Bouwvallig „Oud-Nij megen Ë7X^ëfë mm i <Kdv&dïaal aan den ctaf De avonturen van een verkeersagent je pi Pleidooi voor saneering F 250.- ORRIE SLECHTS 5ct.PER PAK ilül ii§g mm Karei Trautwein DONDERDAG 14 JULI 1938 99 WÈ£WË Ut - RAMEN TE EINDHOVEN Nieuwe haring AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN ÖÉRLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HEI ONGEVAL DOOR CHARLES GARVICE In „De Gemeenteraad" van Juli worden door Dr. Mr. B. J. Sens, griffier ter gemeente secretarie te Nijmegen, eenige onthullingen gedaan over woningtoestanden in „Oud-Nijme- gen", dat blijkbaar een urgente saneering be hoeft. De schrijver die voor de schoonheid van de oude stad en haar omgeving vol bewonde- fing is, constateert, dat het oude stadsgedeelte er deerniswekkend uitziet, al zou de gast, die over de Waal- of spoorbrug de stad binnen komt, zulks allerminst vermoeden. Hoe weinig vermoedt de over de Waal- of spoorbrug binnenkomende en van dit mooie gezicht genietende gast, dat juist in het stadsdeel, waarop h;j dan zijn oog ge richt heeft, woningtoestanden, bestaan, welke zelfs met de meest elementaire op vattingen van volkshuisvesting spotten en dringend verbetering behoeven, vooral met betrekking tot het doordringen van licht en lucht in de gebouwen. Nijmegen is te lang beklemd gebleven in zijn omwalling en dit heeft er toe geleid, dat op tal van plaatsen in de oude binnenstad een over- bebouwing is ontstaan, welke slechts mo gelijk moet zijn geweest in tijden, toen de overheid de zorgen voor de volkshuisves ting overliet aan de grond- en huiseige naren, die er slechts voordeel in zagen el- ken vierkanten meter grond te bebouwen en dan liefst zoo, dat de grootst mogelijke winst werd verkregen. De overheidsonthou- ding wreekt zich ook hier; het gevolg is immers, dat thans zonder uitstel geheele wijken in de oude stad, gelegen aan den Waaloever, moeten worden gesaneerd. Reeds heeft de gemeente in den loop der jaren, en vooral in den laatsten tijd, meer dere der in dat stadsdeel gelegen krotten aangekocht en daarna doen afbreken, steeds tracht het gemeentebestuur ook thans op die wijze de saneering mogelijk te maken, doch men kan niet ontkennen, dat door aankoop en afbraak alleen de verbetering van de woongelegenheid in de binnenstad nog niet wordt verkregen; bovendien moet veel te lang op eenig resultaat worden ge wacht, wijl aankoop der af te breken pan den op velerlei moeilijkheden stuit. De schrijver constateert dan, dat „de zee van ongerechtigheid op woninggebied" een zoo snel mogelijk ingrijpen eischt en hij wijst met na druk op den wettelijken plicht der huiseige naars. Velen onder hen alsmede de burgerij zien de noodzakelijkheid van verbetering in maar de overheid beschikt toch niet over vol doende medewerking. Het gemeentebestuur koopt woningen aan, verklaart vele huizen on bewoonbaar, waar dat wettelijk mogelijk en noodig is. Maar, zoo gaat de schrijver voort: Het behoeft geen betoog, dat, hoewel op deze manier wel resultaat te boeken valt, daarmede jaren zijn gemoeid. En nu met den dag de toestand-erger en de vraag naar werk brandender wordt, nu zou toch het juiste tijdstip zijn aangebroken, om dit prachtig object èn voor de verbetering der volkshuisvesting èn voor werkverruiming met spoed aan te pakken. Edoch, die aan koop, hetzij bij minnelijke schikking, hetzij door onteigening', kost handen vol geld, en terwijl in Nijmegen de belastingen zelfs tot de maximale hoogte zijn opgevoerd, kan de gemeente het niet zonder de noodige finan- cieele bijdragen van het Rijk stellen. Wie meent, dat in dit