Marechaussee in het ongelijk gesteld Het Tsjecho-Slowaaksche vraagstuk D: UITSPRAAK VAN HET AMBTENARENGERECHT NOG AL TIJD DONKERE WOLKEN ZATERDAG 16 JULI 1938 DE ZAAK-OSS Beroepen van de zes klagers be treffende het ontnemen der op sporingsbevoegdheid en de verplaatsing der brigade ongegrond verklaard Minister Goseling was wel bevoegd Opsporingsmethoden foutief Tekort aan inzicht en beleid Bedenkelijke misvatting t. a. v. geestelijken De weertoestand wordt beter Echter nog geen bijzondere warmte te wachten mm Het te Gilze-Rijen neergestorte toestel F.K. 51 No. 20, op grooten afstand gefotografeerd BUITENLANDSCH OVERZICHT REGEERINGSJUBILEUM DER KONINGIN Versierings- en verlichtingsplannen in Den Haag VOLENDAM AAN HET ALTAAR Indrukwekkende lijst van priester roepingen De Europeesche vrede NEDERLANDSCH-BELGISCHE RONDVLUCHT De deelnemers te St. Hubert aangekomen Wij laten hieronder volgen den letterlijken tekst van de uitspraak van het Ambtenarenge recht te Den Haag, in de zaak van de leden der vroegere marechaussee-brigade te Oss tegen den minister van Justitie. (Deze tekst is van de zaak Curfs; de andere uitspraken zijn gelijkluidend). Wat de feiten betreft: overwegende, dat verweerder op 1 April 1938 aan den procureur-generaal, fungeerend direct, van politie, te 's Hertogenbosch, een telegram heeft gezonden van den volgenden inhoud: „Uit verbalen en rapporten blijkt mij, dat de brigade der Koninklijke Marechaussee te Oss naast haar u bekende activiteit in een aan hangige en bekende strafzaak bij haar opspo ringsonderzoek in andere gevallen den laatsten tijd een methode toepast, die zoo ernstige bedenking heeft, dat ik aanleiding vind u op te dragen den betrokken divisie-commandant namens mij mede te deelen dat de brigade tot nader order zich, behoudens uw uitdruk- kelijken last, te onthouden heeft van ieder op sporingsonderzoek. Aangiften bij de brigade in komende, zijn door te geven aan gemeente politie; overwegende, dat klager, op 1 April 1938 opper wachtmeester bij de Kon. Marechaussee en in gedeeld bij de brigade te Oss, den inhoud van dit telegram opvattende als een besluit of han deling van den minister van Justitie, waarbij hem zijn opsporingsbevoegdheid met ingang van 1 April 1938 werd ontnomen, tegen dit besluit of deze handeling bij, op April 1938 ter griffie in gekomen klaagschrift bij dit gerecht beroep heeft ingesteld en op de in zijn dèartoe strek kend klaagschrift aangevoerde gronden, heeft verzocht dit besluit of deze handeling nietig te verklaren overwegende, dat verweerder bij contra-me morie in den breede zijn Standpunt tegenover het door klager ingestelde beroep heeft uit eengezet en tot ongegrondverklaring daarvan heeft geconcludeerd. In rechte: overwegende, dat dit gerecht hoewel par tijen dienaangaande niet verschillen in de eerste plaats de ontvankelijkheid van het be roept heeft te beoordeelen; overwegende dienaangaande, dat het boven vermeld ministerieel telegram o.m. inhield een beslissing van verweerder, dat klager en de overige, met opsporingsbevoegdheid in strafzaken bekleede militairen dej te Oss gestationneerde brigade der Kon. Marechaussee zich tot nader order, behoudens uitdrukkelijken last van den procureur-generaal bij het gerechtshof te 's Hertogenbosch, hadden te onthouden van ieder opsporingsonderzoek en inkomende aan giften hadden door te geven aan de gemeentë- politie; overwegende dat klager, opperwachtmeester bij de Kon. Marechaussee en als zoodanig aange steld in militairen dienst bij de landmacht hier te lande en derhalve militair ambtenaar in den zin van artikel der militaire ambtenarenwet 1931, overeenkomstig het bepaalde bij de art. 24, lid en 58, lid 1, der ambtenarenwet 1929 jo artikel 2 der militaire ambtenarenwet 1931, tegen de voormelde beslissing beroep kan instellen, indien hij in zijn qualiteit van militair ambtenaar door de ministerieele beslissing rechtstreeks in zijn belang is getroffen; overwegende dat het gerecht de laatstvermelde voorwaarde aanwezig acht, aangezien aan kla- ger's militaire functie van onderofficier der ma rechaussee ingevolge het bepaalde bij art. 141, sub 5, van het wetboek van strafvordering de bevoegdheid tot opsporing' van strafbare feiten onafscheidelijk verbonden is in een ten aanzien Van hem als opsporingsambtenaar in den zin van gemeld