Marechaussee in het ongelijk
gesteld
Het
Tsjecho-Slowaaksche
vraagstuk
D:
UITSPRAAK VAN HET
AMBTENARENGERECHT
NOG AL TIJD DONKERE
WOLKEN
ZATERDAG 16 JULI 1938
DE ZAAK-OSS
Beroepen van de zes klagers be
treffende het ontnemen der op
sporingsbevoegdheid en de
verplaatsing der brigade
ongegrond verklaard
Minister Goseling was
wel bevoegd
Opsporingsmethoden foutief
Tekort aan inzicht en beleid
Bedenkelijke misvatting
t. a. v. geestelijken
De weertoestand
wordt beter
Echter nog geen bijzondere warmte
te wachten
mm
Het te Gilze-Rijen neergestorte toestel F.K. 51 No. 20, op grooten afstand gefotografeerd
BUITENLANDSCH OVERZICHT
REGEERINGSJUBILEUM
DER KONINGIN
Versierings- en verlichtingsplannen
in Den Haag
VOLENDAM AAN HET ALTAAR
Indrukwekkende lijst van priester
roepingen
De Europeesche vrede
NEDERLANDSCH-BELGISCHE
RONDVLUCHT
De deelnemers te St. Hubert
aangekomen
Wij laten hieronder volgen den letterlijken
tekst van de uitspraak van het Ambtenarenge
recht te Den Haag, in de zaak van de leden der
vroegere marechaussee-brigade te Oss tegen den
minister van Justitie.
(Deze tekst is van de zaak Curfs; de andere
uitspraken zijn gelijkluidend).
Wat de feiten betreft:
overwegende, dat verweerder op 1 April 1938
aan den procureur-generaal, fungeerend direct,
van politie, te 's Hertogenbosch, een telegram
heeft gezonden van den volgenden inhoud:
„Uit verbalen en rapporten blijkt mij, dat de
brigade der Koninklijke Marechaussee te Oss
naast haar u bekende activiteit in een aan
hangige en bekende strafzaak bij haar opspo
ringsonderzoek in andere gevallen den laatsten
tijd een methode toepast, die zoo ernstige
bedenking heeft, dat ik aanleiding vind u op
te dragen den betrokken divisie-commandant
namens mij mede te deelen dat de brigade
tot nader order zich, behoudens uw uitdruk-
kelijken last, te onthouden heeft van ieder op
sporingsonderzoek. Aangiften bij de brigade in
komende, zijn door te geven aan gemeente
politie;
overwegende, dat klager, op 1 April 1938 opper
wachtmeester bij de Kon. Marechaussee en in
gedeeld bij de brigade te Oss, den inhoud van
dit telegram opvattende als een besluit of han
deling van den minister van Justitie, waarbij
hem zijn opsporingsbevoegdheid met ingang van
1 April 1938 werd ontnomen, tegen dit besluit of
deze handeling bij, op April 1938 ter griffie in
gekomen klaagschrift bij dit gerecht beroep
heeft ingesteld en op de in zijn dèartoe strek
kend klaagschrift aangevoerde gronden, heeft
verzocht dit besluit of deze handeling nietig te
verklaren
overwegende, dat verweerder bij contra-me
morie in den breede zijn Standpunt tegenover
het door klager ingestelde beroep heeft uit
eengezet en tot ongegrondverklaring daarvan
heeft geconcludeerd.
In rechte:
overwegende, dat dit gerecht hoewel par
tijen dienaangaande niet verschillen in de
eerste plaats de ontvankelijkheid van het be
roept heeft te beoordeelen;
overwegende dienaangaande, dat het boven
vermeld ministerieel telegram o.m. inhield een
beslissing van verweerder, dat klager en de
overige, met opsporingsbevoegdheid in strafzaken
bekleede militairen dej te Oss gestationneerde
brigade der Kon. Marechaussee zich tot nader
order, behoudens uitdrukkelijken last van den
procureur-generaal bij het gerechtshof te
's Hertogenbosch, hadden te onthouden van
ieder opsporingsonderzoek en inkomende aan
giften hadden door te geven aan de gemeentë-
politie;
overwegende dat klager, opperwachtmeester bij
de Kon. Marechaussee en als zoodanig aange
steld in militairen dienst bij de landmacht hier
te lande en derhalve militair ambtenaar in den
zin van artikel der militaire ambtenarenwet 1931,
overeenkomstig het bepaalde bij de art. 24, lid
en 58, lid 1, der ambtenarenwet 1929 jo artikel 2
der militaire ambtenarenwet 1931, tegen de
voormelde beslissing beroep kan instellen, indien
hij in zijn qualiteit van militair ambtenaar door
de ministerieele beslissing rechtstreeks in zijn
belang is getroffen;
overwegende dat het gerecht de laatstvermelde
voorwaarde aanwezig acht, aangezien aan kla-
ger's militaire functie van onderofficier der ma
rechaussee ingevolge het bepaalde bij art. 141,
sub 5, van het wetboek van strafvordering de
bevoegdheid tot opsporing' van strafbare feiten
onafscheidelijk verbonden is in een ten aanzien
Van hem als opsporingsambtenaar in den zin van
