De Katholieke Kerk
Nationaal Spanje
<Ket vet&aal van den day
D
De avonturen van een verkeersagent je
ALLE ABONNÉ'S
in
Het werk de
Franco-regeering
ORR1E
De speler
ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1938
Oss en het ambtenaren
gerecht
DOOR
CHARLES
GARVICE
be-
een
Het Augustus-nummer van „Studiën"
vat een opmerkelijk artikel van
Spaanschen Jezuïet, pater C. Bayle S.J.,
over den toestand der Katholieke Kerk in Na
tionaal Spanje. In de inleiding van dit artikel,
dat bewerkt is door pater Jos d'Aquin S.J.,
Wordt er op gewezen, dat, ofschoon de belang
stelling der katholieken voor het oplevend na
tionaal Spanje en zijn vrijheidsoorlog vrij groot
's. toch hun kennis van den vreedzamen, op-
bouwenden arbeid der regeering van Franco ge
ring blijft. Daarom geeft men in dit artikel
enkele inlichtingen; geen volledige uiteenzet
ting, maar slechts een overzicht, waaruit moge
blijken, hoezeer het aan de regeering-Franco
ernst is, aan dp eeuwige wetten van den katho
lieken godsdienst en de zedelijkheid de hun
toekomende waarde in het openbaar leven te
rug te schenken.
Generaal Franco is, aid us het artikel in
..Studiën", een man van voorbeeldig geloofs
leven en uitstekende vroomheid, hetgeen met
verschillende voorbeelden, medegedeeld door
Personen uit zijn onmiddellijke omgeving, wordt
toegelicht. Een paar van deze voorbeelden
tnogen hier volgen:
„Toen Franco nog directeur was van de Al-
gemeene Militaire Academie te Saragossa, moest
hij een plan van uitbouw doorvoeren. In dit
Plan had hij op een centraal gelegen punt een
kapel geplaatst, waarin volgens zijn inzicht het
Allerheiligst Sacrament zou bewaard worden.
Het ministerie van oorlog der republiek schrap
te dit gedeelte van het ontwerp uit „bezuini
gingsredenen". Franco gehoorzaamde, wist
echter zijn voornemen op een andere manier
te verwezenlijken. In een der mooiste zalen van
het nieuwe gebouw werd een vast altaar ge-
Plaatst en op dit altaar werd iederen Zon- en
feestdag het H. Offer opgedragen, waarbij hij
Zelf steeds tegenwoordig was. Bij het opmaken
van den dienstrooster der militaire academie
lette hij altijd op den tijd der godsdienstoefe
ningen, zoodat alle cadetten den dienst kon-
Öen bezoeken.
Toen hij militair gouverneur was der eilan
dengroep van de Balearen, gebeurde het dat
Voor een Sacramentsprocessie bij gelegenheid
van het veertigurengebed een drager voor den
baldakijn ontbrak. De koster ging het schip
der kerk in en vroeg een officier, die daar ge
knield bad, of hij niet den baldakijn wilde
dragen. De officier stemde terstond blijde toe-
Hater hoorde de koster, dat de drager Franco,
de gouverneur was."
Uitvoerig staaf het artikel stil bij verschil
lende wettelijke maatregelen. Zoo wordt wat
het huwelijk betreft gewezen op de wet van 12
klaart 1938 omtrent het burgerlijk huwelijk,
Uitgevaardigd door het Nationaal-Spaansch
Ministerie van Justitie.
„In de inleiding wordt vastgesteld, dat de
Vet op het burgerlijk huwelijk van 28 Juni
1932 de ernstigste aanslagen bevat tegen het
Godsdienstig gevoel van het Spaansche volk en
daardoor het geweten van velen in heftige con
flicten brengt. Een gebiedende eisch der
rechtvaardigheid en van de verlichting van
het christelijk geweten van het Spaansche volk
Vordert dan ook, dat de den godsdienst zoo
vijandige wet van 28 Juni 1932 op staanden
Voet buiten werking wordt gesteld.
Dit geschiedt door weder te doen gelden den
rechtstoestand, welke de voorschriften van het
burgerlijk wetboek hiervoor vaststelt; de Spaan
sche staat heeft niet het plan voorschriften
Uit te vaardigen, die dezen rechtstoestand zou
den veranderen. Het Spaansche burgerlijk wet
boek beschouwde vóór de invoering van de ge
noemde wet als wettig het kerkelijk h u -
V'elijk, gesloten in tegenwoor
digheid van een vertegenwoor
diger van den burgerlijken stand.
Uaardoor verkreeg men alle burgerlijke rechten.
In 5 artikelen en één overgangsbepaling be
paalt daarom de nieuwste wet het volgende
He huwelijkswet van 25-5-32 is met alle eruit
Voortvloeiende bestuurlijke voorschriften opge
heven.
