Bouwvallig „Oud-Nij megen
Ë7X^ëfë
mm i
<Kdv&dïaal aan den ctaf
De avonturen van een verkeersagent je
pi
Pleidooi voor
saneering
F 250.-
ORRIE
SLECHTS 5ct.PER PAK
ilül ii§g
mm
Karei Trautwein
DONDERDAG 14 JULI 1938
99
WÈ£WË Ut -
RAMEN TE EINDHOVEN
Nieuwe haring
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN ÖÉRLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HEI ONGEVAL
DOOR
CHARLES
GARVICE
In „De Gemeenteraad" van Juli worden door
Dr. Mr. B. J. Sens, griffier ter gemeente
secretarie te Nijmegen, eenige onthullingen
gedaan over woningtoestanden in „Oud-Nijme-
gen", dat blijkbaar een urgente saneering be
hoeft. De schrijver die voor de schoonheid van
de oude stad en haar omgeving vol bewonde-
fing is, constateert, dat het oude stadsgedeelte
er deerniswekkend uitziet, al zou de gast, die
over de Waal- of spoorbrug de stad binnen
komt, zulks allerminst vermoeden.
Hoe weinig vermoedt de over de Waal-
of spoorbrug binnenkomende en van dit
mooie gezicht genietende gast, dat juist in
het stadsdeel, waarop h;j dan zijn oog ge
richt heeft, woningtoestanden, bestaan,
welke zelfs met de meest elementaire op
vattingen van volkshuisvesting spotten en
dringend verbetering behoeven, vooral met
betrekking tot het doordringen van licht
en lucht in de gebouwen. Nijmegen is te
lang beklemd gebleven in zijn omwalling
en dit heeft er toe geleid, dat op tal van
plaatsen in de oude binnenstad een over-
bebouwing is ontstaan, welke slechts mo
gelijk moet zijn geweest in tijden, toen de
overheid de zorgen voor de volkshuisves
ting overliet aan de grond- en huiseige
naren, die er slechts voordeel in zagen el-
ken vierkanten meter grond te bebouwen
en dan liefst zoo, dat de grootst mogelijke
winst werd verkregen. De overheidsonthou-
ding wreekt zich ook hier; het gevolg is
immers, dat thans zonder uitstel geheele
wijken in de oude stad, gelegen aan den
Waaloever, moeten worden gesaneerd.
Reeds heeft de gemeente in den loop der
jaren, en vooral in den laatsten tijd, meer
dere der in dat stadsdeel gelegen krotten
aangekocht en daarna doen afbreken, steeds
tracht het gemeentebestuur ook thans op
die wijze de saneering mogelijk te maken,
doch men kan niet ontkennen, dat door
aankoop en afbraak alleen de verbetering
van de woongelegenheid in de binnenstad
nog niet wordt verkregen; bovendien moet
veel te lang op eenig resultaat worden ge
wacht, wijl aankoop der af te breken pan
den op velerlei moeilijkheden stuit.
De schrijver constateert dan, dat „de zee van
ongerechtigheid op woninggebied" een zoo snel
mogelijk ingrijpen eischt en hij wijst met na
druk op den wettelijken plicht der huiseige
naars. Velen onder hen alsmede de burgerij
zien de noodzakelijkheid van verbetering in
maar de overheid beschikt toch niet over vol
doende medewerking. Het gemeentebestuur
koopt woningen aan, verklaart vele huizen on
bewoonbaar, waar dat wettelijk mogelijk en
noodig is. Maar, zoo gaat de schrijver voort:
Het behoeft geen betoog, dat, hoewel op
deze manier wel resultaat te boeken valt,
daarmede jaren zijn gemoeid. En nu met
den dag de toestand-erger en de vraag naar
werk brandender wordt, nu zou toch het
juiste tijdstip zijn aangebroken, om dit
prachtig object èn voor de verbetering der
volkshuisvesting èn voor werkverruiming
met spoed aan te pakken. Edoch, die aan
koop, hetzij bij minnelijke schikking, hetzij
door onteigening', kost handen vol geld, en
terwijl in Nijmegen de belastingen zelfs tot
de maximale hoogte zijn opgevoerd, kan de
gemeente het niet zonder de noodige finan-
cieele bijdragen van het Rijk stellen. Wie
meent, dat in dit saneeringsplan kapitaal
op rendabele wijze kan worden geïnvesteerd,
weet niet wat saneeren is. Indien er slechts
naar gestreefd wordt, de bebouwing in die
wijken te verbeteren met volledig behoud
van het bestaande stratennet, moet men er
van verzekerd zijn, dat hiermede reeds ka
pitalen zijn gemoeid. En waar moeten die
vandaan komen? Als hier niet met succes
de hulp van het Werkfonds kan worden
ingeroepen, zal de gemeente wel verplicht
zijn zooals in het verleden geleide
lijk aan tot afbraak over te gaan, en zal
men niet tot spoedige, afdoende saneering
alle urgentie en actie ten spijt kun
nen komen, om de voor de hand liggende
reden, dat er geen geld is om het te be
talen. De financieele steun van het Rijk
al of niet via het Werkfonds is hiel
onontbeerlijk.