gemeld wetboek genomen besluit, waarbij tijde
lijk de uitoefening van zijn opsporingstaak aan
zienlijk werd beperkt, hem rechtstreeks heeft ge
troffen in zijn ondeelbare qualiteit van onderoffi
cier der Koninklijke Marechaussee, dus als mili
tair ambtenaar en tevens in zijn belang als zoo
danig, moetende toch het belang, bedoeld in
artikel 24 der ambtenarenwet 1929 geacht wor
den ook niet direct materieele factoren te be
vatten, zooals in casu klager's reputatie als op
sporingsambtenaar en de mogelijkheid
achteruitgang in promotiekansen;
overwegende dat klager derhalve in zijn be
roep ontvankelijk is te achten;
overwegende, wat betreft de gegrondheid van
het beroep, dat het gerecht ingevolge het be
paalde bij artikel 58, lid 1, der ambtenarenwet
1929 jo. artikel 2 der militaire ambtenarenwet
1931 de meergemelde beslissing van verweerder
slechts kan nietigverklaren, indien deze zou strij
den met eenig toepasselijk algemeen verbindend
voorschrift, of, voor het geval verweerder zon
der in strijd te komen met een dergelijk voor
schrift tot het nemen van een beslissing als de
onderhavige bevoegd zou zijn, bij het nemen
daarvan van zijn bevoegdheid kennelijk een an
der gebruik zou hebben gemaakt dan tot de doel
einden, waartoe die bevoegdheid gegeven is;
overwegende wat betreft den eerstvermelden ver-
hietigingsgrond, dat klager als toepasselijke al
gemeen verbindende voorschriften waarmede de
beslissing in strijd zou zijn, bij klaagschrift heeft
aangegeven de art. 141, 154, 163 en 140 van het
Wetboek van strafvordering, artikel 13 van het
reglement voor de militaire ambtenaren der Ko
ninklijke landmacht en artikel 3 van het Rijks
politiebesluit, vastgesteld bij K.B. van 6 Augus
tus 1935, s. 497;
Overwegende, dat artikel 13 van het regle
ment voor de militaire ambtenaren der ko
ninklijke landmacht door de beslissing' niet is
Geschonden, aangezien dit artikel de schorsing
van een militair ambtenaar regelt, terwijl de
bestreden beslissing geen schorsing van klager
bevat noch kan bevatten, zijnde verweerder
t°t schorsing van klager niet het bevoegde
0r8aan;
overwegende ten aanzien van den door klager
beweerden strijd met, artikel 141 van het wet-
0ek van strafvordering, bepalende dat de daar-
ln genoemde ambtenaren, w.o. de onderoffi-
meren der marechaussee, met de opsporing der
strafbare feiten zijn belast, dat dit artikel niet
®P zich zelf en buiten verband met andere
/-Palingen mag worden beschouwd en niet al-
tratieve voorschriften nopens ressort, werkver-
deeling, regeling van rusttijden en vacantie en
dergelijke geschiedt, ook door directe bevelen
van hun justitieele chefs in het belang van
den dienst zouden kunnen worden beperkt,
hetzij in hun bepaaldelijk aangewezen geval
len, hetzij meer in het algemeen, bijv. indien,
bij ernstige tekortkoming of wangedrag bij de
uitvoering der opsporingstaak, van de zijde van
het bevoegde administratief orgaan vaak
een ander dan het justitieele dadelijke schor
sing of ontslag' achterwege blijft;
dat het tegendeel reeds volgt uit de bepa
lingen van het wetboek van strafvordering als
de artt. 140, lid 2, 143, lid 2, 148, lid 2, 155, 158,
waarin de hiërarchische ordening van het ge
heel der opsporingsambtenaren tot uiting komt
en de onderwerping van den lageren aan de
bevelen van den hoogeren ten aanzien van het
opsporingsonderzoek wordt voorgeschreven;
dat de beslissing' van verweerder, waarbij
aan klager zijn qualiteit van opsporings
ambtenaar niet is ontnomen, doch hem
slechts tijdelijk het instellen van opspo
ringsonderzoeken wordt verboden, voorzoo
ver daarmede niet door den procureur-
generaal bij het gerechtshof belast, op
grond van het hiervoren overwogene der
halve niet geacht kan worden te strijden
met genoemd artikel 141 van het Wetboek
van Strafvordering;
overwegende dat het gerecht op de gronden
in de voorafgaande overweging aangegeven in
de bestreden beslissing' evenmin strijd met arti
kel 154 van het wetboek van strafvordering
aanwezig acht;
overwegende dat aan de bewering van klager,
dat de bestreden beslissing zou strijden met ar
tikel 163 van het wetboek van strafvordering de
feitelijke grondslag ontbreekt, aangezien bij de
beslissing aan klager het ontvangen van aan
giften van strafbare feiten niet is verboden,
doch hem slechts is opgedragen deze, kennelijk