wetboek genomen besluit, waarbij tijde lijk de uitoefening van zijn opsporingstaak aan zienlijk werd beperkt, hem rechtstreeks heeft ge troffen in zijn ondeelbare qualiteit van onderoffi cier der Koninklijke Marechaussee, dus als mili tair ambtenaar en tevens in zijn belang als zoo danig, moetende toch het belang, bedoeld in artikel 24 der ambtenarenwet 1929 geacht wor den ook niet direct materieele factoren te be vatten, zooals in casu klager's reputatie als op sporingsambtenaar en de mogelijkheid achteruitgang in promotiekansen; overwegende dat klager derhalve in zijn be roep ontvankelijk is te achten; overwegende, wat betreft de gegrondheid van het beroep, dat het gerecht ingevolge het be paalde bij artikel 58, lid 1, der ambtenarenwet 1929 jo. artikel 2 der militaire ambtenarenwet 1931 de meergemelde beslissing van verweerder slechts kan nietigverklaren, indien deze zou strij den met eenig toepasselijk algemeen verbindend voorschrift, of, voor het geval verweerder zon der in strijd te komen met een dergelijk voor schrift tot het nemen van een beslissing als de onderhavige bevoegd zou zijn, bij het nemen daarvan van zijn bevoegdheid kennelijk een an der gebruik zou hebben gemaakt dan tot de doel einden, waartoe die bevoegdheid gegeven is; overwegende wat betreft den eerstvermelden ver- hietigingsgrond, dat klager als toepasselijke al gemeen verbindende voorschriften waarmede de beslissing in strijd zou zijn, bij klaagschrift heeft aangegeven de art. 141, 154, 163 en 140 van het Wetboek van strafvordering, artikel 13 van het reglement voor de militaire ambtenaren der Ko ninklijke landmacht en artikel 3 van het Rijks politiebesluit, vastgesteld bij K.B. van 6 Augus tus 1935, s. 497; Overwegende, dat artikel 13 van het regle ment voor de militaire ambtenaren der ko ninklijke landmacht door de beslissing' niet is Geschonden, aangezien dit artikel de schorsing van een militair ambtenaar regelt, terwijl de bestreden beslissing geen schorsing van klager bevat noch kan bevatten, zijnde verweerder t°t schorsing van klager niet het bevoegde 0r8aan; overwegende ten aanzien van den door klager beweerden strijd met, artikel 141 van het wet- 0ek van strafvordering, bepalende dat de daar- ln genoemde ambtenaren, w.o. de onderoffi- meren der marechaussee, met de opsporing der strafbare feiten zijn belast, dat dit artikel niet ®P zich zelf en buiten verband met andere /-Palingen mag worden beschouwd en niet al- tratieve voorschriften nopens ressort, werkver- deeling, regeling van rusttijden en vacantie en dergelijke geschiedt, ook door directe bevelen van hun justitieele chefs in het belang van den dienst zouden kunnen worden beperkt, hetzij in hun bepaaldelijk aangewezen geval len, hetzij meer in het algemeen, bijv. indien, bij ernstige tekortkoming of wangedrag bij de uitvoering der opsporingstaak, van de zijde van het bevoegde administratief orgaan vaak een ander dan het justitieele dadelijke schor sing of ontslag' achterwege blijft; dat het tegendeel reeds volgt uit de bepa lingen van het wetboek van strafvordering als de artt. 140, lid 2, 143, lid 2, 148, lid 2, 155, 158, waarin de hiërarchische ordening van het ge heel der opsporingsambtenaren tot uiting komt en de onderwerping van den lageren aan de bevelen van den hoogeren ten aanzien van het opsporingsonderzoek wordt voorgeschreven; dat de beslissing' van verweerder, waarbij aan klager zijn qualiteit van opsporings ambtenaar niet is ontnomen, doch hem slechts tijdelijk het instellen van opspo ringsonderzoeken wordt verboden, voorzoo ver daarmede niet door den procureur- generaal bij het gerechtshof belast, op grond van het hiervoren overwogene der halve niet geacht kan worden te strijden met genoemd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering; overwegende dat het gerecht op de gronden in de voorafgaande overweging aangegeven in de bestreden beslissing' evenmin strijd met arti kel 154 van het wetboek van strafvordering aanwezig acht; overwegende dat aan de bewering van klager, dat de bestreden beslissing zou strijden met ar tikel 163 van het wetboek van strafvordering de feitelijke grondslag ontbreekt, aangezien bij de beslissing aan klager het ontvangen van aan giften van strafbare feiten niet is verboden, doch hem slechts is opgedragen deze, kennelijk na ontvangst, door