<Ketvetfiaal van den daq
De avonturen van een verkeersagent je
d;
'wm
ny|77
ALLE ABONNÉ'S
F 250-
ORRIE
- %rol
DINSDAG 9 AUGUSTUS 1938
De Sint Pietersberg
Legende van het reuzenpaar
en den steen
l
Openlucht-theater
Valkenburg
Shakespeare's „Driekoningen
avond"
rendeernaarrotX j Het wandelend
apparaat moest I radlO-WppaVOat
nog dienzelfden i
DOOR
CHARLES
GARVICE
In den tijd, dat de Maas nog zoo breed en zoo
diep was, dat zij een zeer geschikten waterweg
vormde voor de nijvere en zwaar-beladen sche
pen uit vele nabuurlanden, leefden er, niet ver
van de jonge havenstad, die later haren naam
aan de rivier zou ontleenen, een reus en een
reuzin die 's nachts, plunderend den verdwaalde,
rondzwierven door de uitgestrekte bosschen,
maar overdag op de loer liggend, zich verscho
len hielden in het hooge, groene riet van den
oever. Zoo vertelt een poëtisch medewerker in
het jongste nummer van „De Nedermaas".
Zoodra dan een gunstige wind het roei-geluid
Van naderende galeien of barken overdroeg, hief,
verborgen, de reuzin een weemoedig-fijn lied aan
dat als een zoete verlokking zacht golfde naar
de onbedachtzaamheid der opvarenden, in hen
wekkend het onontkoombaar verlangen om te
troosten en te beminnen.
De riemen vielen stil, en langzaam wendde het
schegbeeld zijn verguld vrouwengelaat naar de
piek, vanwaar zacht en zuiver de zang opwelde
als een vreemde bron van bekoring. Onverwacht
voor de gretige oogen der schepelingen rees dan
Uit het pluimend riet het wonderschoone lichaam
der reuzin, die verleidend-wenkend achteruit
week naar den blauwigen schemer van het bosch.
Bang dat de hevig-blanke ontkomen zou, re
zen en daalden de riemen weer krachtig en fel
op de maat van de begeerte der mannen. Maar
niet zoodra hadden dezen den oever bereikt, of
grimmig en dreigend verhief zich iets verder
de monsterachtige gedaante van den reus, die
plotseling een zoo grooten steen slingerde op
het schip, dat het kreunend en krakend in
tweeën spleet. Woest van een dierlijke pret
moordde de reus dan de geheele bemanning uit,
roofde de kostbare ladingen en ruimde snel en
onberispelijk de zwarte wrakstuken op, zoodat
zeer spoedig weer het water van de Maas rustig
en schuldeloos wiegde tusschen de ver van elkaar
liggende oevers.
Vele en waardevolle offers van sieraden en
jonge dieren waren reeds opgedragen op de
gewijde steenen altaren in de stad en daarbui
ten; ontelbare processies en smeek-feesten wa
ren reeds gehouden in de tempels der talrijke
goden en godinnen, om van hen bescherming te
verkrijgen tegen het rampzalige reuzenpaar.
Alles echter tevergeefsch
En zooals bevreesde ouders alle aangeraden
middelen aanwenden om hun arme kind van
zijn slepende en langzaam ondermijnende ziekte
te verlossen, zoo liet ook het vroede stadsbestuur,
in samenwerking met de tallooze priesters en
priesteressen, geen middel onbeproefd om, hoe
dan ook, een einde te maken aan deze voortdu
rende en voor de welvaart fnuikende kwelling.
Zoo gebeurde het dat op een drukkenden
Juli-avond een grijsaard zich losmaakte uit het
bonte gewoel en zich bij den deftigen magistraat
aanmeldde, verzekerend dat het hem, door de
kracht van zijn nog onbekenden maar machtigen
god, gegeven zou zijn, de stad en de scheepvaart
van het gevaar der reuzen te. bevrijden.
Na veelvuldige en natuurlijk langdurige be
raadslagingen gaf de magistraat aarzelend toe,
voorzichtig vragend naar de voorwaarden. De
oude man glimlachte vriendelijk en zei dat hij
slechts een vaartuig behoefde met een kleine
bemanning.
Den volgenden dag reeds, tegen den tijd dat de
zon als een verwelkte roode bloem boven de
donkëre Wester-bosschen hing, maakte zich een
kleine, grauwe bark los van de kade, traag weg
deinend van de ademlooze spanning der ontel
bare nieuwsgierigen, en achter zich aan trekkend
een lange wigvormige voor, waarin de zon on
rustig ros-gouden vlekken wierp.