saneeringsplan kapitaal op rendabele wijze kan worden geïnvesteerd, weet niet wat saneeren is. Indien er slechts naar gestreefd wordt, de bebouwing in die wijken te verbeteren met volledig behoud van het bestaande stratennet, moet men er van verzekerd zijn, dat hiermede reeds ka pitalen zijn gemoeid. En waar moeten die vandaan komen? Als hier niet met succes de hulp van het Werkfonds kan worden ingeroepen, zal de gemeente wel verplicht zijn zooals in het verleden geleide lijk aan tot afbraak over te gaan, en zal men niet tot spoedige, afdoende saneering alle urgentie en actie ten spijt kun nen komen, om de voor de hand liggende reden, dat er geen geld is om het te be talen. De financieele steun van het Rijk al of niet via het Werkfonds is hiel onontbeerlijk. Laten we veronderstellen we hopen van ganscher harte, dat het ook een feit zal worden dat de benoodigde finan ciën voor dit doel kunnen worden verkre gen, dan vormt de vraag hoe er gesaneerd zal worden een zeer disputabel punt. Het is verklaarbaar, dat buitenstaanders zich voorstellen, dat die geheele stadswijken totaal met den grond moeten worden gelijk gemaakt om daarna als na den brand van Rome met een schoone lei te be ginnen. Idealer kan men het zich inder daad niet indenken; de moderne architec tuur zou volop gelegenheid krijgen haar kun nen te toonen, om op den noordelijken heuvelwand, waar geen zonnestraal in de woningen kan binnendringen, woonverblij ven te scheppen, welke toch niet te duur en doelmatig moeten zijn. Het zou neerkomen op een grondige vernieuwing, welke echter door iederen deskundige een utopie moet worden geacht, hiermede zou bovendien en dat moet dan ten zeerste worden be treurd het historische beeld der stad verloren gaan. Er dient verder nog te wor den gewezen op de aanwezigheid van meerdere behoorlijke, goed onderhouden en bewoonde ruime panden vroegere pa triciërshuizen die in dit stadsdeel aan wezig zijn en voor afbraak om geen enkele reden in aanmerking komen en daarom me de bepalen, op welke wijze de saneering al dan niet kan geschieden. De vraag of de Waalkade, welke bij hoo- gen rivierstand onderloopt, soms zoodanig, dat ieder verkeer op een belangrijk gedeelte onmogelijk is geworden en de beneden verdieping der daaraan gelegen huizen moet worden ontruimd, tevens voor de toekomst watervrij moet worden gemaakt, is een der prealabele quaesties, .welke aan den herop bouw van dat stadsgedeelte onverbrekelijk vastzitten. Het gemeentebestuur zal alles in het werk stellen, om dit uiterst netelig pro bleem tot oplossing te brengen, maar daar bij zal, behalve op den onmisbaren finan- cieelen steun van het Rijk, moeten kun nen worden gerekend op de loyale mede werking van allen, die, om welke redenen ook, belang hebben bij de noodzakelijke verbetering van de benedenstad. Het spreekt van zelf, dat de gemeentelijke overheid hierbij volgens vooraf opgestelde richtlijnen te werk gaat. Er is natuurlijk een sanee ringsplan, dat evenwel voor het meest ver vallen stadsgedeelte nog niet in definitie ven vorm is vastgesteld. En juist hier valt aan grondige vernieuwing niet te denken. Tenslotte ontwerpt de schrijver een plan, waarvan de uitwerking tot het gestelde doel zal kunnen leiden en somt hij een zevental middelen op ter verbetering van den toestand om te eindigen met den wensch, dat juist in dezen tijd van werkloosheid op onbekrom pen wijze, met krachtigen financieelen steun van het Rijk en met volle medewerking der huiseigenaren, een oplossing moge gevonden worden in een zeer moeilijk maar uiterst be langrijk woningprobleem. Het betoog van Dr. Mr. Sens