De gedurende den tijd der geldigheid van
deze wet kerkelijk gesloten huwelijken hebben
Alle burgerlijke gevolgen zoo goed als de voor de
burgerlijke beambten gesloten huwelijken. De
*et heeft terugwerkende kracht van den dag
van de huwelijkssluiting af. Burgerlijke huwe-
hjken gesloten door personen, die een kerke
lijke wijding hadden ontvangen, of kloosterlin
gen, wier geloften niet ontbonden waren, en
die geen rechtmatig huwelijk konden sluiten,
borden nietig verklaard."
Over de kerkelijke feestdagen wordt het vol
gende medegedeeld:
„Den 19den Maart 1938 heeft de nationale
'egeering te Burgos de volgende verordening
Uitgevaardigd:
Overeenkomstig zijn ambtelijk afgekondigde
beginselen aanvaardt de Spaansche Staat op
hieuw en neemt als richtsnoer van zijn poli
tiek; de katholieke door de geschiedenis ge
handhaafde levensovertuiging. Naar buiten zal
bit hierdoor blijken, dat de door recht en ge-
bfuik op ons sociaal leven ingeënte levensuitin
gen en karakter wederom opgenomen en er
kend worden.
Het erkennen van het feest van den H. Jo
zef, den Patroon der geheele H. Kerk, geeft
aan den Staat de gelegenheid, zijn bovenge
noemde gezindheid te doen blijken.
Dit feest wordt voor het ressort van de be
sturen van administratiepersoneel en arbeiders
tot een symbolisch feest verklaard, om aldus
een aanvang te maken met de verwerkelijking
der grondregels, welke de kort geleden openbaar
gemaakte arbeidswetgeving met betrekking tot
de feestdagen, de ontspanning der arbeiders en
de verggestelijking van den arbeid afkondigde.
Dit feest moet bovenal een feest der arbeiden
de bevolking zijn, over welke de werkman
Jozef steeds een bijzonder beschermheerschap
heeft uitgeoefend. Dit feest aldus te vieren be
schouwt de nationaal-syndicalistische staat als
een voorname taak
Om dit te pereiken heeft het Ministerie be
sloten het volgende te verordenen:
1. Onder voorbehoud van de opstelling en
goedkeuring van een ambtelijk geldigen kalen
der van feesten wordt de 19de Maart van dit
jaar tot feestdag verklaard voor alle takken
van nijverheid en voor de handelsbedrijven.
2. De Gouverneurs der provincies zullen in
overeenstemming met de provinciale arbeiders
gedelegeerden de noodige schikkingen treffen,
opdat in de openbare zoowel als de private
bedrijven de rust van den arbeid op de gebrui
kelijke wijze verzekerd wordt.
Op dezelfde wijze en dezelfde godsdienstige
motiveering heeft de regeering verordend, dat
dit jaar Witte Donderdag en Goede Vrijdag als
feestdagen, waarop niet gewerkt wordt, zullen
gelden."
En wat
gende
de Jezuïetenorde betreft het vol-
„Den 3den Mei 1938 heeft Generaal Franco
een decreet onderteekend, waarbij de Com
pagnie van Jezus wederom in Spanje wordt toe-
geiaten en haar bezittingen worden terugge
geven. Door de wet van Januari 1932 van de
republikeinsche regeering was de orde in Spanje
opgeheven en waren al haar goederen verbeurd
verklaard. Opmerkenswaard in deze verorde
ning is de in de inleiding gegeven motiveering,
waarin o.a. er op gewezen wordt, dat het hier
gaat om een vroeger begaan onrecht goed te
maken. Verder zegt de motiveering.„De
Spaansche Staat erkent en bevestigt het recht
matig bestaan der Katholieke Kerk als een vol
komen maatschappij (societas perfecta) en
de volle waarde van haar rechten; daardoor
erkent hij ook de rechtspersoonlijkheid dei-
religieuze orden, welke canonisch zijn goed
gekeurd, zooals dit bij de Compagnie van Je
sus geschied is door Paus Paulus III en later
door Pius VII en zijn opvolgers. Na de uitvaar
diging van dit decreet heeft Pius XI persoon
lijk in overeenstemming met de regeering de
Jezuïeten in Spanje hersteld. Aan het slot
wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de genoemde
orde veel heeft bijgedragen, om de Spaansche
cultuur en de wetenschap te bevorderen, zoo
dat bij een vroegere uitwijzing de Spaansche
kuituurhistorieschrijver Pelayo reeds heeft
kunnen zeggen: „Zulk een uitwijzing is een
doodsteek aan de Spaansche kuituur toegebracht
en een lompe domme aanslag op de beschaving
en de „wetenschap".
In het onderhavige regeeringsdecreet wordt
uitdrukkelijk gezegd, dat de Compagnie van
Jesus in Spanje weder vrij haar werkzaam
heid kan ontplooien, zooals deze geregeld is
door de constituties der orde."