Zwijgend scheurden de roeiers de riemen door
het water, zwijgend en bevreesd voor het reeds
vaag en ver naderend lied van de verleidster.
Steeds duidelijker omhulden de weemoedige
klanken hun angstig hart, en weldra, op bevel
van den grijsaard die stond voor op de plecht,
wendde de bark traag den boeg naar den oever.
Recht in haar wondervolle blankheid, zacht
en teer in den warmen avondschijn, rees de
reuzin op, wijkend en lokkend.
De riemen striemden scherp het riet, golven
sloegen hun verhaasten slag tegen het schip,
en onverwacht stond de reus voor hen, heffend
oe rots zwaar en dreigend boven zijn hoofd....
Op datzelfde oogenblik echter spreidde de
grijsaard biddend zijn armen; en alsof een on
zichtbare bliksem den reus getroffen had midden
in het brute hart, zoo vlood plots alle kracht uit
zijn handen en de steen plofte omlaag, recht op
zijn hoofd, vermorzelend zijn zware lichaam, dat
met een donkeren slag viel in het riet, bewe
gingloos.
En terwijl de bark met den ouden man, die
zich Sint Pieter noemde en afgezant van den
Eenen God, snel en blij de breede rivier afvoer,
een uitbundige vreugde en een nieuw, schoon
geloof verspreidend in de stad, naderde jamme
rend en misbaar makend de reuzin het ver
brijzelde lichaam van haar echtgenoot. Vijf da
gen en vijf nachten bleef zij treurend en pein
zend waken bij den doode; toen stond zij op en
overdekte zwijgend den steen met vochtig zand
en bereidde zich door geheimzinnige bezweringen
voor op de volvoering van haar wraak.
In den zevenden nacht nu, terwijl de bewoners
der stad rustten van de lange en vermoeiende
feesten, ging zij, gehuld in een zwarten sluier
door de slapende straten, uitstrooiend een poe
der dat, door zijn afkomst en duivelsche samen
stelling, pest en verderf moest veroorzaken.
En den volgenden morgen reeds steeg uit alle
steegjes en straten geweeklaag op om den on-
verzienen dood van ouder of kind, en naarmate
de dag schroeiend vorderde, kromp de uitzin
nige smart in tot een algemeen en troosteloos
gekreun van besmetten. Honderdtallen liepen
ren en krimpen voor zyn brute kracht. Toen
kon de heuvel zijn geheim niet langer bewaren
en op een lcegen middag lag onverwacht, bruin
en hoekig, de steen naakt in den witten wand.
Als een waardelooze tropee werd hij zonder
vreugde gedragen naar een veraf gelegen antiek
plein, waar nu nog velen den steen komen be
zichtigen, koel en gedachteloos, onbekend met
zijn oude en wondere geschiedenis.
■ff
De af graving van den Sint Pietersberg bij Maastrichtwaarover een schoone le
gende wordt verteld in „De Nedermaas"
stervend langs de huizen en viden plots neer,
stuiptrekkend en klagend, de lucht met ellende
en besmetting vervullend. En zij die nog niet
geraakt waren, vluchtten heen zonder omzien,
bang voor den dood die broeide boven de stad.
Zielloos en onbewoond lag weldra de stad.
Alleen de reuzin, de verleidster en verdelgster, zat
roerloos bij den grafsteen van haar doode, uit
starend droef over de speelsch rimpelende wa
tervlakte.
Maar de God, die de stad bevrijd had van
den reus, zag met leedwezen hoe het eens zoo
schoone en welvarende land nu leeg lag en
woest. En hij beval aan de vloeden der zee de
Maas te overvullen en aan de Maas gaf hij het
bevel uit te stroomen over het doode land. Ge
hoorzaam steeg het water immer hooger, over
dekkend de velden en de bosschen, en immer
woester met zich meesleepend het gele slik der
verre zee. Exotische planten en vreemde groote
dieren dreven aan, stikkend in het kolkende,
groezelige water.
En toen na honderd jaren de God het water
der zee terugriep, was het land onherkenbaar
geworden. Smal vloeide de Maas kronkelend
langs de vreemde, vettige oevers, en waar eerst
de steen lag en de reus, daar had zich hoog en
breed een heuvel gevormd, temidden van rond
om deinende contreien.
