<Ketvetfiaal van den daq De avonturen van een verkeersagent je d; 'wm ny|77 ALLE ABONNÉ'S F 250- ORRIE - %rol DINSDAG 9 AUGUSTUS 1938 De Sint Pietersberg Legende van het reuzenpaar en den steen l Openlucht-theater Valkenburg Shakespeare's „Driekoningen avond" rendeernaarrotX j Het wandelend apparaat moest I radlO-WppaVOat nog dienzelfden i DOOR CHARLES GARVICE In den tijd, dat de Maas nog zoo breed en zoo diep was, dat zij een zeer geschikten waterweg vormde voor de nijvere en zwaar-beladen sche pen uit vele nabuurlanden, leefden er, niet ver van de jonge havenstad, die later haren naam aan de rivier zou ontleenen, een reus en een reuzin die 's nachts, plunderend den verdwaalde, rondzwierven door de uitgestrekte bosschen, maar overdag op de loer liggend, zich verscho len hielden in het hooge, groene riet van den oever. Zoo vertelt een poëtisch medewerker in het jongste nummer van „De Nedermaas". Zoodra dan een gunstige wind het roei-geluid Van naderende galeien of barken overdroeg, hief, verborgen, de reuzin een weemoedig-fijn lied aan dat als een zoete verlokking zacht golfde naar de onbedachtzaamheid der opvarenden, in hen wekkend het onontkoombaar verlangen om te troosten en te beminnen. De riemen vielen stil, en langzaam wendde het schegbeeld zijn verguld vrouwengelaat naar de piek, vanwaar zacht en zuiver de zang opwelde als een vreemde bron van bekoring. Onverwacht voor de gretige oogen der schepelingen rees dan Uit het pluimend riet het wonderschoone lichaam der reuzin, die verleidend-wenkend achteruit week naar den blauwigen schemer van het bosch. Bang dat de hevig-blanke ontkomen zou, re zen en daalden de riemen weer krachtig en fel op de maat van de begeerte der mannen. Maar niet zoodra hadden dezen den oever bereikt, of grimmig en dreigend verhief zich iets verder de monsterachtige gedaante van den reus, die plotseling een zoo grooten steen slingerde op het schip, dat het kreunend en krakend in tweeën spleet. Woest van een dierlijke pret moordde de reus dan de geheele bemanning uit, roofde de kostbare ladingen en ruimde snel en onberispelijk de zwarte wrakstuken op, zoodat zeer spoedig weer het water van de Maas rustig en schuldeloos wiegde tusschen de ver van elkaar liggende oevers. Vele en waardevolle offers van sieraden en jonge dieren waren reeds opgedragen op de gewijde steenen altaren in de stad en daarbui ten; ontelbare processies en smeek-feesten wa ren reeds gehouden in de tempels der talrijke goden en godinnen, om van hen bescherming te verkrijgen tegen het rampzalige reuzenpaar. Alles echter tevergeefsch En zooals bevreesde ouders alle aangeraden middelen aanwenden om hun arme kind van zijn slepende en langzaam ondermijnende ziekte te verlossen, zoo liet ook het vroede stadsbestuur, in samenwerking met de tallooze priesters en priesteressen, geen middel onbeproefd om, hoe dan ook, een einde te maken aan deze voortdu rende en voor de welvaart fnuikende kwelling. Zoo gebeurde het dat op een drukkenden Juli-avond een grijsaard zich losmaakte uit het bonte gewoel en zich bij den deftigen magistraat aanmeldde, verzekerend dat het hem, door de kracht van zijn nog onbekenden maar machtigen god, gegeven zou zijn, de stad en de scheepvaart van het gevaar der reuzen te. bevrijden. Na veelvuldige en natuurlijk langdurige be raadslagingen gaf de magistraat aarzelend toe, voorzichtig vragend naar de voorwaarden. De oude man glimlachte vriendelijk en zei dat hij slechts een vaartuig behoefde met een kleine bemanning. Den volgenden dag reeds, tegen den tijd dat de zon als een verwelkte roode bloem boven de donkëre Wester-bosschen hing, maakte zich een kleine, grauwe bark los van de kade, traag weg deinend van