Het gesprek van den dag te
Berlijn
De avonturen van een verkeersagent je
i
wtfiaal van den day
d;
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
ORRIE
WAT DENKT U, KOMT
ER OORLOG?
Het tin
DINSDAG 2 AUGUSTUS 1938
Een der oudste metalen
e optimist is een beter hervormer
J dan de pessimist.
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
CHARLES
GAR VICE
„Ga niet heelemaal bij de pakken neerzitten,.
(Van onzen Berlijnsche correspondent).
Het is nog zoo heel lang geleden, het
was namelijk tijdens den wereldoorlog;
dat menige verveelde Amsterdamsche
koopman rondliep met een nogal opvallend
groot schildje op zijn revers.
„Praat me niet over den oorlog!" stond
daar duidelijk leesbaar cp.
Ook in Duitschland waren die schildjes be
kend. Niet zoozeer doordat er heele massa's
Duitschers in die dagen voor zaken en ook
wel om „even uit te blazen" naar den neutra
len nabuur in het Westen overkwamen, dan
wel doordat men ze in Duitschland zelf be
wonderen kon. Het spreekt vanzelf, dat ze
niet door Duitschers gedragen werden. Zooiets
ware niet alleen wat cru geweest, het zou al
te makkelijk uitgelegd zijn als défaitisme.
Neen, het waren de Amerikanen, die met
deze schildjes rondliepen. Ook thans wordt
daar nog ever gesproken. En als een zeer bij
zonder staaltje van het meest onvervalschte
Angelsaksische flegma beschouwt men het,
dat het Amerikaansche consulaat die leuze
zelfs tot devies verheven had. In alle voor het
publiek toegankelijke vertrekken stond het
met grocte letters op den wand geschilderd:
„Please, don 't speak me of the warl"
Schrijver dezes betreurt het, dat hij zijn
schildje roekeloos heeft weggeworpen. Onze
grootmoeders hadden tóch gelijk met die man
den en kisten vol oude lorren op zolder. „He"
staat niemand in den weg en wie weet, mis
schien komt het nog eens van pas!" Maar wie
had er in 1919 ook gedacht, ja, wie had er in
1919 kunnen denken, dat neg geen twintig ja
ren later vrijwel iedereen het gebruikelijke
„Hoe gaat het er mee?" zou inslikken om
meteen maar met de deur in huis te vallen:
„Wat denkt u, komt er oorlog?"
Of de Duitschers van vandaag dan naar een
nieuwen „frisschen, fröhlichen Krieg" of min
stens naar een verbeten revanche verlangen?
Neen, duizend maal neen. Wij herhalen, wat
wy al meermalen betoogd hebben. In het ge
heel gezien snakt er geen grocte Europeesche
natie zoozeer naar den vrede als de Duitsche.
Na de nog steeds zoo luidruchtig gevierde
overwinning van Vittorio Veneto, na den val
van Addis Abeba en ook na de hoog bezongen
successen der „Azuren Pijlen" in Spanje kan
men ontegenzeglijk beweren, dat er onder
een goed deel van het Italiaansche volk een
zekere „Kom maar op ("-stemming heerscht.
De gemiddelde Engelschman vat de zaak scep
tischer op, maar hij voelt zich niettemin
sterk in zijn geloof, dat „Brittannië altijd den
laatsten slag wint". Den Franschman is de
„Victoire" nog het minst naar het hoofd ge
stegen. Daarvoor was ze te duur. Maar na
tuurlijk, als die anderen het willen, dan kun
nen ze voor den tweeden keer de volle laag
krijgen! voor den Duitseher staat er slechts
één ding oncmstootelijk vast, namelijk dat een
oorlog tot eiken prijs vermeden moet worden.
Deze overtuiging is zeker niet gebaseerd op
lafheid. De moed zit den Duitschers niet in
de knieën. Iedere oudstrijder zal het u vertel
len, dat het aan het front „erg meevalt".
Zeker, er is een boel beroerdigheid, maar daar
staan dan ook zooveel echte' kameraadschap,
echte voldoening en echte vroolijkheid tegen
over. En degenen, die er den vcrigen keer zon
der kleerscheuren af kwamen? Flinke, ste
vige, gezonde kerels zijn het, die voor de
nieuwe generatie geen stap op zij hoeven te
gaan. En de Duitsche soldaat is goed. Het
Duitsche volk is ook goed. En ondanks het
gebrek aan grondstoffen zullen de vliegtuigen
en tanks en kanonnen der herrezen weer
macht wel niet uit kunsthars vervaardigd zijn!
Neen, bang zijn ze niet. Maar ze weten het te
zeker„Das dicke Ende kommt nach!"
Revolutie. Hongersnood. Bedelaarsarmoede
door de inflatie. Verknechting aan het buiten
land door onbetaalbare schulden. De grievend-
ste vernederingen door de overwinnaars. Be-
staansonzekerheid. Werkloosheid. Tenslotte
een regiem, dat er. nu ja, wezen moet, omdat
er anders heelemaal geen spaan van terecht
zou komen, maar dat toch dagelijks doet te
rugdenken en doet terugverlangen naar de
vleeschpotten van 1913, toen het Duitsche volk
zich een levenspeil veroverd had, waar de
Amerikaan zijn vingers aan af kon likken.