Vreemde menschen, in het Zuiden geboren
bouwden witte woningen in het zingende land
en bevolkten het. En zooals zij aan de kinderen
de namen gaven van den vader die ze geschapen
had, zoo noemden zij den heuvel naar den
grijsaard Sint Pieter, die den reus overwonnen
had, want onder hen bleef leven het verhaal
van het vroeger gebeurde. Maar toen na vele
jaren de geschiedenis vervaagd was tot een be
koorlijke geheimzinnigheid, toen ontwaakte wild
de nieuwsgierigheid. En de menschen uit de
stad gingen gangen graven in den berg, op zoek
naar den grooten steen, niet vermoedend dat
deze, die het begin was geweest van den heuvel,
eenmaal gevonden, er het einde van zou betee-
kenen.
Eeuw na eeuw groeven zij, en hunne kinderen
en de kinderen van dezen, en immer talrijker
vonden zij grillige versteeningen van oeroude
planten en dieren, doch den steen vonden zij
niet.
Totdat de mensch, machtig en gevoelloos ge
worden als een machine, den berg deed huive-
Het gezelschap van den Kon. Ned. Schouw
burg te Antwerpen beleeft weer triomfen in
de „heksenkeuken" te Valkenburg. De artisten
hebben den zomer meegebracht en avona aan
avond is het openlucht-theater gevuld met per
sonen, die komen genieten van het op zoo'n
hoog artistiek plan staand spel van de Vlamin
gen. Ook ditmaal getuigen de artisten van de
groote gaven en de omvangrijke veelzijdigheid
waarover zij beschikken. Voor de 14e maal laten
de Vlamingen het publiek genieten van de veel
heid van den humor en ernst. Schier ieder jaar
overtreffen de Vlaamsche speelsters en spelers
zich zelf. Ze zijn van alle markten thuis om
het eens heel gewoon te zeggen. Dit blijkt ook
uit de keuze van de stukken en de wijze, waar
op ze 't publiek worden geserveerd; een klucht,
een klassiek blijspel of een serieus stuk.
„De Sabijnsche Maagdenroof" door F. en P.
van Schöntan, is bekend, maar de artisten van
den Antwerpschen schouwburg voeren het zeld
zaam geestig op. Het is een bonk van humor
en jolijt, rijk aan de meest-zonderlinge ver
wikkelingen, die bevrediging vinden in één har
monisch accoord: den daverenden en gullen
lach.
De regie berust bij W. Benog.
In het blijspel van Shakespeare „Drie konin
genavond" speelt J. Cammans de kostelijke rol
van den nar; de regisseur heeft de scenische
mogelijkheden van de „heksenkeuken" wei we
ten uit te buiten. De muziek van D. Sternefeld
voldoet goed. Het blij (kijk)spel geeft een bont
heid van tafereelen te zien, allerlei geheim
zinnige dingen houden de menschen in span
ning. Jonker Tobias (E. Gorlé), en Jonker
Bibberwang (J. Gevers) vormen met den nar
een heerlijk trio. Ook verschillende dames ge
ven aan het spel relief.
En ten slotte; „De arme onder de trap":
een voortreffelijk stuk van H. Ghéon (met mu
ziek). De regie berust bij Ch. Gilhuys. De steun
pilaren van dit „spel van den heiligen Aiexis"
zijn: A. van Tillo (de arme) en Jenny van
Santvoort (-Emilia), De ontroerende inhoud
boeit van het begin tot het einde. Het samen
spel van genoemde artisten schiep een sfeer van
hooge dramatische kunst, uitstekend gesecun-
deerd door de overige medewerkenden.
Resumeerend: „Valkenburg omhoog" hand
haaft, verhoogt oude tradities via het gezel
schap van den Kon. Ned. Schouwburg te Ant
werpen, in het zoo idyllisch gelegen door de
natuur gewrochte theater.
Bij de eindstreep gekomen, wipte de kikvorsch vlug van de
kip haar rug en bereikte zoodoend eerder het eindpunt. De
kip begreep er niets van. Hoe kon die kikvorsch met zulke
rare pooten nu nog den wedstrijd winnen.