Wat de opvoeding aangaat, geeft pater Bayle
de volgende bijzonderheden:
„In een rondschrijven, dat de afdeeling voor
het volksonderwijs van het nationale ministe
rie van onderwijs tot alle Spaansche onderwij
zers richtte, worden richtlijnen gegeven voor
de godsdienstige, vaderlandsche, staatsburger
lijke en lichamelijke opvoeding.
In de inleiding spreekt het rondschrijven in
het algemeen over de positie van den onder
wijzer. „Spanje vertrouwt hem zijn jeugd toe
om haar op te voeden in liefde tot God en het
Vaderland. Hierin moet de onderwijzer zijn
roem zoeken wel bewust van zijn groote ver
antwoordelijkheid".
Het eerst wordt de godsdienstige opvoeding-
besproken: „De Junta de Defense Nacional
voert wederom tot godsdienstig onderricht in
op de na tionale scholenDeze hervorming
(is)een gebiedende noodzakelijkheid voor
de opvoeding der Spaansche jeugd. Dit her
stel moet niet beperkt blijven tot het verkla
ren van den catechismus en de bijbelsche ge
schiedenis gedurende een of ander uur in de
week. Dit onderricht is volstrekt noodzakelijk,
maar nog meer gewichtig en noodzakelijk is,
dat heel het leerplan volkomen door
drongen zij en beheerscht worde door de leer
van den Gekruisigde.
Het op feestelijke wijze weder ophangen der
kruisbeelden in de scholen..,, moet niet enkel
een teeken zijn, dat de leekenschool van het
sovjetisch bewind volledig door de katholieke
nationale school wordt vervangen. Bij het
geven van de gewone lesuren, die aan de taal
wetenschap, de geschiedenis, de aardrijkskun
de gewijd zijn, moet elk onderwerp benut wor
den, om de moreele en godsdienstige gevolg
trekkingen te doen inzien en begrijpen. Dit
godsdienstig onderricht moet een christelijke
jeugd vormen met klaar begrip, met praktische
stelregels voor den tegenwoordigen tijd en voor
de rechten en plichten van den toekomstigen
staatsburger. Het onderwijs moet niet alleen
op het gevoel werken maar ook op den wil:
zijn doel is vorming van de persoonlijkheid.
Daar het geheele schoolonderricht godsdien
stig is, betaamt het, dat zoowel de schoolkin
deren als hun onderwijzers verplicht zijn ge
zamenlijk op Zon- en feestdagen den dienst
in de parochiekerk bij te wonen. Dit moet ge
schieden in overleg met de kerkelijke over
heden, die een geschikten tijd zullen aan
wijzen.
Dikwijls moet de H. Schrift voorgelezen wor
den; bij voorkeur geschiede dit op Zaterdag,
bij welke gelegenheid de Mis van den volgen
den Zondag moet verklaard worden.
Het sociale leerbezit der Katholieke Kerk,
zooals het vervat is in de pauselijke encyclie
ken „Rerum Novaru m" en „Quadr a-
g e s i m o Anno" moet er toe bijdragen in de
harten der kinderen de grondgedachten der
christelijke liefde aan te kweeken, evenals de
sociale eendracht en broederlijkheid. Op die
wijze zal de blinde materialistische haat, die
de vernietiging beoogt van alle beschaving en
cultuur, verdwijnen."
Verder wordt in bijzonderheden uiteengezet,
hoe op bovenstaande grondslagen de opvoeding
tot vaderlandslievend denken, tot het bewust
zijn van de verantwoordelijkheid van den
staatsburger en tot lichamelijke werkkracht
moet opgebouwd worden.
Het decreet eindigt met het uitspreken van
de verwachting der Regeering, dat de onder
wijzers in Nieuw-Spanje zich gewetensvol aan
deze richtlijnen zullen houden, terwijl er nog
eenmaal op gewezen wordt, dat in de vereeni-
ging van de vreeze Gods en de liefde voor het
vaderland de beste waarborg ligt voor het aan-
kweeken der nationale waardigheid.
Als aanvulling van het bovenstaande zij nog
vermeld, wat dezelfde overheid den 9den De
cember 1936 in een beschikking omtrent het on
derwijs zegt: „Tegelijk met de studie der ka
tholieke geloofs- en zedenleer is de studie der
H. Schrift aan te bevelen. Daarenboven moe
ten de leerlingen ook ingewijd worden in de
liturgie. De godsdienstleeraars zullen hierbij
passende oefeningen kunnen invoeren, waar
door het begrip en de praktische deelname aan
het godsdienstig leven der Kerk bevorderd
worden. Zij mogen ook niet uit het oog verlie
zen, dat de leerstof, die behandeld wordt, niet
alleen kennis is, maar tegelijk ook voedsel voor
de zielen der kinderen en een leidster voor alle
levensvragen".
