Het gesprek van den dag te Berlijn De avonturen van een verkeersagent je i wtfiaal van den day d; ALLE ABONNÉ'S F 250.- ORRIE WAT DENKT U, KOMT ER OORLOG? Het tin DINSDAG 2 AUGUSTUS 1938 Een der oudste metalen e optimist is een beter hervormer J dan de pessimist. AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES GAR VICE „Ga niet heelemaal bij de pakken neerzitten,. (Van onzen Berlijnsche correspondent). Het is nog zoo heel lang geleden, het was namelijk tijdens den wereldoorlog; dat menige verveelde Amsterdamsche koopman rondliep met een nogal opvallend groot schildje op zijn revers. „Praat me niet over den oorlog!" stond daar duidelijk leesbaar cp. Ook in Duitschland waren die schildjes be kend. Niet zoozeer doordat er heele massa's Duitschers in die dagen voor zaken en ook wel om „even uit te blazen" naar den neutra len nabuur in het Westen overkwamen, dan wel doordat men ze in Duitschland zelf be wonderen kon. Het spreekt vanzelf, dat ze niet door Duitschers gedragen werden. Zooiets ware niet alleen wat cru geweest, het zou al te makkelijk uitgelegd zijn als défaitisme. Neen, het waren de Amerikanen, die met deze schildjes rondliepen. Ook thans wordt daar nog ever gesproken. En als een zeer bij zonder staaltje van het meest onvervalschte Angelsaksische flegma beschouwt men het, dat het Amerikaansche consulaat die leuze zelfs tot devies verheven had. In alle voor het publiek toegankelijke vertrekken stond het met grocte letters op den wand geschilderd: „Please, don 't speak me of the warl" Schrijver dezes betreurt het, dat hij zijn schildje roekeloos heeft weggeworpen. Onze grootmoeders hadden tóch gelijk met die man den en kisten vol oude lorren op zolder. „He" staat niemand in den weg en wie weet, mis schien komt het nog eens van pas!" Maar wie had er in 1919 ook gedacht, ja, wie had er in 1919 kunnen denken, dat neg geen twintig ja ren later vrijwel iedereen het gebruikelijke „Hoe gaat het er mee?" zou inslikken om meteen maar met de deur in huis te vallen: „Wat denkt u, komt er oorlog?" Of de Duitschers van vandaag dan naar een nieuwen „frisschen, fröhlichen Krieg" of min stens naar een verbeten revanche verlangen? Neen, duizend maal neen. Wij herhalen, wat wy al meermalen betoogd hebben. In het ge heel gezien snakt er geen grocte Europeesche natie zoozeer naar den vrede als de Duitsche. Na de nog steeds zoo luidruchtig gevierde overwinning van Vittorio Veneto, na den val van Addis Abeba en ook na de hoog bezongen successen der „Azuren Pijlen" in Spanje kan men ontegenzeglijk beweren, dat er onder een goed deel van het Italiaansche volk een zekere „Kom maar op ("-stemming heerscht. De gemiddelde Engelschman vat de zaak scep tischer op, maar hij voelt zich niettemin sterk in zijn geloof, dat „Brittannië altijd den laatsten slag wint". Den Franschman is de „Victoire" nog het minst naar het hoofd ge stegen. Daarvoor was ze te duur. Maar na tuurlijk, als die anderen het willen, dan kun nen ze voor den tweeden keer de volle laag krijgen! voor den Duitseher staat er slechts één ding oncmstootelijk vast, namelijk dat een oorlog tot eiken prijs vermeden moet worden. Deze overtuiging is zeker niet gebaseerd op lafheid. De moed zit den Duitschers niet in de knieën. Iedere oudstrijder zal het u vertel len, dat het aan het front „erg meevalt". Zeker, er is een boel beroerdigheid, maar daar staan dan ook zooveel echte' kameraadschap, echte voldoening en echte vroolijkheid tegen over. En degenen, die er den vcrigen keer zon der kleerscheuren af kwamen? Flinke, ste vige, gezonde kerels zijn het, die voor de nieuwe generatie geen stap op zij hoeven te gaan. En de Duitsche soldaat is goed. Het Duitsche volk is ook goed. En ondanks het gebrek aan grondstoffen zullen de vliegtuigen en tanks en kanonnen der herrezen weer macht wel niet uit kunsthars vervaardigd zijn! Neen, bang zijn ze niet. Maar ze weten het te zeker„Das dicke Ende kommt nach!" Revolutie. Hongersnood. Bedelaarsarmoede door de inflatie. Verknechting aan het buiten land door onbetaalbare schulden. De grievend- ste vernederingen door de