Verstroevend grensverkeer MdmïAaal aan den da§ De avonturen van een verkeersagent je I ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 250- DINSDAG 23 AUGUSTUS 1938 gniuimH Earn wn Sjoerd Meinesz Friesch volksdichter overleden Vooral géén offers Duitsche agitatie in Amerika AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR CHARLES garvice Met bezorgdheid vraagt menigeen zich hier af hoe zich het grensverkeer op den duur zal ontwikkelen. Wel is het dreigende ge- Vaar eener reisbelasting afgedreven, doch er Worden nog aanhoudend maatregelen getrof fen, aan beide zijden der grens, welke het ver keer belemmeren, den toevloed van vreemde lingen bemoeilijken en den inwoners eener grensprovincie als de onze heel wat overlast aandoen. Het zijn vooral de maatregelen van Nederlandsche zijde genomen, met de beste bedoelingen overigens, die eenige verontrusting Wekken. We spreken nu niet van de paperas- serij bij fototoestellen, die kan men desnoods Wel thuis laten. Onaangenamer is hetgeen om trent kleeren, bontmantels speciaal, gebeurt. Men kan niet meer zeggen, dat een bontjas een bijzonder luxeartikel is. Zoowel in Amster dam of andere grootere steden als in het aan grenzende buitenland kan men zulke kleeding koopen tegen een prijs die weinig verschilt van een gewonen mantel. Er zijn steeds kleeren in het buitenland gekocht, gelijk het buitenland met name voor het moment de Belgen, ook kleedingstukken en wel schoenen koopt in onze grensplaatsen. Natuurlijk trekt zich de kooper deze kleedingstukken aan voor hij de grens passeert. Beteekent dit het ontduiken van 's Rijks rechten? Men heeft het vroeger nooit erin gezien. Nu hoort men in den laatsten tijd herhaal delijk klachten over al te verregaande nieuws gierigheid onzer grensbeambten. Ze houden aan de grenzen reizigers aan niet alleen vanwege inderdaad nieuwe kleedingstukken, doch zelfs Wegens b.v. bontjassen die de menschen al jaren hebben gedragen en bovendien in eigen land gekocht. Men vordert dan bewijzen, dat ze niet nieuw en „frauduleus" ingevoerd zijn Feitelijk zou men voortaan, bij koeler weer de grens overwippend, steeds ettelijke certificaten Van origine bij zich moeten hebben. Maar hoe te handelen met in alle discretie overgenomen tweedehands bont? Bij artikelen als mantels en vossen schijnt de fiscale inquisitie intus- schen al niet meer stil te staan, ook gewone costumes worden al begluurd. Niet alleen ondervindt de bevolking der grensstreek overlast hierdoor, ook het vreemde lingenverkeer kan erdoor geschaad worden. Ons onder menig opzicht dure vaderland is toch al maar matig aantrekkelijk, men mag het niet heelemaal in discrediet brengen bij het reizend publiek. Moeten straks in pelsmantels gehulde toeristen een waarborgsom gaan storten? Zul len we van Belgische zijde geen represaille maatregelen uitlokken? Straks worden bij de douane onzer Zuiderburen de menschen nog onder de voetzolen geschouwd, om te zien of ze geen nieuwe Nederlandsche schoenen aan hebben. Er is alreeds van Belgische zijde met tegen maatregelen gedreigd, doch dat was omdat Nederlandsche politie het verkeer naar en van enkele dorpen, rondom Maastricht gelegen, hin- l^rde. Het effect en de bedoeling dezer maat regelen zijn natuurlijk goed geweest, doch ze hadden hun onaangenamen kant en niet al leen voor de Belgische belanghebbenden bij ongehinderd gaan en komen van onze vlot Verterende menschen. We zullen deze zijde der kwestie, die verband houdt met zedenver wildering en smokkelarij, intusschen, als zijn de wat plaatselijk, buiten beschouwing laten. De ministerieele circulaire inzake scherper controle op vreemdelingen heeft al, buiten Limburg, tot draconische, de streek- en lands belangen schadende, belemmeringen aanleiding Begeven. De bedoeling van dit stuk is natuur lijk goed geweest, doch het kon naar de ietter hiet uitgevoerd worden. Men stelle zich de toe standen in een grensstreek voor. Zoowel aan de Belgische als aan de Duitsche zijde hebben heel wat menschen familierelaties of vriend schappelijke betrekkingen over de grens. Tot hog toe geschiedt dit verkeer ongedwongen en het heeft ook niet tot noemenswaardige moei lijkheden aanleiding gegeven. De „Ueberfrem- dung" van het type, dat men ducht, zal er niet door ontstaan. Gaat men „tijdelijk familie- of Vriendenbezoek" aan toestemming der politie Verbinden, dan ontstaat voor onze grensbewo- hers een onwaardige en onverdraaglijke toe stand. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Te- Ben toezicht op frauduleuze vestiging zal nie mand bezwaar maken. Overigens is effectieve Controle op alle grensverkeer toch onmogelijk, then kan toch b.v. niet op ieder uur van den hacht op elk grenspad een ambtenaar op stellen! Men moet ook voorzichtig zijn met ons Vreemdelingenverkeer. Het begint zich iets te herstellen. Men ziet hier weer veel Belgische wielrijders en autobussen. Groot verteer kun nen onze Zuiderburen, gezien de valuta-ver houdingen, niet maken, doch er blijft steeds iets achter. Zelfs het kleine handels- en toeris tenverkeer uit Duitschland is nog niet afge storven. Onze monumenten en onderaardsche groeven trekken nog steeds vreemden. Vraagt men teveel paperassen, dan jaagt men deze bezoekers weg. Overigens kennen onze grens beambten hun Pappenheimers wel. Van luid keels zingende en roepende Walen op tandems b.v. is geen overbelasting der Nederlandsche arbeidsmarkt te vreezen. Het blijft een vraag of al die welgemeende belemmeringen tenslotte niet meer schaden dan baten. Het ware daarom wellicht gewenscht, dat, b.v. van de zijde der Limburgsche Kamers van Koophandel, een onderzoek in deze aangelegenheid werd ingesteld, waarbij werd geschat of de toegenomen inkomsten in ver houding staan tot de onaangenaamheden voor de grensbewoners. Ook zou men kunnen ha- gaan of mogelijke represailles onzen midden stand niet meer ontnemen dan uiterst scherpe controle voordeel brengt. Aan zulk onderzoek zou men, voor wat Duitschland betreft, een bestudeering van klein geldverkeer in de grensstreek kunnen verbin den. Het is immers veler overtuiging, dat de clearing, hoe nuttig ook voor onze handels balans in het algemeen, zeer ten nadeele van den middenstand der grensstreken werkt. Deze belet het koopen voor kleinere bedragen door particulieren niet, doch maakt zaken doen in kleinen stijl onmogelijk. Dit verstroefde grens verkeer zag men, hier en ginder, in aller be lang ook gaarne weer soepeler worden. II») EDEZUZT I fmiFn-J_rKl iJiMUjm 1 „Baas, ik heb mijn schietlood vergeten en nu heb ik de muur maar op het oog gemetseld". In het Sint Anthonius-ziekenhuis te Sneek is in den ouderdom van 87 jaar overleden de heer Sjoerd Meinesz te Stavoren, die als volksdichter in den Frieschen Zuidwesthoek bekend is geworden. Sjoerd Meinesz werd te Sloten (Fr.) gebo ren, zoo meldt de Maasbode. Toen hij de lagere school had verlaten werd de drang om te zwerven hem te machtig. Hij reisde naar de Vereenigde Staten en zwierf vele jaren in In diana en Californië. Op twintigjarigen leeftijd keerde hij naar zijn „heitelan" terug en ves tigde er zich aan den oever van het meer Fluezzen, in het dorpje Nijega. Meinesz had er een veerdienst op Sneek en bouwde er tevens een fouragehandel op. Zijn liefde voor het Engelsch van de Ameri- kaansche en Engelsche volksdichters bracht hem er toe, sommige Engelsche gedichten in het Friesch te vertalen. Eerst op lateren leef tijd ging hij over tot het dichten in zijn eigen taal. Tallooze zijner verzen zijn opgenomen in de weekbladen van den Zuidwesthoek. Meinesz koos bij voorkeur zijn onderwerpen uit de na tuur, temidden waarvan hij leefde. Hij bezong de schoonheden van Gaasterland en de kracht en den toorn van de zee; maar ook de lieflijk heid van het meer, aan welks oever hij woon de, gaf hem menig motief voor een lied. In 1928 heeft dr. J. B. Schepers dezen volks dichter „ontdekt". De Friesche beweging kende dezen schrijver