na ontvangst, door te geven aan de gemeente
politie;
overwegende ten slotte, wat betreft den
door klager - beweerden strijd van de be
slissing' met artikel 140 van het wetboek
van strafvordering en artikel 3 van het
rijkspolitiebesluit, dat het gerecht- ook in
dit opzicht het standpunt van klager, vol
gens hetw'elk krachtens genoemde bepalin
gen, indien een beslissing als de in dit ge
ding bestredene al toelaatbaar ware, slechts
de procureur-generaal bij het gerechtshof
te 's-Hertogenbosch en niet de minister van
Justitie deze beslissing had kunnen nemen,
niet deelt, aangezien ingevolge het bepaal
de bij artikel 5 van de wet op de rechter
lijke organisatie en het beleid der justitie,
de minister van Justitie bevelen kan geven
aan het openbaar ministerie, dus ook aan
den procureur-generaal, en derhalve een
maatregel dien de procureur-generaal op
bevel van den minister van Justitie moet
nemen, ook direct door den minister van
Justitie zelf kan worden genomen, terwijl,
wanneer zooals in casu de uitvoering van
den maatregel aan den procureur-generaal
wordt opgedragen, het verschil tusschen
dezen en eenzelfden maatregel door den
procureur-generaal op last van den minis
ter genomen, geen wezenlijke beteekenis
heeft;
dat deze opvatting geen bestrijding, doch
volledige bevestiging vindt in artikel 3 van het
rijkspolitiebesluit, waarbij de voorziening in de
rijkspolitiezorg, waartoe ook de opsporing van
strafbare feiten behoort, en de uitoefening van
het gezag over de rijkspolitie, dat ingevolge ar
tikel 2 van hetzelfde besluit bij den minister
van Justitie berust, aan den procureur-generaal
bij het gerechtshof, als zoodanig fungeerend
als directeur van politie, voor zijn ressort wordt
opgedragen, zulks echter onder de bevelen van
den minister van justitie;
overwegende dat verweerder derhalve door-
het nemen der bestreden beslissing niet in strijd
is gekomen met de door klager aangevoerde be
palingen
overwegende dat dit gerecht ook overigens
niet van strijd met eenig ander toepasselijk
algemeen verbindend voorschrift is gebleken;
overwegende dat derhalve de beslissing niet
kan worden nietigverklaard op den grond, dat
zij feitelijk of rechtens met toepasselijke alge
meen verbindende voorschriften zou strijden;
overwegende, dat het gerecht thans heeft te
beantwoorden de vraag of verweerder die, zoo
als hiervoren overwogen, zonder in strijd te
komen met eenig toepasselijk algemeen verbin
dend voorschrift, een beslissing als de in dit
geding bestredene mocht nemen, van zijn be
voegdheid daartoe in het onderhavige geval
kennelijk een ander gebruik heeft gemaakt
van dan tot de doeleinden, waarvoor hem die be
voegdheid is gegeven;
overwegende dat het antwoord op deze vraag
bevestigend zal moeten luiden vóór het geval
kan worden aangenomen, dat verweerder bij
het nemen van de bestreden beslissing zich
heeft laten leiden door een onredelijk of onoir-
baar motief;
overwegende dat dit noch uit de geding
stukken, of het verhoor der door klager ter
terechtzitting opgeroepen getuigen, noch overi
gens uit het onderzoek ter terechtzitting is ge
bleken, doch wel het tegendeel, namelijk dat
verweerder door het nemen der bestreden be
slissing uitsluitend heeft beoogd de richtige
opsporing van strafbare feiten te bevorderen;
overwegende dat dit laatste uitkomt in de
motiveering der beslissing, volgens welke
de brigade der Koninklijke Marechaussee te
Oss naast haar activiteit in een belangrijke
strafzaak bij haar Opsporingsonderzoek in
andere gevallen den laatsten tijd een me
thode zou hebben toegepasè, die ernstige
bedenking ondervindt, en voorts in de con
tra-memorie nader gegeven mededeeling van
de feiten en omstandigheden, die verweer
der tot zijn beslissing hebben geleid, in
hoofdzaak hierop neerkomende dat de tot
de brigade Os.s behoorende opsporings
ambtenaren in de periode October 1937 tot
1 April 1938 op onjuiste wijze zouden zijn
opgetreden" in de opsporingsonderzoeken, in
gesteld
dus
mag worden opgevat, dat bedoelde ambte-
haren steeds en overal opsporingsonderzoeken
ouden moeten kunnen verrichten en daarin
hiet
van welke feiten en omstandigheden klager
niet heeft aangetoond en ook overigens niet
is gebleken, dat zij bij het nemen der be
slissing niet als met de werkelijkheid over
eenstemmend aan verweerder hebben voor
oogen gestaan.