overwinnaars. Be- staansonzekerheid. Werkloosheid. Tenslotte een regiem, dat er. nu ja, wezen moet, omdat er anders heelemaal geen spaan van terecht zou komen, maar dat toch dagelijks doet te rugdenken en doet terugverlangen naar de vleeschpotten van 1913, toen het Duitsche volk zich een levenspeil veroverd had, waar de Amerikaan zijn vingers aan af kon likken. Neen, geen angst, doch bittere ervaring. Want welke redelijke kans heeft in de toe komst de overwinnaar, dat hij er een grein beter aan toe zal zijn dan de overwonnene? De Duitsche pers is den laatsten tijd luidruchtiger dan ooit. Men kan het een der kenmerkende eigenschappen noemer, van de kranten in het Derde Rijk, dat de kop pen nooit den inhoud dekken van de beschou wingen of berichten, die er onder staan, en daarmee zelfs dikwijls in lijnrechte tegen spraak zijn. Wie op zijn gemak een kranten stalletje afneust en stuk voor stuk de opschrif ten leest, die zich in bloedig rood en dreigend zwart aan hem opdringen, komt onwillekeu rig op de gedachte, dat hij zijn „Groschen" beter nog even bewaren kan, tot de volgende editie komt, die dan het mobilisatiebevel wel zal bevatten. Waagt men er echter een mark aan en koopt men al die klaarblijkelijke jobstijdingen om ze thuis eens rustig door te lezen, dan con stateert men, tenminste als men niet een totale leek is in deze soort van revolverjour- ralistiek; dat de scribenten achter veel pa thos, holle rethoriek, generalisatie, gescheld en woordgedaver geen andere overtuiging ver bergen dan die, welke in heel het Duitsche volk leeft: De absolute noodzakelijkheid om tot eiken prijs een oorlog te vermijden en een eervollen vrede te verzekeren. Waarom men dat niet op zakelijken, beza- digden toon kan zeggen? Wy weten geen ant woord op die vraag. Wij staan voor hetzelfde raadsel. „C'est ie ton qui fait la musique," zegt een oude wijsheid. Wij zouden daaraan kunnen toevoegen: „En het is de mentaliteit, die den toon bepaalt." Op den vorm, waarin de Duit sche krantenschrijvers zich meenen te moeten uitdrukken, zullen wij niet verder ingaan. Doch wèl zij hier de grootste fout der Duit sche pers genoemd: Zij generaliseert te veel. Onwillekeurig denken wij hier aan twee recen te gevallen, die in dit betoog passen, daar ze zoo typeerend zijn. Ongeveer twee maanden geleden werd te Berlijn wegens hoogverraad een man ter dood gebracht, die ten onzent als Nederlander gold, doch in Duitschland als Duitseher beschouwd werd. Toen tenslotte zijn hoofd onder de bijl van den scherprechter viel, lag het voor de hand, dat de vaderlandsche dagbladen zich daar uitvoeriger mee bezighielden dan zij in den regel plegen te doen, wanneer er ergens in het buitenland een doodvonnis voltrokken wordt. En daar verscheen nu plotseling in het cffi- cieele partijorgaan, de „Völkischer Beobachter", een artikel, dat op een geweldige manier uit pakte tegen de Nederlandsche pers, die niet al leen in deze kwestie, doch ook nog in een heeleboel andere kwesties niets anders deed dan de Nederlandsche openbare meening altijd maar weer op te zetten tegen Duitschland. Het arti kel sloot ongeveer in dezen trant: Ziehier onze laatste waarschuwing, wordt dat niet oogenblik- kelijk anders, dan zullen wij jullie wel weten te krijgen door economische sancties! En waar haalde de „Völkischer Beobachter" 't bewijs vandaan, dat „de Nederlandsche pers" het Nederlandsche volk met alle geweld pro beert op te hitsen tegen Duitschland? Schrikt u nietUit het communistische „Volksdag blad" en de socialistische Haagsche „Vooruit". Een paar weken geleden werd aan het Duit sche publiek meegedeeld, dat het Nederlandsche volk in verzet begon te komen tegen het feit. dat de zoogenaamde nationale film „Veertig Jaren" in wezen niets anders beteekent dan de handige truc van een troep joden, die op een makkelijke manier een bom duiten willen ver dienen. En nu moet men niet denken, dat de Duitsche kranten dit sensationeel gebeuren uit hun duim gezegen hebben, o neen! Ze citeerden slechts „de Nederlandsche pers". In dit geval het zich noemende „Nationale Dagblad". De Duitsche pers