Neen, geen angst, doch bittere ervaring.
Want welke redelijke kans heeft in de toe
komst de overwinnaar, dat hij er een grein
beter aan toe zal zijn dan de overwonnene?
De Duitsche pers is den laatsten tijd
luidruchtiger dan ooit. Men kan het een
der kenmerkende eigenschappen noemer,
van de kranten in het Derde Rijk, dat de kop
pen nooit den inhoud dekken van de beschou
wingen of berichten, die er onder staan, en
daarmee zelfs dikwijls in lijnrechte tegen
spraak zijn. Wie op zijn gemak een kranten
stalletje afneust en stuk voor stuk de opschrif
ten leest, die zich in bloedig rood en dreigend
zwart aan hem opdringen, komt onwillekeu
rig op de gedachte, dat hij zijn „Groschen"
beter nog even bewaren kan, tot de volgende
editie komt, die dan het mobilisatiebevel wel
zal bevatten.
Waagt men er echter een mark aan en koopt
men al die klaarblijkelijke jobstijdingen om
ze thuis eens rustig door te lezen, dan con
stateert men, tenminste als men niet een
totale leek is in deze soort van revolverjour-
ralistiek; dat de scribenten achter veel pa
thos, holle rethoriek, generalisatie, gescheld en
woordgedaver geen andere overtuiging ver
bergen dan die, welke in heel het Duitsche
volk leeft:
De absolute noodzakelijkheid om tot eiken
prijs een oorlog te vermijden en een eervollen
vrede te verzekeren.
Waarom men dat niet op zakelijken, beza-
digden toon kan zeggen? Wy weten geen ant
woord op die vraag. Wij staan voor hetzelfde
raadsel.
„C'est ie ton qui fait la musique," zegt een
oude wijsheid. Wij zouden daaraan kunnen
toevoegen: „En het is de mentaliteit, die den
toon bepaalt." Op den vorm, waarin de Duit
sche krantenschrijvers zich meenen te moeten
uitdrukken, zullen wij niet verder ingaan.
Doch wèl zij hier de grootste fout der Duit
sche pers genoemd: Zij generaliseert te veel.
Onwillekeurig denken wij hier aan twee recen
te gevallen, die in dit betoog passen, daar ze
zoo typeerend zijn.
Ongeveer twee maanden geleden werd te
Berlijn wegens hoogverraad een man ter dood
gebracht, die ten onzent als Nederlander gold,
doch in Duitschland als Duitseher beschouwd
werd. Toen tenslotte zijn hoofd onder de bijl
van den scherprechter viel, lag het voor de
hand, dat de vaderlandsche dagbladen zich
daar uitvoeriger mee bezighielden dan zij in
den regel plegen te doen, wanneer er ergens
in het buitenland een doodvonnis voltrokken
wordt.
En daar verscheen nu plotseling in het cffi-
cieele partijorgaan, de „Völkischer Beobachter",
een artikel, dat op een geweldige manier uit
pakte tegen de Nederlandsche pers, die niet al
leen in deze kwestie, doch ook nog in een
heeleboel andere kwesties niets anders deed dan
de Nederlandsche openbare meening altijd maar
weer op te zetten tegen Duitschland. Het arti
kel sloot ongeveer in dezen trant: Ziehier onze
laatste waarschuwing, wordt dat niet oogenblik-
kelijk anders, dan zullen wij jullie wel weten te
krijgen door economische sancties!
En waar haalde de „Völkischer Beobachter"
't bewijs vandaan, dat „de Nederlandsche pers"
het Nederlandsche volk met alle geweld pro
beert op te hitsen tegen Duitschland? Schrikt
u nietUit het communistische „Volksdag
blad" en de socialistische Haagsche „Vooruit".
Een paar weken geleden werd aan het Duit
sche publiek meegedeeld, dat het Nederlandsche
volk in verzet begon te komen tegen het feit.
dat de zoogenaamde nationale film „Veertig
Jaren" in wezen niets anders beteekent dan de
handige truc van een troep joden, die op een
makkelijke manier een bom duiten willen ver
dienen. En nu moet men niet denken, dat de
Duitsche kranten dit sensationeel gebeuren uit
hun duim gezegen hebben, o neen! Ze citeerden
slechts „de Nederlandsche pers". In dit geval
het zich noemende „Nationale Dagblad".
De Duitsche pers ontkent bewust 't bestaan
van allerlei schakeeringen in de uitingen
der openbare meening buiten de grenzen.
