel meer. Alleen herinner ik me, dat ik op een gegeven oogenblik weer op het station stond, met den grafkrans van een pond om m'n hals, en den zeer duidelijken afdruk van een schoenzool op den slip van m'n zwart costuum. Toen Lucy thuis kwam schreide ze een. paar uur achter elkaar. Toen ze uitgehuild was begon ze: „Hoe heb je 't kunnen doen, Addy? O, hoe kon je? En ze had me pas verteld, dat hij zelt 700 pond 'sjaars had, en ze dus de helft van haar 400 pond aan ons zou geven. En nu krij gen we niets. Hoe kon je zooiets doen?" „De verpleegster," siste ik, heeft getelegra feerd, dat tante plotseling bezweken was...." Al sprekend, haalde ik het telegram uit m'n zak en legde het m'n vrouw voor. „En jij had het over 't „ontzettend nieuws" en je zei, dat de begrafenis om...." Hier barstte Lucy uit in een hysterisch gelach. ,,'t Is de schuld van moeder!" riep ze. „Je weet, hoe afschuwelijk ze schrijft, vooral als ze d'r bril niet op heeft. Zij heeft willen telegra- feeren; de verpleegster heeft er niets mee te maken. Ze heeft dit willen telegrafeeren: „Tante plotseling bezweken charme Pescot, kom direct." Pescot is die man waar ze vroe ger al bijna drie maal mee getrouwd is. Ik weet nog heel goed, dat je niet luisterde, toen ik je er alles van verteld heb. Als je wel geluisterd had, zou je je den naam Pescot dadelijk her innerd hebben. Dus eigenlijk is 't jouw schuld, Addy." „Natuurlijk!" antwoordde ik. „Niemand anders kon er wat aan doen. Ik alleen ben de schuldige. Jij en je moeder en 't telegraafkantoor en je tante en die ellendige kerel van een Pescot en de Vicar en de verpleeg ster, zijn allen zoo onschuldig als pas geboren kinderen. Peccavi, Lucy, mea culpa!" FP*r*{\ bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door i JUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen btJ een ongeval met doodelijken afloop bfl verlies van een hand, een voet af een oog- I 30 Guy dineerde als een prins, maar hij wist, dat er meer zilver op tafel was, dan zijn vader op de bank had staan. Het huis Latcham stond op zijn laatste beenen ondanks alle plechtig heid en praal. Alleen hij kon het redden. Kon hij zijn vader wel vertellen, dat hij van plan was niets te doen om den slag te voorkomen? Wat moest hij beginnen? Hij zat lang in het vuur te staren en trachtte een besluit te nemen, maar toen hij tenslotte opstond, wist hij nog niet wat hij moest doen. Hij belde Gillow omdat de étiquette het hem niet toestond om zonder diens geleide zich naar de vertrekken van rijn vader te begeven. Nog twijfelde hij, wat hij moest doen. HOOFDSTUK XI De graaf glimlachte, toen hij binnenkwam en wees op een gemakkelijken stoel, dien Gillow vlak bij den grooten leunstoel had ge zet. „Steek je sigaar op, Guy," zei hij. „Ik hoop, dat het diner goed was?" „Uitstekend vader. Ik wou, dat u mee had kunnen eten." „Ik ook. Voor het oogenblik leef ik van vleesch-extract en toast" en hij wees op een klein blaadje, waarop deze etenswaren ston den. „Heeft Linnet je Lafitte gegeven?" „Ja vader, dank u. Alles was goed in orde. In de barakken in Carshal word ik niet zoo be diend," en hij glimlachte. De graaf zuchtte. „Moest je eigenlijk niet eens uitscheiden met dat soldaatje spelen, Guy. Het is heel aardig als amusement, maar het wordt tijd, dat je je vestigt. Ik wil niet je plannen in de war sturen," ging hij haastig voort, „dat weet je wel. Maar ik zou je er aan willen herinneren, dat je de laatste directe afstammeling van de Latcham's bent. Het komt me voor om het eenigszins euphemistisch uit te drukken dat het niet passend is, dat de toekomstige graaf van Latcham de beste jaren van zijn leven in de barakken doorbrengt." „Het is een best leven," beweerde Guy. „Ongetwijfeld, ongetwijfeld," stemde de graaf toe. Eenige oogenblikken zwegen ze. Toen vroeg de graaf, terwijl hij zijn mager gelaat achter zijn hand verborg en strak in het vuur staarde: „Je hebt zeker mijn laatsten brief wel ge kregen, nietwaar?" „Ja," zei Guy. De graaf bewoog langzaam zijn verbonden voet. „Je kunt me gelooven, Guy, dat ik dien slechts aarzelend heb geschreven." „Ja vader," zei Guy, „Zeer aarzelend. Maar ik vind, dat er vol komen vertrouwen moet bestaan tusschen vader en zoon, wanneer ze zich in een situatie bevin den zooals jij en ik." Guy rookte zwijgend. De graaf beschouwde het knappe gelaat en zag daarna weer .oplettend naar het vuur. „Je weet precies, hoe je er voor staat. Hoewel ik je wel eenigszins heb laten voelen, hoe het met onze zaken is, geloof ik toch niet, dat je volkomen begrijpt hoe ernstig het is. Guy, we staan er ellendig voor. Heb je," zei de graaf na een pauze „heb je kennis gemaakt met het jonge meisje waarover ik je schreef." „Ja vader." Het antwoord kwam langzaam, onwillig. „En." Guy tikte de asch van zijn sigaar. „Hoe ziet ze