ontkent bewust 't bestaan van allerlei schakeeringen in de uitingen der openbare meening buiten de grenzen. Wü kunnen althans niet aannemen, dat zy ter goeder trouw dwaalt en in de eerlijke veronder stelling verkeert, dat men in Frankrijk, Enge land en elders maar één enkele krant hoeft re leven om precies te weten, wat er in alle an dere ook staat, zooals dat in Duitschland het geval is. De Duitsche pers zcekt nu dagelijks juist die buitenlandsche bladen op, welke leve ren wat zij zoekt, hetzij in gunstigen of in on- gunstigen zin. Is er in Duitschland iets aan her handje, waarover men graag een paar vriende- lyke woorden uit het buitenland heeft, dan ver tegenwoordigt de „Daily Mail" de Engelsche, de „Jour" of de „Action Frangaise" de Fransche pers. Zoekt men ruzie, dan bestaat de Engel sche pers voor een dag uit de „Daily Herald" of de „Manchester Guardian" of de „Star" en- zoovoorts. Wat Frankrijk betreft, één nummer van de „Oeuvre" of de „Epoque" of de „Popu laire" of de „Humanité" is natuurlijk steeds voldoende om twee Duitsche kranten met ver ontwaardigde polemieken te vullen. Dat de Duitsche pers de opdracht heeft, op de meest ondubbelzinnige wyze af te rekenen met al degenen, die het op het oogenblik ge kleed sehynen te vinden te staan om met het zoo gevaarlijke woordje „oorlog" te spelen, en telkens en telkens weer den wil tot vrede van de Duitsche regeering te verkondigen, is iets, waarover men zich niet genoeg verheugen kan. Maar eisch niet de onverbiddelijke conse quentie van dien wil tot vrede, dat men in de eerste plaats ophoudt, de eigen openbare mee ning al feller en feller op te zweepen tegen an dere volken, die niet gerekend kunnen worden als één man te staan achter hetgeen een of ander, dikwijls o zoo klein en onbeteekenend krantje afdrukt. Tenslotte bereikt men het tegendeel van wat men nastreeft, namelyk een soort paniekstem ming. En nu mogen de leiding gevende krach ten in totale staten al gedreven worden door iets hetwelk men met het woord „dynamiek" ongetwijfeld meer zoekt te verontschuldigen dan te verklaren, dit neemt toch niet weg, dat breede lagen van het Duitsche volk een te goe den smaak hebben om de grove, taal hunner kranten te slikken. Het is een gedenkwaardig oogenblik ge weest in onze beschavingsgeschiedenis, het moment, waarop de mensch ontdekte een metaal voor zijn gebruik te kunnen aan wenden. Onafzienbare mogelijkheden openden zich toen voor hem, mogelykheden die hij in de verste verte natuurlyk niet kon overzien, nog minder hun beteekenis waardeeren. Het oudst bekende metaal was evenwel niet tin, het metaal waaraan wij onze aandacht willen wij den, doch koper, dat zijn naam via het Latyn- sche cuprum ontleent aan het eiland Cyprus, dat aan Aphrodite was toegewijd, Aphrodite, die daarom ook den bijnaam Kypria droeg. Dit metaal, dat zoo gemakkelijk te delven was en te behandelen, is het eerste geweest dat men- schenhanden ooit bewerkt hebben. Reeds 4000 jaren voor Christus werd het vermoedelyk al gebruikt. Doch ook het tin is reeds zeer lang bekend. Een tijd lang gebruikte men onvermengd koper. Het was evenwel te zacht om voor veel andere dingen dan versieringen te worden gebruikt, hoewel er toch ook wapens van werden ver vaardigd. Een stuk koud, behamerd ruw koper is echter geen groote vooruitgang tegenover het steenen materiaal waarover men reeds de be schikking had. Eerst toen het brons was uitge vonden, was men een grooten stap vooruit. Het denkbeeld om deze twee metalen samen te „lartelijk donk „uit naam van all* „leden der groote „hondenfamilie „voor het trapje op „uw voetrem, zoodat „het leven van een „mijner, soms erg „roekelooze, neven „niet voortijdig „wordt afgesneden. smelten, in de hoop hun afzonderlijke kwali teiten te verbeteren, zou beslist listig te noe men zijn. Het staat echter wel vast, dat het brons eigenlijk niet uitgevonden is, het is ont dekt. Cassiteriet, een tinzout, komt in sommi ge gevallen samen met koper voor en bij smel ting ontstaat een natuurlijk alliage, dat tal van begeerde eigenschappen bezat. Langzamerhand eerst bleek, dat