Zij, die bij de eindstreep stonden, vonden, dat de kik
vorsch den eersten prijs niet verdiend had, daar hij niet eerlijk
had gewonnen; doch de verkeersagent, die altijd rechtvaardig
wilde zijn, zei, dat de kip tooh ook niet eerlijk had gedaan door
over de hindemissen heen te vliegen
Ons aller vreugde, toen oom Leopold ons
meedeelde, dat hij een radio had gekocht,
is niet te beschrijven. Tante Rita straalde,
omdat ze de eerste was in de buurt, die zich
zoo'n weelde kon veroorloven. Al haar buren
zouden het besterven van afgunst. Mijn nichtje
Flora voorzag het voordeel, dat ze wat vrijer
kon praten met Filip, haar aanstaande, nu de
aandacht van haar ouders aanmerkelijk zou
worden afgeleid. Marcel, mijn neefje, groeide bij
de gedachte, dat hij Zondags, vóór al zijn vriend
jes, de sportuitslagen zou kennen. Wat mij be
treft, besefte ik, dat ik er menigmaal in zou
slagen mijn studie te onderbreken, door naar een
opera te luisteren en op die wijze mijn oom en
tante zou doen vergeten, dat ik weldra een exa
men moest doen, waarvoor ik al tweemaal jam
merlijk gezakt was.
Wee dengene, die het toestel aanraakt!
had oom Leopold uitgeroepen, toen het glan
zend nieuwe apparaat op zijn eereplaats was
gezet.
En hij begon de voordeelen op te sommen van
een radio in den familiekring. Jammer, dat juist
op dat oogenblik een telegram kwam iets heel
ongewoons in het rustig gezin. Oom Leopold
maakte het bevend open, werd afwisselend rood
en bleek, kuchte, streek eens over zijn oogen en
verklaarde dan:
Genadige hemel! Felix is dood!
Felix was een broer van oom Leopold, die sinds
jaren lam was en van wien oom Lebpold een
erfenis ^verwachtte, die de moeite waard was.
Oom Leopold sloot aanstonds de radio af.
Thans stilte, zeide hij wegens rouw in
de familie.
In zijn hart was mijn goede oom al aan het
uitrekenen, dat er op zijn minst een tienduizend
pop moest wezen. Hij verklaarde, dat hij met zijn
heele gezin naar het afgelegen dorp ging, om
den overledene naar behooren de laatste eer
te bewijzen.
Ik ging niet mee. Ik moest studeeren. Het
grootste deel van mijn tijd bracht ik door op
de kamer van mijn vriend Otto en de radio nam
ik mee. Op een avond, dat we in een vroolijk
clubje bijeen waren, kwam Otto's huisbaas als
een bom bij ons binnenvallen en vroeg schreeu
wend of meneer Otto eindelijk eens zoo goed
wou wezen om de achterstallige huur te betalen
vier maanden; anders zou hij een protest
wissel sturen.
Otto verbleekte.
Honderdveertig gulden? stamelde hij.
Plus meterhuur? En de rekening van den wasch-
baas? Samen honderd vijftig gulden? U slaapt
toch zeker!
De huisbaas protesteerde, dat hij wis en waar
achtig niet sliep.
Kun jij ze me leenen? vroeg Otto me
ondertusschen. Die vent heeft gelijk, zie je.
Ik? Ik had geen cent meer tot het eind van
de maand, en op den postwissel van m'n vader
had ik al opgenomen. Dat wist hij toch! Het
gelukte ons, met vereende krachten den man tot
bedaren te brengen en de deur uit te krijgen.
Maar den volgenden morgen, toen we allebei
weg waren, haalde die kerel de radio weg.
Jij bent er aansprakelijk voor, schreeuwde
ik woest tegen Otto.
Heb nu een beetje geduld, zei Otto. Ik
heb mijn vader geschreven, dat ik dringend geld
noodig heb. Hij stuurt het beslist en dan lossen
we direct de radio in. Waar het op aan komt is,
dat we weten waar het ding blijft.
Hij zocht den huisbaas in diens vertrekken
op en stelde mij aan hem voor.
Ziet u eens, de radio is van m'n vriend Al-
bert en hij wil 'm terughebben, en wel direct.
Hij krijgt 'm terug, zoodra u mij m'n centen
geeft. U hoeft u trouwens niet druk te maken,
heeren. Het toestel staat bij de familie Marx,
waar alle avonden gedanst wordt.
Dat ontbrak er nog maar aan! jammerde
ik. Hoe is 't mogelijk, dat iedereen maar over
mijn radio beschikt!