Wij merken hierbij op, aldus het artikel in
„Studiën", dat er in Spanje een groote katho
lieke organisatie bestaat van de ouders der
schoolplichtige kinderen. Deze organisatie heeft
reeds voortreffelijken arbeid verricht tot het
verkrijgen van vrijheid van onderwijs. Heden
houden de regeeringsorganen bij het beraad
slagen over schoolwetten voeling, met het be
stuur dezer vereeniging."
Tenslotte wijdt het artikel in „Studiën" aan
de arbeidswetgeving het volgende:
„In de kortgeleden uitgevaardigde „Tuero
del Trabajo" (arbeidswet) worden de toekom
stige vorm van de Spaansche markt, de arbeid
het uitbetalen der loonen, het recht en de
plicht van den arbeider, de bescherming van
den arbeid, de ziekte- en ouderdomsverzeke-
ring in duidelijke artikelen omschreven en
fundamenteele richtlijnen aangegeven. De
overeenkomst van den gedachtengang van de
Tuero met die van de Pauselijke encycliek
„Quadragesimo Anno" is overduidelijk en
wordt dan ook door de Spaansche dagbladen
met ontelbare bewijzen gestaafd. Men kan dan
ook veilig aannemen, dat de Pauselijke ency
cliek bij het uitwerken van deze wet als maat
gevend voorbeeld heeft gediend."
e optimist is een beter hervormer
dan de pessimist.
De stemmen uit de Redactie in het Augus
tusnummer van „De Gids" houden zich ook
bezig met de behandeling voor het Ambtena
rengerecht van de zaak der Ossche mare-
chaussée.
„Het ambtenarengerecht, aldus „de Gids"
heeft uitspraak gedaan en wie het vonnis
onbevangen leest heeft alle reden tot vol
daanheid. Voldaanheid in tweeërlei opzicht:
omdat de zorgvuldige en zakelijke moti
veering van het vonnis opnieuw heeft
aangetoond, dat Nederlandsche rechters in
staat zijn ook in zaken, die groote politieke
beroering hebben gewekt, in alle objectivi
teit recht te doen èn voldaanheid daarover,
dat dit proces überhaupt heeft plaats ge
had. Het zou het ambtenarengerecht mis
schien weinig moeite hebben gekost de in
gestelde vorderingen niet-ontvankelijk te
verklaren juridische gronden daarvoor
waren stellig aanwezig maar het gerecht
heeft begrepen, dat het voor alle partijen,
óók voor de Regeering, oneindig veel be
vredigender was een uitspraak ten princi
pale te vernemen. De Regeering zelve had
trouwens door de niet-ontvankelijkheid der
ingestelde vorderingen niet op te werpen,
blijk gegeven er ook zoo over te denken en
daarmede getoond een rechterlijke uit
spraak over de rechtmatigheid van haar be
leid niet te schuwen. Dat was, naar onze
overtuiging, goed gezien: de Minister is uit
den rechtsstrijd stellig niet gehavend te
voorschijn gekomen. Welk zonderling licht
ook door de openbare behandeling der zaak
op het optreden van sommige hooggeplaat
ste ambtenaren moge zijn gevallen, hoe men
ook moge oordeelen over de opportuniteit
van het ministerieel ingrijpen, vast is in
elk geval komen te staan, dat Nederland
nog altijd een rechtsstaat is en dat het
verwijt daarmede in strijd te hebben ge
handeld tot den Minister van Justitie niet
met grond kan worden gericht. Daarom
noemen wij dit proces niet met de Maas
bode een schandelijk, doch veeleer een
heuglijk geding.
Al kwakend en kakelend begon de strijd tusschen de beide
dieren. De kip tippelde heel hard met het lampje in den bek.
De kikvorsch was zoo slim zijn bloem met een waterlelieblad
te beschermen.
De wedstrijd was heel spannend. Heel het kabouterland was
nieuwsgierig naar den afloop ei-van. Per radio werd telkens de
stand medegedeeld. Men kon niet zeggen wie het zou winnen,
daar de beide deelnemers bijna even hard liepen.
Het was drie uur in den morgen. Johanna
was in haar leunstoel in slaap gevallen,
met een oud tijdschrift in haar hand. Toen
de pendule sloeg, werd ze met een schok wak
ker. In haar sluimer had het haar toegeschenen,
dat Louis was teruggekomen en tot haar zei:
„Vergeef het me, Johanna, ik zal niet meer
spelen."
Doch alles was nog rustig. Zooals zoovele an
dere avonden, gedurende de laatste jaren, was
haar broer naar de club gegaan, om te spelen.
Hij zou niet vóór het aanbreken van den dag
terugkeeren. Misschien zonder een cent, mis
schien met zijn zakken vol geld, dat hij den
volgenden avond weer verliezen zou.
Johanna stond op en deed het venster open..