overwegende, dat klager's raadsman blijkens
zijn ter openbare terechtzitting gegeven toelich
ting blijkbaar aaneemt, dat het verkeerde be-
voegdheidsgebruik als bedoeld in artikel 58, lid
1, der ambtenarenwet 1929 jo. artikel 2 der mi
litaire ambtenarenwet 1931, reeds aanwezig zou
zijn, wanneer verweerder zonder behoorlijk on
derzoek naar de daaraan ten grondslag liggen
de feiten zijn beslissing zou hebben genomen
en deze feiten bij nader onderzoek niet aanwe
zig zouden blijken;
overwegende dat wat er zij van deze opvat
ting, zij toch in elk geval slechts dan zou kun
nen leiden tot nietigverklaring der beslissing
op grond van meergemeld bevoegdheidsmis-
bruik, indien zou zijn komen vast te staan, dat
de beslissing van verweerder getoetst aan de
nader gebleken werkelijkheid, eiken feitelijken
grond zou missen;
overwegende dat het gerecht dit laatste op
grond van de gedingstukken en het onderzoek
ter openbare terechtzitting echter niet aan
neemt;
overwegende toch dat zonder af te dalen
in een gedetailleerde beoordeeling van het
optreden der Ossche brigade in de voor
melde opsporingsonderzoeken, waaromtrent
op verschillende punten een uiteenloopende
appreciatie mogelijk is, het gerecht als zijn
overtuiging uitspreekt dat in bepaalde op
zichten de betrokken brigadeleden kenne
lijk zijn tekort geschoten in het voor opspo
ringsambtenaren vereischte inzicht en beleid,
overwegende dat het gerecht te dezen
name de volgende punten wil noemen:
met
evengoed als door wettelijke en adminis-
1. tegen een tweetal opzichters bij het
jeugdontwikkelingswerk der gemeente Oss,
2. tegen v. d. H.,
3. tegen een tweetal geestelijken,
4. tegen B.,
5. tegen W,
dat in het onderzoek tegen de beide op
zichters het noodzakelijk contact met den
burgemeester niet voldoende is gezocht, zelfs
niet dadelijk nadat daartoe door den be
trokken substituut-officier van justitie op
dracht was gegeven;
dat tot verzekeringstelling van beide opzichters
is overgegaan, nadat gedurende het onderzoek
ernstige twijfel had moeten rijzen omtrent de
strafbaarheid der onderzochte feiten; dat voorts
het op zichzelf reeds zoo omvangrijke onderzoek
door den betrokken wachtmeester nog is voort
gezet, nadat te zijner kennis was gekomen, dat
een strafvervolging door de boven hem geplaat
ste justitieele autoriteiten te dezer zake niet op
haar plaats werd geacht;
dat in het onderzoek tegen v. d. H. tot inver
zekeringstelling van dezen is overgegaan op
grond van een feit van financieel geringen om
vang, dat zes jaar tevoren had plaats gehad,
waarvan de strafbaarheid aan ernstigen twijfel
onderhevig is en waarvan de geldelijke gevolgen
destijds reeds vrijwel dadelijk waren ver
effend; dat eveneens op onvoldoende gron
den bij v. d. H. tot huiszoeking en inbe
slagneming van diens geheele administratie is
overgegaan;
dat in het onderzoek tegen B. terzake van een
vermeende, doch zeer twijfelachtige verduiste
ring van een gering geldbedrag, deze niet na zijn
verhoor in vrijheid is gesteld doch, nog wel mede
gedurende de nachturen, is opgehouden en op
gesloten;
dat in het onderzoek tegen W. terzake van
betrekkelijk lichte delicten eenzelfde handelwijze
is gevolgd in het midden gelaten of de boven
dien door W. aangegeven mishandeling inder
daad heeft plaats gehad;
overwegende ten slotte met betrekking tot
de onderzoeken tegen de beide geestelijken:
dat, vooral in het onderzoek tegen pastoor
B., werd uitgegaan van de bedenkelijke mis
vatting dat ten aanzien van bedienaren van
den godsdienst het instellen van onderzoeken
en het opmaken van z.g. rapporten door op
sporingsambtenaren geoorloofd en gewenscht
zou zijn, ook betreffende gedragingen, waar
van vaststaat, dat zij niet van strafbaren
aard zijn;
dat voorts in het onderzoek tegen pastoor V.