is met enkele sprekende foto's „verlucht". Fragment van een der ramen van Karei Trautwein in de kapel van het Juvenaat „Eikenburg" PRO J5-0W Een der kleine ramen van Karei Trautwein in het transept van de kapel Juvenaat „Eikenburg" te Eindhoven Door den glasschilder Karei Trautwein zijn een aantal gebrandschilderde ramen gemaakt in de kapel van het Juvenaat „Eikenburg" te Eindhoven. Deze beglazing bestaat uit twee groote vensters in het transept, twee ramen in het priesterkoor, benevens 6 grootere en 16 kleinere ramen in het schip der kerk. Deze belangrijke opdracht is uitgevoerd op een wijze, die men bijzonder geslaagd mag heeten, ondanks minder gelukkige factoren, al dus schrijft Jan Beerends in het R.K. Bouw blad. Zoo is de vorm der ramen, waaraan de glazenier van zelfsprekend niet tornen kon, minder gelukkig, terwijl de architectuur der kapel al zeer onbevredigend is. Ook de lichtval is niet overal even goed, met name geeft de hel-roode pannenbedaking der omliggende ge bouwen hier en daar een hinderlijke lichtkaat- sing. De glazenier heeft echter met al deze factoren zoo goed mogelijk rekening gehouden en daardoor een bevredigend effect bereikt. Hij ving zijn arbeid aan met de twee groote transeptvensters. Dé compositie is zeer forsch en architectonisch gebouwd, de figuren zijn in een gesloten formatie gegroepeerd. Vooral in het eerste raam met de boodschap des en gels en de geboorte doet deze opbouw nog te louter verstandelijk te berekend aan, maar in ieder'geval kunnen wij hier toch 'Van een zinvolle compositie spreken en niet alleen van een „vlakvulling", gelijk tegenwoordig te vaak geschiedt. Bovendien vindt men binnen de strakke omraming een fijn afgewogen kleu renspel, waardoor de verschillende partijen zich soepeler tot elkaar verhouden als uit de zwart- wit-reproductie vermoed zou worden. Het twee de transeptvenster met de opstanding van Christus, het tafereel der leerlingen van Effl- maüs en de nederdaling van den H. Geest, ver toont een nog compacter geheel. Het feit, dat hier niet minder dan zesentwintig figuren wer den uitgebeeld (tegenover 11 figuren op het eerste raam), gaf vanzelfsprekend aanleiding tot een samendringen der groepen. Ondanks dat is de compositie als zoodanig losser en zwie riger. Door het naar boven toe voller en bree der worden der compositie is zij echter wat topzwaar geworden en staat zij meer wankel in het vlak. In beide ramen staat het tafereel te gen een neutraal fond, hetgeen naar ik meen de eisch was. Men vindt deze werkwijze trou wens meer en meer toegepast, zij is wat men noemt „in de mode", doch dit laatste bewijst niets omtrent een veronderstelde superioriteit. Het wil mij voorkomen, dat de eigen aard en eigen schoonheid van het gebrandschilderde glas het zuiverst benaderd worden, waar glas en voorstelling tot één ondeelbaar geheel sa mengroeiden; dit nu is bij de bovengeschetste werkwijze niet het geval. Vooral bij de door Trautwein gekozen, zeer gesloten compositie spreekt het onderscheid met de passieve wer king van het omringende fond te sterk aan. Bij afdekking van dit fond gelijk het gepu bliceerde fragment aangeeft wint het raam dan ook aan evenwicht en zuiverheid. Ditzelfde bezwaar gevoel ik ook tegen enkele ramen in het schip der kapel. In de later gereed geko men vensters werd deze moeilijkheid echter overwonnen. Nemen wij als voorbeeld het raam met de kruisgroep. Men bemerkt dat het ge heel hier veel opener is gehouden, de compo sitie is evenwichtig in het vlak gezet en de toon van het fond komt overal terug, waar door tusschen de actieve en passieve