De zuivere lucht van den Mei-nacht kwam het
vertrek binnen en deed haar beklemdheid een
weinig verdwijnen, die haar altijd beving, als ze
op haar broer moest wachten. Ze kon niet kalm
blijven, zoolang hij niet terug was. En als hij
dan terug was, vroeg ze hem niets en deed hem
geen verwijten, doch stelde zich alleen tevreden
met het beetje genegenheid, dat hij voor haar
aan den dag legde, zoodra de speelduivel hem
met rust liet.
Zoo had ze altijd op hem gewacht: toen ze
nog rijk waren, in den salon van hun heeren
huis, het erfstuk van hun ouders; en toen het
huis met toebehooren verspeeld was, in deze
twee gemeubelde kamertjes. En misschien zou
den ze morgen nóg armer worden en wie weet
waar terecht komenAlles had ze verdragen
en alles vergeven, omdat ze zielsveel van haar
broer hield.
Zij ging op den divan liggen, met open oogen
en het gelaat naar het venster gekeerd, om te
wachten. Véél, véél later hoorde zij hem einde
lijk de deur opendoen en binnenkomen. Zonde:
een woord te zeggen, ging hij aan de tafel zitten
en dronk bijna in één teug de koffie op, die zijn
zuster voor hem had warm gehouden. Zijn
zachte oogen hadden een vermoeide uitdruk
king. De spieren van zijn gelaat vertrokken nog
van de zenuwachtige spanning tijdens het spel
Johanna streelde zijn haren. Ze moest altijd
schreien, als ze hem zóó zag en inplaats daarvan
trachtte zij te glimlachen
Kind, zei hij, met zijn hoofd op zijn hand
geleund en met gesloten oogen, ik heb ge
wonnen, veel gewonnen vanavond. Ik zal je
straks wel meer vertellen
Dan kuste hij haar hand, als om vergiffenis
te vragen, omdat hij tegen haar loog, omdat hij
altijd tegen haar loog, zonder medelijden te heb
ben met de oneindige liefde, die zij hem toe
droeg.
De jonge directeur van de firma Andersen
had Johanna, die voor zijn schrijftafel zat, aan
gehoord, zonder haar ook maar één keer in de
rede te vallen. Toen zij geëindigd had en hem in
de oogen keek met haar vochtigen blik, greep hij
haar hand en zei:
Johanna, ik kan je niets geven. Want jij
zou het geld aan hem geven en hij zou het ver
spelen. En het is ook niet waar, dat dit de laat
ste maal zou zijn, want over een maand zal hij
wéér geld noodig hebben.
Hij had het gezegd op vriendelijken, maar
niettemin beslisten toon. Zij trok haar hand
terug.
Hij heeft zich geld toegeëigend, dat niet
van hem is, Robert en morgen moet hij het
teruggeven. Anders zullen ze hem aangeven.
Haar stem klonk smeekend, wanhopig. Robert
zweeg en keek haar aan, met oneindig mede
lijden in zijn oogen.
Luister, Johanna, zeide hij. Het is nu al
twee jaar, dat je niet redelijk meer bent, dat je
je aan den ondergang prijs geeft, voor een man,
die het totaal niet verdient. Ik bied je nog een
maal het middel aan, om je te redden. Ik vraag
je nog éénmaal, om mijn vrouw te worden en
hem aan zijn lot over te laten. Ik houd van je.
ik speel niet, ik kan je een gelukkig leven aan
bieden. Je broer verwaarloost je, jaagt alles
erdoor en doet niets voor je. Het is nu al d:
derde maal, dat ik je dat alles herhaal en dat
jij weigert. Waaróm?
Johanna wendde den blik af, om hem niet
aan te zien.
Ik heb dat bedrag noodig, Robert, zei ze
eenvoudig. Het is de laatste maal, dan zie je
me niet meer terug.
Je hebt noodig, dat je hem aan zijn lot
overlaat! riep hij uit. Dat heb je noodig!
Dan veranderde hij van toon en uit zijn zachte
stem klonk de liefde, die hij haar toedroeg:
Kom, ga naar mijn moeder en blijf daar.
Ga niet meer naar hem terug. De volgende week
gaan we allemaal naar de Rivièra. Dan denk je
niet meer aan hem. Dan vergeet je hem. En als
je hem vergeten bent, zal ik je vragen, of je
mijn vrouw wilt worden. En dan zul je ant
woorden
Hij onderbrak zichzelf, vol bitterheid en te
leurstelling. Johanna weende in stilte, als een
kind, dat onverdiend klappen heeft gekregen.
Toen deed de haat tegen dien man, waaraan ze
maar al te zeer gehecht was en die zulk een
overgroote genegenheid niet waard was, hem
tegen haar uitvallen:
Hij krijgt geen cent van me, nooit! zei hij
op harden toon.
En hij stond op als om heen te gaan.
Zij liep op hem toe.
Ik zal het je teruggeven, zei ze. Over
twee dagen.
