Een belangrijk dierenboek
vicjoriavoo,
De avonturen van een verkeersagentje
<Kdmftaal van dm dag
Jubileamgave voor
Art is
F 750.-
F 750.-
F 250.-
biscuit en chocola
S'V «O: t>(^-
Admiraal Evans
ZATERDAG 30 JULI 1938
DE ECHTE
4
Lichtbaken te Chicago
Drie billioen kaarsen!
sluiten z'n hand De CL1 tllSte HlCltl
naar de achter- i
gelaten boterham
met kaas uit te
van de vier
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
I DOOR
ORRIE CHARLES
GARVICE
A. F. J. Portielje. Dieren zien en lee-
ren kennen. Een bijdrage tot de ken
nis van het driftleven en de ontwik
keling van het instinctsbegrip 286
pag. met 275 foto's van W. F. H. Schut.
Nederlandsche Keurboekerij
Amsterdam 1938_
Het eeuwfeest van den beroemden Am-
sterdamschen dierentuin heeft reeds door
't geheele land de aandacht getrokken.
Maar wij mogen ons gélukkig prijzen omdat ook
na 't uitsterven der feestklanken ons iets over
blijft, dat voortdurend daaraan blijft herinne
ren; en vooral wanneer dit gebeurt door een
dierenboek, zooals de bekende Inspecteur der
levende have thans aan het publiek aanbiedt.
Men kan immers over een onderwerp als dit
meerdere soorten van werken schrijven. We
tenschappelijke verhandelingen hebben hun
beteekenis, maar zijn doorgaans voor den nlet-
vakman ongenietbaar. Populaire beschouwin
gen gaan er beter in, maai worden bijna steeds
al te oppervlakkig, en niet zelden onjuist. Het
verschijnen van een boek echter dat leesbaar
heid vereenigt met eminente deskundigheid, en
bovendien een groot aantal onovertroffen
dierenfotc-'s publiceert, is inderdaad om in
den stijl te blijven als het neerstrijken van
een witte raaf op de vogelruïne van onze
grootste en mooiste diergaarde. De uitgave van
dit werk mag dan ook, evenals het gevierde
jubileum, een reden tot voldoening voor alle
dierenvrienden heeten.
De naam van Portielje was al bekend genoeg,
en voor velen ook de figuur van den vriende
lijken gids, die Artis' wonderen op zoo be
langwekkende wijze weet te doen zien. De
schrijver wist bij dit werk ten volle de uit
zonderlijke bekwaamheid te ontwikkelen, wel
ke het schrijven van een begrijpelijk weten
schappelijk boek over dit onderwerp vereischt.
Het is inderdaad vaak of men onder zijn lei
ding langs de kooien en vijvers of door de rui
me dierenverblijven wandelt, en van een kijker
naar van-alles-en-nog-wat worden mag tot
begrijpend toeschouwer bij het rijk gevarieerde
dierenleven. Daarbij helpen de bijzonder mooie
foto's van Schut, die in overvloed werden af
gedrukt, om onder het lezen het contact met
deze belangwekkende wereld te versterken.
Deze opnamen maken reeds op zich, dat het
boek den prijs- ten volle waard is. Vooral de
echte „studies" der koppen van roofdieren,
herten, apen en andere Artisbewoners zijn vaak
van onovertroffen schoonheid. Daarnaast be
zitten deze een belangrijke documentaire waar
de, welke wij beter leeren begrijpen als de
toelichtende teksten worden gelezen.
De beschrijvingen van het dierengedrag,
welke Portielje ons geeft, hebben reeds daarom
hun waarde, omdat men onder zijn leiding pas
leert om het dierengedrag goed te observeeren
wat nog niet zoo eenvoudig is als velen wel
meenen! Maar vooral ook wordt de aandacht
van den ontwikkelden lezer geboeid door de
interpretatie, welke de auteur aan het doen
der dieren geeft, en de meer algemeene be
schouwingen waartoe dit hem voert. Deze
brengen ons op een terrein, reeds belangwek
kend omdat de mensch in het handelende dier
niet zelden veel van zichzelf terugvindt, maar
ook tevens daarin een wezenlijke anders-ge
aardheid erkent. Het zijn de vraagstukken van
driftleven en instinct, een geheimzinnig gebied
met bijzondere aantrekkelijkheid voor hem, die
aandacht heeft voor de diepere roerselen in
het natuurleven. Maar ook een dat gemakke
lijk voert tot misvattingen, hetzij doordat men
de dieren als geheel en al anders dan den mensch
die toch ook een dierlijke natuur bezit
beschouwt, hetzij doordat men hun allerlei
strevingen toedicht die hen tot een soort van
primitieve menschjes maken wat niet met
de feiten overeenstemt. Waarbij dan nog komt,
dat met deze vraagstukken, ook al in verband
met een evolutietheorie, allerlei problemen op
het gebied van wereldbeschouwing samenhan
gen, die tot vérstrekkende conclusies kunnen
voeren. Hier liggen inderdaad voetangels en
klemmen!