partijen een harmonischer samenhang is verkregen. Een zelfde evenwicht vinden wij in de kleine ven sters met ornamentaal gehouden, symbolische voorstellingen. Deze raampjes bezitten een bij zondere bekoorlijkheid door de ongemeen fijne wijze waarmede het allereenvoudigst gegeven in glas gecomponeerd is. Hier werd niet in kleur, doch in licht gedacht, daarin onder scheidt de waarachtige glazenier zich juist van den schilder. Men kan dan ook niet zeggen, dat het licht tot kleur herleid werd, doch dat juist andersom, de kleur tot licht, of juister tot gloed herschapen werd. De kwaliteiten welke deze raampjes bezitten, vindt men in grooter verband terug in de vensters van het priesterkoor, met welker uitvoering Trautwein zijn opdacht beëindigde. Hier werd met de zuiverste middelen der glazenierskunst, zonder opsmuk of pralerij, een geestelijk onvertroe belde visie gemanifesteerd. Hetgeen Engels in het zoo juist uitgekomen nummer van „Die neue Saat" over glasschilderingen schrijft: „Denn das unterscheidet ja die Glasmalerei von aller übrigen Malerei sinnfallig am meisten, dass in ihr nicht auf Glas, sondern mit farbi- gem Glas gemalt wirdkan ook toegepast worden op den arbeid van Trautwein. Zijn vensters bestaan nimmer uit schilderingen op glas, maar zijn gebrandschilderde glazen in den strikten zin van het woord. Het gegeven dezer ramen is zeer eenvoudig, hun voorstelling be perkt zich tot drie in een architektonische om raming staande engelen, die God lof toezingen en te Zijner eer hun instrumenten bespelen. Er gaan echter van deze figuren, of juister van de ramen als geheel (want voorstelling en raam vallen hier samen), zulk een blijheid en tinteling uit, dat het een ongemengde vreugde is, ze te beschouwen. Uit het jubileum-album, dat ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij in het jaa: 1889 werd uitgegeven, ontleent de Nieuwe Rotter- damsche Courant" het volgende: In Juni 1845 werd tusschen Amsterdam en Haarlem langs den spoorweg een tele- graaf-geleiding de eerste in ons land in gebruik genomen. De telegraaf werd intusschen voor zooveel den spoorwegdienst aangaat, niet zooals thans gebruikt tot waarschuwing van het wegpersoneel of de halten, dat een trein in aantocht was of een bepaald gedeelte van den weg doorgereden had. Hiervoor dienden de optische signalen. Deze werden gegeven met behulp van hooge palen, die van afstand tot afstand langs den spoorweg en steeds zooveel mo gelijk bij overwegen geplaatst werden. Zij waren voorzien van twee stel borden, wel ke horizontaal en verticaal gesteld konden worden, benevens van een hijschinrichting voor het op- en neerlaten van een mand, die als derde signaal dienst moest doen. Deze signaal-inrichting werd reeds da delijk bij de opening van den spoorweg AmsterdamHaarlem (d.d. 20 September 1839) in gebruik gesteld. Behalve voor den eigenlijken spoorweg dienst werd deze optische telegraaf nog in zeer enkele gevallen voor het overbrengen van particuliere berichten gebruikt zoo bijvoorbeeld jaarlijks: Om het bericht naar Amsterdam over te brengen, dat de nieuwe haring was aange komen. Ik ben Parijzenaar en was nog nooit in Zuid- Frankrijk geweest. Een jaar of drie geleden besloten m'n vrouw en ik daarom een reisje naar de oude Fransche provincies Dauphiné en Provence te maken. Op onze terugreis, even vóór middernacht, reden we St. Etienne binnen, waar we ruim een kwartier oponthoud zouden hebben. Hermance zei dat ze honger had. Ik stapte dus uit en kocht aan een rijdend bitffet, dat op 't perron heen en weer zwierf, een paar brood jes met vleesch. Op 't oogenblik