de ademlooze spanning der ontel bare nieuwsgierigen, en achter zich aan trekkend een lange wigvormige voor, waarin de zon on rustig ros-gouden vlekken wierp. Zwijgend scheurden de roeiers de riemen door het water, zwijgend en bevreesd voor het reeds vaag en ver naderend lied van de verleidster. Steeds duidelijker omhulden de weemoedige klanken hun angstig hart, en weldra, op bevel van den grijsaard die stond voor op de plecht, wendde de bark traag den boeg naar den oever. Recht in haar wondervolle blankheid, zacht en teer in den warmen avondschijn, rees de reuzin op, wijkend en lokkend. De riemen striemden scherp het riet, golven sloegen hun verhaasten slag tegen het schip, en onverwacht stond de reus voor hen, heffend oe rots zwaar en dreigend boven zijn hoofd.... Op datzelfde oogenblik echter spreidde de grijsaard biddend zijn armen; en alsof een on zichtbare bliksem den reus getroffen had midden in het brute hart, zoo vlood plots alle kracht uit zijn handen en de steen plofte omlaag, recht op zijn hoofd, vermorzelend zijn zware lichaam, dat met een donkeren slag viel in het riet, bewe gingloos. En terwijl de bark met den ouden man, die zich Sint Pieter noemde en afgezant van den Eenen God, snel en blij de breede rivier afvoer, een uitbundige vreugde en een nieuw, schoon geloof verspreidend in de stad, naderde jamme rend en misbaar makend de reuzin het ver brijzelde lichaam van haar echtgenoot. Vijf da gen en vijf nachten bleef zij treurend en pein zend waken bij den doode; toen stond zij op en overdekte zwijgend den steen met vochtig zand en bereidde zich door geheimzinnige bezweringen voor op de volvoering van haar wraak. In den zevenden nacht nu, terwijl de bewoners der stad rustten van de lange en vermoeiende feesten, ging zij, gehuld in een zwarten sluier door de slapende straten, uitstrooiend een poe der dat, door zijn afkomst en duivelsche samen stelling, pest en verderf moest veroorzaken. En den volgenden morgen reeds steeg uit alle steegjes en straten geweeklaag op om den on- verzienen dood van ouder of kind, en naarmate de dag schroeiend vorderde, kromp de uitzin nige smart in tot een algemeen en troosteloos gekreun van besmetten. Honderdtallen liepen ren en krimpen voor zyn brute kracht. Toen kon de heuvel zijn geheim niet langer bewaren en op een lcegen middag lag onverwacht, bruin en hoekig, de steen naakt in den witten wand. Als een waardelooze tropee werd hij zonder vreugde gedragen naar een veraf gelegen antiek plein, waar nu nog velen den steen komen be zichtigen, koel en gedachteloos, onbekend met zijn oude en wondere geschiedenis. ■ff De af graving van den Sint Pietersberg bij Maastrichtwaarover een schoone le gende wordt verteld in „De Nedermaas" stervend langs de huizen en viden plots neer, stuiptrekkend en klagend, de lucht met ellende en besmetting vervullend. En zij die nog niet geraakt waren, vluchtten heen zonder omzien, bang voor den dood die broeide boven de stad. Zielloos en onbewoond lag weldra de stad. Alleen de reuzin, de verleidster en verdelgster, zat roerloos bij den grafsteen van haar doode, uit starend droef over de speelsch rimpelende wa tervlakte. Maar de God, die de stad bevrijd had van den reus, zag met leedwezen hoe het eens zoo schoone en welvarende land nu leeg lag en woest. En hij beval aan de vloeden der zee de Maas te overvullen en aan de Maas gaf hij het bevel uit te stroomen over het doode land. Ge hoorzaam steeg het water immer hooger, over dekkend de velden en de bosschen, en immer woester met zich meesleepend het gele slik der verre zee. Exotische planten en vreemde groote dieren dreven aan, stikkend in het kolkende, groezelige water. En toen na honderd jaren de