Nu blijkt het besproken boek in het alge
meen op theoretisch gebied een goede gids te
zijn, en dit feit verdient op zich reeds te wor
den vermeld, terwijl het tevens er op wijst hoe
ook op dit terrein 'n materialistische gedach-
tengang haar gloriedagen heeft beleefd, 'n Vijf-
en-twintigtal jaren geleden zou een boek op dit
gebied waarschijnlijk zich beperkt hebben tot
een opsomming van allerlei afzonderlijke, min
of meer „machinale" reacties der dieren op
bepaalde prikkels, in den zin der behaviour-
psychologen of de school van Pawlow met haar
voorwaardelijke reflexen. Er is sindsdien ge
lukkig wel eenige ideeënkentering gekomen,
zooals b.v. uit de uitnemende beschouwingen
van Prof. Buytendijk (Grondproblemen van het
dierlijk leven, 1938) nader blijken kan. Vooral
leerde men de oude waarheid weer waardeeren,
die alleen door een levensvreemde, de eigen
methoden aanbiddende, analyseerende weten
schap kon worden vergeten dat het dier in al
zijn functies een levende éénheid vormt. Op dit
punt nu huldigt Portielje alleszins gezonde op
vattingen. zooals blijken kan uit het volgende:
„Een levend en uit zich zelf bewegend indi
vidu is echter noch een „homunculus" of „ro-
both" al kan het er soms den schijn van
hebben (wanneer we b.v. zuigeling of kuiken
zich oogenschijnlijk „onzinnig" zien uitleven
aan fopspeen of vochtige dweil, door ons ver
strekte surrogaten van tepel of wormen-hou
denden grond noch een dubbelwezen dat in
zijn gedrag intelligente processen ten eenen
en mechanismen ten anderen zou openbaren."
(pag. 113).
En op pag. 176 wijst Portielje er op, hoe wij
„bij de instinctieve en min of meer intelligen
te uitingen het ongescheiden-onderscheiden
verbonden zijn der „deelen" in het geheel, het
onderling verband der strevingen en de pola
riteit van instincten en intelligenties" nimmer
uit het oog mogen verliezen. Aan de éénheid
van alle functies in het organisme werd hier
volledig recht gedaan. Eveneens laat schrijver
terecht het volle licht vallen op het aanwezig
zijn van een natuurlijke strevingsrichting, eener
onbewuste finaliteit die evenwel het bestaan
eener „partieele ondoelmatigheid" niet uitsluit.
Dit zijn alle gezichtspunten, die voor een wijs-
geerige biologie en psychologie hun waarde
bezitten, maar in dit bestek slechts vermeld
kunnen worden. Eveneens geldt dit voor de
belangwekkende, echt modern-biologische ge
dachten over polariteit van strevingen (pag.
123), en over de in algemeener verband dy
namische vormen waarin het levensbeginsel
zijn werkzaamheid openbaart.
Met bijzondere belangstelling lazen wij de
beschouwingen over dierlijk bewustzijn en in
telligentie, die in een werk als dit van zelf een
plaats vinden. Want het gezegde over voet
angels en klemmen is wel vooral voor dit terrein
toepasselijk. Waar de auteur op pag. 98 aan
de dieren bewustzijn toeschrijft, behoeft dit niet
op misvatting te wijzen, waar hier blijkbaar
een soort „eenheidsband" der psychische pro
cessen wordt bedoeld. Maar verderop blijkt
toch hoe 't onderscheid tusschen menschelijk
en dierlijk zieleleven wordt vervaagd. Wij kunnen
tenminste geen andere conclusie trekken uit
de bewering, dat er „principieel'' geen verschil
tusschen beide bestaat, hoezeer dan ook op
dezelfde pagina (103) het „gradueele" verschil
wordt beklemtoond. Om soortgelijke redenen
lezen wij met verwondering, dat het gedrag
van den roerdomp „een merkwaardige polari
teit van natuurredelijkheid en denken" ver
toont. Deze passages wijzen er op, dat de auteur
zooals ook elders blijkt een soort mo
nistische wereldvisie huldigt, waaraan Hegel
en diens adept Bolland niet vreemd blijken te
zijn. Eenzelfde wijsgeerige instelling zal ook
wel de oorzaak zijn van het bezigen eener
zwaar te verteren terminologie, die dit werk
soms minder leesbaar maakt.
