Apostolaat der beschaving De avonturen van een verkeersagent je <KetvM&aal vonden dag Dr. Ariëns' voorbeeld III ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- OR3SXE VRIJDAG 12 AUGUSTUS 1938 De Schoonheidsvlek AANGIFTE MO ET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES GARVICE 57 Er werd reeds veel geschreven en gespro ken over „Katholieke cultuur", zóóveel dat de een of andere kritische geest zou kunnen opmerken, hoe de groote belangstelling een gemis daaraan verraadt. Wij willen hier echter Wever een optimistischen toon doen klinken geheel in den geest van den man, wiens doodsbericht tien jaar geleden het ge- heele land beroerde. Deze man was ongetwij feld in staat geweest over dit thema een rede te doen hooren, even scherp doordacht als sprankelend van inhoud, ook al had hij daarbij misschien den tijd betreurd, die aldus aan zijn priesterlijk en sociaal werk werd onthouden. Wie den grooten pionier van het Katholieke leven in den besten en ruimsten zin des woords op zijn kamer te Maarssen. pelgrimsoord reeds tijdens zijn leven! opzocht, werd licht getroffen door den eenvoud en den smaak, waarmee deze was ingericht. Het had er iets van een „stafbureau" door de vele kranten, tijdschriften en brieven op den werktafel, maar toch ontbrak niet de fijne smaak, die dit ver trek tot iets persoonlijks stempelde. Een ar beider mocht zich hier thuis gevoelen, maar evenzeer de geleerde of de kunstenaar, die gaarne de vonken opving van zijn rijken, lich tenden geest. Reeds de reproducties van Itali- aansche meesters konden, evenals de smaak volle meubelen, den bezoeker Ieeren dat deze dorpspastoor een man van fijne beschaving heeten mocht. En het gesprek liep niet zelden over schoonheid in de kunst of de waarde der wetenschap tenminste: de doctor theologiae, die in Rome studeerde en zich daar een be kwame gids toonde, toonde in den loop van het gesprek gemakkelijk zijn belangstelling voor alle echte cultuurgoederen. Reeds zijn woordkeuze verraadde den fijnen stylist, wiens Roomsche reisbrieven de Tijd-redactie destijds bewogen, om hem een redacteurszetel aan te bieden. Het onderwerp „Dr. Ariëns en de Katholieke jongere Intellectueelen" bevatte dan ook voor Prof. Brom stof genoeg, om er onlangs in aca demisch milieu een rede aan te wijden. Het is verder geen toeval, dat dezelfde kunstzinnige geleerde zich met veel toewijding zette aan het schrijven eener biografie, waarvoor zich intus- schen reeds niet minder dan veertien uitgevers aanboden. Dit is te begrijpen, want de naam van den auteur waarborgt -dat Ariëns breeduit zal worden geteekend, en alle facetten voor ons zullen stralen der persoonlijkheid, die Aarts bisschop Jansen eens teekende als „aristocraat van huis uit, aristocraat van geest en levens stijl, maar met hart en ziel democraat." Het heeft inderdaad zijn waarde om te wij zen op de beteekenis van Ariëns' figuur voor het geestesleven der emancipatie-periode, waar in hij zulk een groote misschien wel de grootste! stuwkracht vormde. Men zou im mers, geïmponeerd door zijn sociale werkzaam heid, kunnen vergeten hoe deze priester een groote vereering voor den „gentleman-heilige" Sint Franciscus van Sales, heeft gekoesterd, en diens fijnzinnige levenskunst in eigen per soon tot modernen vorm van uitdrukking bracht. Deze vereering was geen toeval of per soonlijke liefhebberij, maar spoorslag voor Dr. Ariëns om, zooals de groote bisschop van Ge neve, alle gaven van den menschengeest dienst baar te maken aan de verbreiding van het Godsrijk. „Apostolaat der beschaving". Men begrijpe echter deze