nauwelijks, en Meinesz heeft nooit bijzondere moeite gedaan, zijn verzen ge plaatst te krijgen in de Friesche tijdschriften. Toen dr. Schepers eens te Stavoren waar Meinesz zijn levensavond sleet met den grij zen volksdichter kennis maakte, kwam hij da delijk onder den indruk van dezen grooten en forschen man, „dy 't my goedlik troch syn bril oanseach". Schepers vergelijkt Meinesz met dien anderen Friesohen volksdichter, Wa ling Dijkstra. Niemand, zoo schreef dr. Sche pers in 1928, heeft ooit een woord in het open baar over Meinesz gezegd of geschreven. Hij is anoniem gebleven, maar hij doet mij denken aan dien anderen strijder, Waling Dijkstra. Ook Meinesz wilde „stride salang ik stride kin", gelijk de lyfsptfcuk was van den Holwer- der pionier. Meinesz voelde zich aan Friesland en het Friesch verknocht. Toen hij op aandrang van zijn familie te Hilversum was gaan rentenieren, voelde hij er zich zoozeer eenzaam en zonder levensdoel, dat hij na enkele jaren besloot dit doelloos bestaan op te geven. Meinesz vestigde zich te Stavoren en daar heeft hij nog bijna 23 jaren gelukkig geleefd. Hij had een helderen geest, die vooral op de historie was gericht. Over de geschiedenis van het Friesche volk heeft Meinesz veel gelezen. Hy was een auto didact, maar hij had een rijpe levenservaring en een diep inzicht. Wie dezen man heeft ge kend, zal immer een mooie herinnering aan een fijne en zachte natuur bewaren, voor wie in volk en taal de groote levensschatten verborgen waren. Aan den oever van de Fluezzen zal het stof felijk overschot van den ouden volksdichter ter aarde worden besteld. De Socialisten en de werktijd verkorting Ter bestrijding van de werkloosheid in het bedrijf heeft de Katholieke Mijnwerkersbond zich vrijwillig be reid verklaard tot het brengen van een loonoffer. Allen iets minder opdat allen kunnen werken: Een dergelijke daad van eerlijke solidariteit schijnt den socialisten niet naar den zin. De dubbelzinnige hou ding, door de roode vakbeweging steeds te genover het vraagstuk van de werktijdver korting aangenomen, wordt door „Ons Noorden" als volgt belicht; „Wanneer men eens de vraag stelde, op welke wijze men deze verkorting van den ar beidstijd wil doorvoeren, nJ. of men dan ook eventueel een minder loon wilde aanvaarden dan hield men zich bijna altijd op de vlakte Men verklaarde niet openlijk, dat verkorting van den arbeidstijd alleen aanvaard werd zonder eenige loonderving, maar ook het tegendeel werd niet verklaard. Dat heeft er ook wel toe bijgedragen, dat dit vraagstuk steeds in de sfeer der academische bespiegelingen is gebleven en practisch niet aan de orde kwam. De kath. mijnarbeiders hebben nu een prac tisch standpunt ingenomen en ze hebben ge zegd: „We willen met een verkorting van der. arbeidsdag genoegen nemen en daarvoor ook iets van ons loon offeVen, mits op die wijze een aantal werkloozen in dienst genomen worden". De sociaal-democraten willen ook wel minder werkuren, ook wel minder w'erkloozen, maar ze hebben er zelf geen enkel offer voor over. Dat werpt toch wel een zeer eigenaardig licht op de mentaliteit in deze kringen. En wat voor een indruk moet deze houding maken op die honderdduizenden werklooze arbeiders, die zij in de ellende houden, omdat zij voor deze stak kerds geen offer willen brengen? Meenen deze zelfzuchtige en egoïstische arbeiders werkelijk, dat deze houding bij die honderdduizenden geen bitteren w'rok moet doen ontketenen tegen de arbeidersorganisaties zelf? Dat deze ongelukki- gen, die bij hun eigen lotgenooten zoo weinig broederliefde ontmoeten, zich niet van hen af- keeren en zich zullen werpen in de armen van hen, die er momenteel op uit zijn, om met alle middelen de vakorganisaties te sloopen? Het is onze vaste overtuiging, dat de benepen houding, thans door de socialistische arbeiders organisaties in de mijnstreek aangenomen, ko ren op den molen van de N. S. B. is. Men zal daar de onsympathieke houding in socialisti