De Katholieke Kerk Nationaal Spanje <Ket vet&aal van den day D De avonturen van een verkeersagent je ALLE ABONNÉ'S in Het werk de Franco-regeering ORR1E De speler ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1938 Oss en het ambtenaren gerecht DOOR CHARLES GARVICE be- een Het Augustus-nummer van „Studiën" vat een opmerkelijk artikel van Spaanschen Jezuïet, pater C. Bayle S.J., over den toestand der Katholieke Kerk in Na tionaal Spanje. In de inleiding van dit artikel, dat bewerkt is door pater Jos d'Aquin S.J., Wordt er op gewezen, dat, ofschoon de belang stelling der katholieken voor het oplevend na tionaal Spanje en zijn vrijheidsoorlog vrij groot 's. toch hun kennis van den vreedzamen, op- bouwenden arbeid der regeering van Franco ge ring blijft. Daarom geeft men in dit artikel enkele inlichtingen; geen volledige uiteenzet ting, maar slechts een overzicht, waaruit moge blijken, hoezeer het aan de regeering-Franco ernst is, aan dp eeuwige wetten van den katho lieken godsdienst en de zedelijkheid de hun toekomende waarde in het openbaar leven te rug te schenken. Generaal Franco is, aid us het artikel in ..Studiën", een man van voorbeeldig geloofs leven en uitstekende vroomheid, hetgeen met verschillende voorbeelden, medegedeeld door Personen uit zijn onmiddellijke omgeving, wordt toegelicht. Een paar van deze voorbeelden tnogen hier volgen: „Toen Franco nog directeur was van de Al- gemeene Militaire Academie te Saragossa, moest hij een plan van uitbouw doorvoeren. In dit Plan had hij op een centraal gelegen punt een kapel geplaatst, waarin volgens zijn inzicht het Allerheiligst Sacrament zou bewaard worden. Het ministerie van oorlog der republiek schrap te dit gedeelte van het ontwerp uit „bezuini gingsredenen". Franco gehoorzaamde, wist echter zijn voornemen op een andere manier te verwezenlijken. In een der mooiste zalen van het nieuwe gebouw werd een vast altaar ge- Plaatst en op dit altaar werd iederen Zon- en feestdag het H. Offer opgedragen, waarbij hij Zelf steeds tegenwoordig was. Bij het opmaken van den dienstrooster der militaire academie lette hij altijd op den tijd der godsdienstoefe ningen, zoodat alle cadetten den dienst kon- Öen bezoeken. Toen hij militair gouverneur was der eilan dengroep van de Balearen, gebeurde het dat Voor een Sacramentsprocessie bij gelegenheid van het veertigurengebed een drager voor den baldakijn ontbrak. De koster ging het schip der kerk in en vroeg een officier, die daar ge knield bad, of hij niet den baldakijn wilde dragen. De officier stemde terstond blijde toe- Hater hoorde de koster, dat de drager Franco, de gouverneur was." Uitvoerig staaf het artikel stil bij verschil lende wettelijke maatregelen. Zoo wordt wat het huwelijk betreft gewezen op de wet van 12 klaart 1938 omtrent het burgerlijk huwelijk, Uitgevaardigd door het Nationaal-Spaansch Ministerie van Justitie. „In de inleiding wordt vastgesteld, dat de Vet op het burgerlijk huwelijk van 28 Juni 1932 de ernstigste aanslagen bevat tegen het Godsdienstig gevoel van het Spaansche volk en daardoor het geweten van velen in heftige con flicten brengt. Een gebiedende eisch der rechtvaardigheid en van de verlichting van het christelijk geweten van het Spaansche volk Vordert dan ook, dat de den godsdienst zoo vijandige wet van 28 Juni 1932 op staanden Voet buiten werking wordt gesteld. Dit geschiedt door weder te doen gelden den rechtstoestand, welke de voorschriften van het burgerlijk wetboek hiervoor vaststelt; de Spaan sche staat heeft niet het plan voorschriften Uit te vaardigen, die dezen rechtstoestand zou den veranderen. Het Spaansche burgerlijk wet boek beschouwde vóór de invoering van de ge noemde wet als wettig het kerkelijk h u - V'elijk, gesloten in tegenwoor digheid van een vertegenwoor diger van den burgerlijken stand. Uaardoor verkreeg men alle burgerlijke rechten. In 5 artikelen en één overgangsbepaling be paalt daarom de nieuwste wet het volgende He huwelijkswet van 25-5-32 is met alle eruit Voortvloeiende bestuurlijke voorschriften opge heven. De gedurende den tijd der geldigheid van deze