De geesteshouding van den auteur maakt
Loerende jonge pan
ter of luipaard, een
der fraaie illustra
ties uit „Dieren zien
en leeren kennen"
ook begrijpelijk, dat hij zich op uitgesproken
evolutionistisch standpunt stelt, ook wat de
ontwikkeling der instincten betreft. Het gebruik
van den term „dierlijke intelligentie" behoeft
hierbij nog niet te worden verworpen, als men
deze slechts goed verstaan wil. Maar een kri
tischer houding tegenover phylogenetische vra
gen dan de auteur aanneemt lijkt ons toch
méér in overeenstemming met de eischen der
wetenschap. De beschouwingen van Portielje
en andere, door hem geciteerde auteurs, die
een Lamarckistische evolutieleer verdedigen,
verdienen overigens wel de belangstelling.
In het algemeen gesproken hebben wij dus
een belangwekkend en waardevol dierenboek
voor ons liggen, dat ook gemakkelijk den lezer
over dieperliggende vragen aan het denken
brengt. Het verdient daarom de belangstelling
niet alleen van biologen en dierenvrienden,
maar ook van artsen, psychologen en paeda-
gogen. Er blijkt immers in het dierlijk gedrag
veel te zijn, wat op het doen en laten van den
mensch nader licht vermag te werpen. Zoo
bijvoorbeeld het falen der aangeboren stre
vingen tegenover bijzonder moeilijke situ
aties, het spelen van jonge individuen, en
het voorkomen van vergissingen, surrogaathan
delingen e.d. Soms zelfs voert de dierpsycholo
gie tot conclusies, die ook voor het kind hun
verstrekkende paedagogische consequenties be
zitten. Met name zou men aan sommige op
voeders ter overweging kunnen geven om aan
dacht te wijden aan de waarheid: „Alle dres
suur van dieren ook hun zèlfdressuur, hun
gewoontevorming kan slechts tot stand ko
men op grond van een of andere aandrift",
(pag. 177). Een juist begrip hiervan kan voor
komen, dat een of andere systematiseerende
.geest levensvreemde richtlijnen aan anderen
tracht op te dringen.
Zoo is er voor een goed verstaander in Por-
tielje's boek nog meer te vinden dan dier-psy-
chologie alleen. Maar dit heeft toch vooral zijn
waarde door den belangwekkenden blik dien het
ons doet slaan in het rijke leven der Artisbe-
volking, en doordat het den lezer eens te meer
den levenöwekkenden adem der natuur doet
ondergaan.
Te Chicago staat een reusachtig lichtbaken,
dat in kracht den tot dusver grootsten vuur
toren der wereld, welke door dr. Ellmer Sperry
geconstrueerd was, verre overtreft. De licht
baken van buitengewone afmetingen is geheel
en al door Chicagosche ingenieurs gecon
strueerd. Met spanning wordt de inwerkingstel
ling verwacht.
De reflector van deze lichtbron is zoo krach
tig, dat het licht des nachts op een afstand van
70 kilometer duidelijk gezien kan worden, zoo
dat de piloten der nachtvliegtuigen buitenge
woon gemakkelijk den weg zullen kunnen vin
den. Chicago heeft zichzelve overtroffen door
de constructie van genoemde wonderlamp, die,
wanneer zij in werking gesteld kan worden, een
lichtsterkte van ongeveer drie billioen kaarsen
zal hebben.
Drie billioen kaarsen! Kan men zich een
voorstelling vormen van den gloed die wordt
verspreid?
Alle aardsche lichtbronnen lijken naast dezen
lichtkolossus uiterst klein. Een goede straat
lantaarn straalt slechts weinig meer dan een
licht van 1000 kaarsen uit en zelfs de machtig
ste reflectors der bekende Europeesche vuur
torens stralen een licht uit van niet meer dan
twee tot drie milliard kaarssterkte. Al deze
vuurtorens worden, in den letterlijken zin des
woords, hemelhoog door het lichtbaken van
Chicago overtroffen, want de kracht van dezen
reflector overbrugt zelfs den afstand tusschen
de aarde en haar dichtstbijzijnde hemelsche
buurvrouw, de maan. Een hypothetische maan
bewoner, die vanaf den top van een der maan
bergen de donkere (nacht) helft van de aarde
observeeren zou, zou waarschijnlijk met het
bloote oog, althans zeker met een gewonen
tooneelkijker, den lichtkrans van den reflector
nog als een sterretje kunnen zien.