Wü kunnen althans niet aannemen, dat zy ter
goeder trouw dwaalt en in de eerlijke veronder
stelling verkeert, dat men in Frankrijk, Enge
land en elders maar één enkele krant hoeft re
leven om precies te weten, wat er in alle an
dere ook staat, zooals dat in Duitschland het
geval is. De Duitsche pers zcekt nu dagelijks
juist die buitenlandsche bladen op, welke leve
ren wat zij zoekt, hetzij in gunstigen of in on-
gunstigen zin. Is er in Duitschland iets aan her
handje, waarover men graag een paar vriende-
lyke woorden uit het buitenland heeft, dan ver
tegenwoordigt de „Daily Mail" de Engelsche, de
„Jour" of de „Action Frangaise" de Fransche
pers. Zoekt men ruzie, dan bestaat de Engel
sche pers voor een dag uit de „Daily Herald"
of de „Manchester Guardian" of de „Star" en-
zoovoorts. Wat Frankrijk betreft, één nummer
van de „Oeuvre" of de „Epoque" of de „Popu
laire" of de „Humanité" is natuurlijk steeds
voldoende om twee Duitsche kranten met ver
ontwaardigde polemieken te vullen.
Dat de Duitsche pers de opdracht heeft, op
de meest ondubbelzinnige wyze af te rekenen
met al degenen, die het op het oogenblik ge
kleed sehynen te vinden te staan om met het
zoo gevaarlijke woordje „oorlog" te spelen, en
telkens en telkens weer den wil tot vrede van
de Duitsche regeering te verkondigen, is iets,
waarover men zich niet genoeg verheugen kan.
Maar eisch niet de onverbiddelijke conse
quentie van dien wil tot vrede, dat men in de
eerste plaats ophoudt, de eigen openbare mee
ning al feller en feller op te zweepen tegen an
dere volken, die niet gerekend kunnen worden
als één man te staan achter hetgeen een of
ander, dikwijls o zoo klein en onbeteekenend
krantje afdrukt.
Tenslotte bereikt men het tegendeel van wat
men nastreeft, namelyk een soort paniekstem
ming. En nu mogen de leiding gevende krach
ten in totale staten al gedreven worden door
iets hetwelk men met het woord „dynamiek"
ongetwijfeld meer zoekt te verontschuldigen dan
te verklaren, dit neemt toch niet weg, dat
breede lagen van het Duitsche volk een te goe
den smaak hebben om de grove, taal hunner
kranten te slikken.
Het is een gedenkwaardig oogenblik ge
weest in onze beschavingsgeschiedenis,
het moment, waarop de mensch ontdekte
een metaal voor zijn gebruik te kunnen aan
wenden. Onafzienbare mogelijkheden openden
zich toen voor hem, mogelykheden die hij in
de verste verte natuurlyk niet kon overzien,
nog minder hun beteekenis waardeeren. Het
oudst bekende metaal was evenwel niet tin, het
metaal waaraan wij onze aandacht willen wij
den, doch koper, dat zijn naam via het Latyn-
sche cuprum ontleent aan het eiland Cyprus,
dat aan Aphrodite was toegewijd, Aphrodite,
die daarom ook den bijnaam Kypria droeg. Dit
metaal, dat zoo gemakkelijk te delven was en
te behandelen, is het eerste geweest dat men-
schenhanden ooit bewerkt hebben. Reeds 4000
jaren voor Christus werd het vermoedelyk al
gebruikt.
Doch ook het tin is reeds zeer lang bekend.
Een tijd lang gebruikte men onvermengd koper.
Het was evenwel te zacht om voor veel andere
dingen dan versieringen te worden gebruikt,
hoewel er toch ook wapens van werden ver
vaardigd. Een stuk koud, behamerd ruw koper
is echter geen groote vooruitgang tegenover het
steenen materiaal waarover men reeds de be
schikking had. Eerst toen het brons was uitge
vonden, was men een grooten stap vooruit. Het
denkbeeld om deze twee metalen samen te
„lartelijk donk
„uit naam van all*
„leden der groote
„hondenfamilie
„voor het trapje op
„uw voetrem, zoodat
„het leven van een
„mijner, soms erg
„roekelooze, neven
„niet voortijdig
„wordt afgesneden.
smelten, in de hoop hun afzonderlijke kwali
teiten te verbeteren, zou beslist listig te noe
men zijn. Het staat echter wel vast, dat het
brons eigenlijk niet uitgevonden is, het is ont
dekt. Cassiteriet, een tinzout, komt in sommi
ge gevallen samen met koper voor en bij smel
ting ontstaat een natuurlijk alliage, dat tal van
begeerde eigenschappen bezat. Langzamerhand
eerst bleek, dat een alliage met 10 pCt. tin het
beste brons opleverde. De menschheid was in
het Bronzen Tijdperk getreden en het heeft
geduurd tot 1200 a 1000 jaar voor Christus,
voordat men het verstond, het yzer te bewerken
en men van het IJzeren. Tijdperk kon spreken.
Dit beteekent in de verste verte niet, dat er
geen brons meer in de wereld gebruikt werd.
Nu, na 3000 jaar, zijn onze hyper-moderne
bronzen ramen daar, om te bewijzen dat deze
opvatting onjuist is.