God het water der zee terugriep, was het land onherkenbaar geworden. Smal vloeide de Maas kronkelend langs de vreemde, vettige oevers, en waar eerst de steen lag en de reus, daar had zich hoog en breed een heuvel gevormd, temidden van rond om deinende contreien. Vreemde menschen, in het Zuiden geboren bouwden witte woningen in het zingende land en bevolkten het. En zooals zij aan de kinderen de namen gaven van den vader die ze geschapen had, zoo noemden zij den heuvel naar den grijsaard Sint Pieter, die den reus overwonnen had, want onder hen bleef leven het verhaal van het vroeger gebeurde. Maar toen na vele jaren de geschiedenis vervaagd was tot een be koorlijke geheimzinnigheid, toen ontwaakte wild de nieuwsgierigheid. En de menschen uit de stad gingen gangen graven in den berg, op zoek naar den grooten steen, niet vermoedend dat deze, die het begin was geweest van den heuvel, eenmaal gevonden, er het einde van zou betee- kenen. Eeuw na eeuw groeven zij, en hunne kinderen en de kinderen van dezen, en immer talrijker vonden zij grillige versteeningen van oeroude planten en dieren, doch den steen vonden zij niet. Totdat de mensch, machtig en gevoelloos ge worden als een machine, den berg deed huive- Het gezelschap van den Kon. Ned. Schouw burg te Antwerpen beleeft weer triomfen in de „heksenkeuken" te Valkenburg. De artisten hebben den zomer meegebracht en avona aan avond is het openlucht-theater gevuld met per sonen, die komen genieten van het op zoo'n hoog artistiek plan staand spel van de Vlamin gen. Ook ditmaal getuigen de artisten van de groote gaven en de omvangrijke veelzijdigheid waarover zij beschikken. Voor de 14e maal laten de Vlamingen het publiek genieten van de veel heid van den humor en ernst. Schier ieder jaar overtreffen de Vlaamsche speelsters en spelers zich zelf. Ze zijn van alle markten thuis om het eens heel gewoon te zeggen. Dit blijkt ook uit de keuze van de stukken en de wijze, waar op ze 't publiek worden geserveerd; een klucht, een klassiek blijspel of een serieus stuk. „De Sabijnsche Maagdenroof" door F. en P. van Schöntan, is bekend, maar de artisten van den Antwerpschen schouwburg voeren het zeld zaam geestig op. Het is een bonk van humor en jolijt, rijk aan de meest-zonderlinge ver wikkelingen, die bevrediging vinden in één har monisch accoord: den daverenden en gullen lach. De regie berust bij W. Benog. In het blijspel van Shakespeare „Drie konin genavond" speelt J. Cammans de kostelijke rol van den nar; de regisseur heeft de scenische mogelijkheden van de „heksenkeuken" wei we ten uit te buiten. De muziek van D. Sternefeld voldoet goed. Het blij (kijk)spel geeft een bont heid van tafereelen te zien, allerlei geheim zinnige dingen houden de menschen in span ning. Jonker Tobias (E. Gorlé), en Jonker Bibberwang (J. Gevers) vormen met den nar een heerlijk trio. Ook verschillende dames ge ven aan het spel relief. En ten slotte; „De arme onder de trap": een voortreffelijk stuk van H. Ghéon (met mu ziek). De regie berust bij Ch. Gilhuys. De steun pilaren van dit „spel van den heiligen Aiexis" zijn: A. van Tillo (de arme) en Jenny van Santvoort (-Emilia), De ontroerende inhoud boeit van het begin tot het einde. Het samen spel van genoemde artisten schiep een sfeer van hooge dramatische kunst, uitstekend gesecun- deerd door de overige medewerkenden. Resumeerend: „Valkenburg omhoog" hand haaft, verhoogt oude tradities via het gezel schap van den Kon. Ned. Schouwburg te Ant werpen, in het zoo idyllisch gelegen door de natuur gewrochte theater. Bij de eindstreep gekomen, wipte de kikvorsch vlug van de kip haar rug en bereikte zoodoend eerder het eindpunt. De kip begreep er niets van. Hoe kon