de fout is begaan, dat aan den betreffenden
substituut-officier van justitie door den betrok
ken wachtmeester niet zijn medegedeeld de hem
bekende omstandigheden, dat reeds in 1931 een
opsporingsonderzoek terzake van hetzelfde delict
zonder resultaat was ingesteld en dat de verkla
ringen van een tweetal nu opnieuw gehoorde
getuigen volkomen in strijd waren met die des
tijds door hen afgelegd;
Overwegende dat de betrokken brigadeleden
zich voor hun tekortkomingen slechts ten deele
verontschuldigen met een beroep op de mede
werking, voor zoover verleend, van den substi
tuut-officier van Justitie, onder wiens leiding
zij werkten, aangezien uit den aard der zaak
de Officier van Justitie de feitelijke uitvoering
van het opsporingsonderzoek grootendeels aan
het inzicht en beleid der betrokken opsporings
ambtenaren moet overlaten en van hun voor
lichting en voorstelling van zaken omtrent hun
bekende personen en toestanden in hooge mate
afhankelijk is, terwijl een dergelijk beroep in
ieder geval niet opgaat ten aanzien van het °P~
sporingsonderzoek tegen pastoor V., tegen wien
het vorig onderzoek vóór de ambtsaanvaarding
van den bovenbedoelden substituut-officier van
Justitie bij de arrondissements-rechtbank te
's-Hertogenbosch had plaats gehad en aan de
zen dus geheel onbekend was;
overwegende dat het gerecht hoe verdien
stelijk het werk der Ossche brigade overigens
moge zijn geweest voormelde tekortkomingen
van dien aard acht, dat maatregelen ter verbe
tering en voorkoming daarvan op hun plaats
moesten worden geacht, waarbij het gerecht op
merkt, dat de bij de behandeling ter terecht
zitting geopperde vraag, of te dezen ten aanzien
van de Ossche brigade ook met andere maatre
gelen dan die welke verweerder heeft getrof
fen, had kunnen zijn opgetreden, als een vraag
van doelmatigheid niet ter beoordeeling van dit
gerecht staat;
overwegende dat, nu naar het oordeel van
dit gerecht, ook bij nadere toetsing, tekortko
mingen bij de brigade te Oss zijn vast te stel
len, ook bij de voormelde door klagers raads
man voorgestane opvatting, geen bevoegdheids-
misbruik, als bedoeld in artikel 58, lid 1, der
ambtenarenwet 1929, jo. artikel 2 der militaire
ambtenarenwet 1931, ten opzichte van de be
streden beslissing is aan te nemen;
Onze weerkundige medewerker schrijft;
Sedert het voortdurend te koude weer in de
eerste helft der maand, is de algemeene weers-
toestand in West-Europa belangrijk verbeterd
en deze verandering is wel zoo groot, dat ook
de vooruitzichten aanzienlijk beter zijn gewOr-
cien, al moeten wij nog rekenen op eenige af
koeling aan het begin der volgende week.
De verbetering in den algemeenen weerstoe-
stand bestaat hierin, dat de groote depressie
over de Noordelijke helft van Europa gaan
deweg van minder beteekenis is geworden en
haar invloed op het weer bij ons heeft ver
loren. De wind is hierdoor zwakker geworden
en teruggedraaid, waardoor de aanvber van
koude lucht veel geringer is geworden.
Verder nadert vanuit het Westen een gebied
van hoogen druk, dat na een paar dagen wel
zoover gevorderd zal zijn, dat het bij ons den
weerstoestand zal beheerschen. Hieraan zal
een geringe afkoeling voorafgaan, maar het is
waarschijnlijk, dat het weer kort hierna weer
warmer en mooi worden zal.
De laatste invloeden, welke de depressie over
de Noordelijke helft van Europa bij ons deed
gelden, bestonden hierin, dat een zeer zwakke
uitlooper gisteren over ons land trok en eenigs-
zins regenachtig weer veroorzaakte, maar de
storing was van weinig beteekenis. Alleen be
staat in zulk een geval de kans dat het komt
tot onweersstoringen, welke weer aanleiding
kunnen geven tot de ontwikkeling van een
nieuwe depressie in de omgeving en een ver
dere verstoring van het goede weer.
Daar intusschen ook over Midden-Europa de
luchtdruk stijgt en vanuit het Westen een ge
bied van hoogen druk nadert, worden de voor
uitzichten voor het weer gaandeweg beter.
Waarschijnlijk zal het voorloopig niet bijzonder
warm worden.
(Nadruk veruoden)
mssssmmm
"IHlilMlllB
overwegende dat het gerecht mitsdien van oor
deel is, dat bij gebreke van gronden tot nietig
verklaring, bedoeld in art. 58, lid 1, der amb
tenarenwet 1929 jo. artikel 2 der militaire amb
tenarenwet 1931, het beroep van klager tegen de
beslissing van den Minister van Justitie vervat
in diens telegram d.d. 1 April 1938 ongegrond
behoort te worden verklaard;
recht doende in naam der Koningin: ver
klaart het beroep ongegrond.
(Voor den letterlijken tekst van de uitspraak
in de zaak van de overplaatsing zie men elders
in dit nummer.)
overwegende dat voormeld bevoegdheidsmis-
bruik evenmin kan worden afgeleid uit de om
standigheid, dat de beslissing is genomen tegen
de geheele brigade, voor zoover het opsporings
bevoegdheid bekleed, aangezien verweerder zich
kennelijk heeft laten leiden door de gedachte,
dat de geconstateerde tekortkomingen een zekere
mentaliteit bij de geheele brigade verrieden, die
slechts door tegen allen te treffen maatregelen
Hconden worden vcrholoeiK
In een prae-advies aan den gemeenteraad
noemen B. en W. van 's Gravenhage eenige
voorzieningen, welke bij de viering van het
veertigjarig regeeringsjubileum van H M. de
Koningin naast de plannen van het „Comité
voor de luisterrijke viering" rechtstreeks voor
rekening van de gemeente blijven.