Geleidelijk aan ontdekte de zich steeds verder
ontwikkelende primitieve industrie, al maar
meer gebruiksmogelijkheden voor het metaal
tin, ook in zuiveren toestand, zoodat het aan
tal toepassingsmogelijkheden thans legio is.
Deze veelzijdigheid van tin is zeer merkwaar
dig en heeft het tin in onzen tijd weer opnieuw
gemaakt tot een der grondstoffen, die voor onze
beschaving onontbeerlijk zijn. Zoo wordt het
gebruikt in soldeersels voor het aanhechten van
stukken lood en koper, en is zoodoende van
het grootste belang voor de electro-technische
industrie en ook voor de automobielindustrie.
Een soldeersel is een betrekkelijk kleine hoe
veelheid metaal, toch wordt voor de productie
van soldeermetaal jaarlijks ongeveer 18.000 ton
tin verbruikt!
Men vindt tinlegeeringen als lettermateriaal
voor drukkerijen. Drukletters bevatten 2 tot 20
pCt. tin en voorts 10 tot 30 pCt. antimoon en
lood. Ook de chemische industrie gebruikt tin.
Tinchloride speelt bijvoorbeeld een rol bij de
vervaardiging van kunstzijde.
Doch het allervoornaamste gebruik is wel de
vervaardiging van blik voor de conserven-
industrie. Het feit, dat tin een grooten weer
stand toont tegen aantasting door verschillende
voedingsstoffen heeft gevoerd tot een zich
steeds meer uitbreidend gebruik van blik voor
het verpakken van verduurzaamde levensmid
delen. Wie denkt hier bijvoorbeeld niet aan het
zoo geliefde biertje, dat men in Amerika zelfs
in blik verpakt kan krijgen!
Daarnaast is nog steeds gebleven het tin
in de verschillende bronsvariëteiten, voor
standbeelden, voor kerkklokken en voor kanon
nen, die alle uit brons gegoten worden. Hier
mee zijn echter nog slechts enkele mogelijk
heden genoemd. Bedenken wij nog, wat er op
de wereld verbruikt wordt aan stanniol of blad
tin, aan tubes voor scheerzeep, voor tandpasta
en dergelijke, wat al voorwerpen vertind zijn,
hoe men tin vindt op salontafels en dressoirs,
bij den tandarts als plombe, als smeltproppen
bij ketels en brandalarmapparaten, als bijt-
middel in de textielindustrie en als troebelings-
middel in de email-industrie, dan beseffen wij
hoe universeel het gebruik van dit metaal is. En
tóch worden er steeds nog weer nieuwe toepas
singen gevonden.
D.
Nu kwam het eekhoorntje dat mededingen Wilde naar een
prys. Het houdt het lampje in zyn bek, wat ook was toegestaan.
Het was natuurlyk de groote kunst om te zorgen, dat het
lampje heel bleef tijdens dfen wedloop.
Dat begreep de kikvorsch heel goed en die was zoo leep om
een groot blad van een lelie voor het lampje te houden, zoodat
het geen last van den wind had en heelemaal heel Weef.
Het mas heel stil in de kamer. Heip Holten
zat met het avondblad in den salon voor
het wyd-geopende raam waardoor de geur
van bloeiende bloemen naar binnen streek. Ellen
zat aan tafel over een boek gebogen. Als Hein
z'n oogen over dit tafereeltje liet rusten, kwam
een gelukkig gevoel in hem op. Hoe gezellig was
het hier toch. Langzaam, een beetje traag na
het avondeten, stak hij een sigaar op en rookte
met intens genot.
„Zeg lieveling," zeide Ellen, t hoofd wendend.
„Wat is er, kindje?"
Ze stond van haar stoel op en ging in den
anderen zetel by het raam zitten.
„Ik weet iets heel leuks
„Wat dan?"
Met moeite schoof ze den zwaren fauteuil een
beetje dichterbij.
„Karei en Lotte hebben het laatst ook ge
daan. Het heet: karakter analyseeren."
„Hoe doe je dat?" vroeg Hein verwonderd.
„O, heel eenvoudig. Ieder noemt zijn eigen
deugden en fouten op en de ander mag dan
daar zijn bezwaren tegen inbrengen."
„Maar waar is dat noodig voor?" vroeg Hein
lachend. Hy vreesde een addertje onder het
gras. Ellen kwam nooit op zulke zonderlinge ge
dachten, als ze er niet iets mee voor had.
„O, het is vreeselyk amusant," verzekerde El
len. „Karei en Lotte hebben er reuzepret mee
gehad. Bob Boom was er ook by. Die heeft het
me verteld. Toe, laten we het ook eens pro-
beeren."
„Nou goed, als je dan zoo graag wilt, vooruit
maar. Maar denk erom, ik zal je niet sparen,
hoor!"
„Ik jou evenmin. We mogen zeggen, wat we
willen, dat is juist het leukste."
„Begin jij dan maar." Hein legde zyn krant
weg.
„Nee, de man moet altijd beginnen. Jullie
leven bewuster dan wij."