te geven aan de gemeente politie; overwegende ten slotte, wat betreft den door klager - beweerden strijd van de be slissing' met artikel 140 van het wetboek van strafvordering en artikel 3 van het rijkspolitiebesluit, dat het gerecht- ook in dit opzicht het standpunt van klager, vol gens hetw'elk krachtens genoemde bepalin gen, indien een beslissing als de in dit ge ding bestredene al toelaatbaar ware, slechts de procureur-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch en niet de minister van Justitie deze beslissing had kunnen nemen, niet deelt, aangezien ingevolge het bepaal de bij artikel 5 van de wet op de rechter lijke organisatie en het beleid der justitie, de minister van Justitie bevelen kan geven aan het openbaar ministerie, dus ook aan den procureur-generaal, en derhalve een maatregel dien de procureur-generaal op bevel van den minister van Justitie moet nemen, ook direct door den minister van Justitie zelf kan worden genomen, terwijl, wanneer zooals in casu de uitvoering van den maatregel aan den procureur-generaal wordt opgedragen, het verschil tusschen dezen en eenzelfden maatregel door den procureur-generaal op last van den minis ter genomen, geen wezenlijke beteekenis heeft; dat deze opvatting geen bestrijding, doch volledige bevestiging vindt in artikel 3 van het rijkspolitiebesluit, waarbij de voorziening in de rijkspolitiezorg, waartoe ook de opsporing van strafbare feiten behoort, en de uitoefening van het gezag over de rijkspolitie, dat ingevolge ar tikel 2 van hetzelfde besluit bij den minister van Justitie berust, aan den procureur-generaal bij het gerechtshof, als zoodanig fungeerend als directeur van politie, voor zijn ressort wordt opgedragen, zulks echter onder de bevelen van den minister van justitie; overwegende dat verweerder derhalve door- het nemen der bestreden beslissing niet in strijd is gekomen met de door klager aangevoerde be palingen overwegende dat dit gerecht ook overigens niet van strijd met eenig ander toepasselijk algemeen verbindend voorschrift is gebleken; overwegende dat derhalve de beslissing niet kan worden nietigverklaard op den grond, dat zij feitelijk of rechtens met toepasselijke alge meen verbindende voorschriften zou strijden; overwegende, dat het gerecht thans heeft te beantwoorden de vraag of verweerder die, zoo als hiervoren overwogen, zonder in strijd te komen met eenig toepasselijk algemeen verbin dend voorschrift, een beslissing als de in dit geding bestredene mocht nemen, van zijn be voegdheid daartoe in het onderhavige geval kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt van dan tot de doeleinden, waarvoor hem die be voegdheid is gegeven; overwegende dat het antwoord op deze vraag bevestigend zal moeten luiden vóór het geval kan worden aangenomen, dat verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing zich heeft laten leiden door een onredelijk of onoir- baar motief; overwegende dat dit noch uit de geding stukken, of het verhoor der door klager ter terechtzitting opgeroepen getuigen, noch overi gens uit het onderzoek ter terechtzitting is ge bleken, doch wel het tegendeel, namelijk dat verweerder door het nemen der bestreden be slissing uitsluitend heeft beoogd de richtige opsporing van strafbare feiten te bevorderen; overwegende dat dit laatste uitkomt in de motiveering der beslissing, volgens welke de brigade der Koninklijke Marechaussee te Oss naast haar activiteit in een belangrijke strafzaak bij haar Opsporingsonderzoek in andere gevallen den laatsten tijd een me thode zou hebben toegepasè, die ernstige bedenking ondervindt, en voorts in de con tra-memorie nader gegeven mededeeling van de feiten en omstandigheden, die verweer der tot zijn beslissing hebben geleid, in hoofdzaak hierop neerkomende dat de tot de brigade Os.s behoorende opsporings ambtenaren in de periode October 1937 tot 1 April 1938 op onjuiste wijze zouden zijn opgetreden" in de opsporingsonderzoeken, in gesteld dus mag worden opgevat, dat bedoelde ambte- haren steeds en overal opsporingsonderzoeken ouden moeten kunnen verrichten en daarin hiet van welke feiten en omstandigheden klager niet heeft aangetoond en ook overigens niet is gebleken, dat zij bij het nemen der be slissing niet als met de werkelijkheid over eenstemmend aan verweerder hebben voor oogen