Ga jij nu maar gerust naar huis, zei Otto,
toen hij zag dat ik helsch werd. Ik zal wel
zorgen, dat die radio terecht komt.
Een half uur later verscheen Otto ten huize
van de familie Marx. Mevrouw Marx ontvmi
hem allervriendelijkst. Sinds eenigen tijd had ze
in Otto een niet te versmaden pretendent voor
haar dochter gezien voor één van haar doch
ters. Neen, vanavond werd er niet gedanst.
Meneer Marx had een extra werkje thuis te
verrichten en kon dus niet hebben dat er ge
danst werd.
Geeft u me dan de radio maar terug, zei
Otto.
De radio? Maar die is van meneer Maan-
ders, toch!
Weineen, mevrouw, protesteerde Otto.
De radio is van mij, of liever van m'n vriend
Albert, die 'm terug wil hebben. Daarom
Kijk, kijk! riep mevrouw Marx uit. Nu,
de radio is op de étage boven. U moet weten, dat
hier boven ons een goede vriend van ons woont,
meneer Westerman, een journalist. Die meneer
heeft zijn voet verstuikt en toen meneer Maan-
ders dat apparaat bij ons bracht, dacht ik zoo
bij me zelf, omdat wij het nu toch niet gebruik
ten, dat meneer Westerman een beetje aflei
ding moest hebben; daarom heb ik hem de radio
voor een paar dagen geleend.
Het verwondert me zeer, mevrouw, dat u
maar beschikt over een voorwerp, dat u niet
toebehoort.
-O, maar als ik van meneer Maanders wat
krijg en dan, meneer Westerman zal uw radio
toch niet opeten! Geeft u me één of twee da
gen tijd. Laat u mij niet zoo'n gek figuur slaan.
Excuseert u me, dat ik het vraag.En maakt
u zich heelemaal niet ongerust
Zich niet ongerust maken! Otto zat op
heete kolen. Meneer Westerman woonde sa
men met zijn zuster, Marie geheeten. Deze jonge
dame nu was dol op een zekeren meneer Paul-
En het zou al stellig allang een paartje zijh
geworden, als Paul's moeder niet zekere (ge
gronde of niet gegronde) bezwaren had gehad.
Toen nu Marie de prachtig nieuwe radio on
gebruikt in een hoek zag staan aangezien haar
broer met zijn verstuikten voet op een kruk, op
zijn gemak zijn artikelen zat neer te schrijven -
kreeg ze een genialen inval. Wie weet, of Paul's
moeder, ziekelijk als ze was, niet een heel an
deren indruk van haar zou krijgen, als ze een
radio-toestel bij haar in huis bracht, al was t
maar voor een dag?
Zoo gezegd, zoo gedaan. Het kostte haar niet
de minste moeite de toestemming van haar broer
te krijgen. Hij had 't te druk met zijn artikel en
waarschijnlijk wist hij niet eens waar het pre
cies om ging. Marie bracht de radio bij Paul in
huis en ze had ook werkelijk de voldoening, dat
zijn moeder tegen haar glimlachte.
Zoo stonden de zaken, toen ik enkele dagen
later een brief ontving, dat mijn voormelde fa
milie den volgenden morgen zou terugkeeren.
Ik had geen
oongenbiik i
vastbesloten. Hf t
avond in huis te-
rugkeeren. Het was nu twaalf uur. We hadden
nog den heelen middag vóór ons.
Otto had zoo juist den lang verwachten post
wissel van zijn vader ontvangen honderd gul
den, geen cent meer, en een krachtig schrijven
op den koop toe.
Leg jij de rest er bij, zeide hij. Dan i®
de zaak gezond.
Maar ik heb géén cent!
Maar je oom komt toch terug met die erfe
nis!
M'n oom moet de radio op z'n plaats vin
den, als hij terugkomt.
Natuurlijk. Nu, overal is wat op te vinden.
We geven den kerel honderd gulden op afreke
ning en beloven hem dat hij overmorgen de
rest krijgt. Denk je, dat je oom jou niet min
stens een honderd pop geeft, als hij zelf ziin
zakken vol heeft? Dat zou nog maar een heel
klein cadeautje wezen.
De huisbaas wilde er eerst niet van hooreu.
Maar hij bond in en zei dat we zelf maar de
radio bij mevrouw Marx moesten gaan halen.