uitdrukking ook weer niet zóó, dat Ariëns opzettelijk de natuur lijke cultuurwaarden als apologetisch strijdmid del bezigde. Daarvoor bezat zijn geest te veel distinctie, en ook te veel spontane openheid tegenover wetenschap én kunst. Het was juist een der redenen van zijn bijzondere charme, dat hij een even pretentieloos als zuiver begrip en gevoel voor vele beschavingsgoederen toonde. Wij vermeldden reeds zijn bijzondere vriend schap met Prof. Gerard Brom, en evenzeer kan men hier de namen noemen van den geleerden Pastoor Sloet, die heel wat problemen met hem heeft doordacht. Niet minder geldt dit voor den Dominicaan Rijken, „Verstand en hart zaten voor in Rijken en Ariëns, over de stafkaarten gebogen om nieuwe acties te ontwerpen, of oude te verdiepen of te verjongen", schrijft Pater Otten OP. En al heeft Ariëns daarbij de Aquinische wijsheid minder deskundig ge smaakt dan Thomas' ordesbroeder, toch vond de fijne theoloog een meer onbewust genoegen in de werkzaamheid van een geschoolden geest. Wij kunnen ons voorstellen hoe Rijken vaste lijnen op de kaart trok, maar niet dan nadat de beweeglijke bezoeker met meer intuïtieve, maar zelden falende geestkracht het dorre schema tot leven had gewekt, en onvermoede mogelijkheden had aangewezen met al de ver rukking van een kind, dat voor het eerst een boschpad met velerlei bloemen en vruchten vindt. Ariëns was een dier gelukkigen, die in het gewone leven dagelijks ontdekkingen doen, en dit wijst al op een zeker artis tiek en creatief vermogen. Men dient dit des te meer te bewonderen, aangezien hier elke zweem van snobisme ontbrak. Zijn betrekkin gen tot bekende kunstenaars, zooals Jac. van Looy en Arthur van Schendel, waren voor hem de volkomen vanzelfsprekende uiting van geestesverwantschap. En wanneer hij in 1919 vanuit Oxford schrijft, dat het een penitentie was „om in die vision of beauty zich neer te zetten om iets van The Catholic Truth Society te vertellen", bewijst deze uitspraak van zulk een ras-apologeet, dat de schoonheid niet te vergeefs aan de poorten zijner ziel klopte. Maar het resultaat der reis bewees evenzeer, hoe Ariëns toch vóór alles er ook hier naar gezocht had om zijn gaven dienstbaar te maken aan de hoogste doeleinden van het menschenbestaan. Men mag misschien zeggen, dat zijn natuur lijke beweeglijkheid, openheid en creativiteit van geest haar aangewezen arbeidsveld von den in het doen opblotien van een echt Ka tholiek gemeenschapsleven. Hij zou daarbij echter de laatste zijn, om de waarde van .natuurlijke cultuurgoederen te vergeten. Niet het minst bleek dit uit zijn vriendschap met Jan Toorop, waarvan het be kende portret een blijvend getuigenis geeft. Bij het Tooropfeest in December 1918 was het dan ook niet verwonderlijk, dat Arthur van Schendel hem als voorzitter vroeg, temeer om dat des meesters liefste wensch aldus luidde. Ariëns weigerde, en Dr. Berlage sprak als voor zitter van het huldigingscomité den zestigjari gen kunstenaar toe. Maar daarna kreeg ook de dorpspastoor het woord in een rede, die vol gens vele getuigen het mooist van alle uitviel. Ariëns sprak toen „namens allen, die de kun- De beruchte „Krim"-woning en, die mgr. Ariëns bij zijn komst te Enschede aantrof. Door zijn ijveren voor betere toestanden zijn deze huizen tenslotte afgebroken 9JIIIIIIIII iiiiiiiiii— 't Is. soms een wonder hoe een vrouio Al is ze nog zoo oud Zich plots verjongt en zich met pit Een heel nieuw leven bouwt. Dat zal niet steeds een quaestie zijn Van huid, van haar, van leest, Verjonging is het 'mooist als 't is: Verjonging naar den g Ast. Ik zinspeel op 't frappant geval Van onze tante Pos, Die maakte zich eensklaps totaal Van haren leeftijd los. Ze werd een frissche jonge meid, Ze was in één-twee-drie Veranderd en herwon zoo weer Een ieders sympathie. 