gestaan. overwegende, dat klager's raadsman blijkens zijn ter openbare terechtzitting gegeven toelich ting blijkbaar aaneemt, dat het verkeerde be- voegdheidsgebruik als bedoeld in artikel 58, lid 1, der ambtenarenwet 1929 jo. artikel 2 der mi litaire ambtenarenwet 1931, reeds aanwezig zou zijn, wanneer verweerder zonder behoorlijk on derzoek naar de daaraan ten grondslag liggen de feiten zijn beslissing zou hebben genomen en deze feiten bij nader onderzoek niet aanwe zig zouden blijken; overwegende dat wat er zij van deze opvat ting, zij toch in elk geval slechts dan zou kun nen leiden tot nietigverklaring der beslissing op grond van meergemeld bevoegdheidsmis- bruik, indien zou zijn komen vast te staan, dat de beslissing van verweerder getoetst aan de nader gebleken werkelijkheid, eiken feitelijken grond zou missen; overwegende dat het gerecht dit laatste op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter openbare terechtzitting echter niet aan neemt; overwegende toch dat zonder af te dalen in een gedetailleerde beoordeeling van het optreden der Ossche brigade in de voor melde opsporingsonderzoeken, waaromtrent op verschillende punten een uiteenloopende appreciatie mogelijk is, het gerecht als zijn overtuiging uitspreekt dat in bepaalde op zichten de betrokken brigadeleden kenne lijk zijn tekort geschoten in het voor opspo ringsambtenaren vereischte inzicht en beleid, overwegende dat het gerecht te dezen name de volgende punten wil noemen: met evengoed als door wettelijke en adminis- 1. tegen een tweetal opzichters bij het jeugdontwikkelingswerk der gemeente Oss, 2. tegen v. d. H., 3. tegen een tweetal geestelijken, 4. tegen B., 5. tegen W, dat in het onderzoek tegen de beide op zichters het noodzakelijk contact met den burgemeester niet voldoende is gezocht, zelfs niet dadelijk nadat daartoe door den be trokken substituut-officier van justitie op dracht was gegeven; dat tot verzekeringstelling van beide opzichters is overgegaan, nadat gedurende het onderzoek ernstige twijfel had moeten rijzen omtrent de strafbaarheid der onderzochte feiten; dat voorts het op zichzelf reeds zoo omvangrijke onderzoek door den betrokken wachtmeester nog is voort gezet, nadat te zijner kennis was gekomen, dat een strafvervolging door de boven hem geplaat ste justitieele autoriteiten te dezer zake niet op haar plaats werd geacht; dat in het onderzoek tegen v. d. H. tot inver zekeringstelling van dezen is overgegaan op grond van een feit van financieel geringen om vang, dat zes jaar tevoren had plaats gehad, waarvan de strafbaarheid aan ernstigen twijfel onderhevig is en waarvan de geldelijke gevolgen destijds reeds vrijwel dadelijk waren ver effend; dat eveneens op onvoldoende gron den bij v. d. H. tot huiszoeking en inbe slagneming van diens geheele administratie is overgegaan; dat in het onderzoek tegen B. terzake van een vermeende, doch zeer twijfelachtige verduiste ring van een gering geldbedrag, deze niet na zijn verhoor in vrijheid is gesteld doch, nog wel mede gedurende de nachturen, is opgehouden en op gesloten; dat in het onderzoek tegen W. terzake van betrekkelijk lichte delicten eenzelfde handelwijze is gevolgd in het midden gelaten of de boven dien door W. aangegeven mishandeling inder daad heeft plaats gehad; overwegende ten slotte met betrekking tot de onderzoeken tegen de beide geestelijken: dat, vooral in het onderzoek tegen pastoor B., werd uitgegaan van de bedenkelijke mis vatting dat ten aanzien van bedienaren van den godsdienst het instellen van onderzoeken en het opmaken van z.g. rapporten door op sporingsambtenaren geoorloofd en gewenscht zou zijn, ook betreffende gedragingen, waar van vaststaat, dat zij niet van strafbaren aard zijn; dat voorts in het onderzoek tegen pastoor V. de fout is begaan, dat aan den betreffenden substituut-officier van justitie door den betrok ken wachtmeester niet zijn medegedeeld de hem bekende omstandigheden, dat reeds in 1931 een opsporingsonderzoek terzake van hetzelfde delict zonder resultaat was ingesteld en dat de verkla ringen van een tweetal nu opnieuw gehoorde getuigen volkomen in strijd waren met die des tijds door hen afgelegd; Overwegende dat de betrokken brigadeleden zich voor hun tekortkomingen slechts ten deele verontschuldigen met een beroep op de mede werking, voor