wet kerkelijk gesloten huwelijken hebben Alle burgerlijke gevolgen zoo goed als de voor de burgerlijke beambten gesloten huwelijken. De *et heeft terugwerkende kracht van den dag van de huwelijkssluiting af. Burgerlijke huwe- hjken gesloten door personen, die een kerke lijke wijding hadden ontvangen, of kloosterlin gen, wier geloften niet ontbonden waren, en die geen rechtmatig huwelijk konden sluiten, borden nietig verklaard." Over de kerkelijke feestdagen wordt het vol gende medegedeeld: „Den 19den Maart 1938 heeft de nationale 'egeering te Burgos de volgende verordening Uitgevaardigd: Overeenkomstig zijn ambtelijk afgekondigde beginselen aanvaardt de Spaansche Staat op hieuw en neemt als richtsnoer van zijn poli tiek; de katholieke door de geschiedenis ge handhaafde levensovertuiging. Naar buiten zal bit hierdoor blijken, dat de door recht en ge- bfuik op ons sociaal leven ingeënte levensuitin gen en karakter wederom opgenomen en er kend worden. Het erkennen van het feest van den H. Jo zef, den Patroon der geheele H. Kerk, geeft aan den Staat de gelegenheid, zijn bovenge noemde gezindheid te doen blijken. Dit feest wordt voor het ressort van de be sturen van administratiepersoneel en arbeiders tot een symbolisch feest verklaard, om aldus een aanvang te maken met de verwerkelijking der grondregels, welke de kort geleden openbaar gemaakte arbeidswetgeving met betrekking tot de feestdagen, de ontspanning der arbeiders en de verggestelijking van den arbeid afkondigde. Dit feest moet bovenal een feest der arbeiden de bevolking zijn, over welke de werkman Jozef steeds een bijzonder beschermheerschap heeft uitgeoefend. Dit feest aldus te vieren be schouwt de nationaal-syndicalistische staat als een voorname taak Om dit te pereiken heeft het Ministerie be sloten het volgende te verordenen: 1. Onder voorbehoud van de opstelling en goedkeuring van een ambtelijk geldigen kalen der van feesten wordt de 19de Maart van dit jaar tot feestdag verklaard voor alle takken van nijverheid en voor de handelsbedrijven. 2. De Gouverneurs der provincies zullen in overeenstemming met de provinciale arbeiders gedelegeerden de noodige schikkingen treffen, opdat in de openbare zoowel als de private bedrijven de rust van den arbeid op de gebrui kelijke wijze verzekerd wordt. Op dezelfde wijze en dezelfde godsdienstige motiveering heeft de regeering verordend, dat dit jaar Witte Donderdag en Goede Vrijdag als feestdagen, waarop niet gewerkt wordt, zullen gelden." En wat gende de Jezuïetenorde betreft het vol- „Den 3den Mei 1938 heeft Generaal Franco een decreet onderteekend, waarbij de Com pagnie van Jezus wederom in Spanje wordt toe- geiaten en haar bezittingen worden terugge geven. Door de wet van Januari 1932 van de republikeinsche regeering was de orde in Spanje opgeheven en waren al haar goederen verbeurd verklaard. Opmerkenswaard in deze verorde ning is de in de inleiding gegeven motiveering, waarin o.a. er op gewezen wordt, dat het hier gaat om een vroeger begaan onrecht goed te maken. Verder zegt de motiveering.„De Spaansche Staat erkent en bevestigt het recht matig bestaan der Katholieke Kerk als een vol komen maatschappij (societas perfecta) en de volle waarde van haar rechten; daardoor erkent hij ook de rechtspersoonlijkheid dei- religieuze orden, welke canonisch zijn goed gekeurd, zooals dit bij de Compagnie van Je sus geschied is door Paus Paulus III en later door Pius VII en zijn opvolgers. Na de uitvaar diging van dit decreet heeft Pius XI persoon lijk in overeenstemming met de regeering de Jezuïeten in Spanje hersteld. Aan het slot wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de genoemde orde veel heeft bijgedragen, om de Spaansche cultuur en de wetenschap te bevorderen, zoo dat bij een vroegere uitwijzing de Spaansche kuituurhistorieschrijver Pelayo reeds heeft kunnen zeggen: „Zulk een uitwijzing is een doodsteek aan de Spaansche kuituur toegebracht en een lompe domme aanslag op de beschaving en de „wetenschap". In het onderhavige regeeringsdecreet wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de Compagnie