die kikvorsch met zulke rare pooten nu nog den wedstrijd winnen. Zij, die bij de eindstreep stonden, vonden, dat de kik vorsch den eersten prijs niet verdiend had, daar hij niet eerlijk had gewonnen; doch de verkeersagent, die altijd rechtvaardig wilde zijn, zei, dat de kip tooh ook niet eerlijk had gedaan door over de hindemissen heen te vliegen Ons aller vreugde, toen oom Leopold ons meedeelde, dat hij een radio had gekocht, is niet te beschrijven. Tante Rita straalde, omdat ze de eerste was in de buurt, die zich zoo'n weelde kon veroorloven. Al haar buren zouden het besterven van afgunst. Mijn nichtje Flora voorzag het voordeel, dat ze wat vrijer kon praten met Filip, haar aanstaande, nu de aandacht van haar ouders aanmerkelijk zou worden afgeleid. Marcel, mijn neefje, groeide bij de gedachte, dat hij Zondags, vóór al zijn vriend jes, de sportuitslagen zou kennen. Wat mij be treft, besefte ik, dat ik er menigmaal in zou slagen mijn studie te onderbreken, door naar een opera te luisteren en op die wijze mijn oom en tante zou doen vergeten, dat ik weldra een exa men moest doen, waarvoor ik al tweemaal jam merlijk gezakt was. Wee dengene, die het toestel aanraakt! had oom Leopold uitgeroepen, toen het glan zend nieuwe apparaat op zijn eereplaats was gezet. En hij begon de voordeelen op te sommen van een radio in den familiekring. Jammer, dat juist op dat oogenblik een telegram kwam iets heel ongewoons in het rustig gezin. Oom Leopold maakte het bevend open, werd afwisselend rood en bleek, kuchte, streek eens over zijn oogen en verklaarde dan: Genadige hemel! Felix is dood! Felix was een broer van oom Leopold, die sinds jaren lam was en van wien oom Lebpold een erfenis ^verwachtte, die de moeite waard was. Oom Leopold sloot aanstonds de radio af. Thans stilte, zeide hij wegens rouw in de familie. In zijn hart was mijn goede oom al aan het uitrekenen, dat er op zijn minst een tienduizend pop moest wezen. Hij verklaarde, dat hij met zijn heele gezin naar het afgelegen dorp ging, om den overledene naar behooren de laatste eer te bewijzen. Ik ging niet mee. Ik moest studeeren. Het grootste deel van mijn tijd bracht ik door op de kamer van mijn vriend Otto en de radio nam ik mee. Op een avond, dat we in een vroolijk clubje bijeen waren, kwam Otto's huisbaas als een bom bij ons binnenvallen en vroeg schreeu wend of meneer Otto eindelijk eens zoo goed wou wezen om de achterstallige huur te betalen vier maanden; anders zou hij een protest wissel sturen. Otto verbleekte. Honderdveertig gulden? stamelde hij. Plus meterhuur? En de rekening van den wasch- baas? Samen honderd vijftig gulden? U slaapt toch zeker! De huisbaas protesteerde, dat hij wis en waar achtig niet sliep. Kun jij ze me leenen? vroeg Otto me ondertusschen. Die vent heeft gelijk, zie je. Ik? Ik had geen cent meer tot het eind van de maand, en op den postwissel van m'n vader had ik al opgenomen. Dat wist hij toch! Het gelukte ons, met vereende krachten den man tot bedaren te brengen en de deur uit te krijgen. Maar den volgenden morgen, toen we allebei weg waren, haalde die kerel de radio weg. Jij bent er aansprakelijk voor, schreeuwde ik woest tegen Otto. Heb nu een beetje geduld, zei Otto. Ik heb mijn vader geschreven, dat ik dringend geld noodig heb. Hij stuurt het beslist en dan lossen we direct de radio in. Waar het op aan komt is, dat we weten waar het ding blijft. Hij zocht den huisbaas in diens vertrekken op en stelde mij aan hem voor. Ziet u eens, de radio is van m'n vriend Al- bert en hij wil 'm terughebben, en wel direct. Hij krijgt 'm terug, zoodra u mij m'n centen geeft. U hoeft u trouwens niet druk te maken, heeren. Het toestel staat bij de familie