zoover verleend, van den substi tuut-officier van Justitie, onder wiens leiding zij werkten, aangezien uit den aard der zaak de Officier van Justitie de feitelijke uitvoering van het opsporingsonderzoek grootendeels aan het inzicht en beleid der betrokken opsporings ambtenaren moet overlaten en van hun voor lichting en voorstelling van zaken omtrent hun bekende personen en toestanden in hooge mate afhankelijk is, terwijl een dergelijk beroep in ieder geval niet opgaat ten aanzien van het °P~ sporingsonderzoek tegen pastoor V., tegen wien het vorig onderzoek vóór de ambtsaanvaarding van den bovenbedoelden substituut-officier van Justitie bij de arrondissements-rechtbank te 's-Hertogenbosch had plaats gehad en aan de zen dus geheel onbekend was; overwegende dat het gerecht hoe verdien stelijk het werk der Ossche brigade overigens moge zijn geweest voormelde tekortkomingen van dien aard acht, dat maatregelen ter verbe tering en voorkoming daarvan op hun plaats moesten worden geacht, waarbij het gerecht op merkt, dat de bij de behandeling ter terecht zitting geopperde vraag, of te dezen ten aanzien van de Ossche brigade ook met andere maatre gelen dan die welke verweerder heeft getrof fen, had kunnen zijn opgetreden, als een vraag van doelmatigheid niet ter beoordeeling van dit gerecht staat; overwegende dat, nu naar het oordeel van dit gerecht, ook bij nadere toetsing, tekortko mingen bij de brigade te Oss zijn vast te stel len, ook bij de voormelde door klagers raads man voorgestane opvatting, geen bevoegdheids- misbruik, als bedoeld in artikel 58, lid 1, der ambtenarenwet 1929, jo. artikel 2 der militaire ambtenarenwet 1931, ten opzichte van de be streden beslissing is aan te nemen; Onze weerkundige medewerker schrijft; Sedert het voortdurend te koude weer in de eerste helft der maand, is de algemeene weers- toestand in West-Europa belangrijk verbeterd en deze verandering is wel zoo groot, dat ook de vooruitzichten aanzienlijk beter zijn gewOr- cien, al moeten wij nog rekenen op eenige af koeling aan het begin der volgende week. De verbetering in den algemeenen weerstoe- stand bestaat hierin, dat de groote depressie over de Noordelijke helft van Europa gaan deweg van minder beteekenis is geworden en haar invloed op het weer bij ons heeft ver loren. De wind is hierdoor zwakker geworden en teruggedraaid, waardoor de aanvber van koude lucht veel geringer is geworden. Verder nadert vanuit het Westen een gebied van hoogen druk, dat na een paar dagen wel zoover gevorderd zal zijn, dat het bij ons den weerstoestand zal beheerschen. Hieraan zal een geringe afkoeling voorafgaan, maar het is waarschijnlijk, dat het weer kort hierna weer warmer en mooi worden zal. De laatste invloeden, welke de depressie over de Noordelijke helft van Europa bij ons deed gelden, bestonden hierin, dat een zeer zwakke uitlooper gisteren over ons land trok en eenigs- zins regenachtig weer veroorzaakte, maar de storing was van weinig beteekenis. Alleen be staat in zulk een geval de kans dat het komt tot onweersstoringen, welke weer aanleiding kunnen geven tot de ontwikkeling van een nieuwe depressie in de omgeving en een ver dere verstoring van het goede weer. Daar intusschen ook over Midden-Europa de luchtdruk stijgt en vanuit het Westen een ge bied van hoogen druk nadert, worden de voor uitzichten voor het weer gaandeweg beter. Waarschijnlijk zal het voorloopig niet bijzonder warm worden. (Nadruk veruoden) mssssmmm "IHlilMlllB overwegende dat het gerecht mitsdien van oor deel is, dat bij gebreke van gronden tot nietig verklaring, bedoeld in art. 58, lid 1, der amb tenarenwet 1929 jo. artikel 2 der militaire amb tenarenwet 1931, het beroep van klager tegen de beslissing van den Minister van Justitie vervat in diens telegram d.d. 1 April 1938 ongegrond behoort te worden verklaard; recht doende in naam der Koningin: ver klaart het beroep ongegrond. (Voor den letterlijken tekst van de uitspraak in de zaak van de overplaatsing zie men elders in dit nummer.) overwegende dat voormeld bevoegdheidsmis- bruik evenmin kan worden afgeleid uit de om standigheid, dat de beslissing is genomen tegen de geheele brigade, voor zoover het opsporings bevoegdheid bekleed, aangezien verweerder zich kennelijk heeft laten leiden door de gedachte, dat de geconstateerde tekortkomingen