van Jesus in Spanje weder vrij haar werkzaam heid kan ontplooien, zooals deze geregeld is door de constituties der orde." Wat de opvoeding aangaat, geeft pater Bayle de volgende bijzonderheden: „In een rondschrijven, dat de afdeeling voor het volksonderwijs van het nationale ministe rie van onderwijs tot alle Spaansche onderwij zers richtte, worden richtlijnen gegeven voor de godsdienstige, vaderlandsche, staatsburger lijke en lichamelijke opvoeding. In de inleiding spreekt het rondschrijven in het algemeen over de positie van den onder wijzer. „Spanje vertrouwt hem zijn jeugd toe om haar op te voeden in liefde tot God en het Vaderland. Hierin moet de onderwijzer zijn roem zoeken wel bewust van zijn groote ver antwoordelijkheid". Het eerst wordt de godsdienstige opvoeding- besproken: „De Junta de Defense Nacional voert wederom tot godsdienstig onderricht in op de na tionale scholenDeze hervorming (is)een gebiedende noodzakelijkheid voor de opvoeding der Spaansche jeugd. Dit her stel moet niet beperkt blijven tot het verkla ren van den catechismus en de bijbelsche ge schiedenis gedurende een of ander uur in de week. Dit onderricht is volstrekt noodzakelijk, maar nog meer gewichtig en noodzakelijk is, dat heel het leerplan volkomen door drongen zij en beheerscht worde door de leer van den Gekruisigde. Het op feestelijke wijze weder ophangen der kruisbeelden in de scholen..,, moet niet enkel een teeken zijn, dat de leekenschool van het sovjetisch bewind volledig door de katholieke nationale school wordt vervangen. Bij het geven van de gewone lesuren, die aan de taal wetenschap, de geschiedenis, de aardrijkskun de gewijd zijn, moet elk onderwerp benut wor den, om de moreele en godsdienstige gevolg trekkingen te doen inzien en begrijpen. Dit godsdienstig onderricht moet een christelijke jeugd vormen met klaar begrip, met praktische stelregels voor den tegenwoordigen tijd en voor de rechten en plichten van den toekomstigen staatsburger. Het onderwijs moet niet alleen op het gevoel werken maar ook op den wil: zijn doel is vorming van de persoonlijkheid. Daar het geheele schoolonderricht godsdien stig is, betaamt het, dat zoowel de schoolkin deren als hun onderwijzers verplicht zijn ge zamenlijk op Zon- en feestdagen den dienst in de parochiekerk bij te wonen. Dit moet ge schieden in overleg met de kerkelijke over heden, die een geschikten tijd zullen aan wijzen. Dikwijls moet de H. Schrift voorgelezen wor den; bij voorkeur geschiede dit op Zaterdag, bij welke gelegenheid de Mis van den volgen den Zondag moet verklaard worden. Het sociale leerbezit der Katholieke Kerk, zooals het vervat is in de pauselijke encyclie ken „Rerum Novaru m" en „Quadr a- g e s i m o Anno" moet er toe bijdragen in de harten der kinderen de grondgedachten der christelijke liefde aan te kweeken, evenals de sociale eendracht en broederlijkheid. Op die wijze zal de blinde materialistische haat, die de vernietiging beoogt van alle beschaving en cultuur, verdwijnen." Verder wordt in bijzonderheden uiteengezet, hoe op bovenstaande grondslagen de opvoeding tot vaderlandslievend denken, tot het bewust zijn van de verantwoordelijkheid van den staatsburger en tot lichamelijke werkkracht moet opgebouwd worden. Het decreet eindigt met het uitspreken van de verwachting der Regeering, dat de onder wijzers in Nieuw-Spanje zich gewetensvol aan deze richtlijnen zullen houden, terwijl er nog eenmaal op gewezen wordt, dat in de vereeni- ging van de vreeze Gods en de liefde voor het vaderland de beste waarborg ligt voor het aan- kweeken der nationale waardigheid. Als aanvulling van het bovenstaande zij nog vermeld, wat dezelfde overheid den 9den De cember 1936 in een beschikking omtrent het on derwijs zegt: „Tegelijk met de studie der ka tholieke geloofs- en zedenleer is de studie der H. Schrift aan te bevelen. Daarenboven moe ten de leerlingen ook ingewijd worden in de liturgie. De godsdienstleeraars zullen hierbij passende oefeningen kunnen invoeren, waar door het begrip en de praktische deelname aan het godsdienstig leven der Kerk bevorderd worden. Zij