De auto's staan gereed en nauwelijks heeft de koning de
bel geluid of er wordt vol gas gegeven en do auto's suisden weg.
Dat was geen slakkengangetje.
Er wérd zeer gevaarlijk over de bochten gereden. Nog kon
men niet zeggen welke auto het zou winnen. En de prinses,
die zeer gevoelig was, zeide: „Ik houd mijn hart vast van
angst." Het was een wedstrijd over honderd K.M., een groote
afstand voor slakken, als ze dien te voet moesten afleggen,
maar niet zooveel als je in een auto rijdt.
Met een gezicht als een oorworm stond
Oscar Bender Jr. voor het Winterfield-
Station. De ouderwetsche ideeën van z'n
vader maakten hem zenuwachtig. Kon de ouwe
heer dan niet begrijpen, dat een jongmensch,
dat met z'n tijd meeging, niet met een wagen
van 1933 kan rijden? Een wagen zonder stroom
lijn? Neen, met die ouwe rammelkast kon hij
onmogelijk bij de Trevians aankomen, 't Heele
gezelschap zou hem uitlachen en niet het
minst Ethel. Enfin, dan moest hij maar met
den trein naar Ballmehapple gaan. Maar 't was
en bleef een schandaal. Een behoorlijke Nash
kostte slechts 4000 dollar en de ouwe heer wilde
dat onnoozele bedrag maar niet opdokken. Ja,
Oscar Bender Jr. was nijdig.... woedend.
Maarwas dat Vivian niet in die licht
blauwe Pontiac? Ja, zij was het. Oscar wuifde
met z'n hoed, de wagen stopte. Vivian ging ook
inaar de Trevians, Oscar stelde hem op de
hoogte van z'n pijnlijke situatie. Natuurlijk
noodigde Vivian hem direct uit om mee te
rijden.
Oscar slaakte een zucht van verlichting. Hij
had geboft! Het nu waardeloos geworden
plaatskaartje naar Ballmehapple wierp hij
achteloos op straat en stapte in de Pontiac.
Omzichtig keek Aser Peck om zich heen of
iemand hem zag. Gelukkig, niemand in de
buurt. Snel raapte hij het plaatskaartje op en
keek er naarBallmehapple. Hij moest er
overmorgen naar toe voor zaken en 't kaartje
was de heele week geldig. Het kwam hem uit
stekend van pas. Aser legde het in z'n porte
feuille, stak 'n sigaar op en liep, in gedachten
verzonken, de vier en vijftigste straat in.
Iedereen dacht, dat Aser Peck een zeer wel
gesteld man was, omdat hij een kantoor had,
waar zeven typistes werkten en omdat z'n
firma wegens d'r prompte betalingen goed aan
geschreven stond. Niemand had er het flauwste
begrip van, hoe hij er eigenlijk voor stond. Als
dat zoo met z'n zaken doorging, zou hij zijn
kinderen niet eens met de vacantie naar buiten
kunnen sturen. Het was nu al zoover met hem
gekomen, dat hij het toeval zegende, dat hem
een spoorkaartje naar Ballmehapple had doen
vinden, zoodat hij een armzalige vier dollars
kon uitsparen.
Hij was nu bij 't kantoor van z'n rechtsge
leerden raadsman gekomen. In gepeins verzon
ken gooide hij z'n half opgerookte sigaar weg
en liet zich door den liftjongen naar de zeven
tiende etage brengen.
Luc Hayton was al een goed eind op weg
naar 't Jersey-park toen hij het vrij groote
sigareneindje voor zich op 't trottoir zag liggen.
Hij zou er z'n lunch mee kunnen besluiten.
Geld om een behoorlijke sigaar te koopen had
Luc niet. Als assistentteekenaar bij een bouw
kundige verdiende hij dertig dollars in de
maand. Daarmee kon hij zelfs geen kleine
sprongen maken.
In 't Jersey-park gekomen, zocht hij een rus
tige bank uit, om op z'n gemak z'n boterham te
eten. Vóór de crisis, waaraan maar geen einde
scheen te komen, was hij steeds in een buffeta
ria gegaan en had daar een warm hapje met
een kop koffie en een sigaar na gebruikt. Maar
nu ging dat niet meer en moest dat maar zoo.
Hij at de eene boterham na de andere met een
uitstekenden eetlust. Een flink kwartier later
stond hij op om nog wat te gaan wandelen en
om het gevonden eind sigaar op te rooken, dat
hem door een gelukkig toeval in den schoot
was geworpen. Eén boterham met kaas liet hij
op de bank achter. Hij had er zes gegeten.