een alliage met 10 pCt. tin het beste brons opleverde. De menschheid was in het Bronzen Tijdperk getreden en het heeft geduurd tot 1200 a 1000 jaar voor Christus, voordat men het verstond, het yzer te bewerken en men van het IJzeren. Tijdperk kon spreken. Dit beteekent in de verste verte niet, dat er geen brons meer in de wereld gebruikt werd. Nu, na 3000 jaar, zijn onze hyper-moderne bronzen ramen daar, om te bewijzen dat deze opvatting onjuist is. Geleidelijk aan ontdekte de zich steeds verder ontwikkelende primitieve industrie, al maar meer gebruiksmogelijkheden voor het metaal tin, ook in zuiveren toestand, zoodat het aan tal toepassingsmogelijkheden thans legio is. Deze veelzijdigheid van tin is zeer merkwaar dig en heeft het tin in onzen tijd weer opnieuw gemaakt tot een der grondstoffen, die voor onze beschaving onontbeerlijk zijn. Zoo wordt het gebruikt in soldeersels voor het aanhechten van stukken lood en koper, en is zoodoende van het grootste belang voor de electro-technische industrie en ook voor de automobielindustrie. Een soldeersel is een betrekkelijk kleine hoe veelheid metaal, toch wordt voor de productie van soldeermetaal jaarlijks ongeveer 18.000 ton tin verbruikt! Men vindt tinlegeeringen als lettermateriaal voor drukkerijen. Drukletters bevatten 2 tot 20 pCt. tin en voorts 10 tot 30 pCt. antimoon en lood. Ook de chemische industrie gebruikt tin. Tinchloride speelt bijvoorbeeld een rol bij de vervaardiging van kunstzijde. Doch het allervoornaamste gebruik is wel de vervaardiging van blik voor de conserven- industrie. Het feit, dat tin een grooten weer stand toont tegen aantasting door verschillende voedingsstoffen heeft gevoerd tot een zich steeds meer uitbreidend gebruik van blik voor het verpakken van verduurzaamde levensmid delen. Wie denkt hier bijvoorbeeld niet aan het zoo geliefde biertje, dat men in Amerika zelfs in blik verpakt kan krijgen! Daarnaast is nog steeds gebleven het tin in de verschillende bronsvariëteiten, voor standbeelden, voor kerkklokken en voor kanon nen, die alle uit brons gegoten worden. Hier mee zijn echter nog slechts enkele mogelijk heden genoemd. Bedenken wij nog, wat er op de wereld verbruikt wordt aan stanniol of blad tin, aan tubes voor scheerzeep, voor tandpasta en dergelijke, wat al voorwerpen vertind zijn, hoe men tin vindt op salontafels en dressoirs, bij den tandarts als plombe, als smeltproppen bij ketels en brandalarmapparaten, als bijt- middel in de textielindustrie en als troebelings- middel in de email-industrie, dan beseffen wij hoe universeel het gebruik van dit metaal is. En tóch worden er steeds nog weer nieuwe toepas singen gevonden. D. Nu kwam het eekhoorntje dat mededingen Wilde naar een prys. Het houdt het lampje in zyn bek, wat ook was toegestaan. Het was natuurlyk de groote kunst om te zorgen, dat het lampje heel bleef tijdens dfen wedloop. Dat begreep de kikvorsch heel goed en die was zoo leep om een groot blad van een lelie voor het lampje te houden, zoodat het geen last van den wind had en heelemaal heel Weef. Het mas heel stil in de kamer. Heip Holten zat met het avondblad in den salon voor het wyd-geopende raam waardoor de geur van bloeiende bloemen naar binnen streek. Ellen zat aan tafel over een boek gebogen. Als Hein z'n oogen over dit tafereeltje liet rusten, kwam een gelukkig gevoel in hem op. Hoe gezellig was het hier toch. Langzaam, een beetje traag na het avondeten, stak hij een sigaar op en rookte met intens genot. „Zeg lieveling," zeide Ellen, t hoofd wendend. „Wat is er, kindje?" Ze stond van haar stoel op en ging in den anderen zetel by het raam zitten. „Ik weet iets heel leuks „Wat dan?" Met moeite schoof ze den zwaren fauteuil een beetje dichterbij. „Karei en Lotte hebben het laatst ook ge daan. Het heet: karakter analyseeren." „Hoe doe je dat?" vroeg Hein verwonderd. „O, heel eenvoudig. Ieder noemt zijn eigen deugden en fouten op en de ander mag dan daar zijn bezwaren tegen inbrengen." „Maar waar is dat noodig voor?" vroeg Hein lachend. Hy vreesde een addertje onder het gras. Ellen kwam nooit op zulke zonderlinge