„Dat beweren jullie tenminste altijd. Nou
goed," gaf Hein toe. „Ik zal beginnen. Ik noem
eerst mijn deugden. Ik ben een royale kerel,
dat zegt tenminste iedereen. Ik ben eerlijk, ver
der ben ik goedmoedig en heb ik een mede
lijdend hart. Voorts ben ik muzikaal
„Dat is geen deugd," viel Ellen in de rede.
„dat is een gave."
„Goed, dan niet. Ja, verder heb ik geloof ik
geen bijzonder voortreffelijke eigenschappen
meer. „O ja, ik ben een trouw echtgenoot."
„Dat hoort natuurlijk bij de eerlijkheid."
„Ja, dat is zoo. Nou, dan weet ik geen deug
den meer. Dus nu de fouten. Ik ben niet erg
ordelyk. Overal laat ik alles slingeren. Ook zit
ik soms wel eens wat lang op de club, maar dat
komt nog maar ééns in de week voor. Dan ben
ik nu en dan ook wel eens wat opvliegend en
onvriendelyk tegen het dienstmeisje, soms ook
tegen jou. Maar dat bedoel ik natuurlijk zoo
kwaad niet en daarom is dat eigenlijk ook geen
ondeugd. Andere fouten en gebreken ken ik
niet."
„Je karakteristiek is tamelijk nauwkeurig,"
merkte Ellen gewichtig op. „Maar ik heb er toch
nog wat op aan te merken. Eerstens heb je bij
je deugden vergeten, dat je zeer vlijtig bent!"
Hein voelde zich gevleid.
„Royaal en vrygevig ben je. Maar dit royali
teit ontaardt bij jou soms in verkwisting."
„Maar neem me niet kwalyk
„Voor schoenen en kleeren gaf jij veel meer
uit, dan noodig is."
„Wat dat betreft," meende Hein ontevreden
„mag jy
„Ik kom direct aan de beurt," sneed Ellen
vlug zyn bedenkingen af, „dan kan jij zeggen
wat je wilt. Nu mag ik spreken. Ik ben nog niet
klaar met jou royaliteit. Die is soms ook niet
ver af van opschepperij!'
„Zeg, hoor eens, heb je soms nog meer van die
gezellige onthullingen?" riep Hein geërgerd.
„Ja, ik zie het nu eenmaal zoo," ging Ellen
voort, tergend langzaam. „We mogen toch allen
zeggen! Natuurlijk ben jij een deftig heer
maar heusch.... soms neig je toch een beetje
tot opscheppen. Geloof me nou maar."
Hein maakte protestbewegingen.
„En dan je dassen. Altijd van die opvallende
dingen by lichte pakken; eigenlijk ligt daar
in iets parvenu-achtigs!"
Hein pakte naar zyn das.
„Ja, maar deze heb jij me zelf cadeau ge
daan!" riep hij triomfantelyk uit.
„Omdat ik wist, dat jy hem mooi zou vinden.
Anders had ik hem nooit genomen. Nu heb ik,
geloof ik, alles genoemd. O ja, je bent ook een
beetje bekrompen."
„Hoe kom je er bij," riep Hein kregelig uit.
„Je bent gek!"
„Het blijkt toch uit heel je gedrag. Laatst,
toen we in het theater waren, wou je niet heb
ben, dat ik zoo luid applaudisseerde, omdat jy
je voor de menschen geneerde!"
„Omdat dat niets anders dan dikdoenery
was!"
„Ja, dat noem jij nu zoo. En dan die jurk, die
jy zoo vreeselijk vond, toen wy naar het partij
tje van Karei en Lotte wilden."
„Dat was geen jurk!" verweerde Hein, „dat
was een vodje. Je had het in je handtaschje,
toen je er mee thuis kwam. Dat bestond alleen
uit décolleté!"
„Dat geeft niets. Het was heelemaal niet zoo
erg. Ze vonden het allemaal éénig!"
„Vooral de mannen!" lachte Hein hoonend.
„Je bent een engerd," bitste Ellen. „Je weet
heel goed, dat ik daar niets om geef. En dat je
nu boos wordt, is juist een bewys van je be
krompenheid. Je bent ook overgevoelig en klein
geestig. Ja, ja, dat blijkt nu. Zoo komen al je
gebreken aan het licht. Wat is dat toch een
reuzeleuk spelletje, hè?"
„Ben je klaar?" vroeg Hein, met grimmige
rust, begeerig naar revanche.
„Met jou wel. Nu is het myn beurt. Eerst mijn
goede eigenschappen."
Met een sarcastisch lachje wachtte Hein af.
„Vooreerst ben ik zacht en lief. Dat zeg jy
altijd zelf."
„Nou altijdtrachtte Hein wat te tem
peren.
„Ja, altijd! Tenminste wanneer je niet boos
bent!"
„Ik ben niet boos."
„Goed. Maar daarom behoef je toch nog niet
zoo te schreeuwen. Nu verder. Ik ben groot
moedig, fijngevoelig en oprecht. En ik ben niet
jaloersch."