Laten we veronderstellen we hopen
van ganscher harte, dat het ook een feit
zal worden dat de benoodigde finan
ciën voor dit doel kunnen worden verkre
gen, dan vormt de vraag hoe er gesaneerd
zal worden een zeer disputabel punt. Het
is verklaarbaar, dat buitenstaanders zich
voorstellen, dat die geheele stadswijken
totaal met den grond moeten worden gelijk
gemaakt om daarna als na den brand
van Rome met een schoone lei te be
ginnen. Idealer kan men het zich inder
daad niet indenken; de moderne architec
tuur zou volop gelegenheid krijgen haar kun
nen te toonen, om op den noordelijken
heuvelwand, waar geen zonnestraal in de
woningen kan binnendringen, woonverblij
ven te scheppen, welke toch niet te duur en
doelmatig moeten zijn. Het zou neerkomen
op een grondige vernieuwing, welke echter
door iederen deskundige een utopie moet
worden geacht, hiermede zou bovendien
en dat moet dan ten zeerste worden be
treurd het historische beeld der stad
verloren gaan. Er dient verder nog te wor
den gewezen op de aanwezigheid van
meerdere behoorlijke, goed onderhouden
en bewoonde ruime panden vroegere pa
triciërshuizen die in dit stadsdeel aan
wezig zijn en voor afbraak om geen enkele
reden in aanmerking komen en daarom me
de bepalen, op welke wijze de saneering al
dan niet kan geschieden.
De vraag of de Waalkade, welke bij hoo-
gen rivierstand onderloopt, soms zoodanig,
dat ieder verkeer op een belangrijk gedeelte
onmogelijk is geworden en de beneden
verdieping der daaraan gelegen huizen moet
worden ontruimd, tevens voor de toekomst
watervrij moet worden gemaakt, is een der
prealabele quaesties, .welke aan den herop
bouw van dat stadsgedeelte onverbrekelijk
vastzitten.
Het gemeentebestuur zal alles in het
werk stellen, om dit uiterst netelig pro
bleem tot oplossing te brengen, maar daar
bij zal, behalve op den onmisbaren finan-
cieelen steun van het Rijk, moeten kun
nen worden gerekend op de loyale mede
werking van allen, die, om welke redenen
ook, belang hebben bij de noodzakelijke
verbetering van de benedenstad. Het spreekt
van zelf, dat de gemeentelijke overheid
hierbij volgens vooraf opgestelde richtlijnen
te werk gaat. Er is natuurlijk een sanee
ringsplan, dat evenwel voor het meest ver
vallen stadsgedeelte nog niet in definitie
ven vorm is vastgesteld. En juist hier valt
aan grondige vernieuwing niet te denken.
Tenslotte ontwerpt de schrijver een plan,
waarvan de uitwerking tot het gestelde doel
zal kunnen leiden en somt hij een zevental
middelen op ter verbetering van den toestand
om te eindigen met den wensch, dat juist
in dezen tijd van werkloosheid op onbekrom
pen wijze, met krachtigen financieelen steun
van het Rijk en met volle medewerking der
huiseigenaren, een oplossing moge gevonden
worden in een zeer moeilijk maar uiterst be
langrijk woningprobleem.
Het betoog van Dr. Mr. Sens is met enkele
sprekende foto's „verlucht".