Zoo maar niet
direct kon Sam j
Quills er toe be- i t-a
steken. Hij was
nog niet zoo lang werkloos en tot zoo iets gaat
men niet gemakkelijk over. Maar Sam had hon
ger en die boterham naast hem zag er meer
dan smakelijk uit. Een vlugge greep en hij hapte
gulzig in het dik met kaas belegde brood. Bij
eiken hap voelde hij z'n moed herleven. Was
hem voor morgen geen werk in 't uitzicht ge
steld? Vooruit, moed gehouden Sam en 't hoofd
omhoog! Morgen wordt het beter!
Een man, voor 't raam van een der prachtige
villa's in 't park gezeten, keek naar 't eten van
Sam Quills. Begeerig, ja met onverholen nijd,
volgden z'n oogen eiken hap, die in den mond
van den werklooze verdween. Eensklaps draaide
de man verstoord het hoofd om. 't Was hem
niet mogelijk, dit tafereel nog langer aan te
zien.
Het was Roger Sedley, een der rijkste man
nen van de Vereenigde Staten. In een kwart
eeuw had hij 250 millioen bij elkaar kunnen
krijgen. Z'n gezondheid echter was voor goed
geknakt. In de laatste vijf jaren kon hij slechts
vloeibaar voedsel, in kleine beetjes, tot zich
nemen. Was hij niet de armste van de vier?
Mag de techniek dan al met recht trotsch zijn
op deze bewonderenswaardige prestatie, ver
geleken met de natuurlijke lichtwonderen van
het heelal blijft zij klein en nietig. Drie billioen
kaarsen, dat is veel, doch duizend quadril-
lioenen, dat is toch nog iets meer. Dit is na
melijk de grootte van de lichtsterkte van onze
zon, deze eeuwige lichtbron, naast welke het
Chicagosche lichtwonder als een vonkje van
een lucifer schijnt. Meer dan driehonderd bil
lioen van dergelijke reflectors zouden tot een
batterij vereenigd moeten worden om het
licht te evenaren dat de zon sinds onheuglijke
tijden door het donkere wereldruim verspreidt.
Er is echter steeds baas boven baas en onze
zon is bij lange niet „het" lichtwonder van het
heelal. De helderste ons bekende ster in het
heelal, de ster Sigma Doradus (in schijn slechts
een vonkje aan den hemel) heeft een licht-
kracht, die bijne driehonderdduizend maal zoo
groot is als die van onze zon. Indien wij, zooals
tevoren met het lichtbaken van Chicago, een
vergelijking maken met het zonlicht, dan zou
het licht van de zon naast de schittering van
genoemde ster niet heller schijnen dan dat
van een bescheiden electrische zaklantaarn.
Het spreekt vanzelf, dat zich in het heelal
ook een groot aantal zwakkere lichtbronnen
bevinden. Zoo is de lichtkracht van een ster,
die in de astronomische registers onder den
naam van Wolf 359 te boek staat, vijftigduizend
maal zwakker dan die van onze zon. Wanneer
onze zon naast de lichtkracht van Sigma Dora
dus een bescheiden electrisch zaklampje lijkt,
zoo komt bovengenoemde ster dan hoogstens
voor als een glimworpje in het heelal. Waar
blijft dan de sterkste door menschenhanden
gebouwde lichtbron? Deze zou slinken tot een
vonkje zoo zwak, dat men het slechts onder
de sterkste microscoop zou kunnen ontdekken.
Alles is betrekkelijk in het heelal en het ge
heim ervan kent alleen Degene die het heelal
voortbracht.
Admiraal Sir Edward R. G. R. Evans zal
tegen het eind van dit jaar den actieven
dienst verlaten, omdat hij de „leeftijds
grens" bereikt heeft. Dat wil zeggen: hij is 57,
hetgeen voor op één- na-den- hoogsten rang in
de Britsche marine zeker niet oud is. (De hoog
ste rang, welke vergeleken kan worden met het
veldmaarschalkschap, is die van „Admiral of
the Fleet"). Klaarblijkelijk verlaat Admiraal
Evans, ondanks zijn niet hoogen leeftijd, den
actieven dienst op grond van een besluit,
krachtens hetwelk plaats gemaakt moet worden
voor jongere officieren.
De eigenlijke „leeftijdsgrens" voor admiraals
en vice-admiraals is 65, en verscheidenen in ac
tieven dienst zijn dan ook ouder dan Admiraal
Evans. Admiraal de Graaf van Cork en Orzery,
die opperbevelhebber is te Portsmouth, is 64.