't Werd een efficiency-bedrijf, Een zéér moderne zaak, De service, die ze Neerland biedt, Is waarlijk prima, vaak Zoo hing ze automaten op, Men kan na sluitingstijd Nog zegels krijgen dat is soms Een uitkomst, 't is een feit. Maar als j' er op gerekend hebt, Maar leeg is d' automaat En als dat veel te vaak gebeurt, Dan maak je je toch kwaad. Zeg, tante Pos, al staan we ook Van jouw verjonging paf, Die schoonheidsvlek, dat is toch niets, Haal die er liever af! HERNtAN KRAMER I stenaar toegelaten had tot huis en hart, en namens de groote, groote schare van eenvoudi- gen, die wel niet gansch het werk van den meester kunnen verstaan, maar die getroffen worden door de liefde, waarmede hij geeft, en door het geloof, hun allen gemeenzaam." „Het is die liefde" zoo ging hij ongeveer voort „die U bij voorbaat het lijden deed schilderen van den Christus van Calvarië en van den armen zwoeger, den mijnwerker en anderen naar recht en brood dorstenden ar beider. Die liefde voor het arme, voor het lij dende, dat is de boodschap, die van U is uit gegaan naar het volk, dat, al werd het schoone van Uw kunst niet begrepen, U toch heeft leeren liefhebben. Uit naam van die duizen den breng ik U, kunstenaar bij Gods genade, onzen hartelijken dank." Dit woord teekent Ariëns ten voeten uit, in niet minder scherpe en fijne trekken dan de stift van den meester had kunnen doen. Ariëns genóót van Toorop's werk, maar dit voerde zijn gedachten als vanzelf van het artistieke naar de nog diepere, sociale en religieuze le venswaarden, die daardoor een uitdrukking vonden. Hij zou deze huldiging hebben ver zuimd natuurlijk met de hoffelijkste ver ontschuldigingen als priesterplicht hem naar een arm gezin geroepen had; en méér dan het bezit van een echten Toorop was hem de dankbaarheid waard eener dame, die deze van hem cadeau kreeg, omdat de teekening haar beter leerde bidden! Deze man wist in derdaad het apostolaat der beschaving uit te oefenen op een wijze, die de natuurlijke goe deren tot hooger waarde bracht, omdat zij aan de hoogste doeleinden dienstbaar werden. Bij hem was dan ook geen tegenstrijdigheid aan te wijzen tusschen geloofsleven en ander soortig cultuurbezit, tusschen bovennatuur en natuur. Dit feit verdient te eerder de aan dacht, omdat in zijn dagen een zekere hofjes geest, méér dan thans, vele geloofsgenooten een kruis deed slaan zoo gauw aan wetenschap en kunst de hun toekomende plaats in een Ka tholieke cultuur werd toegekend. Dat Ariëns door sommigen als een soort van „vrijgeest" is beschouwd, en voor „modernist" werd uitge kreten, was óók het gevolg van zijn spontane waardeering voor alle echte cultuurwaarden, ook al vond hij deze in het vreemde kamp. Be wondering daarvoor was voor hem eenvoudig een zaak van rechtvaardigheid, en de toekomst bewees dat hij ook hierin een der richtlijnen trok welke onmisbaar voor een bloeiend Ka tholiek leven zijn. Dit wijst ook op een kenmerkenden trek van zijn geest, die nog nader verdient te worden belicht. Ariëns was volstrekt niet een dier goedwillende, maar oppervlakkig denkende geesten in het openbare leven niet zeldzaam! die de problemen slechts van het standpunt: „óf zus, óf zoo" kunnen bezien. Hij bezat een scherp verstand, had dit op uit stekende wijze geschoold, en liet zich boven dien bij alle oordeel leiden door strikte eer- Het standbeeld van Mgr. Ariëns te