Marx, waar alle avonden gedanst wordt. Dat ontbrak er nog maar aan! jammerde ik. Hoe is 't mogelijk, dat iedereen maar over mijn radio beschikt! Ga jij nu maar gerust naar huis, zei Otto, toen hij zag dat ik helsch werd. Ik zal wel zorgen, dat die radio terecht komt. Een half uur later verscheen Otto ten huize van de familie Marx. Mevrouw Marx ontvmi hem allervriendelijkst. Sinds eenigen tijd had ze in Otto een niet te versmaden pretendent voor haar dochter gezien voor één van haar doch ters. Neen, vanavond werd er niet gedanst. Meneer Marx had een extra werkje thuis te verrichten en kon dus niet hebben dat er ge danst werd. Geeft u me dan de radio maar terug, zei Otto. De radio? Maar die is van meneer Maan- ders, toch! Weineen, mevrouw, protesteerde Otto. De radio is van mij, of liever van m'n vriend Albert, die 'm terug wil hebben. Daarom Kijk, kijk! riep mevrouw Marx uit. Nu, de radio is op de étage boven. U moet weten, dat hier boven ons een goede vriend van ons woont, meneer Westerman, een journalist. Die meneer heeft zijn voet verstuikt en toen meneer Maan- ders dat apparaat bij ons bracht, dacht ik zoo bij me zelf, omdat wij het nu toch niet gebruik ten, dat meneer Westerman een beetje aflei ding moest hebben; daarom heb ik hem de radio voor een paar dagen geleend. Het verwondert me zeer, mevrouw, dat u maar beschikt over een voorwerp, dat u niet toebehoort. -O, maar als ik van meneer Maanders wat krijg en dan, meneer Westerman zal uw radio toch niet opeten! Geeft u me één of twee da gen tijd. Laat u mij niet zoo'n gek figuur slaan. Excuseert u me, dat ik het vraag.En maakt u zich heelemaal niet ongerust Zich niet ongerust maken! Otto zat op heete kolen. Meneer Westerman woonde sa men met zijn zuster, Marie geheeten. Deze jonge dame nu was dol op een zekeren meneer Paul- En het zou al stellig allang een paartje zijh geworden, als Paul's moeder niet zekere (ge gronde of niet gegronde) bezwaren had gehad. Toen nu Marie de prachtig nieuwe radio on gebruikt in een hoek zag staan aangezien haar broer met zijn verstuikten voet op een kruk, op zijn gemak zijn artikelen zat neer te schrijven - kreeg ze een genialen inval. Wie weet, of Paul's moeder, ziekelijk als ze was, niet een heel an deren indruk van haar zou krijgen, als ze een radio-toestel bij haar in huis bracht, al was t maar voor een dag? Zoo gezegd, zoo gedaan. Het kostte haar niet de minste moeite de toestemming van haar broer te krijgen. Hij had 't te druk met zijn artikel en waarschijnlijk wist hij niet eens waar het pre cies om ging. Marie bracht de radio bij Paul in huis en ze had ook werkelijk de voldoening, dat zijn moeder tegen haar glimlachte. Zoo stonden de zaken, toen ik enkele dagen later een brief ontving, dat mijn voormelde fa milie den volgenden morgen zou terugkeeren. Ik had geen oongenbiik i vastbesloten. Hf t avond in huis te- rugkeeren. Het was nu twaalf uur. We hadden nog den heelen middag vóór ons. Otto had zoo juist den lang verwachten post wissel van zijn vader ontvangen honderd gul den, geen cent meer, en een krachtig schrijven op den koop toe. Leg jij de rest er bij, zeide hij. Dan i® de zaak gezond. Maar ik heb géén cent! Maar je oom komt toch terug met die erfe nis! M'n oom moet de radio op z'n plaats vin den, als hij terugkomt. Natuurlijk. Nu, overal is wat op te vinden. We geven den kerel honderd gulden op afreke ning en beloven hem dat hij overmorgen de rest krijgt. Denk je, dat je oom jou niet min stens een honderd pop geeft, als hij zelf ziin zakken vol heeft? Dat zou nog maar een heel klein cadeautje wezen. De huisbaas wilde er eerst niet van hooreu. Maar hij bond in en zei dat we zelf maar de radio bij mevrouw Marx moesten