Deze voorzieningen zijn: Versiering en ver
lichting van het stadhuis en van het gebouw
van den raad; versiering van het Lange Voor
hout; versiering van Kneuterdijk, Lange en
Korte Vijverberg, Vijverdam, Plaats, Buitenhof,
den kastanjeboom tegenover het paleis aan het
Noordeinde en van eenige plaatsen, waar de
burgemeester vergunning zal geven om op straat
te dansen; verlichting van de torens van de
St. Jacobskerk en van de kerken der Neder -
duitsch Hervormde gemeenten te Scheveningen
en Loosduinen, van de monumenten van H. M.
de Koningin-Moeder in het rosarium, van Z
M. Koning Willem II op het Buitenhof, van
Juliana van Stolberg op het Louise de Coligny-
plein, van het monument op Plein 1813 en '/an
eenige ramen in het koor van d$ St. Jacobs
kerk; verlichting van de fontein in den Hof
vijver; het inrichten van een tentoonstelling
„De Residentie onder Koningin Wilhelmina'
in het gemeentemuseum; het uitreiken van
een gedenkboekje aan de leerlingen van de
scholen L. O., M. O. en voorbereidend hooger
onderwijs.
Voorts omvatten de plannen het aanbieden
van een gala-avond aan H. M. de Koningin op
31 Augustus, waarop het Residentietooneel voor
het eerst zal vertoonen het tooneelstuk „1813".
voor deze gelegenheid geschreven door mevr
Ranucci-Beckman en Johan de Meester.
Zondag viert de Katholieke Gemeenschap van
Volendam weer het feit, dat twee parochiezonen
hun eerste plechtige H. Mis opdragen. Het zijn
de pas gewijde priesters D. Muhren, benoemd
tot missionaris op het eiland Borneo (N.O.I.) en
Jb. Molenaar, die reeds op Nieuw-Zeeland zijn
actieveld kreeg aangewezen.
De eervolle en indrukwekkende lijst van
Volendammer priesters, werkzaam in Nederland
en de Missies over heel de wereld luit thans:
Kapelaan D. v. Baar (Den Haag), Laurentius
van Baar (Juiz de Fora, Brazillië), Pater D. de
Boer Klz. (overleden), Pater D. de Boer Jnz.
J. de Boer (Tilburg), Prof. Corn, de Boer
(Wernhoutsbrug), Pater Bonifacius Guyt (over
leden), Pastoor J. Karregat (Madeira), Pastoor
Th. Kwakman (Rijpwetering), Pastoor E.
Kwakman (Quapelle Canada), Kapelaan K.
Lautenschutz (Amsterdam), Pater H. Linde
boom (Engeland), Kapelaan S. Mol (Haarlem),
Pater C. Plat, (Meerssen L.), Pater N. Pooyer
(Java), Pater J. Smit (Timor), Pater J. Tol
(Flores), Prof. N. Sombroek, (overleden), Prof.
Dr. K. Steur (Warmond), Pater P. Steur
(Nijmegen), Pastoor Steur (overleden), Pastoor
B. Stroek (Grenadine), Prof. Th. Veerman
(Brazilië), Prof. Ks. Veerman (Brazilië), kap.
Jb. Veerman (Dordrecht), kap. H. Steur (Rot
terdam), kap. Jb. Buijs (Rotterdam), Pater N.
Zwarthoed (Java), Pater J. Schilder (Java),
Pater J. Buijs (Noord-Amerika), kap. S. Stroek
(Delft), Pr. KI. Zwarthoed (Nijmegen), Pater
W. Sentenie (Amersfoort), kapelaan J. Tuyp,
(Haarlemmermeer), de W.E. Heer Th. Koning
(La Reunion), Pater P. Koning (voor Flores),
de W.E. Heer D. Muhren (Borneo), de W.E.
Heer Jb. Molenaar (Nieuw-Zeeland).
Zeer binnenkort wordt nog pater J. Schilder
in Britsch-Indië priester gewijd, zoodat de lijst,
welke wij met een enkele en naar wij hopen
volledige verbetering aan het parochieblad
„Levend Water" ontleenen, weer met een ver
meerderd wordt.
Daarnaast is nog een zeer groot aantal reli
gieuze zusters en broeders werkzaam in Neder
land en de Missie
Westminster moge zich bezorgd maken
over het opzienbarend verslag, dat de
News Chronicle gaf van de rede, die
generaal Von Reichenau te Dresden gehouden
zóu hebben over de strategische bedoelingen
van het Derde Rijk in Spanje Downingstreet
heeft vermoedelijk andere zorgen, en, helaas
beter gefundeerde. De veel gesmade Chamber
lain heeft aangaande het Iberisch schiereiland
ciit bereikt, dat de hier ontstane spanningen
een veiligheidsklep vinden in de talrijke com
missies en overeenkomsten, waarin woorden
bitter woorden soms, maar woorden den
strijd met de wapens vervangen, zoolang ahhans
de partijen niet tot eenige wanhoopsdaad over
gaan. Praag beschikt evenwel niet over zoo'n
veiligheidsklep; de commissies en het overleg
inzake het nationaliteitenstatuut leiden er eer
der toe den druk te verzwaren in dezen heksen
ketel, die de ergste bedreiging is voor het wel
zeer labiele evenwicht in politiek Europa. De
totstandkoming van het statuut verloopt niet
zoo vlot als eenieder, Hodza op de eerste plaats,
wel zou wenschen, en Berlijn, ongeduldig als
immer, eischt spoed in zijn felle persuitingen
Rakelt eenerzijds het propaganda-ministerie
het vuurtje nog wat op, de maatregelen, die
Goering treft om brandstof te verzamelen, zijn
ernstiger.