Fragment van een der ramen van Karei
Trautwein in de kapel van het Juvenaat
„Eikenburg"
PRO J5-0W
Een der kleine ramen van Karei Trautwein
in het transept van de kapel Juvenaat
„Eikenburg" te Eindhoven
Door den glasschilder Karei Trautwein zijn
een aantal gebrandschilderde ramen gemaakt
in de kapel van het Juvenaat „Eikenburg" te
Eindhoven. Deze beglazing bestaat uit twee
groote vensters in het transept, twee ramen in
het priesterkoor, benevens 6 grootere en 16
kleinere ramen in het schip der kerk.
Deze belangrijke opdracht is uitgevoerd op
een wijze, die men bijzonder geslaagd mag
heeten, ondanks minder gelukkige factoren, al
dus schrijft Jan Beerends in het R.K. Bouw
blad. Zoo is de vorm der ramen, waaraan de
glazenier van zelfsprekend niet tornen kon,
minder gelukkig, terwijl de architectuur der
kapel al zeer onbevredigend is. Ook de lichtval
is niet overal even goed, met name geeft de
hel-roode pannenbedaking der omliggende ge
bouwen hier en daar een hinderlijke lichtkaat-
sing. De glazenier heeft echter met al deze
factoren zoo goed mogelijk rekening gehouden
en daardoor een bevredigend effect bereikt.
Hij ving zijn arbeid aan met de twee groote
transeptvensters. Dé compositie is zeer forsch
en architectonisch gebouwd, de figuren zijn in
een gesloten formatie gegroepeerd. Vooral in
het eerste raam met de boodschap des en
gels en de geboorte doet deze opbouw nog
te louter verstandelijk te berekend aan,
maar in ieder'geval kunnen wij hier toch 'Van
een zinvolle compositie spreken en niet alleen
van een „vlakvulling", gelijk tegenwoordig te
vaak geschiedt. Bovendien vindt men binnen
de strakke omraming een fijn afgewogen kleu
renspel, waardoor de verschillende partijen zich
soepeler tot elkaar verhouden als uit de zwart-
wit-reproductie vermoed zou worden. Het twee
de transeptvenster met de opstanding van
Christus, het tafereel der leerlingen van Effl-
maüs en de nederdaling van den H. Geest, ver
toont een nog compacter geheel. Het feit, dat
hier niet minder dan zesentwintig figuren wer
den uitgebeeld (tegenover 11 figuren op het
eerste raam), gaf vanzelfsprekend aanleiding
tot een samendringen der groepen. Ondanks dat
is de compositie als zoodanig losser en zwie
riger. Door het naar boven toe voller en bree
der worden der compositie is zij echter wat
topzwaar geworden en staat zij meer wankel in
het vlak. In beide ramen staat het tafereel te
gen een neutraal fond, hetgeen naar ik meen
de eisch was. Men vindt deze werkwijze trou
wens meer en meer toegepast, zij is wat men
noemt „in de mode", doch dit laatste bewijst
niets omtrent een veronderstelde superioriteit.
Het wil mij voorkomen, dat de eigen aard en
eigen schoonheid van het gebrandschilderde
glas het zuiverst benaderd worden, waar glas
en voorstelling tot één ondeelbaar geheel sa
mengroeiden; dit nu is bij de bovengeschetste
werkwijze niet het geval. Vooral bij de door
Trautwein gekozen, zeer gesloten compositie
spreekt het onderscheid met de passieve wer
king van het omringende fond te sterk aan.