een zekere mentaliteit bij de geheele brigade verrieden, die slechts door tegen allen te treffen maatregelen Hconden worden vcrholoeiK In een prae-advies aan den gemeenteraad noemen B. en W. van 's Gravenhage eenige voorzieningen, welke bij de viering van het veertigjarig regeeringsjubileum van H M. de Koningin naast de plannen van het „Comité voor de luisterrijke viering" rechtstreeks voor rekening van de gemeente blijven. Deze voorzieningen zijn: Versiering en ver lichting van het stadhuis en van het gebouw van den raad; versiering van het Lange Voor hout; versiering van Kneuterdijk, Lange en Korte Vijverberg, Vijverdam, Plaats, Buitenhof, den kastanjeboom tegenover het paleis aan het Noordeinde en van eenige plaatsen, waar de burgemeester vergunning zal geven om op straat te dansen; verlichting van de torens van de St. Jacobskerk en van de kerken der Neder - duitsch Hervormde gemeenten te Scheveningen en Loosduinen, van de monumenten van H. M. de Koningin-Moeder in het rosarium, van Z M. Koning Willem II op het Buitenhof, van Juliana van Stolberg op het Louise de Coligny- plein, van het monument op Plein 1813 en '/an eenige ramen in het koor van d$ St. Jacobs kerk; verlichting van de fontein in den Hof vijver; het inrichten van een tentoonstelling „De Residentie onder Koningin Wilhelmina' in het gemeentemuseum; het uitreiken van een gedenkboekje aan de leerlingen van de scholen L. O., M. O. en voorbereidend hooger onderwijs. Voorts omvatten de plannen het aanbieden van een gala-avond aan H. M. de Koningin op 31 Augustus, waarop het Residentietooneel voor het eerst zal vertoonen het tooneelstuk „1813". voor deze gelegenheid geschreven door mevr Ranucci-Beckman en Johan de Meester. Zondag viert de Katholieke Gemeenschap van Volendam weer het feit, dat twee parochiezonen hun eerste plechtige H. Mis opdragen. Het zijn de pas gewijde priesters D. Muhren, benoemd tot missionaris op het eiland Borneo (N.O.I.) en Jb. Molenaar, die reeds op Nieuw-Zeeland zijn actieveld kreeg aangewezen. De eervolle en indrukwekkende lijst van Volendammer priesters, werkzaam in Nederland en de Missies over heel de wereld luit thans: Kapelaan D. v. Baar (Den Haag), Laurentius van Baar (Juiz de Fora, Brazillië), Pater D. de Boer Klz. (overleden), Pater D. de Boer Jnz. J. de Boer (Tilburg), Prof. Corn, de Boer (Wernhoutsbrug), Pater Bonifacius Guyt (over leden), Pastoor J. Karregat (Madeira), Pastoor Th. Kwakman (Rijpwetering), Pastoor E. Kwakman (Quapelle Canada), Kapelaan K. Lautenschutz (Amsterdam), Pater H. Linde boom (Engeland), Kapelaan S. Mol (Haarlem), Pater C. Plat, (Meerssen L.), Pater N. Pooyer (Java), Pater J. Smit (Timor), Pater J. Tol (Flores), Prof. N. Sombroek, (overleden), Prof. Dr. K. Steur (Warmond), Pater P. Steur (Nijmegen), Pastoor Steur (overleden), Pastoor B. Stroek (Grenadine), Prof. Th. Veerman (Brazilië), Prof. Ks. Veerman (Brazilië), kap. Jb. Veerman (Dordrecht), kap. H. Steur (Rot terdam), kap. Jb. Buijs (Rotterdam), Pater N. Zwarthoed (Java), Pater J. Schilder (Java), Pater J. Buijs (Noord-Amerika), kap. S. Stroek (Delft), Pr. KI. Zwarthoed (Nijmegen), Pater W. Sentenie (Amersfoort), kapelaan J. Tuyp, (Haarlemmermeer), de W.E. Heer Th. Koning (La Reunion), Pater P. Koning (voor Flores), de W.E. Heer D. Muhren (Borneo), de W.E. Heer Jb. Molenaar (Nieuw-Zeeland). Zeer binnenkort wordt nog pater J. Schilder in Britsch-Indië priester gewijd, zoodat de lijst, welke wij met een enkele en naar wij hopen volledige verbetering aan het parochieblad „Levend Water" ontleenen, weer met een ver meerderd wordt. Daarnaast is nog een zeer groot aantal reli gieuze zusters en broeders werkzaam in Neder land en de Missie Westminster moge zich bezorgd maken over het opzienbarend verslag, dat de News Chronicle gaf van de rede, die generaal Von Reichenau te Dresden gehouden zóu hebben over de strategische bedoelingen van het Derde Rijk in Spanje Downingstreet heeft vermoedelijk andere zorgen, en, helaas beter gefundeerde. De veel gesmade Chamber lain heeft aangaande het Iberisch schiereiland ciit bereikt, dat de hier ontstane spanningen een veiligheidsklep vinden in de talrijke com missies en overeenkomsten, waarin woorden bitter woorden soms, maar woorden den strijd met de wapens vervangen, zoolang ahhans de partijen niet tot eenige