Mevrouw Marx was in zak en asch. Haar hoofd
liep om. Wat al narigheid in die paar dagen-
Haar zoon onder dienst, het dienstmeisje weg-
geloopen, het extra werk van haar man met een
krats betaaldWie dacht er nu nog aan die
radio? Die stond nog altijd boven.
Nu, we zullen samen even naar meneer
Westerman gaan, zei ze, toen ze zag hoe kwaad
ik werd bij dat ongewenschte nieuws. Ik wist
nog van niets!
Meneer Westerman ontving ons allervrien
delijkst.
Die radio? Ach, ziet u eens, m'n zuster heeft
'm éven bij haar aanstaande schoonmoeder ge*
bracht. Die is ziek, weet u? Ik kon 't niet wei
geren. Heel even opbellen.
Op dat oogenblik kwam Marie thuis.
Gauw, juffrouw, zei ik we moeten de
radio terughebben.
Marie verbleekte. Sinds twee dagen had ze
Paul niet gezien. Ze was wanhopig, ze
Juffrouw, zei ik dat kan óns niet schelen.
De radiQ
Ik gaf het adres. Beter, ze ging met ons mee.
En als een onweersbui vielen we daar in huis-
Paul zat juist te eten. Hij was niet al te blü.
Marie te zien. Ons ontving hij vriendelijk. Toen
hij van de radio hoorde, werd hij verlegen.
Ik zal u zeggennu, we zijn jongelui
onder elkaar, hè? Die radio stond hierOP
'n oogenblik had m'n moeder er genoeg van
Ik zat kort in m'n centen, enNu, hier hebt
u de radiohier!
En hij zwaaide een briefje van de Bank van
Leening in ons gezicht. Hij had er vijftig pop
op gekregen.
De heele middag ging voorbij met allerlei men
schen af te loopen, om de noodige centen bU
elkaar te krijgen. Vergeefs. Ik bracht een af
schuwelijken nacht door, en toen de familie den
volgenden morgen aankwam, was ik óp.
Oom Leopold was moe en terneergeslagen. Z'n
broer had hem z'n horloge plus den gouden
ketting nagelaten en een collectie boeken voor
de meisjes. Z'n geld nog maar 'n paar hon
derd gulden had hij aan zijn trouwe dienst
bode vermaakt.
Een reis met z'n vieren naar dat gat! Goede
genade, wat een ramp! Ik heb geen anderen
troost meer, dan m'n
Met onvasten tred ging oom Leopold naar den
salon, naar het hoekje, waar de radio moest
prijken. Toen hij die niet zag, verbleekte hij.
Waarwaar is de radio? Albert, geef
toch antwoord! Genadige hemel!
De rest schenk ik u. Voor de radio-liefhebbers
voeg ik er alleen bij, dat binnen niet al te lan
gen tijd, door allerlei besparingen, de radio wer
kelijk weer op haar eereplaats terugkwam.
Maar oom Leopold's achting heb ik verspeeld,
en dat wil wat zeggen!
e optimist tS een beter hervormer
j dan de pessimist.
®p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen btj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door m bm b-w bfl een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A DU«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JP üUf" doodeltjken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bi) verlies van een hano.
een voet oC een oo0>
I
64.
Diana kreeg het onpleizierig gevoel, dat zij
geen groote overwinning zou behalen over de
medeminnares, die zij de loef had afgestoken
en dat gevoel werd nog sterker toen Lorrie haar
vroolijk glimlachend tegemoet trad en haar een
zoen gaf.
„Wat ben ik blij, dat je gekomen bent!" zei
ze. „En wat zie je er goed uit. Heb je jezelf
goed geamuseerd? We waren hier sprakeloos
toen we hoorden van alles wat jullie daar deden.
Laat mij je helpen, doe je bontmantel af en
kom bij het vuur. Hoe gaat het met lord Ken-
dale?"
Terwijl zij dit vroeg, keken haar donkere
oogen Diana recht aan en haar stem beefde
niet.
„Goed," antwoordde Diana met haar zachte,
kwijnende stem. „Hij voelt zich uitstekend.
Hij heeft me zijn beste wenschen meegegeven
en het spijt hem, dat hij morgen niet bij het
huwelijk kan zijn."
„Mij ook!" zei Lorrie met een lachje. „Het is
eigenlijk al te erg van hem, we waren zulke
dikke vrienden. Weet je nog, dat we altijd samen
juzie maakten?"