ge dachten, als ze er niet iets mee voor had. „O, het is vreeselyk amusant," verzekerde El len. „Karei en Lotte hebben er reuzepret mee gehad. Bob Boom was er ook by. Die heeft het me verteld. Toe, laten we het ook eens pro- beeren." „Nou goed, als je dan zoo graag wilt, vooruit maar. Maar denk erom, ik zal je niet sparen, hoor!" „Ik jou evenmin. We mogen zeggen, wat we willen, dat is juist het leukste." „Begin jij dan maar." Hein legde zyn krant weg. „Nee, de man moet altijd beginnen. Jullie leven bewuster dan wij." „Dat beweren jullie tenminste altijd. Nou goed," gaf Hein toe. „Ik zal beginnen. Ik noem eerst mijn deugden. Ik ben een royale kerel, dat zegt tenminste iedereen. Ik ben eerlijk, ver der ben ik goedmoedig en heb ik een mede lijdend hart. Voorts ben ik muzikaal „Dat is geen deugd," viel Ellen in de rede. „dat is een gave." „Goed, dan niet. Ja, verder heb ik geloof ik geen bijzonder voortreffelijke eigenschappen meer. „O ja, ik ben een trouw echtgenoot." „Dat hoort natuurlijk bij de eerlijkheid." „Ja, dat is zoo. Nou, dan weet ik geen deug den meer. Dus nu de fouten. Ik ben niet erg ordelyk. Overal laat ik alles slingeren. Ook zit ik soms wel eens wat lang op de club, maar dat komt nog maar ééns in de week voor. Dan ben ik nu en dan ook wel eens wat opvliegend en onvriendelyk tegen het dienstmeisje, soms ook tegen jou. Maar dat bedoel ik natuurlijk zoo kwaad niet en daarom is dat eigenlijk ook geen ondeugd. Andere fouten en gebreken ken ik niet." „Je karakteristiek is tamelijk nauwkeurig," merkte Ellen gewichtig op. „Maar ik heb er toch nog wat op aan te merken. Eerstens heb je bij je deugden vergeten, dat je zeer vlijtig bent!" Hein voelde zich gevleid. „Royaal en vrygevig ben je. Maar dit royali teit ontaardt bij jou soms in verkwisting." „Maar neem me niet kwalyk „Voor schoenen en kleeren gaf jij veel meer uit, dan noodig is." „Wat dat betreft," meende Hein ontevreden „mag jy „Ik kom direct aan de beurt," sneed Ellen vlug zyn bedenkingen af, „dan kan jij zeggen wat je wilt. Nu mag ik spreken. Ik ben nog niet klaar met jou royaliteit. Die is soms ook niet ver af van opschepperij!' „Zeg, hoor eens, heb je soms nog meer van die gezellige onthullingen?" riep Hein geërgerd. „Ja, ik zie het nu eenmaal zoo," ging Ellen voort, tergend langzaam. „We mogen toch allen zeggen! Natuurlijk ben jij een deftig heer maar heusch.... soms neig je toch een beetje tot opscheppen. Geloof me nou maar." Hein maakte protestbewegingen. „En dan je dassen. Altijd van die opvallende dingen by lichte pakken; eigenlijk ligt daar in iets parvenu-achtigs!" Hein pakte naar zyn das. „Ja, maar deze heb jij me zelf cadeau ge daan!" riep hij triomfantelyk uit. „Omdat ik wist, dat jy hem mooi zou vinden. Anders had ik hem nooit genomen. Nu heb ik, geloof ik, alles genoemd. O ja, je bent ook een beetje bekrompen." „Hoe kom je er bij," riep Hein kregelig uit. „Je bent gek!" „Het blijkt toch uit heel je gedrag. Laatst, toen we in het theater waren, wou je niet heb ben, dat ik zoo luid applaudisseerde, omdat jy je voor de menschen geneerde!" „Omdat dat niets anders dan dikdoenery was!" „Ja, dat noem jij nu zoo. En dan die jurk, die jy zoo vreeselijk vond, toen wy naar het partij tje van Karei en Lotte wilden." „Dat was geen jurk!" verweerde Hein, „dat was een vodje. Je had het in je handtaschje, toen je er mee thuis kwam. Dat bestond alleen uit décolleté!" „Dat geeft niets. Het was heelemaal niet zoo erg. Ze vonden het allemaal éénig!" „Vooral de mannen!" lachte Hein hoonend. „Je bent een engerd," bitste Ellen. „Je weet heel goed, dat ik daar niets om geef. En dat je nu boos wordt, is juist een bewys van je be krompenheid. Je bent ook overgevoelig en klein geestig. Ja, ja, dat blijkt nu. Zoo komen al je gebreken aan het licht. Wat is dat toch een reuzeleuk spelletje, hè?" „Ben je klaar?" vroeg Hein, met grimmige rust, begeerig naar revanche. „Met jou wel. Nu is het myn beurt. Eerst mijn goede eigenschappen." Met een sarcastisch lachje wachtte Hein af. „Vooreerst ben ik zacht en lief. Dat zeg jy altijd zelf." „Nou altijdtrachtte