Hij glimlachte sarcastisch, bij de gedachte,
dat Johanna hem ooit dat geld zou kunnen
teruggeven en gaf geen antwoord. Doch Johanna
droogde haar tranen af en zei op smeekenden
toon:
Luister, Robert. Ik zal je alles over twee
dagen teruggeven. Over twee dagen kom ik
hier en als ik het geld dan niét heb, (zij onder
drukte een snik) zal ik naar familie gaan.
Hij keek haar koel in de oogen.
IIWIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlMIIIIIII
Hoe denk je me dat geld terug te geven?
Met wat hij bij het spel wint, misschien?
Zij boog het hoofd, als van schaamte.
Aha, je denkt me dat geld terug te geven
met wat hij bij het spel wint!
Zijn ruwe toon moest de vreugde verbergen,
dat hij eindelijk het middel gevonden had, om
haar uit die «slavernij te verlossen.
Nu, goed. Ik wil je gelooven. Ik geef je dus
het geld en jij komt over twee dagen hier, om
het me terug te geven; of om voor altijd bij ons
te blijven. Dat wou je zeggen, nietwaar?
Ja, stamelde Johanna.
Best, zeide hij, zijn portefeuille voor den
dag halend. Maar dan moet hij die afspraak
óók weten. Hij moet óók weten, dat, als jij me
over twee dagen niet kunt betalen, je hem aan
zijn lot moet overlaten.
Zij aarzelde even, beschamend als het alle
maal was.
Ja, antwoordde ze dan.
De twee dagen waren voorbij. Aan de tafel
gezeten, met zijn hoofd in zijn handen, wachtte
Louis tot het wat
later werd, om
naar de club te
gaan. Het was
avond. De bejde
kamers waren
leeg en zonder
leven, als he-
ware. Thans moest hij gaan wennen aan die
vreeselijke eenzaamheid, sinds hij, nu twee uur
geleden Johanna voor altijd vaarwel had ge
zegd.
Hij schonk zich wat koffie in. Ach, ja, nu was
hij werkelijk gelukkig. Eindelijk was zijn kleine
zuster vrij en kon ze haar kalme leven leiden,
aan de zijde van Robert. Robert hield dolveel
van Johanna. Ze kenden elkaar al van hun kin
derjaren af. Johanna zou nru niet meer hoeven
te lijden, ze zou nu niet meer hoeven te wachten
op haar broer, den speler. Misschien was ze al
met Robert en zijn familie op weg naar de Ri
vièra, zooals Robert haar beloofd had. Misschien
was ze al gelukkig en was ze voor altijd haar
vreugdeloos bestaan aan de zijde van haar on-
waardigen broer vergeten.
Ja, hij had de éénige goede daad verricht van
zijn heele leven. Hij had Johanna gezegd, dat
hij verloren had en zij -was heengegaan naar
Robert. Maar hij had gewonnen! De fortuin
was hem enorm gunstig geweest en zijn porte
feuille stond bol van het geld! Misschien zou hij
het vanavond weer verliezen; maar wat kwam
dat er op aan? Voortaan zc*u hij alleen zijn, met
zijn lijden.
Een zoete teederheid bracht een floers voor
zijn oogen en hij had een gevoel, alsof zijn zus
ter zachtjes zijn voorhooifd raakte wat zij
nooit meer doen zou.
Hij stond op, want het werd tijd. Hij streek
met zijn hand over zijn haar en haalde zijn por
tefeuille voor den dag, om zijn geld te tellen,
vóór hij ging spelen. Maai toen hij zijn porte
feuille opendeed, ging eesa koude rilling hem
door de leden en belette hem te denken en te
begrijpen: het geld, dat hij gewonnen had, was
er niet meer!
Op dat oogenblik knarste een sleutel in het
slot. De deur ging open en Johanna kwam het
vertrek binnen. Kalm deed ze haar hoed en
mantel af. Dan zei ze zachtjes:
Ik ben naar Robert gegaan, om hem het
geld terug te geven, dat hij me geleend had. Ik
heb het uit je portefeuille genomen, terwijl je
sliep.
Ze trad op hem toe, legde haar hoofd op zijn
schouder en kuste hem.
Kom, Louis, niet huilen, nu, fluisterde ze.
niet huilen, jongen. Ik weet, waarom je zei,
dat je verloren had. Maar ik kan je niet mis
sen, jongen, zelfs niet voor Robert.
Hij snikte het uit, om de wroeging, die zich
van hem meester maakte. De tranen, die hem
over de wangen rolden, waren de voorboden van
een besluit, dat gaandeweg in hem rijpte
Louis heeft nooit meer gespeeld.
(Nadruk verboden)
„Wat, ben jij geheelonthouder gewor
den
„Ja, toen ik de vorige week op de thuis
reis aHes dubbel zag, heb ik meteen een
eind aan het dririken gemaakt
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T~' /v bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door l"*1 wH A t>U een ongeval met f"i Af a
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f JJUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT f OU»* doodelijken afloop uüU*a
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bij "verlies van een hand,
een voet of een oog.