sche kringen zooveel mogelijk uitbuiten, niet het minst onder de werklooze arbeiders. Maar erger nog dan deze ontactische en kort zichtige houding is o.i. het gebrek aan liefde en christelijke solidariteit, dat hier opnieuw in socialistische arbeiderskringen weer blijkt." Kortzichtigheid, die zich uit in verre gaand gebrek aan offervaardigheid voor den werkloozen mede-arbeider, in niet wil len meedoen aan nationale feesten, in het weigeren verantwoordelijkheden te aan vaarden en al dat soort dingen meer daaraan is de sociaal-democratie ten gron de gegaan in landen, waar zij sterker was dan hier. G. m Toen hij het matroosje in het getraliede hok had laten stop pen, ging Koning Knarstand ook eens kijken of hij den anderen indringer te pakken kon krijgen. Gelukkig wist Keesie beenen te maken, al was het monster ook heel dicht bij. Hij keek door het gordijn waarheen Keesie ging. Daarna zwom hij met geweldige slagen Keesie achterna. Het brulde, alsof het met eenige Liters water in zijn keel gorgelde. Hij sloeg woedend met zijn klauwen in den grond, terwijl hij met zijn zwemvliezen hevig in het water sloeg. Het leek wel, of alle rumoer van de wereld zich in die ééne zaal deed hooren. Geklet ter van borden, klanten die om kellners riepen, andere klanten die allerlei namen van dranken uitbrulden, het geschetter van het or kest, gasten die moestenschreeuwen om zich voor hun tafelgenooten verstaanbaar te maken dat kon men allemaal genieten in „White Palace". Maar als men er een paar avonden ge weest was, was men er dusdanig aan gewend, dat men het werkelijk miste, als men er niet meer komen kon. Dit nu was precies het geval met Harry Faw eet. Hij was dol op meergemelde geluiden op de sfeer, waarin ze gehoord werden en den volgenden dag moest hij den trein nemen naar New-York, waar hem drie maanden werk wachtte tegen 1500 dollar per week, als cabaret zanger. Bij het elegante publiek van Broadway was hij bekend als de „knappe jongen, met de stalen vuisten en de fluweelen stem." Harry Fawcet zat aan zijn tafeltje en kauwde op zijn sigaar. Hij dacht aan Peggy, een van de kleine actrices, die zich nu in de kleedkamer moesten bevinden. Meer dan eens had Harry haar gezegd (uit pure galanterie, want er was geen woord van waar)dat zijn beste liedjes hem door haór geïnspireerd waren. Peggy was een zeer serieus meisje en dat wil nogal wat zeggen voor een actrice, in een stad als Boston. Ze woonde bij haar ouders en beide zusjes en zorgde er voor, dat ze onmiddel lijk na iedere voorstelling naar huis ging. Een paar malen had ze Harry toegestaan, dat hij haar naar huis bracht. Doch toen hij voor de derde of vierde maal naar haar vroeg, kreeg hij ten antwoord, dat ze al met een ander meisje naar huis was gegaan. Op dezen gedenkwaardigen avond nu, den vooravond van zijn vertrek, riep Harry den eige naar van „White Palace" bij zich. U kent Peggy Lane ongetwijfeld, nietwaar? vroeg hij op den man af. Stellig, mijnheer, antwoordde de eigenaar beleefd. Kunt u mij ook zeggen, of die jongedame eh - zekere betrekkingen van blijvenden aard heeft aangeknoopt? Dat is nooit met zekerheid te zeggen, mijn heer, meende de ander weifelend. Maar men beweert, dat ze een van de heeren van het or kest bijzonder graag mag. Daarmee wil ik niet zeggen't Is natuurlijk maar een idee van me Welzeker, antwoordde Harry. Ik dank u wel. Hij bleef aan zijn tafeltje zitten en dacht na. Had de kleine met hem gespeeld? Waarom had ze hem niet ronduit gezegd wat ze dacht? Mis schien maakte ze zich op dit eigen oogenblik vroolijk over hem. Die gedachte hinderde hem geweldig. Vóór alles moest hij zijn figuur red den. Hij besloot een andere tactiek te volgen haar duidelijk te maken, dat hij niets om haar gaf. Hij haalde zijn gouden potlood uit zijn zak en schreef een boodschap aan Peggy, op den achterkant van het menu. Hij schreef, dat hij den volgenden dag vertrok, dat hij het daarom op hoogen prijs zou stellen, een laatste