Bij afdekking van dit fond gelijk het gepu
bliceerde fragment aangeeft wint het raam
dan ook aan evenwicht en zuiverheid. Ditzelfde
bezwaar gevoel ik ook tegen enkele ramen in
het schip der kapel. In de later gereed geko
men vensters werd deze moeilijkheid echter
overwonnen. Nemen wij als voorbeeld het raam
met de kruisgroep. Men bemerkt dat het ge
heel hier veel opener is gehouden, de compo
sitie is evenwichtig in het vlak gezet en de
toon van het fond komt overal terug, waar
door tusschen de actieve en passieve partijen
een harmonischer samenhang is verkregen. Een
zelfde evenwicht vinden wij in de kleine ven
sters met ornamentaal gehouden, symbolische
voorstellingen. Deze raampjes bezitten een bij
zondere bekoorlijkheid door de ongemeen fijne
wijze waarmede het allereenvoudigst gegeven
in glas gecomponeerd is. Hier werd niet in
kleur, doch in licht gedacht, daarin onder
scheidt de waarachtige glazenier zich juist van
den schilder. Men kan dan ook niet zeggen,
dat het licht tot kleur herleid werd, doch dat
juist andersom, de kleur tot licht, of juister
tot gloed herschapen werd. De kwaliteiten
welke deze raampjes bezitten, vindt men in
grooter verband terug in de vensters van het
priesterkoor, met welker uitvoering Trautwein
zijn opdacht beëindigde. Hier werd met de
zuiverste middelen der glazenierskunst, zonder
opsmuk of pralerij, een geestelijk onvertroe
belde visie gemanifesteerd. Hetgeen Engels in
het zoo juist uitgekomen nummer van „Die
neue Saat" over glasschilderingen schrijft:
„Denn das unterscheidet ja die Glasmalerei
von aller übrigen Malerei sinnfallig am meisten,
dass in ihr nicht auf Glas, sondern mit farbi-
gem Glas gemalt wirdkan ook toegepast
worden op den arbeid van Trautwein. Zijn
vensters bestaan nimmer uit schilderingen op
glas, maar zijn gebrandschilderde glazen in den
strikten zin van het woord. Het gegeven dezer
ramen is zeer eenvoudig, hun voorstelling be
perkt zich tot drie in een architektonische om
raming staande engelen, die God lof toezingen
en te Zijner eer hun instrumenten bespelen. Er
gaan echter van deze figuren, of juister van
de ramen als geheel (want voorstelling en
raam vallen hier samen), zulk een blijheid en
tinteling uit, dat het een ongemengde vreugde
is, ze te beschouwen.
Uit het jubileum-album, dat ter gelegenheid
van het 50-jarig bestaan van de Hollandsche
IJzeren Spoorweg Maatschappij in het jaa: 1889
werd uitgegeven, ontleent de Nieuwe Rotter-
damsche Courant" het volgende:
In Juni 1845 werd tusschen Amsterdam
en Haarlem langs den spoorweg een tele-
graaf-geleiding de eerste in ons land
in gebruik genomen.
De telegraaf werd intusschen voor zooveel
den spoorwegdienst aangaat, niet zooals
thans gebruikt tot waarschuwing van het
wegpersoneel of de halten, dat een trein in
aantocht was of een bepaald gedeelte van
den weg doorgereden had.
Hiervoor dienden de optische signalen.
Deze werden gegeven met behulp van
hooge palen, die van afstand tot afstand
langs den spoorweg en steeds zooveel mo
gelijk bij overwegen geplaatst werden. Zij
waren voorzien van twee stel borden, wel
ke horizontaal en verticaal gesteld konden
worden, benevens van een hijschinrichting
voor het op- en neerlaten van een mand,
die als derde signaal dienst moest doen.
Deze signaal-inrichting werd reeds da
delijk bij de opening van den spoorweg
AmsterdamHaarlem (d.d. 20 September
1839) in gebruik gesteld.
Behalve voor den eigenlijken spoorweg
dienst werd deze optische telegraaf nog in
zeer enkele gevallen voor het overbrengen
van particuliere berichten gebruikt zoo
bijvoorbeeld jaarlijks:
Om het bericht naar Amsterdam over te
brengen, dat de nieuwe haring was aange
komen.
Ik ben Parijzenaar en was nog nooit in Zuid-
Frankrijk geweest. Een jaar of drie geleden
besloten m'n vrouw en ik daarom een reisje
naar de oude Fransche provincies Dauphiné en
Provence te maken.
Op onze terugreis, even vóór middernacht,
reden we St. Etienne binnen, waar we ruim een
kwartier oponthoud zouden hebben.
Hermance zei dat ze honger had. Ik stapte
dus uit en kocht aan een rijdend bitffet, dat op
't perron heen en weer zwierf, een paar brood
jes met vleesch. Op 't oogenblik dat ik betaalde,
zag ik hoe een kleine, zwartgeverfde wagen,
onder bewaking van twee gendarmen, aan on
zen trein gekoppeld werd. Ik vroeg den man
aan 't buffet wat dat voor een wagen was.