Admiraal Evans is een van Engelands be-
iOrider God geen gezag.
kendste zee-officieren. Men kent hem vooral
onder den naam „Evans of the Broke". Gedu
rende den wereldoorlog voerde hij namelijk het
bevel over een patrouille torpedojagers, welke
de Straat van Dover bewaakte; zijn eigen tor
pedojager heette de „Broke", en werd, evenals
zijn commandant, beroemd toen zij met een
ander schip, de „Swift", den strijd aanbond
met zes Duitsche torpedojagers, die plotseling
uit den mist te voorschijn kwamen om een aan
val op Dover te ondernemen. De twee Britsche
schepen versloegen de zes Duitsche.
Maar reeds als zeer jonge man had Evans
vermaardheid verworven door zijn deelname aan
twee Zuidpooltcchten; eerst aan boord van de
„Morning", welke uitgezonden was om de „Dis
covery" van Kapt. Scott op te sporen; later als
onderbevelhebber van Scott bij diens nieuwe
expeditie, na Scotts dood in 1913, als aanvoer
der.
In 1933 deed Admiraal Evans opnieuw veel
van zich spreken, doordat hij, als bevelhebber
van het eskader in de Zuid-Afrikaansche wa
teren, met gewapend eskorte door Bechuana-
land trok, om daar recht te spreken over het
inlandsche hoofd Tshekedi, die een blanke ge
tuchtigd had. Hij zette Tshekedi af en daar
deze een Christen en de zoon van een beroemd
Christelijk hoofdman was, verwekte dit besluit
een storm van verontwaardiging in protestant-
sche kringen in Engeland.
Admiraal Evans is zeker een van de merk
waardigste en aantrekkelijkste figuren, welke ae
Britsche marine in onzen tijd voortgebracht
heeft. Thans is hij opperbevelhebber van de
Nore, een der groote Britsche marinebases. Toen
hij dezer dagen een bezoek bracht aan het op
leidingsschip Exmouth, dat nabij Grays, even
ten westen van Tilbury, ligt, kondigde hij aan
dat hij zich aan het eind van het jaar uit den
dienst zou terugtrekken.
„Ik ben 57", zeide hij, „maar naar mijn bloed
en spieren ben ik 37, en in mijn kennis van do
wereld 97. Ondanks mijn hoogen leeftijd heb
ik volstrekt geen lust den dienst uit te gaan.
Maar ik denk dat mijn plaats ingenomen zal
worden door iemand, die een eind jonger is;
dat is nu eenmaal onze prettige gewoonte."
Toen zijn toespraak tot de jongens geëindigd
was, boog hij voorover, hield zijn degen met een
hand op, raakte met de andere hand het dek,
dat nat en glibberig was, en hield zich op één
hand rustend, in evenwicht. Hierop volgden nog
verscheidene oefeningen, waartegen vele jon
geren opgezien zouden hebben.
„Kijk eens aan", zeide hij, toen hij weer
overeind stond, „sommigen van ons oudjes zijn
precies zoo flink als jelui, jongens en ik
hijg er zelfs niet van."
Men kan Engeland geluk wenschen met een
admiraal als Evans of the Broke, maar niet met
zijn leeftijdsgrens-beginselen!
A A TJ M fV T TT1 J O op dit blad zijn ingevolge de verzekerings voorwaarden tegen
I j I /Aüvy i 11 1 l_i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
by een ongeval met
doodeiyken afloop
by verlies van een hand.
een voet of een oog.
46
„O Greta, het geeft niet of ik al probeer flink
te zijn. Mijn hart is gebroken," fluisterde ze
zwakjes. „Het is gebroken, Greta. Ik had hem
lief, ik heb hem nog lief. En hij zei me, dat hij
mij liefhad en dat hij niemand anders wilde
trouwen dan mij, zelfs niet om Latcham. te red
den! En nu nu Greta zijn alle mannen
zoo? Vergeten ze alles in een paar weken?" en
ze greep Greta's arm vast, terwijl zij haar bleelf,
vertrokken gezichtje verborg, voor de oogen, die
vol tranen stonden en haar medelijdend aan
zagen.
„Stil, stil nu," fluisterde Greta. „Misschien
berust alles op een vergissing!"
Lorrie lachte bitter, wanhopig.
„Neen, 't is geen vergissing!" zei ze met een
drogen snik. „Ik zie al hoe het gebeurd is.
Ik begrijp best hoe ze hem hebben gevangen.