er uit?' zei de graaf, niet onge duldig, want ongeduld was een eigenschap, die hij zich reeds jaren geleden had afgewend. „Zeg eens, hoe je over haar denkt." „Ze ziet er goed uit, ze is mooi," zei Guy langzaam, terwijl- hij aan Lorrie dacht. De graaf knikte prettig verrast. „Zoo juist! Ja! De broer is ook knap." „Ja," zei Guy. „O ja vader, hij vertelde me, dat hij hier gelogeerd heeft." „Ja, ja," stemde de graaf toe. „Dat zal ik je straks wel vertellen. Maar het meisje?" „Ze is erg mooi," herhaalde Guy als een jongen, die probeert een les op te zeggen, die hij maar half geleerd heeft, „en beschaafd." „Een echte dame?" vroeg de graaf. „Ja, op en top een dame," stemde Guy toe.l „Zij wonen in een buitengewoon mooi huis in Carshal. Ik heb er gedineerd." „Heb je haar vaak gesproken?" „Neen. Gisteren ben ik met haar naar de races gereden en heb ik ze te lunchen gevraagd," zei Guy. „En ze is mooi en beschaafd", zei de graaf Guy's woorden herhalend. „Dat is genoeg! Het is meer" voegde hij er grimmig aan toe, „dan van de helftvan onzen adel gezegd kan worden. En hoever is het nu?" „Niet verder," zei Guy na een stilte. De graaf keek hem aan. „Ik vrees," zei hij met nadrukkelijke be leefdheid, „dat je mijn brief niet hebt ge lezen." „Ja vader, toch wel." „Dan moet de bedoeling je ontgaan zijn," ging de graaf nog beleefder voort; en ik meende toch, dat ik de zaak duidelijk had ge maakt." „U hebt het duidelijk genoeg gemaakt," zei Guy droevig. „Blijkbaar niet. Zoo ik dat verzuimd heb, laat me dan de portée van mijn brief nog even herhalen. Beste Guy, we staan op den rand van den afgrond!" Hij sprak zoo kalm, zoo bedaard, met zulk een patricisch stoïcisme, dat Guy wel een halve minuut noodig had om de beteekenis van de woorden te vatten. „Bankroet," ging de graaf voort. „Jaren gele den, reeds vóór mijn tijd was Latcham in moeilijkheden. Ik heb mijn best gedaan. De hemel weet, dat ik mijn best heb gedaan. Maar het heeft evenveel geholpen, alsof ik een kurk van een centimeter doorsnede tracht te stop pen in het lek van een schuit, dat tien centi meter groot is. Al generaties lang zijn de Latcham's verkwisters geweest. Geen lapje grond, geen steen die verhypothekeerd kon wor den, of het is gebeurd. Zelfs het zilver dat van avond op tafel stond is belast. We zijn zoo arm, dat het haast niet te begrijpen valt." Lord Kendale rookte een oogenblik zwijgend, toen zei hij: „Ik dineerde hier vanavond als een prins. Er is zeker een heel leger bedien den." „Ja, die zijn er," stemde de graaf toe. Ik veronderstel, dat jij vindt, dat het beter was geweest als je een stuk koud schapenvleesch had gehad en een glas goedkoope sherry? Ach! Je begrijpt er niets van. Een huis zoo'n huis als het onze staat rechtop totdat het valt. Het buigt niet en kruipt niet. Zoolang we leven, leven we als onze voorouders deden als prin sen, wanneer je dat wilt. We hebben een plicht te vervullen, dat doen we. Maar het is alles verrot verrot tot in het hart. Ik zeg je dat iedere centimeter belast is; zooals ik zei zelfs het zilver op tafel. Ieder voorwerp in Latcham behoort ons slechts in schijn toe. Zelfs niet de stoel waarop ik zit is mijn eigendom!" en hij sloeg met zijn magere hand op de leuning. Guy wierp zijn sigaar in het vuur, stond op en liep de kamer op en neer. ,Wij staan op den rand van den afgrond," herhaalde de graaf bedaard, maar juist door die kalmte klonk zijn verzekering zoo plechtig. „Slechts één dine kan ons redden slechts; één persoon. Dat ben jij, door jouw huwelijk kan de slag afgewend worden." „Ik wist niet, dat het zoo erg was," zei Guy- Zoolang zijn vader had gesproken, had hij voortdurend aan Lorrie gedacht. „Het is heel, heel erg," zei de graaf. „Ik heb je precies de waarheid gezegd. Goeie genade, als ik bedenk, dat er menschen op de wereld zijn, die ons benijden en die in het publiek spre ken tegen die opgeblazen aristocraten, zooals ze ons noemen! Er is geen oogenblik in mijn leven geweest, dat ik niet graag zou hebben willen ruilen met de werklui, die het dak komen repareeren, of met een van de tuinlui of van de bedienden. Ik heb nog nooit op het terras geloopen of ik heb gewenscht dat ik in een klein huisje kon wonen. Ons benijden! Als de wereld eens wist hoe zwaar onze verantwoor ding op ons drukt, hoe moe we zijn van dien last, dan denk ik dat zelfs de idioten die op meetings dazen over gelijk bezit en zoo, mede lijden met ons zouden krijgen. Wil je me wat kwast geven?" Guy greep de zilveren kan en schonk een glas vol en de graaf dronk het langzaam leeg, zijn oogen op het vuur gevestigd. „Maar genoeg! En nu je alles weet Guy wat ben je van plan te doen?" Guy kwam naast den stoel van zijn vader staan en staarde evenals deze, in het vuur. (Wordt .vervolgd*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10