„Dat is de wagon van mijnheer Deibier," ant
woordde hij. „Daar zit de guillotine in, Van
morgen heeft hier een terechtstelling plaats ge
had en nu gaat de guillotine weer terug naar
Parijs. Als u een krant koopt, mijnheer, kunt u
't allemaal zelf lezen."
Ik kocht een krant, keerde naar m'n coupé
terug en begon Hermance dadelijk voor te
lezen. Maar ze viel me al heel gauw in de rede:
„Schei uit, s.v.p.! Als je zulke nare dingen
absoluut wilt lezen, ga dan je gang, maar doe
het zachtjes. Ik moet er niets van hebben."
't Was inderdaad ook een griezelig verhaal.
Een zekere mevrouw Roulin, die haar man ver
moord had en z'n lijk in een koffer naar Limoges
had gestuurd, was dien morgen om 5.30 terecht
gesteld. Mijnheer Deibier, de officieele vertegen
woordiger van den Staat bij zulke gelegenheden,
was den nacht te voren met de guillotine uit
Parijs gekomen en had deze op de stêenen van
de binnenplaats der gevangenis opgesteld. En
nu beweerde de krant, dat dit een ernstige fout
van mijnheer Deibier geweest was. De guillotine
toch was op 't critieke oogenblik een beetje ver
schoven.
„Het valt te betreuren," zoo eindigde het arti
kel, „dat deze ambtenaar niet voor z'n taak
berekend bleek te zijn. Wij verzoeken dringend
den minister van Justitie dezen mijnheer
Deibier uit zijn ambt te ontslaan."
De trein reed juist over de wissels buiten het
station, toen er opeens een zwarte schaduw
over ons viel. We keken op en zagen een man
met een bleek gelaat in de deuropening van
onzen coupé staan, met een lange, zwarte jas
aan en een zwarte blikken doos, zoo groot als
een hoedendoos, onder den arm.
„Pardon," zei hij met schorre stem, „mag ik
zoo vrij zijn hier plaats te nemen?"
Ik knikte en wees naar de onbezette plaats
naast me.
De bleeke man boog, ging langzaam zitten en
zette de blikken doos tusschen ons in. Ik keek
even naar Hermance. Voorover geleund in haar
hoekplaats, staarde zij naar het magere, bleeke
.artelijk dank
.uit naam van alle
„leden der groote
„hondenfamilie
„voor het trapje op
„uw voetrem, zoodat
„het leven van een
„mijner, soms erg
„roekelooze, neven
„niet voortijdig
..wordt afgesneden."
gelaat van onzen reisgenoot. Even bewoog ze
haar lippen. Ze maakte geen geluid, maar toch
wist ik, dat ze geluidloos zei: „Mijnheer Deib
ier."
Ze had gelijk natuurlijk. Daar, naast me,
zat.,., de beul van Frankrijk, de man, die de
zen ochtend met eigen hand het werk voltooid
had, dat z'n machine had geweigerd te volbren
gen. Ik vroeg me af, wat er in die blikken doc.s
zou zitten.
Mijnheer Deibier zuchtte, haalde een notitie
boekje uit z'n lange zwarte jas en begon daarin
te teekenen. Tersluiks keek ik over z'n schou
der.
Hij had het hoofd van een vrouw „en profil"
geteekend, met stippellijnen over den schedel
en den nek. Zwijgend bestudeerde hij z'n schets.
Toen zuchtte hij opnieuw, stak z'n notitieboekje
in z'n zak en wendde zich tot mij.
„Mijnheer," sprak hij, „neemt u me niet kwa
lijk, dat ik zoo vrij ben u aan te spreken, maar
ik ben heel ongelukkig geweest. Misschien ben
ik wel geruïneerd. Hebt u het avondblad ge
lezen, mijnheer? De rubriek: rechtszaken?"
„Dat heb ik," antwoordde ik.
„Dan, mijnheer," ging hij voort, „dan begrijp;
u zeker al wat ik bedoel, 't Is eigenlijk geen zaak
om met vreemden te bespreken, vooral niet"
hier boog hij grijnslachend tegen Hermance
„in tegenwoordigheid van een charmante dame."
Daar ik zoo gauw niet wist wat ik zeggen
moest, deed ik er maar het zwijgen toe.