„O, als je de negatieve eigenschappen gaat
opnoemen, kom je nooit klaar," viel Hein haar
critieklustig in de rede, „dan kun je net zoo
goed beweren: „ik ben geen dief, geen moorde
naar, geen vaische munter, geen brandstichter
enzoovoort!"
„Wacht asjeblieft een oogenblik met je op
merkingen," kwam Ellen geïrriteerd, „je brengt
me van de wijs. Ik heb smaak."
„Dat is geen deugd, evenmin als myn muzi
kaliteit."
„Dat is heel wat anders."
„Nee, nee, dat is precies hetzelfde. De smaak
heeft immers niets met het karakter te maken."
„Ik zou niet weten, waarom niet."
„Dan weet jij heelemaal niet, wat karakter is,
kind, je spreekt over dingen, waar je heelemaal
niets van begrijpt."
„Dat zeg jij, omdat je nog woedend bent over
je kleinburgerlijke bekrompenheid. Wat kinder
achtig van je! En toch ben je bekrompen!"
„Ik dacht, dat je nu over jezelf wilde praten,"
hoonde Hein. „Noem je fouten maar op. Of heb
je er misschien geen?"
„Natuurlijk heb ik er enkele," antwoordde El
len afgemeten, „en ik durf er rond voor uit ko
men. Ik ben soms wel een beetje besluiteloos,
maar dat komt hoofdzakelijk, omdat ik bang
ben, anderen met het een of ander te kwetsen.
Verder ben ik een beetje ijdel. Ik sta af en toe
ook wel wat te vlug klaar met mijn oordeel.
Andere fouten heb ik niet, geloof ik."
„Erg volledig kan ik je analyse anders niet
vinden."
„Verraad jij dan maar eens, wat er aan man
keert," antwoord
de Ellen scherp.
Ze zette zich in S j j
een houding van 1 tjeCinCllySêêTuC
aandachtig luiste- I 7
ren. kdVClkteVS I
„Vooreerst ben i
je jaloersch. Jij
ontkent dat nu wel, maar de bewijzen liggen
voor het grijpen."
Ellen kwam uit haar club. „Dat is niet waar!"
riep ze met trillende stem, „noem jy maar eens
een bewijs als je kunt, dat ik jaloersch ben."
„Maar mijn lieve kind, weet jij dan heelemaal
niets meer van die scène, die je laatst gemaakt
hebt, toen je nichtje bij ons logeerde?"
„Dat kwam omdat jij zoo ongeloofelijk lief
tegen haar deed. Geen enkele vrouw met een
beetje zelfrespect had dat genomen. Bovendien
vond ik het hoogst onbehoorlyk. Het kind komt
nota bene net van school!"
- „Begin je weer met die praatjes! Ik geef je
de verzekering, dat dat „kind" allang droog ach
ter de ooren is."
„O, nu komen natuurlyk weer de hateiyk-
heden tegen mijn familie. Wat ben jy toch
vreeselijk kinderachtig!"
„Ach kind, jij kunt de waarheid niet verdra
gen, dat is alles?"
„Jy wel, zeker? Waarom werd je dan zoo woe
dend, toen ik zei, dat je bekrompen bent. Ik
word niet woedend, maar jij wel en daarom
wreek jij je nu met zulke infame beschuldi
gingen
„Infaam? Weet jij wel wat infaam is? Dat jy
mij durft verwijten, dat ik onbehoorlyk ben
tegen jouw kleine nicht. Bespottelijk! Dat eeu
wige geklets van die vrouwen
„Vrouwen?" riep Ellen, bleek van opwinding.
„Dus jij bedriegt me?
„Nu heb ik er genoeg van!" schreeuwde Hein.
„Denk jij misschien...."
Toen de „karakter-analyse" haar hoogtepunt
bereikt had en Hein juist op het punt stond een
kleine pendule in den spiegel te gooien, kwam
er bezoek.
Het was Bob Boom.
Hein deed een wanhopige poging, de situatie
te redden.
„Hoe vind jij deze klok?" Vroeg hij" met een
zotten grijns. Maar Bob ging er niet op in.
„Alle duivels!" riep hij uit, „wat gebeurt
hier?"
Hein zette het klokje weer neer. Ellen lag met
haar hoofd op tafel en snikte.
„Wat is er toch?" vroeg Bob weer.
„We waren bezig met karakter-analyse;"
snikte Ellen.
„Maar hoe kunnen jullie nou zoo dom zyn,"
sprak Bob afkeurend. „Dat loopt immers altijd
verkeerd af!"
Elen zag hem met haar betraand gezichtje
aan.
„En jij zei toch, dat het zoo leuk wastoen
bij Karei en Lotte
„Ja, toen was ik er bij. Als er een derde by
is, geeft het niets. Die is dan de bliksemafleider.
Maar Karei en Lotte hebben het later nog eens
gedaan, toen ze alleen waren."
„En?" vroeg Hein.
„Die gekken spreken al in geen veertien dage»
meer tegen elkaar!"