Hein wat te tem peren. „Ja, altijd! Tenminste wanneer je niet boos bent!" „Ik ben niet boos." „Goed. Maar daarom behoef je toch nog niet zoo te schreeuwen. Nu verder. Ik ben groot moedig, fijngevoelig en oprecht. En ik ben niet jaloersch." „O, als je de negatieve eigenschappen gaat opnoemen, kom je nooit klaar," viel Hein haar critieklustig in de rede, „dan kun je net zoo goed beweren: „ik ben geen dief, geen moorde naar, geen vaische munter, geen brandstichter enzoovoort!" „Wacht asjeblieft een oogenblik met je op merkingen," kwam Ellen geïrriteerd, „je brengt me van de wijs. Ik heb smaak." „Dat is geen deugd, evenmin als myn muzi kaliteit." „Dat is heel wat anders." „Nee, nee, dat is precies hetzelfde. De smaak heeft immers niets met het karakter te maken." „Ik zou niet weten, waarom niet." „Dan weet jij heelemaal niet, wat karakter is, kind, je spreekt over dingen, waar je heelemaal niets van begrijpt." „Dat zeg jij, omdat je nog woedend bent over je kleinburgerlijke bekrompenheid. Wat kinder achtig van je! En toch ben je bekrompen!" „Ik dacht, dat je nu over jezelf wilde praten," hoonde Hein. „Noem je fouten maar op. Of heb je er misschien geen?" „Natuurlijk heb ik er enkele," antwoordde El len afgemeten, „en ik durf er rond voor uit ko men. Ik ben soms wel een beetje besluiteloos, maar dat komt hoofdzakelijk, omdat ik bang ben, anderen met het een of ander te kwetsen. Verder ben ik een beetje ijdel. Ik sta af en toe ook wel wat te vlug klaar met mijn oordeel. Andere fouten heb ik niet, geloof ik." „Erg volledig kan ik je analyse anders niet vinden." „Verraad jij dan maar eens, wat er aan man keert," antwoord de Ellen scherp. Ze zette zich in S j j een houding van 1 tjeCinCllySêêTuC aandachtig luiste- I 7 ren. kdVClkteVS I „Vooreerst ben i je jaloersch. Jij ontkent dat nu wel, maar de bewijzen liggen voor het grijpen." Ellen kwam uit haar club. „Dat is niet waar!" riep ze met trillende stem, „noem jy maar eens een bewijs als je kunt, dat ik jaloersch ben." „Maar mijn lieve kind, weet jij dan heelemaal niets meer van die scène, die je laatst gemaakt hebt, toen je nichtje bij ons logeerde?" „Dat kwam omdat jij zoo ongeloofelijk lief tegen haar deed. Geen enkele vrouw met een beetje zelfrespect had dat genomen. Bovendien vond ik het hoogst onbehoorlyk. Het kind komt nota bene net van school!" - „Begin je weer met die praatjes! Ik geef je de verzekering, dat dat „kind" allang droog ach ter de ooren is." „O, nu komen natuurlyk weer de hateiyk- heden tegen mijn familie. Wat ben jy toch vreeselijk kinderachtig!" „Ach kind, jij kunt de waarheid niet verdra gen, dat is alles?" „Jy wel, zeker? Waarom werd je dan zoo woe dend, toen ik zei, dat je bekrompen bent. Ik word niet woedend, maar jij wel en daarom wreek jij je nu met zulke infame beschuldi gingen „Infaam? Weet jij wel wat infaam is? Dat jy mij durft verwijten, dat ik onbehoorlyk ben tegen jouw kleine nicht. Bespottelijk! Dat eeu wige geklets van die vrouwen „Vrouwen?" riep Ellen, bleek van opwinding. „Dus jij bedriegt me? „Nu heb ik er genoeg van!" schreeuwde Hein. „Denk jij misschien...." Toen de „karakter-analyse" haar hoogtepunt bereikt had en Hein juist op het punt stond een kleine pendule in den spiegel te gooien, kwam er bezoek. Het was Bob Boom. Hein deed een wanhopige poging, de situatie te redden. „Hoe vind jij deze klok?" Vroeg hij" met een zotten grijns. Maar Bob ging er niet op in. „Alle duivels!" riep hij uit, „wat gebeurt hier?" Hein zette het klokje weer neer. Ellen lag met haar hoofd op tafel en snikte. „Wat is er toch?" vroeg Bob weer. „We waren bezig met karakter-analyse;" snikte Ellen. „Maar hoe kunnen jullie nou zoo dom zyn," sprak Bob afkeurend. „Dat loopt immers altijd verkeerd af!" Elen zag hem met haar betraand gezichtje aan. „En jij zei toch, dat het zoo leuk wastoen bij Karei en Lotte „Ja, toen was ik er bij. Als er een derde by is, geeft het niets. Die is dan de bliksemafleider. Maar Karei en Lotte hebben het later nog eens gedaan, toen ze alleen waren." „En?" vroeg Hein. „Die gekken spreken al in geen veertien dage» meer tegen elkaar!" 