Enschede Doch terwijl hij over den paal, die over de sloot lag, wilde balanceeren, viel de arme Pierrot in het water, en ook de matroos verloor bijna zijn evenwicht. Van zijn lampje was al niets meer over. De matroos had nu het recht om door te loopen, doch hij deed dit niet. Eerst hielp hij Pierrot uit het water. Wat zag hij er uit. Hij zat vol modder. Zijn mooi wit pakje was geheel vuil gewor- doen. De modder droop uit zijn haren. In den ruimen salon van de familie Hirstley was een bont gezelschap bijeen. De char mante dochter des huizes Fanny had met glans haar doctoraal behaald. Maar zoo schit terend had ze haar stellingen niet kunnen ver dedigen, noch hadden de professoren na af loop van hun waardeering voor haar buitenge wone prestatie in hooggestemde woordenreeksen uiting gegeven, of dit huldigingsfestijn was wel het summum van wat menschen konden ar- rangeeren. Geen wonder dan ook, dat onder het uitgebreide gezelschap, dat bovendien zeer heterogeen was, 'n uitgelaten vreugde heerschte. „Mijn ring!" Fanny gilde toen ze ontdekte dat het kleinood verdwenen was. Meteen was de stilte volkomen en ieder keek naar het meisje dat lijkbleek haar ringvinger bezag-, waaraan iedereen het kleinood kende. „Waar heb je het 't laatst nog gezien, Fanny," probeerde Charles haar te helpen. ,,Zoo juist had je het toch nog!" Tallooze oogenparen dwaalden over tapijten, stoelen en tafels om ten slotte weer bij Fanny terug te keeren, die met een vertrokken gezicht voor zich uit zag. „Ik vind het echt vervelend, dat ik dat ding door mijn eigen nonchalance verloren ben, lui!" sprak ze zacht. „Waarde heeft het bijkans niet, alleen zit er een geschiedenis aan vast, welke het tot een interessant bezit maakt!" „Zoo!?" „Om mij eens poëtisch uit te drukken: het brengt onheil over het huis van den bezitter!" De beklemmende stilte, die nu volgde, werd onderbroken door de schreeuwerige stem van Lionel Wearst: ,,Aan je zelf te oordeelen, valt dat anders nogal mee, Fanny!" Niemand reageerde op deze goedkoope aar digheid, men hunkerde naar het verhaal. „Als je eenmaal de geschiedenis kent, is het vanzelfsprekend, dat de eigenaar den ring niet al te lang in zijn bez.it houdt en er liefst zoo spoe dig mogelijk weer een goed heenkomen voor zoekt. Er zijn nu echter eenmaal van die lieden, en daar reken ik me zelf toe, die het „noodlot", als ik dat zoo noemen mag. willen trotseeren en den ring daarom graag behouden. Maar in dit geval acht ik het dan ook tevens mijn plicht er voor te zorgen, dat ik en ik alleen het risico neem en niet door een of andere onvoorzichtig heid de oorzaak van een ander z'n ongeluk word. Begrijpen jullie nu, waarom ik zoo schrok?" Opnieuw was de stilte tastbaar; de spanning was van de gezichten te lezen. Eerst na een lange pauze vervolgde Fanny: „Eenige jaren geleden ontmoette ik een offi cier-vlieger, die een buitengewonen indruk op mij maakte. Regelmatig correspondeerden we met elkaar, tot ik op zekeren dag een brief ont ving, dien ik nu nog als 'n kostbare herinnering bewaar. Mijn officier was bij een vliegongeluk om het leven gekomen. In zijn testament had hij echter bepaald, dat de ring, dien hij aan zijn linkerpink droeg, aan mij toegezonden zou worden. In den begeleidenden brief schreef de vader in ontroerende bewoordingen over zijn zoo jong uit het leven verscheiden jongen; 't was waarlijk aangrijpend. Tevens kwam ik eenige bijzonderheden over den ring te weten. Bij een bezoek aan Algiers was de jongeman in con flict geraakt met een officier van het vreemde lingenlegioen; dit liep zoo hoog, dat slechts