Het is vrijwel zeker, dat er koortsachtig ge
werkt wordt aan de Duitsche „Maginot-linie"
in het Saargebied; Duitschlands verlangen om
in het Westen zoo veel als mogelijk gedekt te
zijn, zal wel niet vreemd zijn aan de socialisatie
van den arbeid, die Goering invoerde ten be
hoeve van 's rijks weerbaarheid in den ruim-
sten zin. De Fransche premier toonde, dat hij
de beteekenis van dezen defensieven zet op het
politieke schaakbord doorzag, toen hij aan den
vooravond van Quatorze Juillet de Franschen
er, voor zij zich aan de vroolijkheid overgaven,
aan herinnerde, dat er nog altijd een zeker
verdrag bestond met Tsjecho-Slowakije, en dat
er aan dit verdrag niet te tomen valt. Deze
woorden zijn vermoedelijk ook wel over den
Rijn gehoord, hoewel men daar meer aan
dacht scheen te wijden aan het compliment
van vredelievendheid, dat Daladier Berlijn
maakte. En ook elders moesten deze woorden
een hart onder den riem steken; de Kleine
Entente-landen, .sedert den Anschluss kopschuw
geworden voor den Duitschen Drang nach Os-
ten, toonden tijdens de Sokol-feesten te Praag
een solidariteit, die in de Fransche toezegging
van steun niet anders kan dan zich ver
heugen. Polen, dat, naar de Officieuze Gazeta
Polska dezer dagen nog eens nadrukkelijk be
vestigde, er niets voor voelt om in het vaar
water van Berlijn of Moskou te geraken, schijnt
bnlangs te Parijs de verzekering gegeven te
hebben van een strikte neutraliteit, die overi
gens geheel in de lijn van Bech's politiek zou
liggen. Het trotsche Albion, dat zijn handen vol
heeft, zwijgt vooralsnog, doch de reizen, die de
Tsjechische gezant te LOnden, Masaryk, met de
regelmatigheid van een uurwerkslinger tusschen
Praag en Londen onderneemt, zeggen meer dan
Chamberlain in den laatsten tijd in het Lager
huis pleegt mee te deelen
Moskou is een vraagstuk op zichzelf; óók
voor Praag. Al kan het als zeker worden aan
genomen, dat Roemenië, de bondgenoot van
Tsjecho-Slowakije, het Russische leger door
tocht zou verleenen in geval van een gewapend
conflict, dan blijft voor Praag nog de vraag:
wat is dit leger waard? De lichtzinnige wijze,
waarop het Kremlin met strategisch zoo belang
rijke punten als generaals, zeker generaals van
het formaat van Toechatsjefski, pleegt om te
springen, is niet bepaald geschikt om vertrou
wen te wekken. En dan: wanneer de Russen
eenmaal in Praag zijn, wanneer zullen ze weer
gaan? Praag wil niet gaarne van den hond,
maar evenmin van den Russischen kater ge
beten zijn, en het begint langzamerhand een
publiek geheim te worden, dat Tsjecho-Slowa
kije maar al te graag van zijn verbintenis met
de roode heeren zbu bevrijd worden. Alleen,
men werpt nu eenmaal, naar het oude ada
gium, geen oude schoenen weg, voor men nieuwe
heeft; en een garantieverklaring van de Balkan-
staten, Frankrijk en Engeland, zou een terug
keer zijn tot het .systeem van collectieve veilig
heid, dat Berlijn evenzeer verafschuwt als het
verdrag met de Sovjets. En iets anders heeft
Praag niet om te voorkomen, dat het zijne sou-
vereiniteit tegenover het opdringende Derde Rijk
verliest.