mogen ook niet uit het oog verlie zen, dat de leerstof, die behandeld wordt, niet alleen kennis is, maar tegelijk ook voedsel voor de zielen der kinderen en een leidster voor alle levensvragen". Wij merken hierbij op, aldus het artikel in „Studiën", dat er in Spanje een groote katho lieke organisatie bestaat van de ouders der schoolplichtige kinderen. Deze organisatie heeft reeds voortreffelijken arbeid verricht tot het verkrijgen van vrijheid van onderwijs. Heden houden de regeeringsorganen bij het beraad slagen over schoolwetten voeling, met het be stuur dezer vereeniging." Tenslotte wijdt het artikel in „Studiën" aan de arbeidswetgeving het volgende: „In de kortgeleden uitgevaardigde „Tuero del Trabajo" (arbeidswet) worden de toekom stige vorm van de Spaansche markt, de arbeid het uitbetalen der loonen, het recht en de plicht van den arbeider, de bescherming van den arbeid, de ziekte- en ouderdomsverzeke- ring in duidelijke artikelen omschreven en fundamenteele richtlijnen aangegeven. De overeenkomst van den gedachtengang van de Tuero met die van de Pauselijke encycliek „Quadragesimo Anno" is overduidelijk en wordt dan ook door de Spaansche dagbladen met ontelbare bewijzen gestaafd. Men kan dan ook veilig aannemen, dat de Pauselijke ency cliek bij het uitwerken van deze wet als maat gevend voorbeeld heeft gediend." e optimist is een beter hervormer dan de pessimist. De stemmen uit de Redactie in het Augus tusnummer van „De Gids" houden zich ook bezig met de behandeling voor het Ambtena rengerecht van de zaak der Ossche mare- chaussée. „Het ambtenarengerecht, aldus „de Gids" heeft uitspraak gedaan en wie het vonnis onbevangen leest heeft alle reden tot vol daanheid. Voldaanheid in tweeërlei opzicht: omdat de zorgvuldige en zakelijke moti veering van het vonnis opnieuw heeft aangetoond, dat Nederlandsche rechters in staat zijn ook in zaken, die groote politieke beroering hebben gewekt, in alle objectivi teit recht te doen èn voldaanheid daarover, dat dit proces überhaupt heeft plaats ge had. Het zou het ambtenarengerecht mis schien weinig moeite hebben gekost de in gestelde vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren juridische gronden daarvoor waren stellig aanwezig maar het gerecht heeft begrepen, dat het voor alle partijen, óók voor de Regeering, oneindig veel be vredigender was een uitspraak ten princi pale te vernemen. De Regeering zelve had trouwens door de niet-ontvankelijkheid der ingestelde vorderingen niet op te werpen, blijk gegeven er ook zoo over te denken en daarmede getoond een rechterlijke uit spraak over de rechtmatigheid van haar be leid niet te schuwen. Dat was, naar onze overtuiging, goed gezien: de Minister is uit den rechtsstrijd stellig niet gehavend te voorschijn gekomen. Welk zonderling licht ook door de openbare behandeling der zaak op het optreden van sommige hooggeplaat ste ambtenaren moge zijn gevallen, hoe men ook moge oordeelen over de opportuniteit van het ministerieel ingrijpen, vast is in elk geval komen te staan, dat Nederland nog altijd een rechtsstaat is en dat het verwijt daarmede in strijd te hebben ge handeld tot den Minister van Justitie niet met grond kan worden gericht. Daarom noemen wij dit proces niet met de Maas bode een schandelijk, doch veeleer een heuglijk geding. Al kwakend en kakelend begon de strijd tusschen de beide dieren. De kip tippelde heel hard met het lampje in den bek. De kikvorsch was zoo slim zijn bloem met een waterlelieblad te beschermen. De wedstrijd was heel spannend. Heel het kabouterland was nieuwsgierig naar den afloop ei-van. Per radio werd telkens de stand medegedeeld. Men kon niet zeggen wie het zou winnen, daar de beide deelnemers bijna even hard liepen. Het was drie uur in den morgen. Johanna was in haar leunstoel in slaap gevallen, met een oud tijdschrift in haar hand. Toen de pendule sloeg, werd ze met een schok wak ker. In haar sluimer had het haar toegeschenen, dat Louis was teruggekomen en tot haar zei: „Vergeef het me, Johanna, ik zal niet meer spelen." Doch alles was nog rustig. Zooals zoovele an dere avonden, gedurende