Gevangen, hooi je Greta! Als hij hier bij mij
was gebleven, zou ik hem behouden hebben.
Maar ze hebben hem van me weggehaald en in
haar armen gedreven en en ze heeft hem van
mij gestolen!"
Een oogenblik zwegen ze. Geen traan kwam
in de hooggebrande oogen om het gloeiende,
pijnlijke hart te verzachten
„Wat kan ik zeggen, Lorrie, lieveling, lieve
ling! Arm kind! Ik heb het nooit vermoed! O
Lorrie, de hemel zal hem straffen!"
„Neen, dat zal de hemel niet," antwoordde
de heesche, verstikte stem. „Mannen worden
nooit voor zooiets gestraft. Hij zal haar en haar
geld trouwen en gelukkig zijn. Zij zal hem
mettertijd leeren om haar lief te hebben, ter
wijl ik ik o Greta, als ik maar kon ster
ven!"
„Arme Lorrie. Wanneer wanneer is dit
tusschen jullie gebeurd?"
Lorrie streek met een rustelooze, onge
duldige beweging de haren uit haar gezicht.
„Wanneer? Jaren geleden! Eeuwen gele
den! Neen; pas een paar weken geleden! een
paar weken! De avond van de wedrennen! O
hemel!" en ze bedekte haar gelaat met haar
handen met een wanhopig gebaar. „Ik zie hem
nog. Ik hoor nog ieder woord, dat hij zei. Het
was voor het eerst, dat iemand zoo tegen me
sprak" met een bitteren glimlach „en ik
zal het wel niet spoedig vergeten! Maar hij
heeft het vergeten en al heel gauw!"
„Hij is wreed en slecht," zei Greta veront
waardigd.
Lorrie hief haar hoofd op en zei met vlam
mende oogen:
„Hoe durf je dat te zeggen? Wreed, slecht?
Neen! Het is zijn schuld niet, het is hun
schuld de schuld van dien wreeden, ouden
vader van hem en van haar van Diana Mei
ford. O Greta, je mag geen woord kwaad van
hem zeggen. Hij zou mij zijn blijven liefhebben,
als ze hem niet weg hadden gehaald! Het was
zijn schuld niet en de mijne ook niet, maar
maar het was het noodlot!" Een oogenblik
zweg ze, toen keek ze vermoeid rond.
„En wat moet ik nu doen? Zeg het me eens,
Greta? Ik kan niet" huiverde ze „de
dagen blijven doorleven en steeds denken, den
ken! Greta, wat zal ik doen? O, kon ik maar
doodgaan! Wat is het nut van te leven wanneer
je hart is gebroken en je leven voorbij is!"
„Lieveling, je leven is, de hemel zij gedankt,
nog niet voorbij!" fluisterde Greta, terwijl ze
beschermend over de zijden haren streek; maar
Lorrie duwde haar hand weg.
„Ga niet tegen me preeken, Greta. Dat kan
ik niet verdragen. Je bedoelt het goed, dat weet
ik wel enen ik ben je toch wel dankbaar;
maar preeken is nutteloos. Met preeken krijg
je hem niet terug en dat is het eenige wat mij
zou kunnen helpen! Neen, hij komt nooit
terug!" zei ze met een wanhopige zucht.
„Nooit, nooit, nooit! O Guy, als ik maar ge
storven was voor je dien avond met me gespro
ken had! Zie je" vervolgde ze smartelijk
„ik wist niet, hoe het met my stond voor hij
sprak. Ik had hem lief; o ja, ik had hem al
lang lief al dagen tevoren. Maar toen hij
sprak, toen hij zijn- armen om mij heen sloeg
en me kuste Zij zweeg en er ging een rilling
door haar heen. „Greta!" fluisterde ze heesch
en droog, „nu zal hij Diana kussen en mij niet
mij niet!" en ze verborg haar gelaat.
Wat kon Greta doen? Wat zouden de besten
van ons op zoo'n oogenblik gedaan hebben als
alleen geduld prediken voor het gepijnigd hart?
En Lorrie wilde niet, dat ze zou preeken!
„Ga naar boven, naar je kamer, liefje! Ga
wat liggen, lieveling?" zei Greta, die angstig
werd.
„Ga wat liggen!" spotte Lorrie. „Waarom
zou ik gaan liggen. Ik ben niet ziek. Ik heb
geen hoofdpijn! Al ging ik liggen tot den dag
van mijn dood, dan zou het verleden niet terug-
keeren. Denk je," vroeg ze scherp, „dat ik in
bed ga liggen en het verlaten meisje ipelen,
dat ik mijn hoofd als een treurwilg zal laten
hangen en huilen tot ik niet meer kan? Dan
ken je me slecht!" En ze uitte een kort hard
lachje.