I
&2
-.Spijt het je, lieveling?" fluisterde hij zacht,
'"Wijl hij een beetje dichter naar haar toe-
Schoof.
Lorrie's gezichtje stond strak en koud, en ze
r8de, dat ze hem niet aanzag.
„Natuurlijk spijt het me," zei ze haastig. „De
'Jd zal gauw voorbij gaan. Je zult je geweldig
^hUseeren. Het zal daar zomer zijn, of bijna
*°fner en jij zult je in de zon koesteren, terwijl
'i huiveren van de kou. Ik vind, dat je erg
gelukkig bent."
„Vind je?" zei hij zacht. „Je vergeet, dat er
bent,m^ nergens zon ^an Zi''n' waar lil niet
"Pat, lijkt precies de titel van een sentimen-
bedje," zei ze. „O je zult gelukkig genoeg
wezen."
luk? 's maar één ding, lieveling, dat me ge-
onu er zal maken dan welke man op de wereld
zei hij, zich over haar heenbuigend.
„Lorrie, ik zal gelukkig zijn als je met me
®e wilt gaan; ga je mee?"
én 'J bad de vraag expres onverwacht gesteld
raar verbazing kwam hem in het geheel niet
"eemd voor.
■AVat bedoel je?" zei ze. „Hoe zou ik met je
"we kunnen gaan?"
„Je zou als mijn vrouw mee kunnen gaan,
lieveling," fluisterde hij.
„Je je vrouw! Bedoel je, dat we zouden
trouwen Ze viel zichzelf met een schellen
lach in de rede. „Je maakt natuurlijk gek
heid?"
„Ik spreek werkelijk in ernst. Waarom niet,
lieveling. Waarom zouden we wachten? je
weet hoé lief ik je heb. Je kunt jezelf aan me
toevertrouwen. Waarom zouden we niet dade
lijk trouwen over veertien dagen? We kun
nen van de reis dan een deel van onze huwe
lijksreis maken."
Hij deed een stap naar voren om haar hand
te nemen, maar ze trok terug en stopte haar
handen op haar rug.
„Het - het is onmogelijk!" zei ze en op haar
lief, bleek gezichtje kwam een uitdrukking als
van een hert, dat door de honden wordt opge
jaagd en ze dicht, heel dicht bij zich weet.
„O, niet onmogelijk!" zei hij vriendelijk plei
tend. „Je bent toch niet gesteld op een groot
trouwfeest, lieveling?"
„Neen! neen! neen!" zei ze haastig met een
snikje.
„Veertien dagen zeg drie weken; dat is
lang genoeg voor de voorbereiding. Lieveling,
luister eens naar me. Ik verlang er zoo naar je
mijn eigen vrouwtje te kunnen noemen, te voelen
dat die lieve Greta en Jack en bovenal je
vader, mijn bloedverwanten zijn. Lorrie, geef me
het recht om hun zuster, broer en vader te
noemen! Aarzel niet lieveling ga met me
mee op reis!"
„Neen, neen!" zei ze, terwijl ze zoo ver
mogelijk van hem weg schoof, juist zooals een
hert een laatste poging doet om de wreede
tanden van den hond, die hem op het spoor is,
te ontwijken. „Dat is te vlug. Ik zou dit niet
kunnen doen, nog in in geen jaar eh!
zes maanden."
„Zeg maar „nooit"!" zei hij koud, terwijl zijn
oogen haar opmerkzaam bleven aanzien. „Zeg
maar dat je dankbaarheid, waarover je je mond
vol had, niets is dan een ijdel woord. Dat je
niets om me geeft en dat je me opzij gooit,
nu ik eenmaal gediend heb om jullie uit de
modder te helpen
Hij kende haar goed te goed.
Met een gebaar legde ze hem het zwijgen
op. Haar gezichtje stond strak en was krijtwit.
„Zeg niets meer," zei ze met vastberaden stem.
„Ik vergat. Je hebt het recht om om over
me te beschikken. Jij moet maar zeggen wan
neer en hoe ik mijn aandeel in het contract
moet behalen. Ik zal met je trouwen wanneer
je wilt" en ze week achteruit, terwijl ze rechtop
bleef staan, haar handen achter haar hoofd
gevouwen.
„Lieveling!" zei hij, „vergeef me. Mijn liefde
werd me de baas en ik ben onvriendelijk tegen
je geweest. Zal het zijn, zooals ik zeg? Over
veertien dagen?"
„Je zei over drie weken," antwoordde ze en
het beven van haar stem maakte hem bijna
krankzinnig.
„Over drie weken dan," besliste hij. „Drie
lange weken voor mij, lieveling. Wees niet bang.