de laatste jaren, was haar broer naar de club gegaan, om te spelen. Hij zou niet vóór het aanbreken van den dag terugkeeren. Misschien zonder een cent, mis schien met zijn zakken vol geld, dat hij den volgenden avond weer verliezen zou. Johanna stond op en deed het venster open.. De zuivere lucht van den Mei-nacht kwam het vertrek binnen en deed haar beklemdheid een weinig verdwijnen, die haar altijd beving, als ze op haar broer moest wachten. Ze kon niet kalm blijven, zoolang hij niet terug was. En als hij dan terug was, vroeg ze hem niets en deed hem geen verwijten, doch stelde zich alleen tevreden met het beetje genegenheid, dat hij voor haar aan den dag legde, zoodra de speelduivel hem met rust liet. Zoo had ze altijd op hem gewacht: toen ze nog rijk waren, in den salon van hun heeren huis, het erfstuk van hun ouders; en toen het huis met toebehooren verspeeld was, in deze twee gemeubelde kamertjes. En misschien zou den ze morgen nóg armer worden en wie weet waar terecht komenAlles had ze verdragen en alles vergeven, omdat ze zielsveel van haar broer hield. Zij ging op den divan liggen, met open oogen en het gelaat naar het venster gekeerd, om te wachten. Véél, véél later hoorde zij hem einde lijk de deur opendoen en binnenkomen. Zonde: een woord te zeggen, ging hij aan de tafel zitten en dronk bijna in één teug de koffie op, die zijn zuster voor hem had warm gehouden. Zijn zachte oogen hadden een vermoeide uitdruk king. De spieren van zijn gelaat vertrokken nog van de zenuwachtige spanning tijdens het spel Johanna streelde zijn haren. Ze moest altijd schreien, als ze hem zóó zag en inplaats daarvan trachtte zij te glimlachen Kind, zei hij, met zijn hoofd op zijn hand geleund en met gesloten oogen, ik heb ge wonnen, veel gewonnen vanavond. Ik zal je straks wel meer vertellen Dan kuste hij haar hand, als om vergiffenis te vragen, omdat hij tegen haar loog, omdat hij altijd tegen haar loog, zonder medelijden te heb ben met de oneindige liefde, die zij hem toe droeg. De jonge directeur van de firma Andersen had Johanna, die voor zijn schrijftafel zat, aan gehoord, zonder haar ook maar één keer in de rede te vallen. Toen zij geëindigd had en hem in de oogen keek met haar vochtigen blik, greep hij haar hand en zei: Johanna, ik kan je niets geven. Want jij zou het geld aan hem geven en hij zou het ver spelen. En het is ook niet waar, dat dit de laat ste maal zou zijn, want over een maand zal hij wéér geld noodig hebben. Hij had het gezegd op vriendelijken, maar niettemin beslisten toon. Zij trok haar hand terug. Hij heeft zich geld toegeëigend, dat niet van hem is, Robert en morgen moet hij het teruggeven. Anders zullen ze hem aangeven. Haar stem klonk smeekend, wanhopig. Robert zweeg en keek haar aan, met oneindig mede lijden in zijn oogen. Luister, Johanna, zeide hij. Het is nu al twee jaar, dat je niet redelijk meer bent, dat je je aan den ondergang prijs geeft, voor een man, die het totaal niet verdient. Ik bied je nog een maal het middel aan, om je te redden. Ik vraag je nog éénmaal, om mijn vrouw te worden en hem aan zijn lot over te laten. Ik houd van je. ik speel niet, ik kan je een gelukkig leven aan bieden. Je broer verwaarloost je, jaagt alles erdoor en doet niets voor je. Het is nu al d: derde maal, dat ik je dat alles herhaal en dat jij weigert. Waaróm? Johanna wendde den blik af, om hem niet aan te zien. Ik heb dat bedrag noodig, Robert, zei ze eenvoudig. Het is de laatste maal, dan zie je me niet meer terug. Je hebt noodig, dat je hem aan zijn lot overlaat! riep hij uit. Dat heb je noodig! Dan veranderde hij van toon en uit zijn zachte stem klonk de liefde, die hij haar toedroeg: Kom, ga naar mijn moeder en blijf daar. Ga niet meer naar hem terug. De volgende week gaan we allemaal naar de Rivièra. Dan denk je niet meer aan hem. Dan vergeet je hem. En als je hem vergeten bent, zal ik je vragen, of je mijn vrouw wilt worden. En dan zul je ant woorden Hij onderbrak zichzelf, vol bitterheid en te leurstelling. Johanna weende in stilte, als een kind, dat onverdiend klappen heeft gekregen. Toen