gaan halen. Mevrouw Marx was in zak en asch. Haar hoofd liep om. Wat al narigheid in die paar dagen- Haar zoon onder dienst, het dienstmeisje weg- geloopen, het extra werk van haar man met een krats betaaldWie dacht er nu nog aan die radio? Die stond nog altijd boven. Nu, we zullen samen even naar meneer Westerman gaan, zei ze, toen ze zag hoe kwaad ik werd bij dat ongewenschte nieuws. Ik wist nog van niets! Meneer Westerman ontving ons allervrien delijkst. Die radio? Ach, ziet u eens, m'n zuster heeft 'm éven bij haar aanstaande schoonmoeder ge* bracht. Die is ziek, weet u? Ik kon 't niet wei geren. Heel even opbellen. Op dat oogenblik kwam Marie thuis. Gauw, juffrouw, zei ik we moeten de radio terughebben. Marie verbleekte. Sinds twee dagen had ze Paul niet gezien. Ze was wanhopig, ze Juffrouw, zei ik dat kan óns niet schelen. De radiQ Ik gaf het adres. Beter, ze ging met ons mee. En als een onweersbui vielen we daar in huis- Paul zat juist te eten. Hij was niet al te blü. Marie te zien. Ons ontving hij vriendelijk. Toen hij van de radio hoorde, werd hij verlegen. Ik zal u zeggennu, we zijn jongelui onder elkaar, hè? Die radio stond hierOP 'n oogenblik had m'n moeder er genoeg van Ik zat kort in m'n centen, enNu, hier hebt u de radiohier! En hij zwaaide een briefje van de Bank van Leening in ons gezicht. Hij had er vijftig pop op gekregen. De heele middag ging voorbij met allerlei men schen af te loopen, om de noodige centen bU elkaar te krijgen. Vergeefs. Ik bracht een af schuwelijken nacht door, en toen de familie den volgenden morgen aankwam, was ik óp. Oom Leopold was moe en terneergeslagen. Z'n broer had hem z'n horloge plus den gouden ketting nagelaten en een collectie boeken voor de meisjes. Z'n geld nog maar 'n paar hon derd gulden had hij aan zijn trouwe dienst bode vermaakt. Een reis met z'n vieren naar dat gat! Goede genade, wat een ramp! Ik heb geen anderen troost meer, dan m'n Met onvasten tred ging oom Leopold naar den salon, naar het hoekje, waar de radio moest prijken. Toen hij die niet zag, verbleekte hij. Waarwaar is de radio? Albert, geef toch antwoord! Genadige hemel! De rest schenk ik u. Voor de radio-liefhebbers voeg ik er alleen bij, dat binnen niet al te lan gen tijd, door allerlei besparingen, de radio wer kelijk weer op haar eereplaats terugkwam. Maar oom Leopold's achting heb ik verspeeld, en dat wil wat zeggen! e optimist tS een beter hervormer j dan de pessimist. ®p dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen btj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door m bm b-w bfl een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A DU«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JP üUf" doodeltjken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bi) verlies van een hano. een voet oC een oo0> I 64. Diana kreeg het onpleizierig gevoel, dat zij geen groote overwinning zou behalen over de medeminnares, die zij de loef had afgestoken en dat gevoel werd nog sterker toen Lorrie haar vroolijk glimlachend tegemoet trad en haar een zoen gaf. „Wat ben ik blij, dat je gekomen bent!" zei ze. „En wat zie je er goed uit. Heb je jezelf goed geamuseerd? We waren hier sprakeloos toen we hoorden van alles wat jullie daar deden. Laat mij je helpen, doe je bontmantel af en kom bij het vuur. Hoe gaat het met lord Ken- dale?" Terwijl zij dit vroeg, keken haar donkere oogen Diana recht aan en haar stem beefde niet. „Goed," antwoordde Diana met haar zachte, kwijnende stem. „Hij voelt zich uitstekend. Hij heeft me zijn beste wenschen meegegeven en het spijt hem, dat hij morgen niet bij het huwelijk kan zijn." „Mij ook!" zei Lorrie met een lachje. „Het is eigenlijk al te erg van