wanhoopsdaad over gaan. Praag beschikt evenwel niet over zoo'n veiligheidsklep; de commissies en het overleg inzake het nationaliteitenstatuut leiden er eer der toe den druk te verzwaren in dezen heksen ketel, die de ergste bedreiging is voor het wel zeer labiele evenwicht in politiek Europa. De totstandkoming van het statuut verloopt niet zoo vlot als eenieder, Hodza op de eerste plaats, wel zou wenschen, en Berlijn, ongeduldig als immer, eischt spoed in zijn felle persuitingen Rakelt eenerzijds het propaganda-ministerie het vuurtje nog wat op, de maatregelen, die Goering treft om brandstof te verzamelen, zijn ernstiger. Het is vrijwel zeker, dat er koortsachtig ge werkt wordt aan de Duitsche „Maginot-linie" in het Saargebied; Duitschlands verlangen om in het Westen zoo veel als mogelijk gedekt te zijn, zal wel niet vreemd zijn aan de socialisatie van den arbeid, die Goering invoerde ten be hoeve van 's rijks weerbaarheid in den ruim- sten zin. De Fransche premier toonde, dat hij de beteekenis van dezen defensieven zet op het politieke schaakbord doorzag, toen hij aan den vooravond van Quatorze Juillet de Franschen er, voor zij zich aan de vroolijkheid overgaven, aan herinnerde, dat er nog altijd een zeker verdrag bestond met Tsjecho-Slowakije, en dat er aan dit verdrag niet te tomen valt. Deze woorden zijn vermoedelijk ook wel over den Rijn gehoord, hoewel men daar meer aan dacht scheen te wijden aan het compliment van vredelievendheid, dat Daladier Berlijn maakte. En ook elders moesten deze woorden een hart onder den riem steken; de Kleine Entente-landen, .sedert den Anschluss kopschuw geworden voor den Duitschen Drang nach Os- ten, toonden tijdens de Sokol-feesten te Praag een solidariteit, die in de Fransche toezegging van steun niet anders kan dan zich ver heugen. Polen, dat, naar de Officieuze Gazeta Polska dezer dagen nog eens nadrukkelijk be vestigde, er niets voor voelt om in het vaar water van Berlijn of Moskou te geraken, schijnt bnlangs te Parijs de verzekering gegeven te hebben van een strikte neutraliteit, die overi gens geheel in de lijn van Bech's politiek zou liggen. Het trotsche Albion, dat zijn handen vol heeft, zwijgt vooralsnog, doch de reizen, die de Tsjechische gezant te LOnden, Masaryk, met de regelmatigheid van een uurwerkslinger tusschen Praag en Londen onderneemt, zeggen meer dan Chamberlain in den laatsten tijd in het Lager huis pleegt mee te deelen Moskou is een vraagstuk op zichzelf; óók voor Praag. Al kan het als zeker worden aan genomen, dat Roemenië, de bondgenoot van Tsjecho-Slowakije, het Russische leger door tocht zou verleenen in geval van een gewapend conflict, dan blijft voor Praag nog de vraag: wat is dit leger waard? De lichtzinnige wijze, waarop het Kremlin met strategisch zoo belang rijke punten als generaals, zeker generaals van het formaat van Toechatsjefski, pleegt om te springen, is niet bepaald geschikt om vertrou wen te wekken. En dan: wanneer de Russen eenmaal in Praag zijn, wanneer zullen ze weer gaan? Praag wil niet gaarne van den hond, maar evenmin van den Russischen kater ge beten zijn, en het begint langzamerhand een publiek geheim te worden, dat Tsjecho-Slowa kije maar al te graag van zijn verbintenis met de roode heeren zbu bevrijd worden. Alleen, men werpt nu eenmaal, naar het oude ada gium, geen oude schoenen weg, voor men nieuwe heeft; en een garantieverklaring van de Balkan- staten, Frankrijk en Engeland, zou een terug keer zijn tot het .systeem van collectieve veilig heid, dat Berlijn evenzeer verafschuwt als het verdrag met de Sovjets. En iets anders heeft Praag niet om te voorkomen, dat het zijne sou- vereiniteit tegenover het opdringende Derde Rijk verliest. den leveren, geven een weinig hartverheffend schouwspel: een kibbelpartij om een ontwerp, dat er nog niet is. Het is treurig, verklaart Ber lijn; het is prachtig, zegt Parijs; doch Wanneer men zoekt naar datgene, wat treurig of prach tig moet zijn, vindt men in de spaarzame fei ten, die de lange beschouwingen uit Praag ge ven, weinig houvast voor qualificaties. De onderhandelingen over het nationaliteitensta tuut duren nu reeds meer dan tien weken, en de Wilhelmstrasse, gewend aan afdoening van vraagstukken met een enkelen pennestreek, gaar, een begrijpelijk ongeduld vertoonen. Anderzijds mag men Hodza