„Ja," glimlachte Diana, maar met een onaan-
tenamen blik in haar oogen. „Ja, dat weet ik
nog wel. Hij kan lord Latcham op het oogenbiik
niet alleen laten, zie je."
„Neen," zei Lorrie. „Het hindert niet, want
Greta stuurt hem vast en zeker een stuk van de
taart en dat is het beste van de bruiloft, is
het niet? Maar er is nog een reden, waarom
het mij spijt, dat hij niet komt; ik wou hem be
danken voor zijn prachtig cadeau. Het is al te
mooi. Ik heb het aangedaan zoodat je het kunt
zien en hem vertellen, hoe goed het staat. Maar
je hebt het natuurlijk al gezien?"
Diana' kreeg een kleur en er kwam een koude,
harde blik in haar oogen.
„Neen," zei ze aarzelend, „ik heb het niet
gezien.".
„Heusch niet," riep Lorrie uit met groote, ver
baasde oogen. „Wat wreed van hem om het je
niet te laten zien. Ik hoop, dat Seymour geen
cadeautjes aan jonge meisjes zal sturen, zonder
ze me eerst te laten zien."
Diana kleurde nog dieper en Lorrie, die
voelde, dat haar pijl doel had getroffen, was
voor het oogenblik gelukkig. Ze was zoo geluk
kig, dat het scheen of ze een ander was gewor
den. Gedurende het geheele diner was ze de
vroolijkste van allemaal. Precies als vroeger,
dacht Greta, maar toch zuchtte ze. Ze begreep
net niet en voorvoelde moeilijkheden. Lorrie
praatte met iedereen, zelfs met sir Christopher
en zooals gewoonlijk had iedereen slechts ooren
voor Lorrie.
Alleen de dominé scheen door haar lucht
hartige vreugde niet te worden aangestoken.
Bleek, mager en afgetobd zat hy aan het hoofd
van de tafel met gebogen hoofd, zijn oogen op
zijn bord gericht, behalve wanneer hij ze nu en
dan opsloeg om naar het lieve gezichtje met zijn
ongewonen blos te zien het gezichtje van zijn
jongste dochter, die hij zoo liefhad en die hij mor-
geen voor haar heele leven aan Seymour Mel-
ford moest geven.
„Lorrie schijnt plotseling wakker te zijn ge
worden en te begrijpen, dat we piorgen geen
begrafenis houden," zei Jack tegen Greta, die
hem geen antwoord gaf.
„Je zusje heeft buitengewoon veel geest
kracht," merkte Diana op, toen ze naar het
salon gingen. En weer zei Greta niets, maar ze
keek verbijsterd en ongerust.
Lorrie's opgewondenheid werd niet minder en
met schitterende oogen en roode wangen ging
ze naar de piano. Ze vroeg Blos om te zingen,
zong zelf een vroolijk, jolig deuntje. Haar hel
dere, muzikale stem vulde de kamer, de gesprek
ken zwegen, maar de ongerustheid in Greta's
zachte oogen werd steeds duidelijker merkbaar.
De heeren kwamen binnen om thee te drin
ken en spoedig was de conversatie in vollen
gang.
Lorrie zat voor de piano en liet een paar
minuten voorbijgaan, terwijl ze de toetsen
neergedrukt hield zonder geluid te maken. Toen
kon ze het geluid van de zoemende stemmen
niet langer verdragen; ze stond op en liep de
hal in. Het was dwaas, want een halve minuut
later was Seymour Meiford haar met zyn slui
penden kat-achtigen tred achterna gekomen. Hij
kwam haar zoeken.
„O, ben je hier Lorrie, lieveling!" zei hy vrü
onnoodig.
„Ik tracht het niet te ontkennen," antwoordde
zij, terwijl ze naar den tuin staarde, die door
het maanlicht in een sprookjesland van zilver
en donkere schaduwen werd veranderd.
„Word je niet koud?" vroeg hij, terwijl hij
naar haar blooten hals en armen zag, die be
schenen werden door het maanlicht dat dooi
de glazen deuren naar binnen viel.
„Koud! Neen!" antwoordde ze met slecht ver
borgen ongeduld. „Ik ben heet brandend
heet! Die kamer is om te bezwijken. Hoe kun je
het verdragen om daar te zitten en maar te
praten, te praten, uren achter elkaar?"
„We zijn maar een minuut of vijf hier binnen
geweest," zei hij bedaard. „Ik ben bang, dat je
kou zult vatten, lieveling."