„Neen, ik zou nog liever! Ik zal ze in mijn
hart laten kijken, en alle vrouwen van Carshal
me laten uitlachen! Geef me geef me
een glas wijn!" en ze duwde Greta van zich
weg.
Greta ging naar het buffet en deed droevig,
wat haar gevraagd was. Haar hand beefde
meer dan die van Lorrie, toen deze het glas
aannam en ledigde.
„Zoo! Nu ben ik beter," lachte ze geforceerd
en er kwam een blos op het strakke, bleeke
gezichtje. „Hij had haar lief en hij reed heen!
Ik lachte het verlaten meisje in het gedicht
altijd uit, Greta. maar nu het mijzelf overkomt,
moet ik toch heelemaal niet lachen. Zie ik er
uit als een verlaten meisje, zie ik er uit als
iemand" ze zweeg toen en werd vuurrood
„als iemand die ze hebben laten zitten?"
Greta zag haar medelijdend aan, een en al
liefde.
„Ga nu naar je kamer om wat te rusten,
lieveling," fluisterde ze, maar Lorrie keerde zich
ongeduldig om.
„Neen, dank je wel. Dan gaat Jack zich
weer afvragen, wat er toch eigenlijk aan de
hand is.
„Als Jack het wist," zei Greta en haar lief
gezicht werd rood en boos, als Jack het wist,
zou lord Kendale nog niet gelukkig zijn,
Lorrie."
Lorrie schrok op en greep haar arm vast.
„Greta, Jack moet er niets van weten.
Niemand moet het weten. Hoor je me. Denk
er om" ging ze haastig verder niemand
moet het weten. Er moet geen geen ruzie
tusschen Jack en Guy ik bedoel, lord Kendale
komen! Neen, het is zijn schuld niet ik
heb evenveel schuld als hij! Het is alleen de
schuld van het noodlot! Jack moet het niet
weten en paps niet, niemand. Alleen jij en ik,
Greta; en ik wou, dat ik het je niet verteld
had. Maar en haar lippen beefden „het
was te veel om het alleen te dragen!"
Greta sloeg haar armen met een moederlijk
gebaar om Lorrie's slanke figuurtje en trok het
mooie gebogen hoofdje aan haar borst.
„O lieveling, had ik het maar eerder geweten!
Wat heb ik een hoop nare dingen gezegd, om
dat ik het niet wist! Wat moet ik je arme
hartje een pijn gedaan hebben!"
„Het hindert niet," antwoordde Lorrie moe.
„Mijn arme hart, zooals jij het noemt, doet nu
geen pijn meer. Het is versuft en en dood.
Stil wat is dat?" want er klonken voet
stappen op het grint buiten.
Greta keek haastig naar buiten. „Het is
Seymour Meiford," zei ze waarschuwend. „Ga
mee, lieveling!" Maar het was al te laat, want
Seymour Meiford deed de deur open.
„Neem mij niet kwalijk," zei hij tegen Greta,
maar intusschen nam hij Lorrie brutaal op,
die hem haar rug had toegekeerd. „Ik dacht,
dat mijnheer Latimer hier was."
„Ik zal hem halen," zei Greta, „ga je mee,
Lorrie?"
In Lorrie was een geest van verzet en kop
pigheid gevaren.
„Neen," zei ze langzaam en terwijl ze naar de
piano ging, begon ze luid en wild te spelen.
Seymour Meiford stond haar van onder zijn
halfgesloten oogleden aan te kijken, zijn blanke
handen hielden op zijn rug zijn hoed stevig
omklemd. Geen trek op het lieve, bleeke ge
zichtje ontging hem; hij wist heel goed, wat die
donkere schaduwen onder haar oogen, die
bleeke lippen, beteekenden en hij wist, dat de
tijd was gekomen, dat hij zijn hand slechts
had uit te strekken om den prijs te grijpen,
waarvoor hij had geïntrigeerd.
„Dat is een forsch stuk muziek, juffrouw
Latimer," zei hij, terwijl hij wat dichter bij de
piano kwam.
„Ja," zei Lorrie kortaf, terwijl haar hand
woeste accoorden op de toetsen sloeg.
,,H°e heet het?" vroeg hij.
„U moet luider spreken! Ik versta u niet,"
zei ze.
Hij herhaalde de vraag en kwam nog dich
terbij, zoodat hij vlak bij haar elleboog stond
en zijn oogen in het treurige bleeke gezichtje
keken.
(Wordt vervolgd)