„De fout," hernam onze reisgenoot, „als er
van een fout sprake mag zijn, ligt absoluut ai-
leen bij het toestel. Men heeft zeer onaangename
dingen over mij gezegd. Men heeft mij met een
strafproces ge
dreigd. Maar ik
zal me verdedi- 771 - T.
gen, mijnheer, -K/C71 g? ICZCLlgC
verdedigen tot het
uiterste. Als het reisgenoot
moet, zal ik een
beroep doen op
den minister van Justitie!"
Hij zweeg even, klopte op de blikken doos en
grijnslachte:
„Hier heb ik mijn bewijsstuk."
Een rilling voer me over de leden en ik schoof
een eind,van hem vandaar..
,.In die doos, mijnheer?" riep ik vol afschuw.
„Zet die doos toch buiten den coupé, in den
corridor!"
„Ik denk er niet aan, mijnheer," klonk het
beslist; „dat is een veel te kostbaar bewijsstuk,
om het ook maar één oogenblik uit m'n on
middellijke nabijheid te verwijderen. Men be
weert, dat ik het laatste gedeeltemet de
hand weg heb moeten snijden, maar met den
inhoud van deze doos, mijnheer, hoop ik in staat
te wezen èn de medische faculteit èn de heeren
der rechterlijke macht te overtuigen, dat men
mij schandelijk heeft belasterd. Kijkt u maar
hier, mijnheer."
Hij schoof een haakje weg en lichtte het deksel
van de blikken doos op. Daar lag, met roode
lippen, wasbleeke wangen, glazige oogen en een
massa zwart haar, een hoofd!
Ik keek naar Hermance; ze zat daar doods
bleek, met gesloten oogen, blijkbaar op 't punt
van in zwijm te vallen.
„Ja, ik ben ongelukkig geweest," vervolgde
onze griezelige reisgenoot met z'n kraakstem.
„maar m'n verdediging zal schitterend zijn. Ik
zal m'n toestel voor den rechter opstellen en
aantoonen, dat de beweringen van getuigen en
in de kranten onuist zijn. Ja, mijnheer, ik Aris-
tobule Robillart, de bekwaamste dameskapper
van geheel Frankrijk, ik zal met dit model in
deze doos bewijzen, dat Désirée Fortain die
100.000 francs schadevergoeding eischt, omdat
m'n permanent-wave toestel d'r haren heeft
verbrand, een doortrapte leugenaarster is!"
11 i/
"/l(< V
s\\iU t
Na de limonade schenen de veldmuizen alles er op te hebben
gezet om gelijk te spelen, terwijl de kikvorschen, aangevuurd
door van Dril, van plan waren te zorgen, dat hun de overwin
ning niet ontging. Bijna hadden de veldmuizen een goal ge
maakt, dank zij het keiharde, onhoudbare schot van Van
Staarten.
Maar van Kwaakhem was op zijn post. Hij stortte zich als
het ware op den bal en onder het groote gejuich, ook van de
eeretribune, was het gevaar voor het kikvorschendoel geweken.
Ondanks zijn corpulentie bleek van Kwaakhem zoo vlug als
een aal te zijn.
AT» IT» A op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen -f-i h m* bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door m g* bfl een ongeval met
-*~A I il iTll r1 ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T uUia verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen vJe* doodelijken afloop
bij verlies van een hand.
een voet of een oog.
I
32
„Dan zou ik waarschijnlijk zelf op haar
verliefd worden," zei de graaf ironisch; „en
daarom is het beter, dat ik het niet riskeer.
Beste Guy, ik wil graag aannemen, dat' het
jonge meisje het mooiste, knapste en deugd
zaamste is, dat er bestaat een voorbeeld
van beschaving en een wonder der natuur, maar
al was zij een combinatie van Venus en Minerva
te zamen, dan zou je toch de rest van je leven
vernietigen door met haar te trouwen."
„U weigert uw toestemming dus vader," zei
Guy zacht.
„Als je er op staat, dat ik je een formeel
antwoord geef, Guy," antwoordde de graaf
langzaam en streng, „dan weiger ik je absoluut
en definitief mijn toestemming. Maar ik ver
geet niet, dat je je eigen baas bent. Je kunt
trouwen wie je wilt. Ik mag je zeker nog wel
dankbaar zijn, dat je geen winkeljuffrouw of
kamermeisje hebt uitgezocht om de toekomstige
gravin van Latcham te worden. Ik weiger mijn
toestemming, maar ik ben te veel man van de
Gereld om te denken, dat dit ook maar eenigen
invloed op je zal hebben. Trouw met het meisje,
hls je wilt, maar laat me je zeggen, dat je dan
een vrouw wint, doch je vader verliest."