dat ik betaalde, zag ik hoe een kleine, zwartgeverfde wagen, onder bewaking van twee gendarmen, aan on zen trein gekoppeld werd. Ik vroeg den man aan 't buffet wat dat voor een wagen was. „Dat is de wagon van mijnheer Deibier," ant woordde hij. „Daar zit de guillotine in, Van morgen heeft hier een terechtstelling plaats ge had en nu gaat de guillotine weer terug naar Parijs. Als u een krant koopt, mijnheer, kunt u 't allemaal zelf lezen." Ik kocht een krant, keerde naar m'n coupé terug en begon Hermance dadelijk voor te lezen. Maar ze viel me al heel gauw in de rede: „Schei uit, s.v.p.! Als je zulke nare dingen absoluut wilt lezen, ga dan je gang, maar doe het zachtjes. Ik moet er niets van hebben." 't Was inderdaad ook een griezelig verhaal. Een zekere mevrouw Roulin, die haar man ver moord had en z'n lijk in een koffer naar Limoges had gestuurd, was dien morgen om 5.30 terecht gesteld. Mijnheer Deibier, de officieele vertegen woordiger van den Staat bij zulke gelegenheden, was den nacht te voren met de guillotine uit Parijs gekomen en had deze op de stêenen van de binnenplaats der gevangenis opgesteld. En nu beweerde de krant, dat dit een ernstige fout van mijnheer Deibier geweest was. De guillotine toch was op 't critieke oogenblik een beetje ver schoven. „Het valt te betreuren," zoo eindigde het arti kel, „dat deze ambtenaar niet voor z'n taak berekend bleek te zijn. Wij verzoeken dringend den minister van Justitie dezen mijnheer Deibier uit zijn ambt te ontslaan." De trein reed juist over de wissels buiten het station, toen er opeens een zwarte schaduw over ons viel. We keken op en zagen een man met een bleek gelaat in de deuropening van onzen coupé staan, met een lange, zwarte jas aan en een zwarte blikken doos, zoo groot als een hoedendoos, onder den arm. „Pardon," zei hij met schorre stem, „mag ik zoo vrij zijn hier plaats te nemen?" Ik knikte en wees naar de onbezette plaats naast me. De bleeke man boog, ging langzaam zitten en zette de blikken doos tusschen ons in. Ik keek even naar Hermance. Voorover geleund in haar hoekplaats, staarde zij naar het magere, bleeke .artelijk dank .uit naam van alle „leden der groote „hondenfamilie „voor het trapje op „uw voetrem, zoodat „het leven van een „mijner, soms erg „roekelooze, neven „niet voortijdig ..wordt afgesneden." gelaat van onzen reisgenoot. Even bewoog ze haar lippen. Ze maakte geen geluid, maar toch wist ik, dat ze geluidloos zei: „Mijnheer Deib ier." Ze had gelijk natuurlijk. Daar, naast me, zat.,., de beul van Frankrijk, de man, die de zen ochtend met eigen hand het werk voltooid had, dat z'n machine had geweigerd te volbren gen. Ik vroeg me af, wat er in die blikken doc.s zou zitten. Mijnheer Deibier zuchtte, haalde een notitie boekje uit z'n lange zwarte jas en begon daarin te teekenen. Tersluiks keek ik over z'n schou der. Hij had het hoofd van een vrouw „en profil" geteekend, met stippellijnen over den schedel en den nek. Zwijgend bestudeerde hij z'n schets. Toen zuchtte hij opnieuw, stak z'n notitieboekje in z'n zak en wendde zich tot mij. „Mijnheer," sprak hij, „neemt u me niet kwa lijk, dat ik zoo vrij ben u aan te spreken, maar ik ben heel ongelukkig geweest. Misschien ben ik wel geruïneerd. Hebt u het avondblad ge lezen, mijnheer? De rubriek: rechtszaken?" „Dat heb ik," antwoordde ik. „Dan, mijnheer," ging hij voort, „dan begrijp; u zeker al wat ik bedoel, 't Is eigenlijk geen zaak om met vreemden te bespreken, vooral niet" hier boog hij grijnslachend tegen Hermance „in tegenwoordigheid van een charmante dame." Daar ik zoo gauw niet wist wat ik