een duel het zou kunnen beslechten. Onbeslist ein digde dit gevecht. De officier scheen niet van een verzoening te willen weten, maar plotseling kwam hij op zijn tegenstander toe, nam den ring van zijn vinger en gaf dezen aan zijn tegen stander, die hem sindsdien altijd droeg. Je begrijpt, dat deze romantische geschiedenis me hevig interesseerde. Ik liet navraag doen naar den Franschen officier en kreeg toen aan wijzingen, die er op duidden, dat de ring een verleden had. Zijn geschiedenis tenminste, voor zoover we haar hebben kunnen achterhalen, grijpt tot in de middeleeuwen terug, hoewel de afbeelding, een ibis, het vermoe- i den rechtvaar- rinrt pn digt, dat de Egyp- 6 tenaren, althans zeker hun ge- Ztjtl gCSChtëdCtltS schiedenis, er iets i mee uitstaande 1 moeten hebben gehad. Hoe het ook zij, toen Na poleon nog de eenvoudige soldaat, was, die in zijn ransel naast tal van nuttige zaken ook zijn maar schalksstaf nog veilig verborgen hield, kreeg hij van een vrouw, in wier huis hij ingekwartierd was, dezen ring. Maar Fortuna had het in die dagen nog goed met den jongen Franschman voor, dus verloor hij het kleinood, dat later her vonden werd op het met kogels doorzeefde1 lichaam van een soldaat. Dan is het spoor van den ring eenigen tijd zoek, maar tegen het einde van de negentiende eeuw duikt het weer op in Hamburg bij een antiquair. Als deze bij een Scheepsramp om het leven komt, valt zijn zoon de ring ten deel. Eenigen tijd later laat deze zjch om een of andere geheim gebleven reden bij het vreemdelingenlegioen inschrijven. Wat er van hem gekomen is, heb ik niet kunnen achterhalen. Je ziet, mijn verloren ring heeft een beklemmend verleden." Eenigen tijd later, toen het gezelschap den sa lon verlaten had om in de danszaal zich wat te verpoozen, nam Fanny Charles ter zijde. „Ga je even met mij terug naar den salon?" „Waarom?" „Kom nu en zie!" Charles bekeek het kleinood met stijgende be wondering, maar kon toch niet nalaten het meisje te vragen het onheilsding maar zoek te maken. „Ben jij dan niet bang Fanny, dat je een on geluk zal gebeuren?" „Waarom, Charles? Toen ik mijn verlies be merkte, herinnefde ik me, dat ik den ring even te voren op de tafel had gelegd. De een of an der, wie wist ik natuurlijk niet, heeft hem toen weggenomen, misschien wel bij vergissing, daar vil ik niet over redetwisten. Voor mij was het toen zaak te probeeren het kostbare familie-stut t-rug te krijgen. Ik heb toen dat bloedige ve.- baal opgehangen, dat jullie blijkbaar allen voor -.aar hebben aangenomen!" „Wil je daarmee zeggen, dat „Dat alles van a tot z verzonnen was. Deze ring heeft niet meer geschiedenis dan de tal loos vele, die van geslacht op geslacht over gaan!" lijkheid. Dit bracht hem tot een voortdurende zelfcritiek, een vaak pijnlijk-consciëntieus af wegen van het vele vóór en tegen in de inge wikkelde levenswerkelijkheid. Dit maakte, dat sommigen hem wel eens tobberig en angstval lig meenden te zijn, en het verwijt was niet geheel ongegrond. Maar het gold een „défaut de qualité": Ariëns oordeelde liever niet, dan dat hij rechtvaardigheid of liefde kwetsen kon. Heeft dit hem er al soms van weerhouden om een kans te benutten die aan een minder voorzichtige niet zou zijn ontgaan, het be waarde anderzijds in hem een veelzijdigheid en diepte van inzicht, die denken en daden des te vruchtbaarder maakten. Ariëns dóór dacht de dingen, en trachtte door lectuur en vele gesprekken zijn oordeel steeds te verhelde ren, of zoo noodig te herzien. Hierdoor verwierf hij zich den wijzen blik op de nooden van zijn tijd, die groote