onder houd met haar te hebben en dat hij haar des wege dringend verzocht, na de voorstelling op hem te willen wachten. Hij riep een kellner en verzocht hem het briefje bij Peggy te bezorgen. Enkele minuten later kwam de kaart terug met het antwoord. Het meisje zou hem onmid dellijk na de voorstelling te woord staan. Dat was alles, wat Harry wilde weten. Hij gaf den kellner een vorstelijke fooi, ging rond, om van zjjn kennissen afscheid te nemen en verliet de zaal. Tegen den portier zei hij, dat nij te voet naar huis zou gaan. Zoodra hij zijn appartement bereikt had, be gaf hij zich ter ruste met een groote voldoening, dat hij Peggy vergeefs liet wachten. Hij vond overigens, dat hij heei verstandig had gehandeld, door zich aan geen enkele illusie over te geven. Den volgenden middag, omstreeks drie uur, stond hij op het punt zijn vertrekken te ver laten, om den trein te nemen, toen twee politie ambtenaren zich bij hem aanmeldden. O, gaat u de stad verlaten? zei een van hen. Jawel. Wat zou dat? Wees zoo goed, met ons mee te gaan. Vijf minuten later* vernam hij, dat h ij gearres- j flvnnfp teerd was onder VJ# l/C/*-e Verdenking een 7 roofoverval ge- I geVOlgeit i pleegd te hebben op Peggy Lane, die zwaar gewond op geen twintig meter af stand van den zij-uitgang van „White Place" gevonden was. Enkele oogenblikken vóór de overval moest hebben plaatsgegrepen, had men haar nog gezien met een aantal andere meisjes, die allemaal wisten, dat zij een afspraak had met Harry Fawcet. Peggy had nog staan wach ten, toen het laatste meisje was weggegaan De eigenaar van „White Palace" had fegenover de politie verklaard, dat Harry naar het meisje gevraagd had. Een kellner wist te vertellen, dat hij een boodschap van meneer Fawcet aan Peggy had overgebracht. En de portier ver zekerde, dat Fawcet géén taxi had genomen. Er was een betrekkelijk langen tijd verlooper. tus- schen zijn vertrek uit „White Palace" er. zijn aankomst op zijn kamers, welke tyasruinr e hij alleen kon verklaren met het weinig ge'oof- waardige verhaal, dat hij te voet- naar huis was gegaan, onmiddellijk nadat hij „White Palace' had verlaten. Het nieuws, met bybehoorende foto's, ver scheen in de avondbladen, die Harry niet zag. Maar ze werden gezien door de directeuren van de vennootschap, die een aantal cabarets in Broadway, New York, exploiteerde; en deze heeren wilden niets meer te doen hebben met een man, die van een roofoverval werd beticht. Alle contracten werden verbroken, wegens mo- reele onwaardigheid van een der contracteeren- de partijen, in kwestie den heer Harry Fawcet. Toen enkele uren later een chauffeur zich bij de politie kwam aangeven als den werkelyken dader van den overval, had Harry daar geen enkel voordeel van. Want Broadway is kies keurig, Dijgeloovig kieskeurig zelfs en als een van zijn gunstelingen door een misdaad getee- kend is, of door het ongeluk wordt vervolgd, dan is het uit met hem. Toen Broadway de couranten gelezen had, kwam men daar tot de conclusie, dat als Harry Fawcet niet met opzet de afspraak met Peggy had laten loopen, het meisje niet net slachtoffer van een aanslag zou zijn geworden, aangezien geen enkele chauffeur het zou hebben aangedurfd, den strijd aan te binden met den herculischen Harry Fawcet. Het was dus i n ieder geval zijn schuld. En wie schuld heeft, moet betalen. Bijna zeven millioen Duitschers of Amerika nen van Duitschen oorsprong wonen er in de Vereenigde Staten, en in de groote meerderheid van hen huizen nog altijd de liefde en de ge hechtheid voor de Heimat hunner ouders en voorouders. „De liefde tot zijn land is ieder aangeboren is op hen wel zeer sterk van toepassing; ze zijn geboren propagandisten en het valt hun zwaar hun Deutschtum ondergeschikt te maken aan de zeden en gewoonten van hun tijdelijke of definitieve tweede vaderland. Men moge dit waardeeren of verkeerd vin den, zoo schrijft het Handelsblad, „wanneer de actie van buitenlanders vormen aanneemt, wel