den leveren, geven een weinig hartverheffend
schouwspel: een kibbelpartij om een ontwerp,
dat er nog niet is. Het is treurig, verklaart Ber
lijn; het is prachtig, zegt Parijs; doch Wanneer
men zoekt naar datgene, wat treurig of prach
tig moet zijn, vindt men in de spaarzame fei
ten, die de lange beschouwingen uit Praag ge
ven, weinig houvast voor qualificaties. De
onderhandelingen over het nationaliteitensta
tuut duren nu reeds meer dan tien weken, en
de Wilhelmstrasse, gewend aan afdoening van
vraagstukken met een enkelen pennestreek, gaar,
een begrijpelijk ongeduld vertoonen. Anderzijds
mag men Hodza hierover niet te hard vallen:
het omvormen van een gecentraliseerden een
heidsstaat in een nationaliteiten-staat is, tech
nisch alleen reeds gesproken, een werk, dat
enorme voorbereiding vordert. En waren het
alleen de Sudeten, met wie Praag rekening
heeft te houden maar ook de Slowaken, Hon-
gafren, Polen en Roethenen willen hun duit uit
het zakje halen. Daarbij komt er is reeds op
gewezen dat Hodza allerminst plein pouvoir
heeft van de Tsjechen zelf. Deze vertrouwen
allereerst op hun eigen leger het vierde in
Europa! zegt men en de verrassing, die
Duitschland bij de bliksemsnel ten uitvoer ge
legde mobilisatie toonde, geeft hun moed. Zij
rekenen erop, dat zij geheel alleen reeds zich
maandenlang' tegen de overmacht zouden kun
nen verdedigen hetgeen inderdaad een be
langrijke post op hun creditzijde zou zijn De
Sokolfeesten hebben hun de overtuiging bijge
bracht, dat zij bij lange na niet alleen zullen
staan; en dit alles geeft waarschijnlijk de com
missie van zes, die Hodza's plannen moet con
troleeren, den moed, op het ontwerp-statuut
te beknibbelen, wat er te beknibbelen valt.
Zeker is, dat op het programma een regeling
van de taalkwestie staat; elke nationaliteit zou
de administratieve beschikking krijgen over haar
eigen taal. Wat, dat be teekent, kan men zien
in België; de sociaal-democratische afgevaar
digde Jaksch spreekt zelfs van tweetaligheid in
Bohemen, Moravië en Silezië. Verder kan men
rekenen op proportioneele deelname der natio
naliteiten aan de openbare diensten; ook de
scholenkwestie zou in dien zin worden opge
lost. Inzake den Sudeten-Duitschen eisch: be
schikking over eigen politie, bleek Praag, be
grijpelijkerwijze, tot geen concessies bereid te
zijn. Voor het overige is er weinig, dat houvast
biedt voor het houden van bespiegelingen. De,
ontwerpen blijken geen ontwerpen te zijn, maar
vooralsnog voorstellen ter bespreking. Over die
voorstellen zelf is men het in Praag zelfs nog
niet eens; de commissie van zes overlegt, en dat
met steeds minder lust, daar ook afgevaardig
den menschen zijn, die naar vacantie verlangen.
De termijn, die in verband met de eindredac
tie genoemd werd, 20 Juli, zal wel ver over
schreden worden; men rekent zelfs al op een
afdoende redactie in het najaar.
Zooals gezegd: de moeilijkheden, waarmee
Hodza te kampen heeft, zijn niet te onder
schatten; anderzijds is het begrijpelijk, dat
Berlijn ongeduld vertoont.
Donkere onweerswolken pakken zich weer
boven Tsjecho-Slowakije samen. De „Lidowe
Lesty" spreekt van stakingen, die in het Sude-
ten-Duitsche gebied worden voorbereid; een
verschijnsel, dat ook in het begin van het con
flict Werd waargenomen. De versterking van
de Duitsche West-grens duidt erop, dat men
daar het eventueele onweer zoo mogelijk wil
loealiseeren.
Benesj, de optimist (uit beginsel of oppor
tuniteit?), weigert hardnekkig te gelooven aan
een verstoring van den vrede. Sommige pessi
misten vreezen, dat de a.s. partijdag te Neu
renberg wel eens den eersten bliksemstraal te
zien kon geven. Wij gelooven, dat Duitschland
zich wel tweemaal zal bedenken, voor het zich
aan een gewapend conflict zou wagen, en hou
den het bij Krofta, die, minder zeker dan zijn
president, beloofde zoo ver te zullen gaan als-
men kan, en voor het overige het beste te
hopen voor den Europeeschen vrede.
us blijft alles bij het oude, en bij alle
stilte vertoont de barometer weer een
neiging tot scherpe daling. De voorpos
tengevechten, die de Fransche en Duitsche bla-
De deelnemers aan de NederlandschBel
gische rondvlucht zijn Vrijdagmiddag tusschen
3 en 4 uur allen te St. Hubert, in de Belgische
Ardennen, aangekomen.
Ondanks het feit, dat op het bijna tegen de
berghelling aangelegen vliegveld niet gemak
kelijk geland kon worden, kwamen alle deel
nemers zonder eenig incident behouden binnen.
Met autobussen ging het geheele gezelschap
vandaar naar Chateau d'Ardennes, waai de
deelnemers tot hedenmiddag blijven.
Aan een gemeenschappelijken maaltijd wer
den allen welkom geheeten door den voorzitter
van de Federatie van Belgische Aeroclubs, comte
De Loos Corswarem, die- een dronk uitbracht
op Koning Leopold, Koningin Wilhelmina en
de staatshoofden der landen, die verder ver
tegenwoordigd waren.
Tot laat in den avond bleef het gezelschap
geanimeerd bijeen.