deed de haat tegen dien man, waaraan ze maar al te zeer gehecht was en die zulk een overgroote genegenheid niet waard was, hem tegen haar uitvallen: Hij krijgt geen cent van me, nooit! zei hij op harden toon. En hij stond op als om heen te gaan. Zij liep op hem toe. Ik zal het je teruggeven, zei ze. Over twee dagen. Hij glimlachte sarcastisch, bij de gedachte, dat Johanna hem ooit dat geld zou kunnen teruggeven en gaf geen antwoord. Doch Johanna droogde haar tranen af en zei op smeekenden toon: Luister, Robert. Ik zal je alles over twee dagen teruggeven. Over twee dagen kom ik hier en als ik het geld dan niét heb, (zij onder drukte een snik) zal ik naar familie gaan. Hij keek haar koel in de oogen. IIWIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlMIIIIIII Hoe denk je me dat geld terug te geven? Met wat hij bij het spel wint, misschien? Zij boog het hoofd, als van schaamte. Aha, je denkt me dat geld terug te geven met wat hij bij het spel wint! Zijn ruwe toon moest de vreugde verbergen, dat hij eindelijk het middel gevonden had, om haar uit die «slavernij te verlossen. Nu, goed. Ik wil je gelooven. Ik geef je dus het geld en jij komt over twee dagen hier, om het me terug te geven; of om voor altijd bij ons te blijven. Dat wou je zeggen, nietwaar? Ja, stamelde Johanna. Best, zeide hij, zijn portefeuille voor den dag halend. Maar dan moet hij die afspraak óók weten. Hij moet óók weten, dat, als jij me over twee dagen niet kunt betalen, je hem aan zijn lot moet overlaten. Zij aarzelde even, beschamend als het alle maal was. Ja, antwoordde ze dan. De twee dagen waren voorbij. Aan de tafel gezeten, met zijn hoofd in zijn handen, wachtte Louis tot het wat later werd, om naar de club te gaan. Het was avond. De bejde kamers waren leeg en zonder leven, als he- ware. Thans moest hij gaan wennen aan die vreeselijke eenzaamheid, sinds hij, nu twee uur geleden Johanna voor altijd vaarwel had ge zegd. Hij schonk zich wat koffie in. Ach, ja, nu was hij werkelijk gelukkig. Eindelijk was zijn kleine zuster vrij en kon ze haar kalme leven leiden, aan de zijde van Robert. Robert hield dolveel van Johanna. Ze kenden elkaar al van hun kin derjaren af. Johanna zou nru niet meer hoeven te lijden, ze zou nu niet meer hoeven te wachten op haar broer, den speler. Misschien was ze al met Robert en zijn familie op weg naar de Ri vièra, zooals Robert haar beloofd had. Misschien was ze al gelukkig en was ze voor altijd haar vreugdeloos bestaan aan de zijde van haar on- waardigen broer vergeten. Ja, hij had de éénige goede daad verricht van zijn heele leven. Hij had Johanna gezegd, dat hij verloren had en zij -was heengegaan naar Robert. Maar hij had gewonnen! De fortuin was hem enorm gunstig geweest en zijn porte feuille stond bol van het geld! Misschien zou hij het vanavond weer verliezen; maar wat kwam dat er op aan? Voortaan zc*u hij alleen zijn, met zijn lijden. Een zoete teederheid bracht een floers voor zijn oogen en hij had een gevoel, alsof zijn zus ter zachtjes zijn voorhooifd raakte wat zij nooit meer doen zou. Hij stond op, want het werd tijd. Hij streek met zijn hand over zijn haar en haalde zijn por tefeuille voor den dag, om zijn geld te tellen, vóór hij ging spelen. Maai toen hij zijn porte feuille opendeed, ging eesa koude rilling hem door de leden en belette hem te denken en te begrijpen: het geld, dat hij gewonnen had, was er niet meer! Op dat oogenblik knarste een sleutel in het slot. De deur ging open en Johanna kwam het vertrek binnen. Kalm deed ze haar hoed en mantel af. Dan zei ze zachtjes: Ik ben naar Robert gegaan, om hem het geld terug te geven, dat hij me geleend had. Ik heb het uit je portefeuille genomen, terwijl je sliep. Ze trad op hem toe, legde haar hoofd op zijn schouder en kuste hem. Kom, Louis, niet huilen, nu, fluisterde ze. niet huilen, jongen. Ik weet, waarom je zei, dat je verloren had. Maar ik kan je niet mis sen, jongen, zelfs niet voor Robert. Hij snikte het uit, om de wroeging, die zich van hem meester maakte. De tranen, die hem over de wangen rolden, waren de voorboden van een besluit, dat