„Wilt u mij onterven? Bedoelt u dat va
der," vroeg Guy, terwijl hij zwaar adem
haalde.
„Ik bedoel, dat ik niet langer een man mijn
zoon wil noemen, die zoo egoïstisch is om zijn
eigen genoegen te stellen boven de redding van
zijn eigen huis. Trouw met het wicht en laat
den heelen boel als een kaartenhuis ineen zin
ken. Wat mij betreft, ik kan evengoed op een
achterkamertje in een buitenlandsche badplaats
sterven als hier in Latcham."
„Vader, schei uit," smeekte Guy. „Ieder woord
dat u zegt, steekt me. Wat zal ik doen? O
Lorrie, Lorrie!" en kreunend bedekte hij het
gelaat met de handen.
Het gelaat van den graaf bekwam zachtere
trekken, zijn lippen beefden.
„Arme jongen," zei hij ernstig. „Is het zóó
erg? Maar denk toch eens na, Guy?"
„Nadenken!" herhaalde Guy heesch. „Ik kan
alleen aan haar denken!" en weer liep hij de
kamer op en neer.
De graaf zag hem verdrietig aan. „Guy
begon hij, „toen ik zoo oud was als jij, zat
ik in precies dezelfde ellende. Zij was de
dochter van een van mijn leeraren." De stem
van den ouden man werd zachter en er lag
gevoel en droefheid in zijn oogen, die hij niet
van het vuur afwendde.
„Zij was nauwelijks meer dan een kind
ik zie haar nog voor me. Er waren geen mooiere
blauwe oogen op de wereld; dat vond iedereen.
Ik heb ergens nog een lokje van heur haren;
een paar dagen geleden vond ik het in een oude
doos, Guy, ik hield evenveel van haar als jij
van deze juffrouw Dolores Latimer. Het was
werkelijk een hevige aanval. En ik wilde haar
trouwen. Je grootvader hoorde er van de
hemel mag weten hoe! Een trouw vriend, die
zag dat ik van plan was als een idioot te han
delen en in maatschappelijk opzicht zelfmoord
te plegen, heeft, denk ik, hem gewaarschuwd.
Hij kwam me opzoeken en we kregen ruzie.
Het g'ing er heel wat erger toe dan tusschen
ons beiden vandaag, Guy, want mijn vader
had een scherpe tong en hij spaarde mij niet.
Een dag lang bleef ik koppig, toen gaf ik
toe, terwijl ik er van overtuigd was, dat ik alles
had verloren, wat het leven de moeite waard
maakt.
Hij zweeg en keek droomerig naar de flik
kerende vlammen, waarin hij ongetwijfeld het
visioen zag van het blonde, blauwoogige
leeraarsdochtertje van lang geleden.
„Maar het bleek, dat mijn hart niet ge
broken was en dat er ten slotte nog veel goeds
in het leven is en al verlies je ook eens een
paar punten, het spel zelf kan je nog altijd
winnen. Ik vergat Lily niet. Neen, ik beweer ook
niet, dat jij Dolores zal vergeten, mijn beste
Guy, maar toch vond ik het leven nog de
moeite waard, hoewel ik haar geen gravin van
Latcham had gemaakt, waardoor het huis in
puin zou zijn gevallen."
Hq zweeg weer even.
„Ik ik geloof, dat ze een beursman heeft
getrouwd maar ik ben het werkelijk ver
geten. Ik weet wel, dat ik haar vijftien jaar
later niet herkende
Guy had weer een sigaar opgestoken en
rookte mokkend. Hij had nauwelijks ge
luisterd naar de herinneringen van zijn
vader.
„Ik vertel je dit, om je te laten zien, dat ik
zelf ook door het vuur ben geloopen en weet
hoe het brandt," kiyam de graaf op zijn ver
haal terug. „Natuurlijk," voegde hij er met een
glimlach bij, „begrijp ik, dat jü het veel ernsti
ger te pakken hebt dan ik indertijd. We denken
allemaal, dat we de eersten zijn, die werkelijk
lief hebben. Maar Guy, denk je, dat ik ge
lukkiger zou zijn geweest als ik mijn leeraars
dochtertje had getrouwd inplaats van je moe
der? Je moeder was een Molyneux en bracht het
geld in om het kasteel uit de handen van den
afslager te houden. Ik geloof het niet jongen.