lijnen zoowel als détail begrij pend omvatte. En ook zag hij de rijke, va» rieerende realiteit zooals ze is: vol dynamiek van verandering en mogelijkheden, maar tevens als verschijningsvorm van groote ideeën, die aan het bestaande de diepste waarde verlee- nen. Ariëns was er zeker niet de man naar om zulke gezichtspunten te gaan ontvouwen, maar wel was hij het levende voorbeeld van een su perieuren geest, voor wien vele tegenstellingen in een hooger licht tot welluidend accoord kwa men. Men zou dit ook kunnen belichten aan het opvallende samengaan van echte geestesaris tocratie met zijn liefde voor het gewone volk, zoo goed als uit de verbinding van sterk soci aal besef met die hooge waardeering der per soonlijkheid, welke hem op den kamermuur de woorden deed plaatsen: „Centralisatie is de dood". Deze hoogere eenheid van schijnbare tegenstrijdigheden maakte ook zijn figuur zoo bijzonder boeiend. Deze bezat de synthese van veel, wat bij ons, die bewonderend naar hem opzien, maar moeilijk tot harmonie kan ko men. Maar het is een troost om te bedenken, dat Dr. Ariëns zelf deze pas vond na al den strijd, waarvan de plooien in den denkerskop zulk een ontroerend bewijs vormden. Zoo zien wij Ariëns, bij het schrijven van deze herdenkende regels, opnieuw voor ons: dynamisch en geladen, vol strijdbare actie, maar ook met een vreugdevolle wijsheid, die vooral in latere jaren aan zijn figuur zulk een aantrekkelijkheid verleende. En zoo mogen wij ook -zijn beteekenis voor het Katholieke cultuurleven kenschetsen: als die van een voorbeeld, waarin echte geestesbeschaving een apostolische waarde verkregen had. Wij kun nen ons voorstellen, hoe hier natuurlijke be gaafdheid in jongere levensjaren zich vrij en ongedwongen ontplooide en zijn persoon voor velen des te sympathieker maakte. Maar naar mate deze echte levenskunstenaar groeide in jaren, werd dit alles méér en méér opgenomen in de ééne, allesoverheerschende drift, die het zwakke lichaam voortjoeg naar een voor ons te vroegen dood. Toen deze goede broeder op 7 Augustus 1928 kwam, moet het voor Ariëns wel geweest zijn, of alles, wat zijn ziel op deze aarde beroerd had, pas thans voor zijn blik openlag als de woorden van een heerlijk ge dicht. En als zinspreuk mocht zeker daarboven staan het Paulinische woord, dat zooveel jaren op zün rusteloozen arbeid had neergezien: Als maar Christus gepredikt worH- ivl. B. Vóór u het gaspedaal flink Intrapt moet u er altijd éven aan denken, dat de remweg (afstand, noodig om te stoppen) met de tweede macht der snelheid stijgt. (Bij 40 km/u is de remweg 16 meter bij 80 km/u echter 64 meter!) op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen WJ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen WJ een ongeval met F1 C% C|"| doodeltfken afloop T UÜvi" X 11 i j ongevallen yerziej&.era vwi een ucx vuigcuuv - l bij verlies van een hand, een voet of een oog. 1 HOOFDSTUK XXIII De wereld had zich op den bruiloftsmorgen ter eere van Lorrie in een wit kleed gehuld. Velden erf huizen, heuvels en boomen varen wit van de sneeuw, die in groote vlokken /as gevallen gedurende den nacht. Greta stond in de kamer van de bruid naar buiten te kijken. Ze vond het vreeselijk, ze wist gewoon geen raad! Blos en Giechel drukten hun neus plat tegen de ruiten en zagen er uit, alsof ze zouden gaan huilen. „Het is al te erg!" zei Blos. „En dat nog wel vandaag! Dat had toch wel tot morgen kunnen wachten. Greta, hoe dicht kan de auto bij de deur van de kerk komen?" „Niet verder dan bij de poort van het kerk hof," zei Greta. „Tenzij we de muurtjes