„Ik vat nooit kou," zei zij met nadruk. „Ik
ging hierheen omdat ik wou afkoelen en omdat
ik rust wilde hebben."
„Dat is een duidelijke wenk, dat mijn gezel
schap niet gewenscht is," zei hij met een
vriendelijken glimlach, terwijl hij hoopte, dat
ze zou protesteeren. Maar dat was vergeefsche
hoop.
„Ik ben in geen humeur om te praten," zei ze
zoo luchthartig mogelijk. „Ga terug en amuseer
Blos en Giechel, want die zullen dien armen
Jack nog den dood aandoen."
„Laat Jack op zichzelf passen," vond hij. „Ik
wou veel liever bij jou blijven, schat."
Hij kon haar gezicht niet zien, wat misschien
wel zoo goed was, want nu werd hem de min
achtende trek om haar mond bespaard.
„Ik wou toch maar liever,'dat je terugging,"
hield zij voL
„Ik zal je gehoorzamen, lieveling," antwoordde
hij.
„Het is mijn plicht om je vanavond gehoor
zaam te zijn de laatste avond nietwaar?
Morgen zal jij mij gehoorzamen" en hij glim
lachte teeder. „Morgen om dezen tijd, Lorrie,
zijn we op weg naar Frankrijk naar zonne
schijn, warmte en geluk.
„Vanavond is vanavond en morgen is mor
gen," gaf ze ten antwoord, met moeite glim
lachend. „Ga terug en help Jack en Greta om
die ongelukkige stakkers te amuseeren, die we
genoodzaakt hebben om bij ons op bezoek te
komen. Ga met sir Christopher praten en ga
Blos en Giechel verhaaltjes vertellen. Ik.... ik
wil een poosje alleen zijn."
Hij kon moeilijk weigeren en ging, maar
voor hij dit deed, nam hij een shawl van den
kapstok en sloeg die om haar heen, fluisterend:
„Pas op lieveling, de hal is koud na' die warme
kamer."
Lorrie hoorde zijn zachte voetstappen zich
verwijderen, daarna hoorde zy het drukke ge
praat, toen de deur openging en hij het salon
binnentrad. Instinctief ging ze dichter naar de
haldeur toe.
Wat zag het er buiten met het maanlicht stil
en vreedzaam uit! Die lieve oude tuin! Wan
neer zou ze hem weerzien? Wat zouden er veel
vervelende maanden voorbijgaan, eer ze den
moed zou hebben naar het oude huis terug te
gaan en te droomen van den tyd, toen zij en
Guy met een rilling wierp ze de gedachte ver
van zich.
Welk recht zou zy, de vrouw van Seymour.
Meiford hebben om te denken aan lord Kcn-
dale, die met een andere vrouw getrouwd zou
zijn. Haar hersenen waren verward, haar hat'
deed pijn als ze in doffe wanhoop dacht aan
den komenden dag. Half zonder te weten, wat re
deed, deed ze de deur open en ging naar buiten-
Het was koud buiten, maar Lorrie's voorhoofd
en haar handen schenen nog steeds te branden-
Haastig, rusteloos, liep ze over het effen grint
pad, waar ze als kind op had leeren loopen.
naar het hek.
Morgen zou ze er voor de laatste maa1
als Lorrie Latimer doorgaan! De laatste maal!
Met een zwakken kreet van ellende wendde
zij zich af en leunde tegen den lagen muur.
die het kerkhof scheidde van den tuin van de
pastorie. Zonder het te weten of was het een
soort instinct was ze op dezelfde plek blijven
staan, waar Guy en zij samen hadden gepraat
op dien avond van het diner op De Dennen, den
avond toen ze hem het portret van den zwar
ten, Afrikaanschen zendeling had gegeven. Wal
leek dat lang geleden. Was zij dat wel geweest,
die toen met hem gepraat had of een andere
Lorrie Latimer? Terwijl ze dit zich zelf afvroeg,
ging er een eigenaardige trilling door haar
heen 'n trilling van angst en van iets anders,
onbestemds, want ze hoorde voetstappen op he'
korte wintergras van het kerkhof achter haar-
Een oogenblik durfde ze haar hoofd niet om
wenden en toen ze er den moed toe vond, g®'
het geen resultaat, want er was een wolk voor
de maan gekomen en ze zag niets dan de»
vorm van een donkeren kerktoren.
(Wordt vervolgd)