hem, we waren zulke dikke vrienden. Weet je nog, dat we altijd samen juzie maakten?" „Ja," glimlachte Diana, maar met een onaan- tenamen blik in haar oogen. „Ja, dat weet ik nog wel. Hij kan lord Latcham op het oogenbiik niet alleen laten, zie je." „Neen," zei Lorrie. „Het hindert niet, want Greta stuurt hem vast en zeker een stuk van de taart en dat is het beste van de bruiloft, is het niet? Maar er is nog een reden, waarom het mij spijt, dat hij niet komt; ik wou hem be danken voor zijn prachtig cadeau. Het is al te mooi. Ik heb het aangedaan zoodat je het kunt zien en hem vertellen, hoe goed het staat. Maar je hebt het natuurlijk al gezien?" Diana' kreeg een kleur en er kwam een koude, harde blik in haar oogen. „Neen," zei ze aarzelend, „ik heb het niet gezien.". „Heusch niet," riep Lorrie uit met groote, ver baasde oogen. „Wat wreed van hem om het je niet te laten zien. Ik hoop, dat Seymour geen cadeautjes aan jonge meisjes zal sturen, zonder ze me eerst te laten zien." Diana kleurde nog dieper en Lorrie, die voelde, dat haar pijl doel had getroffen, was voor het oogenblik gelukkig. Ze was zoo geluk kig, dat het scheen of ze een ander was gewor den. Gedurende het geheele diner was ze de vroolijkste van allemaal. Precies als vroeger, dacht Greta, maar toch zuchtte ze. Ze begreep net niet en voorvoelde moeilijkheden. Lorrie praatte met iedereen, zelfs met sir Christopher en zooals gewoonlijk had iedereen slechts ooren voor Lorrie. Alleen de dominé scheen door haar lucht hartige vreugde niet te worden aangestoken. Bleek, mager en afgetobd zat hy aan het hoofd van de tafel met gebogen hoofd, zijn oogen op zijn bord gericht, behalve wanneer hij ze nu en dan opsloeg om naar het lieve gezichtje met zijn ongewonen blos te zien het gezichtje van zijn jongste dochter, die hij zoo liefhad en die hij mor- geen voor haar heele leven aan Seymour Mel- ford moest geven. „Lorrie schijnt plotseling wakker te zijn ge worden en te begrijpen, dat we piorgen geen begrafenis houden," zei Jack tegen Greta, die hem geen antwoord gaf. „Je zusje heeft buitengewoon veel geest kracht," merkte Diana op, toen ze naar het salon gingen. En weer zei Greta niets, maar ze keek verbijsterd en ongerust. Lorrie's opgewondenheid werd niet minder en met schitterende oogen en roode wangen ging ze naar de piano. Ze vroeg Blos om te zingen, zong zelf een vroolijk, jolig deuntje. Haar hel dere, muzikale stem vulde de kamer, de gesprek ken zwegen, maar de ongerustheid in Greta's zachte oogen werd steeds duidelijker merkbaar. De heeren kwamen binnen om thee te drin ken en spoedig was de conversatie in vollen gang. Lorrie zat voor de piano en liet een paar minuten voorbijgaan, terwijl ze de toetsen neergedrukt hield zonder geluid te maken. Toen kon ze het geluid van de zoemende stemmen niet langer verdragen; ze stond op en liep de hal in. Het was dwaas, want een halve minuut later was Seymour Meiford haar met zyn slui penden kat-achtigen tred achterna gekomen. Hij kwam haar zoeken. „O, ben je hier Lorrie, lieveling!" zei hy vrü onnoodig. „Ik tracht het niet te ontkennen," antwoordde zij, terwijl ze naar den tuin staarde, die door het maanlicht in een sprookjesland van zilver en donkere schaduwen werd veranderd. „Word je niet koud?" vroeg hij, terwijl hij naar haar blooten hals en armen zag, die be schenen werden door het maanlicht dat dooi de glazen deuren naar binnen viel. „Koud! Neen!" antwoordde ze met slecht ver borgen ongeduld. „Ik ben heet brandend heet! Die kamer is om te bezwijken. Hoe kun je het verdragen om daar te zitten en maar te praten, te praten, uren achter elkaar?" „We zijn maar een minuut of vijf hier binnen geweest," zei hij bedaard. „Ik ben