'Nadruk verbodens) 3 op dit Mad ztfn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen mMa bi) levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p wgA by een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen A f Ovro" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT OU«* doodeiyken afloop by miles e» voet hand, I 46 Greta legde haar hand op die van Lorrie. „We zijn in groote moeilijkheden, kind," zei ze met trillende stem. „Maar we moeten niet aan onszelf denken, maar aan onzen lieven vader." „Ja," zei Lorrie, die naar den ouden man toe ging en hem kuste. ,Maar wat is er? Heel erg kan het niet zyn! We zijn hier allemaal en we leven en zijn gezond! Papa is niet ziek!" .Lorrie," zei Greta, „papa heeft al zyn geld verloren." „We zijn geruïneerd," zei de dominé berouw vol, „En dat is mijn schuld „Geruïneerd! zei Lorrie zonder te be seffen wat dit was. Het woord had voor het oogenblik geen beteekenis voor haar. „Hoe kunnen wy nu geruïneerd zyn? Wy zyn niet ryk, dat weet ik, maar" en ze keek rond, alsof zy zich er van wilde vergewissen dat het dak van de pastorie nog boven haar hoofd was „maar we zyn altyd zoo geweest." „Lorrie," zei Greta zacht, „papa heeft tegen slag gehad. Hy heeft" ze begreep het zelf niet en sprak het woord vaag uit, als iemand, die in volslagen onwetendheid verkeert omtrent de beteekenis „hij heeft gespeculeerd!" „Gespeculeerd?" herhaalde Lorrie verbaasd. „Ja. Ik, die het geld van myn arme kinderen moest hebben beschermd, zooals ik myn eigen leven moet beschermen, heb het in de goot ge gooid! Ik ben terecht gestraft; maar myn kin deren, mijn arme kinderen!" kreunde de dominé. „Jack, kan je het me ooit vergeven? Lorrie Hy zweeg en tranen kwamen hem in de oogen. „O, Lorrie, Lorrie! Ik moet gek geweest zijn „Maar wat is er toch?" zei Lorrie wanhopig. „Ik ik begrijp het niet! Jack, kan je het me niet vertellen?" „Wees toch stil!" zei hij en hij trok haar opzy. Hij fluisterde: „Vader heeft iets gedaan met effecten en aandeelen en die dingen heb' ben den geest gegeven dat doen ze altijd, weet je. Hy heeft lederen cent verloren van het geld, dat moeder hem heeft nagelaten en we zijn" hy haalde zyn schouders op „we zitter er leeiyk voor." „Geruïneerd, absoluut, totaal geruïneerd," zei de dominé op doffen, wanhopigen toon. „Greta, kind, ze moeten het ergste weten. Ik heb het jou verteld; ik kén het niet nog eens doen. Het het zou myn dood zyn!" „Ja papa, ik zal het hun vertellen," zei Greta kalmeerend. „Lorrie, we zullen de pastorie moe ten verlaten, jy en Jack en ik en en we moeten ons best doen om papa te helpen." De dominé verborg zyn gelaat in de han den. „We zullen een tyd lang heel erg arm zyn, maar we moeten den moed niet verliezen. Vader zal een paar leerlingen nemen haar stem brak bij de gedachte, dat haar oude vader, zou moeten tobben met een stuk of zes rumoe rige jongens; de oude man, die zoo gewend was aan de rust van zijn vreedzaam huis „en en we moeten allemaal ons best doen om hem op te vroolijken! Wat hij deed, was voor ons bestwil de arme Greta begreep nog absoluut niet hoe het geld verdwenen was „en we houden meer dan ooit van hem lieve vader!" en, ze sloeg hartelijk haar arm om hem heen. Jack trok Lorrie mee naar buiten. „Dat is het ergste nog niet, Lorrie," zei hy somber, „vader heeft zich ingelaten met een maat- schappy, waar de aandeelhouders voor alle ver plichtingen aansprakelijk zijn en hy zal meer verliezen dan hy bezit. De overheid zal er zich mee bemoeien en ik ben bang, Lorrie, dat we hier allemaal weg moeten,, vader ook." Lorrie viel op een stoel in de hal neer en bleer voor zich uit zitten staren. Deze tweede slag waa zoo plotseling, zoo onverwacht op den eersten gevolgd, dat zij te verschrikt en te ver ward was om alles in zyn volle beteekenis te beseffen. En toch klonken door haar ellende heen de woorden, die Seymour Meiford daar straks had gesproken: „Ik zal over jouw familie waken, alsof het de mijne was, zooals ze zullen worden. Denk aan je vader, aan Jack en aan Greta!" Die woorden waren toen leeg en hadden geen zin voor haar; maar wat waren ze nu van veel beteekenis. Jack ging naar haar toe. Hy zocht naar zyn pyp, die hy aanstak, toen legde hy zyn hand op haar schouder. Lorrie," zei hy op zijn ruwe, goedige manier, „Ik ben er ook nog, weet je. Ik zal er myn schouders onder steken en zorgen dat alles in orde komt; er is zooveel wat je kunt doen, je moet alleen maar weten, waar je werk moet zoeken! Moed houden, Lorrie!" „Ik zit niet bij de pakken neer," zei ze suf. „Ik ben aan het denken dat is alles!" „Verdorie, we zullen allemaal moeten den ken," zei hij, terwijl hy heen en weer liep. „Arme vader! 