Je zult gelukkig zijn, Lorrie, je zult gelukkig
zijn, lieveling, of ik zal er met mijn leven voor
boeten."
Zij bleef een oogenblik in het vuur staren,
toen stak ze haar hand uit.
„Ik ik ben moe,» geloof ik. Ik zal nu
gaan," en ze liet hem alleen.
Toen ze met looden voeten naar haar kamer
wilde gaan zag ze in de hal, dat het licht in
de studeerkamer brandde. In een plotselinge op
welling opende ze de deur en ging naar binnen.
De dominé keek op; zijn gezicht verhelderde,
toen hij haar zag.
„Ben jij het Lorrie?' zei hij. „Waar ga je
naar toe?"
„Naar bed, paps," antwoordde ze, terwijl ze
opgewekt trachtte te spreken. Ze ging naast
hem zitten en legde haar hoofd tegen zijn
borst.
„Ik ben vandaag erg moe."
„Moe!" zei hij vriendelijk, met een glimlach.
„Dat is een zonderling woord om van jouw lip
pen te hooren, kind. Je was vroeger gewoon
er op te pochen, dat je nooit moe was."
„Dat was toen ik nog een klein meisje was
jaren geleden, paps!" zei ze, terwijl ze haar
hoofd afwendde, zoodat hij de tranen niet zou
zien, die langzaam onder de vermoeide oogleden
opwelden.
„Jaren geleden! Kind, dat is pas een paar
weken geleden! Is Seymour weg?"
„Ja, hij is weg," antwoordde ze. „Paps
„Ja," vroeg hij, terwijl hij haar haren streelde,
want ze had plotseling gezwegen, alsof zij iets
in haar keel had, dat haar dreigde te doen
stikken.
„Ik ik ga over drie weken trouwen."
De hand van den ouden man viel van haar
hoofd af.
„Zoo gauw! Zoo gauw! Waarom?" vroeg hij
en er klonk een zonderlinge angst in zijn stem
„Omdat hij het wenscht," antwoordde ze
terwijl ze zorgvuldig Seymour's naam vermeed
te noemen.
De oude man schudde heb hoofd. „Zoo gauw!"
mompelde hij.
Ze zwegen een oogenblik, toen klonk zijn
stem, die den laatsten tijd zoo zwak was ge
worden
„Lorrie
„Ja paps."
„Ben je er zeker van Hij zweeg en sloeg
zijn armen om haar heen, alsof hij haar voor
een onzichtbaar gevaar moest beschermen.
„O kind, lieveling. Dat dat wat je nu gaat
doen, doe je dat met je heele hart? Is het uit
vrijen wil? Antwoord me, Lorrie; antwoord me
mijn kind!"
Ze hief haar witte gezichtje naar hem op
en drukte haar lippen zacht op zijn voorhoofd,
toen vleide ze zich tegen hem aan.
„Ja lieveling," zei ze dapper, „met mijn eigen,
vrijen wil."
HOOFDSTUK XXII
Het was de dag voor Lorrie's huwelijk en het
was mooi weer. Maar de waarheid was, dat het
Lorrie volkomen onverschillig liet of de zon dan
wel de maan scheen. De zon had met tropische
hitte kunnen stralen, wat niet wel mogelijk j
was, omdat het tegen Kerstmis liep of de
regen had met bakken uit den hemel kunnen
vallen; het was haar allemaal hetzelfde.
Zij ging morgen trouwen; en eens zou er een
dag komen, dat ze zou sterven. Tevergeefs om
ringde Greta, die in een staat van opgewonden
heid verkeerde, haar met de mooie dingen van
haar uitzet en trachtte ze haar in de passende
stemming voor de plechtigheid te brengen.
Lorrie wilde niet wakker geschud worden. Ze
vroeg allgen maar met rust gelaten te worden,
zoodat ze de laatste uren van haar vrijheid
alleen zou kunnen doorbrengen.
De gewoonlijk zoo kalme pastorie verkeerde
in een opgewonden toestand. Daar iemand niet
behoorlijk kan trouwen zonder bruidsmeisjes,
waren twee jonge meisjes, verre nichtjes van de
bruid, voor de gelegenheid gevraagd. Ze waren
beiden jong en dwaas en zagen er aardig uit.
Jack doopte ze met het onverbiddelijk cynisme
van den jongen man, Blos en Giechel, omdat
de eene bij iedere mogelijke en onmogelijke
gelegenheid bloosde en de andere ochtend, mid
dag en avond giechelde: bij het ontbijt, san
het diner en bij de thee.
„Het schpnt," zei Lorrie, „dat twee menschen
vinden, dat ze niet wettig kunnen trouwen,
zonder dat ze er een paar dozijn onschuldig en
ellendig en miserabel maken. Waarom moet de
pastorie in een wildebeestenspel worden ver
anderd, omdat Seymour Meiford gek genoeg is
met me te willen trouwen?"
(Wordt vervolgd)