De moraal is
Guy stond op, hij kon het niet langer ver
dragen.
„Ik geloof, dat ik maar naar mijn kamer ga.
vader," zei hij.
„Een oogenblik, alsjeblieft," zei hij. Toen dacht
hij een paar seconden na, voor hij verder ging:
„Guy, je zult toch wel toe moeten geven, dat je
me iets verschuldigd bent. Ik ben nooit een
hardvochtige of onaangename vader voor je
geweest. Ik heb me nooit bemoeid met hetgeen
je deed, tenzij ik er toe genoodzaakt was. In
de meeste dingen heb je je zin gehad. Zelfs
wat geld betreft heb je neem me niet
kwalijk dat ik de kwestie aanroer even veel
gehad als ik, oud man, en ik geloof dat mijn
einde niet zoo ver meer is. Wil je dit alles in
overweging nemen en me een genoegen doen,
één belofte?"
Guy die zijn gezicht in zijn handen had ver
borgen zoolang zijn vader sprak, keek snel op,
volkomen op zijn hoede.
Dé graaf glimlachte.
„Neen, ik zal je niet vragen om je Dolores
kort en goed op te geven, maar ik vraag je
alleen dit: blijf hier bij mij of ga, zoo je wilt
een maand reizen. Ik vraag niet veel. Alleen
maar één maand. Het spreekt van zelf, dat
je haar die eene maand niet schrijft, behalve
een kort briefje vanavond, waarin je haar be
richt, dat je op reis moet. Vind je dit te veel
gevraagd?"
Guy aarzelde, Lorrie een maand lang verlaten
Haar niet schrijven!
„Je kent die jonge dame pas een paar dagen
een paar weken," ging "liij voort. „Ik je
vader, en niet direct een hardvochtige vader
vraag je om één maand bij dat meisje vandaan
te blijven en je aarzelt. Beste jongen, dat doet
me verdriet."
En hij leunde met half gesloten oogen ach
terover.
Guy stond op en legde zijn hand op den
schouder van den graaf.
„Ik zal doen, zooals u wilt vader," zei hij met
een zachte schorre stem en bedaard verliet hij
de kamer.
HOOFDSTUK XII
„Greta!" zei Jack langzaam en met een ge
wichtig air als een pleitende advocaat, „ik
vrees dat Lorrie mazelen krijgt."
Het was de derde morgen na de wedren
nen; de dominé was naar zijn studeerkamer
gegaan en Greta. Lorrie en Jack zaten nog
een minuut of vijf bij hun laatste kop koffie te
praten, zooals gewoonlijk.
„Goeie genade, Jack, hoe kom je daarbij?"
vroeg Greta met een zacht lachje.
Lorrie kreeg een kleur en keek hem boos
aan.
„Waarom ik denk, dat Lorrie mazelen krijgt?"
antwoordde hij, terwijl hij het knappe ge
zichtje tegenover hem strak aankeek. „Omdat
het lieve kind alle symptomen van de opko
mende ziekte vertoont. Al twee dagen was haar
eetlust slecht en vanmorgen was die heelemaal
verdwenen een vast verschijnsel bij mazelen.
Vervolgens is ze buitengewoon stil en naden
kend weer mazelen of misschien hersen-
verweeking. En heb je niet opgemerkt, dat het
arme kind voortdurend in zichzelf glimlacht en
beurtelings rood of wit wordt? Ik wèl. Alles
verschijnselen van de gevreesde mazelen.
Lorrie, kindlief, beken maar, dat je roode vlekjes
op je armen hebt; ga- dadelijk als een zoet
kind naar bed en we zullen Dr. Cox laten
komen."
Greta lachte weer en Lorrie deed zwakjes
pogingen om mee te doen.
„Je voelt je toch niet ziek, Lorrie?" vroeg
Greta eenigszins ongerust. „Wat die mazelen
betreft, dat is natuurlijk nonsens, want je hebt
ze gehad."
(Wordt vervolgd.)