't Zou me nog niet zooveel kun nen schelen, als hy 't zich niet zoo aantrok. Ik ben bang, dat wanneer hy uit de pastorie wordt gezet, het Hij zweeg, maar ze begreep hem. „Hem zal dooden!" zei Lorrie heesch fluiste rend. „Ja, het zou zyn dood zyn." Zy stond op, ging naar het raam en drukte haar brandend voorhoofd tegen het glas. „Het zou zijn dood zyn!" fluisterde ze twee, drie maal. „Het is een lamme boel!" zei Jack, die op en neer bleef loopen en hevig aan zyn pyp trok. „Je hebt niet eens tijd om eens rond te kijken en te zien, waar je wat geld vandaan zult halen. De haaien zullen binnen twee dagen op ons aanvallen en ons lederen cent, dien we hebben, afnemen, 't Zou me niet verbazen, als ze de stoelen, waarop we zitten, verkoopen. Ik begrijp niet, hoe vader zich ooit met zoo iets heeft kunnen inlaten!" „De meubels verkoopen," zei Lorrie lang zaam, dof. „De meubels verkoopen en hem uit de pastorie zettend Ja Jack, je hebt gelijk, dat. zou zijn dood zijn en twee groote tranen rolden over haar wangen. „Huil niet!" zei Jack. „Ik zal verdorie, als ik nu maar wist wat ik moest doen en waar ik naar toe moest gaan! Wacht eens! Waar achtig!" alsof hij een plotseling idee kreeg. „Ik zal naar Seymour Meiford gaan. Ik weet niet of hy van die zaken verstand heeft, maar zijn vader in ieder geval wel. Ik zal naar hem toegaan en hem vertellen, hoe we in de penarie zitten „Wacht!" zei Lorrie en haar gezichtje werd krijtwit, toen zij hem bij zyn mouw pakte en hem verhinderde naar de deur te hollen. „Doe het nog niet. Wacht!" „Waarom? Wat is er?" zei hij. „O, ik begrijp het al. Je zou het niet prettig vinden," en hy bleef staan. „Wel, dan Weet ik niet meer, wat ik moet doen!" „Ga ga weer naar vader," zei ze met een schorre, harde stem. „Ga hem troosten en en wacht tot ik kom." Ze ging naar de deur, terwijl ze sprak. Hij ging langzaam de kamer uit. Zij bleef even staan en met een vasten trek op haar mooi gezichtje, een harde, koude vastberaden heid in haar oogen, opende ze de deur van het salon. Seymour Meiford stond bij het raam. Toen de deur geopend werd, wendde hy zich om en kwam naar haar toe. „Lorrie, wat is er gebeurd," zei hy, maar hy sloeg zijn oogen voor de hare neer en de vraag klonk onecht en geforceerd. Ma-ar Lor-ne merkte het niet op. «JfekornjJe? myn antwoord geven," zei ze, haar oogen naaar den grond gericht. „Ah!" en hy kwam dichterbij. „Wacht!" zei ze, terwijl ze haar hand ophief om hem het zwygen op te leggen. „Je je vroeg mij met je te trouwen." „Dat deed ik en doe ik weer," zei h$j met nadruk. „Het is de liefste wensch van mijn hart Zij legde hem met een gebaar het zwygen qp. „Je je verwacht niet van me datdk dat ik jje liefheb?" Langzaam, machinaal, kwamen de woorden over haar lippen. „Ik zal daarop wachten," zei lïij, „ik zal wach ten en ik hoop zeker je liefde te winnen!" „Zal je daarmee tevreden zyn?" vroeg ae. „Ik zal tevreden zyn meer dan tevreden zijn!" verklaarde hy. „Daarstraks" ze wachtte even „sprak ije over over geld over rijkdom." „Ja," zei hij, „ik weet dat je daar niet om geeft „Jawel!" zei ze, terwijl ze haar droge lippen bevochtigde en bijna ineenkromp onder het ge wicht van schaamte en ellende, dat haar dreigde te overweldigen. „Ik geef er wel om! Als hls ik je vraag om me geld te geven nui ze kon nauwelijks verder spreken, maar ze deed een poging als ik je vroeg me nu wat geïd te geven zou je aou je Ze kon mét verder gaan. («Wordt vervolge?)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10