'Nadruk verbodens)
3
op dit Mad ztfn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen mMa bi) levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door p wgA by een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen A f Ovro" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT OU«* doodeiyken afloop
by miles
e» voet
hand,
I
46
Greta legde haar hand op die van Lorrie.
„We zijn in groote moeilijkheden, kind," zei
ze met trillende stem. „Maar we moeten niet
aan onszelf denken, maar aan onzen lieven
vader."
„Ja," zei Lorrie, die naar den ouden man toe
ging en hem kuste. ,Maar wat is er? Heel erg
kan het niet zyn! We zijn hier allemaal en we
leven en zijn gezond! Papa is niet ziek!"
.Lorrie," zei Greta, „papa heeft al zyn geld
verloren."
„We zijn geruïneerd," zei de dominé berouw
vol, „En dat is mijn schuld
„Geruïneerd! zei Lorrie zonder te be
seffen wat dit was. Het woord had voor het
oogenblik geen beteekenis voor haar. „Hoe
kunnen wy nu geruïneerd zyn? Wy zyn niet
ryk, dat weet ik, maar" en ze keek rond,
alsof zy zich er van wilde vergewissen dat
het dak van de pastorie nog boven haar hoofd
was „maar we zyn altyd zoo geweest."
„Lorrie," zei Greta zacht, „papa heeft tegen
slag gehad. Hy heeft" ze begreep het zelf
niet en sprak het woord vaag uit, als iemand,
die in volslagen onwetendheid verkeert omtrent
de beteekenis „hij heeft gespeculeerd!"
„Gespeculeerd?" herhaalde Lorrie verbaasd.
„Ja. Ik, die het geld van myn arme kinderen
moest hebben beschermd, zooals ik myn eigen
leven moet beschermen, heb het in de goot ge
gooid! Ik ben terecht gestraft; maar myn kin
deren, mijn arme kinderen!" kreunde de
dominé. „Jack, kan je het me ooit vergeven?
Lorrie Hy zweeg en tranen kwamen hem
in de oogen. „O, Lorrie, Lorrie! Ik moet gek
geweest zijn
„Maar wat is er toch?" zei Lorrie wanhopig.
„Ik ik begrijp het niet! Jack, kan je het me
niet vertellen?"
„Wees toch stil!" zei hij en hij trok haar
opzy. Hij fluisterde: „Vader heeft iets gedaan
met effecten en aandeelen en die dingen heb'
ben den geest gegeven dat doen ze altijd,
weet je. Hy heeft lederen cent verloren van
het geld, dat moeder hem heeft nagelaten en
we zijn" hy haalde zyn schouders op „we
zitter er leeiyk voor."
„Geruïneerd, absoluut, totaal geruïneerd," zei
de dominé op doffen, wanhopigen toon.
„Greta, kind, ze moeten het ergste weten.
Ik heb het jou verteld; ik kén het niet nog
eens doen. Het het zou myn dood zyn!"
„Ja papa, ik zal het hun vertellen," zei Greta
kalmeerend. „Lorrie, we zullen de pastorie moe
ten verlaten, jy en Jack en ik en en we
moeten ons best doen om papa te helpen."
De dominé verborg zyn gelaat in de han
den.
„We zullen een tyd lang heel erg arm zyn,
maar we moeten den moed niet verliezen.
Vader zal een paar leerlingen nemen haar
stem brak bij de gedachte, dat haar oude vader,
zou moeten tobben met een stuk of zes rumoe
rige jongens; de oude man, die zoo gewend was
aan de rust van zijn vreedzaam huis „en
en we moeten allemaal ons best doen om hem
op te vroolijken! Wat hij deed, was voor ons
bestwil de arme Greta begreep nog absoluut
niet hoe het geld verdwenen was „en we
houden meer dan ooit van hem lieve vader!"
en, ze sloeg hartelijk haar arm om hem heen.
Jack trok Lorrie mee naar buiten. „Dat is
het ergste nog niet, Lorrie," zei hy somber,
„vader heeft zich ingelaten met een maat-
schappy, waar de aandeelhouders voor alle ver
plichtingen aansprakelijk zijn en hy zal meer
verliezen dan hy bezit. De overheid zal er zich
mee bemoeien en ik ben bang, Lorrie, dat we
hier allemaal weg moeten,, vader ook."
Lorrie viel op een stoel in de hal neer en
bleer voor zich uit zitten staren. Deze tweede
slag waa zoo plotseling, zoo onverwacht op den
eersten gevolgd, dat zij te verschrikt en te ver
ward was om alles in zyn volle beteekenis te
beseffen. En toch klonken door haar ellende
heen de woorden, die Seymour Meiford daar
straks had gesproken:
„Ik zal over jouw familie waken, alsof het de
mijne was, zooals ze zullen worden. Denk aan
je vader, aan Jack en aan Greta!"
Die woorden waren toen leeg en hadden geen
zin voor haar; maar wat waren ze nu van veel
beteekenis.
Jack ging naar haar toe. Hy zocht naar zyn
pyp, die hy aanstak, toen legde hy zyn hand
op haar schouder.