zeggen moest, deed ik er maar het zwijgen toe. „De fout," hernam onze reisgenoot, „als er van een fout sprake mag zijn, ligt absoluut ai- leen bij het toestel. Men heeft zeer onaangename dingen over mij gezegd. Men heeft mij met een strafproces ge dreigd. Maar ik zal me verdedi- 771 - T. gen, mijnheer, -K/C71 g? ICZCLlgC verdedigen tot het uiterste. Als het reisgenoot moet, zal ik een beroep doen op den minister van Justitie!" Hij zweeg even, klopte op de blikken doos en grijnslachte: „Hier heb ik mijn bewijsstuk." Een rilling voer me over de leden en ik schoof een eind,van hem vandaar.. ,.In die doos, mijnheer?" riep ik vol afschuw. „Zet die doos toch buiten den coupé, in den corridor!" „Ik denk er niet aan, mijnheer," klonk het beslist; „dat is een veel te kostbaar bewijsstuk, om het ook maar één oogenblik uit m'n on middellijke nabijheid te verwijderen. Men be weert, dat ik het laatste gedeeltemet de hand weg heb moeten snijden, maar met den inhoud van deze doos, mijnheer, hoop ik in staat te wezen èn de medische faculteit èn de heeren der rechterlijke macht te overtuigen, dat men mij schandelijk heeft belasterd. Kijkt u maar hier, mijnheer." Hij schoof een haakje weg en lichtte het deksel van de blikken doos op. Daar lag, met roode lippen, wasbleeke wangen, glazige oogen en een massa zwart haar, een hoofd! Ik keek naar Hermance; ze zat daar doods bleek, met gesloten oogen, blijkbaar op 't punt van in zwijm te vallen. „Ja, ik ben ongelukkig geweest," vervolgde onze griezelige reisgenoot met z'n kraakstem. „maar m'n verdediging zal schitterend zijn. Ik zal m'n toestel voor den rechter opstellen en aantoonen, dat de beweringen van getuigen en in de kranten onuist zijn. Ja, mijnheer, ik Aris- tobule Robillart, de bekwaamste dameskapper van geheel Frankrijk, ik zal met dit model in deze doos bewijzen, dat Désirée Fortain die 100.000 francs schadevergoeding eischt, omdat m'n permanent-wave toestel d'r haren heeft verbrand, een doortrapte leugenaarster is!" 11 i/ "/l(< V s\\iU t Na de limonade schenen de veldmuizen alles er op te hebben gezet om gelijk te spelen, terwijl de kikvorschen, aangevuurd door van Dril, van plan waren te zorgen, dat hun de overwin ning niet ontging. Bijna hadden de veldmuizen een goal ge maakt, dank zij het keiharde, onhoudbare schot van Van Staarten. Maar van Kwaakhem was op zijn post. Hij stortte zich als het ware op den bal en onder het groote gejuich, ook van de eeretribune, was het gevaar voor het kikvorschendoel geweken. Ondanks zijn corpulentie bleek van Kwaakhem zoo vlug als een aal te zijn. AT» IT» A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen -f-i h m* bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door m g* bfl een ongeval met -*~A I il iTll r1 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T uUia verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen vJe* doodelijken afloop bij verlies van een hand. een voet of een oog. I 32 „Dan zou ik waarschijnlijk zelf op haar verliefd worden," zei de graaf ironisch; „en daarom is het beter, dat ik het niet riskeer. Beste Guy, ik wil graag aannemen, dat' het jonge meisje het mooiste, knapste en deugd zaamste is, dat er bestaat een voorbeeld van beschaving en een wonder der natuur, maar al was zij een combinatie van Venus en Minerva te zamen, dan zou je toch de rest van je leven vernietigen door met haar te trouwen." „U weigert uw toestemming dus vader," zei Guy zacht. „Als je er op staat, dat ik je een formeel antwoord geef, Guy," antwoordde de graaf langzaam en streng, „dan weiger ik je absoluut en definitief mijn