gaandeweg in hem rijpte Louis heeft nooit meer gespeeld. (Nadruk verboden) „Wat, ben jij geheelonthouder gewor den „Ja, toen ik de vorige week op de thuis reis aHes dubbel zag, heb ik meteen een eind aan het dririken gemaakt op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T~' /v bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door l"*1 wH A t>U een ongeval met f"i Af a ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen f JJUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT f OU»* doodelijken afloop uüU*a AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bij "verlies van een hand, een voet of een oog. I &2 -.Spijt het je, lieveling?" fluisterde hij zacht, '"Wijl hij een beetje dichter naar haar toe- Schoof. Lorrie's gezichtje stond strak en koud, en ze r8de, dat ze hem niet aanzag. „Natuurlijk spijt het me," zei ze haastig. „De 'Jd zal gauw voorbij gaan. Je zult je geweldig ^hUseeren. Het zal daar zomer zijn, of bijna *°fner en jij zult je in de zon koesteren, terwijl 'i huiveren van de kou. Ik vind, dat je erg gelukkig bent." „Vind je?" zei hij zacht. „Je vergeet, dat er bent,m^ nergens zon ^an Zi''n' waar lil niet "Pat, lijkt precies de titel van een sentimen- bedje," zei ze. „O je zult gelukkig genoeg wezen." luk? 's maar één ding, lieveling, dat me ge- onu er zal maken dan welke man op de wereld zei hij, zich over haar heenbuigend. „Lorrie, ik zal gelukkig zijn als je met me ®e wilt gaan; ga je mee?" én 'J bad de vraag expres onverwacht gesteld raar verbazing kwam hem in het geheel niet "eemd voor. ■AVat bedoel je?" zei ze. „Hoe zou ik met je "we kunnen gaan?" „Je zou als mijn vrouw mee kunnen gaan, lieveling," fluisterde hij. „Je je vrouw! Bedoel je, dat we zouden trouwen Ze viel zichzelf met een schellen lach in de rede. „Je maakt natuurlijk gek heid?" „Ik spreek werkelijk in ernst. Waarom niet, lieveling. Waarom zouden we wachten? je weet hoé lief ik je heb. Je kunt jezelf aan me toevertrouwen. Waarom zouden we niet dade lijk trouwen over veertien dagen? We kun nen van de reis dan een deel van onze huwe lijksreis maken." Hij deed een stap naar voren om haar hand te nemen, maar ze trok terug en stopte haar handen op haar rug. „Het - het is onmogelijk!" zei ze en op haar lief, bleek gezichtje kwam een uitdrukking als van een hert, dat door de honden wordt opge jaagd en ze dicht, heel dicht bij zich weet. „O, niet onmogelijk!" zei hij vriendelijk plei tend. „Je bent toch niet gesteld op een groot trouwfeest, lieveling?" „Neen! neen! neen!" zei ze haastig met een snikje. „Veertien dagen zeg drie weken; dat is lang genoeg voor de voorbereiding. Lieveling, luister eens naar me. Ik verlang er zoo naar je mijn eigen vrouwtje te kunnen noemen, te voelen dat die lieve Greta en Jack en bovenal je vader, mijn bloedverwanten zijn. Lorrie, geef me het recht om hun zuster, broer en vader te noemen! Aarzel niet lieveling ga met me mee op reis!" „Neen, neen!" zei ze, terwijl ze zoo ver mogelijk van hem weg schoof, juist zooals een hert een laatste poging doet om de wreede tanden van den hond, die hem op het spoor is, te ontwijken. „Dat is te vlug. Ik zou dit niet kunnen doen, nog in in geen jaar eh! zes maanden." „Zeg maar „nooit"!" zei hij koud, terwijl zijn oogen haar opmerkzaam bleven aanzien. „Zeg maar dat je dankbaarheid, waarover je je mond vol had, niets is dan een ijdel woord. Dat je niets om me geeft en dat je me opzij gooit, nu ik eenmaal gediend heb om jullie uit de modder te helpen Hij kende haar goed te goed. Met een gebaar legde ze hem het zwijgen op. Haar gezichtje stond strak en was krijtwit. „Zeg niets meer," zei ze met vastberaden stem. „Ik vergat. Je hebt het recht om om over me te beschikken. Jij moet maar zeggen wan neer en hoe ik mijn aandeel in het contract moet behalen. Ik zal met je trouwen wanneer je wilt" en ze week achteruit, terwijl ze rechtop bleef staan, haar handen achter haar hoofd gevouwen. „Lieveling!" zei hij, „vergeef me. Mijn liefde werd me de baas en ik ben onvriendelijk tegen je geweest. Zal het zijn, zooals ik zeg? Over veertien dagen?" „Je zei