hierover niet te hard vallen: het omvormen van een gecentraliseerden een heidsstaat in een nationaliteiten-staat is, tech nisch alleen reeds gesproken, een werk, dat enorme voorbereiding vordert. En waren het alleen de Sudeten, met wie Praag rekening heeft te houden maar ook de Slowaken, Hon- gafren, Polen en Roethenen willen hun duit uit het zakje halen. Daarbij komt er is reeds op gewezen dat Hodza allerminst plein pouvoir heeft van de Tsjechen zelf. Deze vertrouwen allereerst op hun eigen leger het vierde in Europa! zegt men en de verrassing, die Duitschland bij de bliksemsnel ten uitvoer ge legde mobilisatie toonde, geeft hun moed. Zij rekenen erop, dat zij geheel alleen reeds zich maandenlang' tegen de overmacht zouden kun nen verdedigen hetgeen inderdaad een be langrijke post op hun creditzijde zou zijn De Sokolfeesten hebben hun de overtuiging bijge bracht, dat zij bij lange na niet alleen zullen staan; en dit alles geeft waarschijnlijk de com missie van zes, die Hodza's plannen moet con troleeren, den moed, op het ontwerp-statuut te beknibbelen, wat er te beknibbelen valt. Zeker is, dat op het programma een regeling van de taalkwestie staat; elke nationaliteit zou de administratieve beschikking krijgen over haar eigen taal. Wat, dat be teekent, kan men zien in België; de sociaal-democratische afgevaar digde Jaksch spreekt zelfs van tweetaligheid in Bohemen, Moravië en Silezië. Verder kan men rekenen op proportioneele deelname der natio naliteiten aan de openbare diensten; ook de scholenkwestie zou in dien zin worden opge lost. Inzake den Sudeten-Duitschen eisch: be schikking over eigen politie, bleek Praag, be grijpelijkerwijze, tot geen concessies bereid te zijn. Voor het overige is er weinig, dat houvast biedt voor het houden van bespiegelingen. De, ontwerpen blijken geen ontwerpen te zijn, maar vooralsnog voorstellen ter bespreking. Over die voorstellen zelf is men het in Praag zelfs nog niet eens; de commissie van zes overlegt, en dat met steeds minder lust, daar ook afgevaardig den menschen zijn, die naar vacantie verlangen. De termijn, die in verband met de eindredac tie genoemd werd, 20 Juli, zal wel ver over schreden worden; men rekent zelfs al op een afdoende redactie in het najaar. Zooals gezegd: de moeilijkheden, waarmee Hodza te kampen heeft, zijn niet te onder schatten; anderzijds is het begrijpelijk, dat Berlijn ongeduld vertoont. Donkere onweerswolken pakken zich weer boven Tsjecho-Slowakije samen. De „Lidowe Lesty" spreekt van stakingen, die in het Sude- ten-Duitsche gebied worden voorbereid; een verschijnsel, dat ook in het begin van het con flict Werd waargenomen. De versterking van de Duitsche West-grens duidt erop, dat men daar het eventueele onweer zoo mogelijk wil loealiseeren. Benesj, de optimist (uit beginsel of oppor tuniteit?), weigert hardnekkig te gelooven aan een verstoring van den vrede. Sommige pessi misten vreezen, dat de a.s. partijdag te Neu renberg wel eens den eersten bliksemstraal te zien kon geven. Wij gelooven, dat Duitschland zich wel tweemaal zal bedenken, voor het zich aan een gewapend conflict zou wagen, en hou den het bij Krofta, die, minder zeker dan zijn president, beloofde zoo ver te zullen gaan als- men kan, en voor het overige het beste te hopen voor den Europeeschen vrede. us blijft alles bij het oude, en bij alle stilte vertoont de barometer weer een neiging tot scherpe daling. De voorpos tengevechten, die de Fransche en Duitsche bla- De deelnemers aan de NederlandschBel gische rondvlucht zijn Vrijdagmiddag tusschen 3 en 4 uur allen te St. Hubert, in de Belgische Ardennen, aangekomen. Ondanks het feit, dat op het bijna tegen de berghelling aangelegen vliegveld niet gemak kelijk geland kon worden, kwamen alle deel nemers zonder eenig incident behouden binnen. Met autobussen ging het geheele gezelschap vandaar naar Chateau d'Ardennes, waai de deelnemers tot hedenmiddag blijven. Aan een gemeenschappelijken maaltijd wer den allen welkom geheeten door den voorzitter van de Federatie van Belgische Aeroclubs, comte De Loos Corswarem, die- een dronk uitbracht op Koning Leopold, Koningin Wilhelmina en de staatshoofden der landen, die verder ver tegenwoordigd waren. Tot laat in den avond bleef het gezelschap geanimeerd bijeen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9