toestemming. Maar ik ver geet niet, dat je je eigen baas bent. Je kunt trouwen wie je wilt. Ik mag je zeker nog wel dankbaar zijn, dat je geen winkeljuffrouw of kamermeisje hebt uitgezocht om de toekomstige gravin van Latcham te worden. Ik weiger mijn toestemming, maar ik ben te veel man van de Gereld om te denken, dat dit ook maar eenigen invloed op je zal hebben. Trouw met het meisje, hls je wilt, maar laat me je zeggen, dat je dan een vrouw wint, doch je vader verliest." „Wilt u mij onterven? Bedoelt u dat va der," vroeg Guy, terwijl hij zwaar adem haalde. „Ik bedoel, dat ik niet langer een man mijn zoon wil noemen, die zoo egoïstisch is om zijn eigen genoegen te stellen boven de redding van zijn eigen huis. Trouw met het wicht en laat den heelen boel als een kaartenhuis ineen zin ken. Wat mij betreft, ik kan evengoed op een achterkamertje in een buitenlandsche badplaats sterven als hier in Latcham." „Vader, schei uit," smeekte Guy. „Ieder woord dat u zegt, steekt me. Wat zal ik doen? O Lorrie, Lorrie!" en kreunend bedekte hij het gelaat met de handen. Het gelaat van den graaf bekwam zachtere trekken, zijn lippen beefden. „Arme jongen," zei hij ernstig. „Is het zóó erg? Maar denk toch eens na, Guy?" „Nadenken!" herhaalde Guy heesch. „Ik kan alleen aan haar denken!" en weer liep hij de kamer op en neer. De graaf zag hem verdrietig aan. „Guy begon hij, „toen ik zoo oud was als jij, zat ik in precies dezelfde ellende. Zij was de dochter van een van mijn leeraren." De stem van den ouden man werd zachter en er lag gevoel en droefheid in zijn oogen, die hij niet van het vuur afwendde. „Zij was nauwelijks meer dan een kind ik zie haar nog voor me. Er waren geen mooiere blauwe oogen op de wereld; dat vond iedereen. Ik heb ergens nog een lokje van heur haren; een paar dagen geleden vond ik het in een oude doos, Guy, ik hield evenveel van haar als jij van deze juffrouw Dolores Latimer. Het was werkelijk een hevige aanval. En ik wilde haar trouwen. Je grootvader hoorde er van de hemel mag weten hoe! Een trouw vriend, die zag dat ik van plan was als een idioot te han delen en in maatschappelijk opzicht zelfmoord te plegen, heeft, denk ik, hem gewaarschuwd. Hij kwam me opzoeken en we kregen ruzie. Het g'ing er heel wat erger toe dan tusschen ons beiden vandaag, Guy, want mijn vader had een scherpe tong en hij spaarde mij niet. Een dag lang bleef ik koppig, toen gaf ik toe, terwijl ik er van overtuigd was, dat ik alles had verloren, wat het leven de moeite waard maakt. Hij zweeg en keek droomerig naar de flik kerende vlammen, waarin hij ongetwijfeld het visioen zag van het blonde, blauwoogige leeraarsdochtertje van lang geleden. „Maar het bleek, dat mijn hart niet ge broken was en dat er ten slotte nog veel goeds in het leven is en al verlies je ook eens een paar punten, het spel zelf kan je nog altijd winnen. Ik vergat Lily niet. Neen, ik beweer ook niet, dat jij Dolores zal vergeten, mijn beste Guy, maar toch vond ik het leven nog de moeite waard, hoewel ik haar geen gravin van Latcham had gemaakt, waardoor het huis in puin zou zijn gevallen." Hq zweeg weer even. „Ik ik geloof, dat ze een beursman heeft getrouwd maar ik ben het werkelijk ver geten. Ik weet wel, dat ik haar vijftien jaar later niet herkende Guy had weer een sigaar opgestoken en rookte mokkend. Hij had nauwelijks ge luisterd naar de herinneringen van zijn vader. „Ik vertel je dit, om je te laten zien, dat ik zelf ook door het vuur ben geloopen en weet hoe het brandt," kiyam de graaf op zijn ver haal terug. „Natuurlijk," voegde hij er met een glimlach bij, „begrijp