over drie weken," antwoordde ze en het beven van haar stem maakte hem bijna krankzinnig. „Over drie weken dan," besliste hij. „Drie lange weken voor mij, lieveling. Wees niet bang. Je zult gelukkig zijn, Lorrie, je zult gelukkig zijn, lieveling, of ik zal er met mijn leven voor boeten." Zij bleef een oogenblik in het vuur staren, toen stak ze haar hand uit. „Ik ik ben moe,» geloof ik. Ik zal nu gaan," en ze liet hem alleen. Toen ze met looden voeten naar haar kamer wilde gaan zag ze in de hal, dat het licht in de studeerkamer brandde. In een plotselinge op welling opende ze de deur en ging naar binnen. De dominé keek op; zijn gezicht verhelderde, toen hij haar zag. „Ben jij het Lorrie?' zei hij. „Waar ga je naar toe?" „Naar bed, paps," antwoordde ze, terwijl ze opgewekt trachtte te spreken. Ze ging naast hem zitten en legde haar hoofd tegen zijn borst. „Ik ben vandaag erg moe." „Moe!" zei hij vriendelijk, met een glimlach. „Dat is een zonderling woord om van jouw lip pen te hooren, kind. Je was vroeger gewoon er op te pochen, dat je nooit moe was." „Dat was toen ik nog een klein meisje was jaren geleden, paps!" zei ze, terwijl ze haar hoofd afwendde, zoodat hij de tranen niet zou zien, die langzaam onder de vermoeide oogleden opwelden. „Jaren geleden! Kind, dat is pas een paar weken geleden! Is Seymour weg?" „Ja, hij is weg," antwoordde ze. „Paps „Ja," vroeg hij, terwijl hij haar haren streelde, want ze had plotseling gezwegen, alsof zij iets in haar keel had, dat haar dreigde te doen stikken. „Ik ik ga over drie weken trouwen." De hand van den ouden man viel van haar hoofd af. „Zoo gauw! Zoo gauw! Waarom?" vroeg hij en er klonk een zonderlinge angst in zijn stem „Omdat hij het wenscht," antwoordde ze terwijl ze zorgvuldig Seymour's naam vermeed te noemen. De oude man schudde heb hoofd. „Zoo gauw!" mompelde hij. Ze zwegen een oogenblik, toen klonk zijn stem, die den laatsten tijd zoo zwak was ge worden „Lorrie „Ja paps." „Ben je er zeker van Hij zweeg en sloeg zijn armen om haar heen, alsof hij haar voor een onzichtbaar gevaar moest beschermen. „O kind, lieveling. Dat dat wat je nu gaat doen, doe je dat met je heele hart? Is het uit vrijen wil? Antwoord me, Lorrie; antwoord me mijn kind!" Ze hief haar witte gezichtje naar hem op en drukte haar lippen zacht op zijn voorhoofd, toen vleide ze zich tegen hem aan. „Ja lieveling," zei ze dapper, „met mijn eigen, vrijen wil." HOOFDSTUK XXII Het was de dag voor Lorrie's huwelijk en het was mooi weer. Maar de waarheid was, dat het Lorrie volkomen onverschillig liet of de zon dan wel de maan scheen. De zon had met tropische hitte kunnen stralen, wat niet wel mogelijk j was, omdat het tegen Kerstmis liep of de regen had met bakken uit den hemel kunnen vallen; het was haar allemaal hetzelfde. Zij ging morgen trouwen; en eens zou er een dag komen, dat ze zou sterven. Tevergeefs om ringde Greta, die in een staat van opgewonden heid verkeerde, haar met de mooie dingen van haar uitzet en trachtte ze haar in de passende stemming voor de plechtigheid te brengen. Lorrie wilde niet wakker geschud worden. Ze vroeg allgen maar met rust gelaten te worden, zoodat ze de laatste uren van haar vrijheid alleen zou kunnen doorbrengen. De gewoonlijk zoo kalme pastorie verkeerde in een opgewonden toestand. Daar iemand niet behoorlijk kan trouwen zonder bruidsmeisjes, waren twee jonge meisjes, verre nichtjes van de bruid, voor de gelegenheid gevraagd. Ze waren beiden jong en dwaas en zagen er aardig uit. Jack doopte ze met het onverbiddelijk cynisme van den jongen man, Blos en Giechel, omdat de eene bij iedere mogelijke en onmogelijke gelegenheid bloosde en de andere ochtend, mid dag en avond giechelde: bij het ontbijt, san het diner en bij de thee. „Het schpnt," zei Lorrie, „dat twee menschen vinden, dat ze niet wettig kunnen trouwen, zonder dat ze er een paar dozijn onschuldig en ellendig en miserabel maken. Waarom moet de pastorie in een wildebeestenspel worden ver anderd, omdat Seymour Meiford gek genoeg is met me te willen trouwen?" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9