bang, dat je kou zult vatten, lieveling." „Ik vat nooit kou," zei zij met nadruk. „Ik ging hierheen omdat ik wou afkoelen en omdat ik rust wilde hebben." „Dat is een duidelijke wenk, dat mijn gezel schap niet gewenscht is," zei hij met een vriendelijken glimlach, terwijl hij hoopte, dat ze zou protesteeren. Maar dat was vergeefsche hoop. „Ik ben in geen humeur om te praten," zei ze zoo luchthartig mogelijk. „Ga terug en amuseer Blos en Giechel, want die zullen dien armen Jack nog den dood aandoen." „Laat Jack op zichzelf passen," vond hij. „Ik wou veel liever bij jou blijven, schat." Hij kon haar gezicht niet zien, wat misschien wel zoo goed was, want nu werd hem de min achtende trek om haar mond bespaard. „Ik wou toch maar liever,'dat je terugging," hield zij voL „Ik zal je gehoorzamen, lieveling," antwoordde hij. „Het is mijn plicht om je vanavond gehoor zaam te zijn de laatste avond nietwaar? Morgen zal jij mij gehoorzamen" en hij glim lachte teeder. „Morgen om dezen tijd, Lorrie, zijn we op weg naar Frankrijk naar zonne schijn, warmte en geluk. „Vanavond is vanavond en morgen is mor gen," gaf ze ten antwoord, met moeite glim lachend. „Ga terug en help Jack en Greta om die ongelukkige stakkers te amuseeren, die we genoodzaakt hebben om bij ons op bezoek te komen. Ga met sir Christopher praten en ga Blos en Giechel verhaaltjes vertellen. Ik.... ik wil een poosje alleen zijn." Hij kon moeilijk weigeren en ging, maar voor hij dit deed, nam hij een shawl van den kapstok en sloeg die om haar heen, fluisterend: „Pas op lieveling, de hal is koud na' die warme kamer." Lorrie hoorde zijn zachte voetstappen zich verwijderen, daarna hoorde zy het drukke ge praat, toen de deur openging en hij het salon binnentrad. Instinctief ging ze dichter naar de haldeur toe. Wat zag het er buiten met het maanlicht stil en vreedzaam uit! Die lieve oude tuin! Wan neer zou ze hem weerzien? Wat zouden er veel vervelende maanden voorbijgaan, eer ze den moed zou hebben naar het oude huis terug te gaan en te droomen van den tyd, toen zij en Guy met een rilling wierp ze de gedachte ver van zich. Welk recht zou zy, de vrouw van Seymour. Meiford hebben om te denken aan lord Kcn- dale, die met een andere vrouw getrouwd zou zijn. Haar hersenen waren verward, haar hat' deed pijn als ze in doffe wanhoop dacht aan den komenden dag. Half zonder te weten, wat re deed, deed ze de deur open en ging naar buiten- Het was koud buiten, maar Lorrie's voorhoofd en haar handen schenen nog steeds te branden- Haastig, rusteloos, liep ze over het effen grint pad, waar ze als kind op had leeren loopen. naar het hek. Morgen zou ze er voor de laatste maa1 als Lorrie Latimer doorgaan! De laatste maal! Met een zwakken kreet van ellende wendde zij zich af en leunde tegen den lagen muur. die het kerkhof scheidde van den tuin van de pastorie. Zonder het te weten of was het een soort instinct was ze op dezelfde plek blijven staan, waar Guy en zij samen hadden gepraat op dien avond van het diner op De Dennen, den avond toen ze hem het portret van den zwar ten, Afrikaanschen zendeling had gegeven. Wal leek dat lang geleden. Was zij dat wel geweest, die toen met hem gepraat had of een andere Lorrie Latimer? Terwijl ze dit zich zelf afvroeg, ging er een eigenaardige trilling door haar heen 'n trilling van angst en van iets anders, onbestemds, want ze hoorde voetstappen op he' korte wintergras van het kerkhof achter haar- Een oogenblik durfde ze haar hoofd niet om wenden en toen ze er den moed toe vond, g®' het geen resultaat, want er was een wolk voor de maan gekomen en ze zag niets dan de» vorm van een donkeren kerktoren. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10