ik, dat jü het veel ernsti ger te pakken hebt dan ik indertijd. We denken allemaal, dat we de eersten zijn, die werkelijk lief hebben. Maar Guy, denk je, dat ik ge lukkiger zou zijn geweest als ik mijn leeraars dochtertje had getrouwd inplaats van je moe der? Je moeder was een Molyneux en bracht het geld in om het kasteel uit de handen van den afslager te houden. Ik geloof het niet jongen. De moraal is Guy stond op, hij kon het niet langer ver dragen. „Ik geloof, dat ik maar naar mijn kamer ga. vader," zei hij. „Een oogenblik, alsjeblieft," zei hij. Toen dacht hij een paar seconden na, voor hij verder ging: „Guy, je zult toch wel toe moeten geven, dat je me iets verschuldigd bent. Ik ben nooit een hardvochtige of onaangename vader voor je geweest. Ik heb me nooit bemoeid met hetgeen je deed, tenzij ik er toe genoodzaakt was. In de meeste dingen heb je je zin gehad. Zelfs wat geld betreft heb je neem me niet kwalijk dat ik de kwestie aanroer even veel gehad als ik, oud man, en ik geloof dat mijn einde niet zoo ver meer is. Wil je dit alles in overweging nemen en me een genoegen doen, één belofte?" Guy die zijn gezicht in zijn handen had ver borgen zoolang zijn vader sprak, keek snel op, volkomen op zijn hoede. Dé graaf glimlachte. „Neen, ik zal je niet vragen om je Dolores kort en goed op te geven, maar ik vraag je alleen dit: blijf hier bij mij of ga, zoo je wilt een maand reizen. Ik vraag niet veel. Alleen maar één maand. Het spreekt van zelf, dat je haar die eene maand niet schrijft, behalve een kort briefje vanavond, waarin je haar be richt, dat je op reis moet. Vind je dit te veel gevraagd?" Guy aarzelde, Lorrie een maand lang verlaten Haar niet schrijven! „Je kent die jonge dame pas een paar dagen een paar weken," ging "liij voort. „Ik je vader, en niet direct een hardvochtige vader vraag je om één maand bij dat meisje vandaan te blijven en je aarzelt. Beste jongen, dat doet me verdriet." En hij leunde met half gesloten oogen ach terover. Guy stond op en legde zijn hand op den schouder van den graaf. „Ik zal doen, zooals u wilt vader," zei hij met een zachte schorre stem en bedaard verliet hij de kamer. HOOFDSTUK XII „Greta!" zei Jack langzaam en met een ge wichtig air als een pleitende advocaat, „ik vrees dat Lorrie mazelen krijgt." Het was de derde morgen na de wedren nen; de dominé was naar zijn studeerkamer gegaan en Greta. Lorrie en Jack zaten nog een minuut of vijf bij hun laatste kop koffie te praten, zooals gewoonlijk. „Goeie genade, Jack, hoe kom je daarbij?" vroeg Greta met een zacht lachje. Lorrie kreeg een kleur en keek hem boos aan. „Waarom ik denk, dat Lorrie mazelen krijgt?" antwoordde hij, terwijl hij het knappe ge zichtje tegenover hem strak aankeek. „Omdat het lieve kind alle symptomen van de opko mende ziekte vertoont. Al twee dagen was haar eetlust slecht en vanmorgen was die heelemaal verdwenen een vast verschijnsel bij mazelen. Vervolgens is ze buitengewoon stil en naden kend weer mazelen of misschien hersen- verweeking. En heb je niet opgemerkt, dat het arme kind voortdurend in zichzelf glimlacht en beurtelings rood of wit wordt? Ik wèl. Alles verschijnselen van de gevreesde mazelen. Lorrie, kindlief, beken maar, dat je roode vlekjes op je armen hebt; ga- dadelijk als een zoet kind naar bed en we zullen Dr. Cox laten komen." Greta lachte weer en Lorrie deed zwakjes pogingen om mee te doen. „Je voelt je toch niet ziek, Lorrie?" vroeg Greta eenigszins ongerust. „Wat die mazelen betreft, dat is natuurlijk nonsens, want je hebt ze gehad." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9