afbreken," stelde Lorrie voor. Zij had zich in een warme och tendjapon gewikkeld en iag op een stoel voor het vuur, terwijl de stand van den thermometer haar schijnbaar even onverschillig liet als wilde zij in geen maand buitenshuis komen. „Je ziet vanmorgen bleek, liefje." zei Greta^ die haar oplettend aanzag. „Heb je vannacht niet goed geslapen?" „Neen," zei Lorrie, die met een, afwezigen blik uit het venster staarde, „vannacht 'liet, gisternacht niet, de nacht er voor niet en de nacht daarvoor niet. Zie ik erg bleek?" vroeg ze mat. „Misschien dat wat rouge Ze lachte. „Waarom zou men er niet altijd zoo goed mogelijk uitzien?" Ze lachte weer en wreef haar bleeke wangen met de palmen van haar handen, maar het geforceerde rood dat hierdoor werd veroorzaakt verdween weer onmiddellijk. „Wat zie ik er koud en wit uit," zei ze droome- rig, terwijl ze huiverde: „Ik geloof, dat wan neer ik voor mijn laatste plechtigheid werd gekleed, ik er niet anders uit zou zien dan zoo," en ze wees naar haar spiegelbeeld. „Waarom zeg je zulke dingen?" zei Greta, die op boozen toon trachtte te spreken. „Lieve hemel kind, tracht toch te bedenken, dat dit geen begrafenis is. Bedenk eens, hoe akelig het is voor Seymour als je zoo kijkt en zoo praat!" „Ja," antwoordde Lorrie. „Dat is niet aardig, hé? Wat moet ik doen om vroolijker te kijken, Greta? Zou het fatsoenlijk zijn als ik ging zingen? Ik zal straks wel vroolijker zijn en er beter uitzien. Misschien dat een glas cham pagne Er werd op de deur geklopt en Jack stak zijn hoofd om den hoek. „Hallo, ben je bezig je voor het gevecht klaar te maken en je oorlogskleuren op te schilderen. Goed zoo. Kijk eens. hier heb ik wat voor je van Seymour, met heel veel liefs" en hij reikte haar een enormen bouquet over van witte orchideeën, omgeven door bruidssluier en venushaar. „O, wat mooi! Kijk eens Lorrie," zei Greta, die de bloemen voor haar ophield. „Niet niet zoo dicht bij me," zei ze smee- kend. „Wat ruiken ze sterk! Ik heb nooit bloemen uit kunnen staan, die zoo sterk ruiken. Het lijkt net of ik in een heete, benauwde kamer ben. Leg ze op het bed, Greta." Met een zucht legde Greta den kostbaren bouquet op het bed. Er was een drukte en bedrijvigheid in het huis. Iedereen en alles was in de weer, of onder den indruk, behalve de bruid, die verveeld door het raam naar het sneeuwdek tuurde, terwijl Greta haar kant en strooken schikte. Daar klopte Annie aan de deur. Juffrouw Greta, de notaris is gekomen en of juffrouw Lorrie in de studeerkamer wil komen." „Strek je arm even uit, liefje," zei Greta, „en laat mij je mouw vastmaken. Ze willen, dat je beneden komt om iets te teekenen, geloof ik. Je weet toch wel, dat Seymour heel edelmoedig is geweest. Je wordt een rijke vrouw met een eigen inkomen," en ze lachte! „Ja," zei Lorrie droomerig. „Een rijke vrouw." „Kom," zei Greta, die trachtte eenigszins scherp te spreken in de hoop haar op te wek ken. „We moeten hen niet laten wachten." „Ik ben klaar," zei Lorrie en ze gingen naar beneden. De oude notaris van Carshal was in de tudeerkamer, terwijl een stuk open voor hem op tafel lag. Hij boog voor Lorrie, zooals een man van de wereld behoort te buigen voor een jong meisje dat de vrouw zou worden van den erfgenaam van den ouden heer Meiford. „Het spijt me u te moeten lastig vallen, juffrouw Latimer," zei hij, „maar wij hebben uw handteekening noodig. Het is de laatste maal dat u de gelegenheid zult hebben om als Dolores Latimer te onderteekenen." Zij nam de pen op en wilde juist teekenen, Waar de oude man haar wees, dat haar hand teekening moest