Lorrie," zei hy op zijn ruwe, goedige manier,
„Ik ben er ook nog, weet je. Ik zal er myn
schouders onder steken en zorgen dat alles in
orde komt; er is zooveel wat je kunt doen, je
moet alleen maar weten, waar je werk moet
zoeken! Moed houden, Lorrie!"
„Ik zit niet bij de pakken neer," zei ze suf.
„Ik ben aan het denken dat is alles!"
„Verdorie, we zullen allemaal moeten den
ken," zei hij, terwijl hy heen en weer liep.
„Arme vader! 't Zou me nog niet zooveel kun
nen schelen, als hy 't zich niet zoo aantrok.
Ik ben bang, dat wanneer hy uit de pastorie
wordt gezet, het
Hij zweeg, maar ze begreep hem.
„Hem zal dooden!" zei Lorrie heesch fluiste
rend. „Ja, het zou zyn dood zyn." Zy stond op,
ging naar het raam en drukte haar brandend
voorhoofd tegen het glas.
„Het zou zijn dood zyn!" fluisterde ze twee,
drie maal.
„Het is een lamme boel!" zei Jack, die op
en neer bleef loopen en hevig aan zyn pyp
trok. „Je hebt niet eens tijd om eens rond te
kijken en te zien, waar je wat geld vandaan
zult halen. De haaien zullen binnen twee dagen
op ons aanvallen en ons lederen cent, dien we
hebben, afnemen, 't Zou me niet verbazen, als
ze de stoelen, waarop we zitten, verkoopen. Ik
begrijp niet, hoe vader zich ooit met zoo iets
heeft kunnen inlaten!"
„De meubels verkoopen," zei Lorrie lang
zaam, dof. „De meubels verkoopen en hem uit
de pastorie zettend Ja Jack, je hebt gelijk, dat.
zou zijn dood zijn en twee groote tranen
rolden over haar wangen.
„Huil niet!" zei Jack. „Ik zal verdorie, als
ik nu maar wist wat ik moest doen en waar ik
naar toe moest gaan! Wacht eens! Waar
achtig!" alsof hij een plotseling idee kreeg.
„Ik zal naar Seymour Meiford gaan. Ik weet
niet of hy van die zaken verstand heeft, maar
zijn vader in ieder geval wel. Ik zal naar hem
toegaan en hem vertellen, hoe we in de penarie
zitten
„Wacht!" zei Lorrie en haar gezichtje werd
krijtwit, toen zij hem bij zyn mouw pakte en
hem verhinderde naar de deur te hollen. „Doe
het nog niet. Wacht!"
„Waarom? Wat is er?" zei hij. „O, ik begrijp
het al. Je zou het niet prettig vinden," en hy
bleef staan. „Wel, dan Weet ik niet meer, wat
ik moet doen!"
„Ga ga weer naar vader," zei ze met een
schorre, harde stem. „Ga hem troosten en en
wacht tot ik kom." Ze ging naar de deur, terwijl
ze sprak.
Hij ging langzaam de kamer uit. Zij bleef
even staan en met een vasten trek op haar
mooi gezichtje, een harde, koude vastberaden
heid in haar oogen, opende ze de deur van het
salon.
Seymour Meiford stond bij het raam. Toen de
deur geopend werd, wendde hy zich om en
kwam naar haar toe.
„Lorrie, wat is er gebeurd," zei hy, maar hy
sloeg zijn oogen voor de hare neer en de vraag
klonk onecht en geforceerd.
Ma-ar Lor-ne merkte het niet op. «JfekornjJe?
myn antwoord geven," zei ze, haar oogen naaar
den grond gericht.
„Ah!" en hy kwam dichterbij.
„Wacht!" zei ze, terwijl ze haar hand ophief
om hem het zwygen op te leggen. „Je je
vroeg mij met je te trouwen."
„Dat deed ik en doe ik weer," zei h$j met
nadruk. „Het is de liefste wensch van mijn
hart
Zij legde hem met een gebaar het zwygen qp.
„Je je verwacht niet van me datdk dat
ik jje liefheb?"
Langzaam, machinaal, kwamen de woorden
over haar lippen.
„Ik zal daarop wachten," zei lïij, „ik zal wach
ten en ik hoop zeker je liefde te winnen!"
„Zal je daarmee tevreden zyn?" vroeg ae.
„Ik zal tevreden zyn meer dan tevreden
zijn!" verklaarde hy.
„Daarstraks" ze wachtte even „sprak ije
over over geld over rijkdom."
„Ja," zei hij, „ik weet dat je daar niet om
geeft
„Jawel!" zei ze, terwijl ze haar droge lippen
bevochtigde en bijna ineenkromp onder het ge
wicht van schaamte en ellende, dat haar dreigde
te overweldigen. „Ik geef er wel om! Als hls
ik je vraag om me geld te geven nui
ze kon nauwelijks verder spreken, maar ze deed
een poging als ik je vroeg me nu wat geïd
te geven zou je aou je Ze kon mét
verder gaan.
(«Wordt vervolge?)