komen, toen de deur opennig en Seymour Meiford binnenkwam. Hij was gekleed in het costuum, dat ge woonlijk beschouwd wordt bij de gelegen heden te hooren; hij had een exotische bloem in zijn knoopsgat en hij glimlachte; maar zijn gezicht was heel bleek en er was een won derlijke blik in zijn oogen, de blik van een man, die weet, dat zijn grootste wensch vervuld zal worden en die op het juiste oogenblik wacht om toe te grijpen. Toen hij Lorrie zag, steeg er een blos naar zijn gelaat en zijn oogen werden levendig. „Ben je al gekleed, lieveling?" zei hij, terwijl hij haar hand nam en die aan zijn lippen bracht, ondanks de tegenwoordigheid van den notaris. „Dat is lief van je. Ik dacht, dat de bruid altijd iedereen liet wachten?" „Ze is nog niet half klaar," zei Greta, zacht lachend, „hoewel zij dat misschien wel schijnt in mannenoogen. Ze is beneden gekomen om iets, te teekenen." ,Ja. ja," zei hij haastig, „een schenkings- acte." „Een keurige en zeer royale schenking," zei, de oude notaris zacht, met een goedkeurend hoofdknikje. „Alsjublieft, juffrouw Latimer!" Weer aarzelde Lorrie. Seymour wees met zijn vinger de plek aan, waar ze haar naam moest zetten en met bevende lippen deed ze wat er van haar gevraagd werd. Toen nam hij de pen en vulde zijn naam in. „Ik wou, dat het de huwelijksacte was," zei hij zacht in haar oor. „Wat zie je er prachtig uit in je mooie japon, lieveling," en zijn oogen bekeken haar gretig. „Ja„" zei ze koel, verstrooid, „net een pop petje op een verjaardagstaart, vind je niet? Moet ik nog iets doen?" „Niets anders dan meegaan en je verder aankleeden," zei Greta en ze nam haar mee. Seymour Meiford liep een oogenblik de kamer op en neer terwijl de notaris de acte zorgvuldig opvouwde en zijn bril wegborg. Toen ging hij naar de hal. „Hallo!" zei Jack, die uit de eetkamer kwam; „ben je hier Seymour. Hoe voel je je zenuw achtig?" en hij grinnikte. „Ellendig weer, hé?" „Ja,' zei Seymour, „ik denk, dat de post zoo laat is door de sneeuw. Is hij er nog niet ge weest?" „Neen," antwoordde Jack, „nog niet. Maar we missen de post niet, vandaag. We zijn hier veel te opgewonden om naar brieven te ver langen. Ik ga me klaarmaken voor het ge vecht! Wil je een glas wijn?" „Neen, dank je," zei Seymour: „ik moet terug naar De Dennen, Volgens de etiquette hoor ik hier feitelijk vanmorgen heelemaal niet, te wezen," en met een lachje ging hij naar de deur. Juist kwam de postbode het pad oploopen. Seymour deed de deur open en ging naar buiten, hem tegemoet, terwijl hij vriendelijk: goeden morgen zei. „Ik ga naar huis en zal de brieven wel mee nemen," zei hij vriendelijk. De oude man wreef zijn koude handen en zocht in zijn tasch. „Twee voor u, mijnheer en één voor juffrouw Meiford." „Ja juist," zei Seymour, „en ook nog wat voor de pastorie?" „Een voor den dominéé, mijnheer," zei de oude man en hij gaf Seymour den brief. Deze keek naar de enveloppe en zijn gezicht werd zoo wit als de sneeuw. Met een verstoken blik naar het huis schoof hij den brief onder den zijnen en ging toen haastig naar de poort. Voor hij een paar stappen had gedaan ging de deur echter open en Jacks stem weerklonk helder en duidelijk. „Zijn er brieven, Gubbins," schreeuwde hij. „Een, mijnheer Jack, voor uw vader, ik heb hem aan mijnheer Seymour gegeven." Seymour's witte tanden beten op zijn onder lip en er ontsnapte hem een vloek. „In orde Jack, hier is hij." gaf hij ten ant woord. „Ik wilde hem meebrengen als ik terug kwam, maar je kunt hem even goed nu mee nemen." (Wordt vervolgd!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10