ke gelijk staan met benadeeling van de belan gen van het land, waar zij gastvrijheid genieten, kan een regeering niet werkeloos blijven." „Herhaaldelijk hebben de Amerikaansche autoriteiten dan ook moeten optreden te gen Duitsche organisaties, die haar agita tie te ver dreven, of zich rechtstreeks aan spionnage schuldig maakten. In Februari j.l. werd een spionnage-affaire ontdekt, waarbij tal van Duitsche ingezetenen wa ren betrokken. Het begon met de arresta tie van een jonge vrouw, Johanna Hoff mann, kapster op het s.s. „Europa" van den „Norddeutscher Lloyd", die in het be zit zou zijn gevonden van geheime stukken betreffende de landsverdediging. Ze had verscheidene medeplichtigen, die in ver binding bleken te staan met officieuze Duitsche instanties. De Amerikaansche re geering, van wie werd verwacht, dat zij een vertoog tot Berlijn zou richten, haastte zich evenwel bij monde van minister Cor- dell Huil te verklaren, dat de regeering geen aanleiding meende te hebben, zich tot de Duitsche regeering te wenden. Blijk baar vreesde hij ongewenschte complicaties. De aandacht der Amerikaansche open bare meening is echter al weer op een an der geval geconcentreerd: de werkzaam heden van den z.g. „German-American Bund", een Duitsch nationaal-socialistisch lichaam, dat zich zou bezighouden met spionnage en sabotage over het geheele ge bied der Ver. Staten. Dit is althans de con clusie van de commissie uit het Congres, welke zich speciaal bezighoudt met het onderzoeken van „un-American activities", d.w.z. de anti-Amerikaansche agitatie. Er Rusland ontvangen, en in dit verband werden enkele namen genoemd. In Hollywood gebeuren meer opzienba rende dingen, dus waarom zou, als snobis tisch snufje, het communisme er door de in weelde levende filmmenschen niet wor den gepropageerd? Het is een bizar ge noegen, weliswaar lang niet onschuldig, maar in zijn zichtbare resultaten tot dus ver nauweljjks Snerkbaar. Het is alleen ty peerend voor de in de Ver. Staten naast elkaar bestaande stroomingen, die uit den vreemde worden gevoed. Hoe zou het ook anders kunnen in dit land met zijn bevolking, waarvan 38.727.593 menschen van niet-Amerikaan- schen oorsprong zijn! Deze bijna 39 mil lioen burgers zijn of in Amerika uit bui- tenlandsche ouders geboren, of uit het buitenland geïmmigreerd. Velen zijn Ame- rikaansch burger geworden, anderen heb ben hun oorspronkelijke nationaliteit be houden. Met zijn 38 millioen zielen vormt deze „foreign white stock" een eigenaardige sa menstelling van bonte verscheidenheid in de Ver. Staten, welke er hun grootheid aan te danken hebben, hoezeer ook de na tionale eenheid van het begrip, zooals wij dit kennen, verschilt." op dit blad Zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden oegen i p— f*A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T lOv»" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen by een ongeval met doodelijken afloop bfl verlies van een hand, een voet ot een oog. 65 „Hoe gaat het vandaag met je?" vroeg Guy. De man staarde hem achterdochtig aan en Schudde toen zijn hoofd. „Het helpt niets," zei hij. „Al blijft u hier ®taan tot den jongsten dag, dan krijgt u nog fiiets uit me. Neen neen, ik ben geen verrader, a* lig ik nu hier en kan ik niet voor mezelf ^tgen. „Ik vrees, dat hij ijlt, mijnheer," zei de ver pleegster. „Het is heel eigenaardig, daar straks Jas hij heel goed en praatte hij verstandig." 2e voelde zijn pols. „Koorts heeft hij niet." „Misschien heb ik hem opgewonden ge haakt," zei Guy. „Ik kan beter weggaan. Ik ab zeker niets voor hem doen?" vroeg hy, de Gezellige ziekenzaal rondziende. De verpleegster schudde glimlachend haar Poofd. „Niets mijnheer, dank u. Misschien wilt u nog eCbs terugkomen? Hy zal blij zijn u te zien, s hy weer goed bij zijn hoofd is, denk ik." „Ja, ik kom terug," zei Guy. Hij knikte tegen ^eh man en wilde juist de ziekenzaal verlaten, °cn lady Collop en Lorrie binnenkwamen. Lorrie zag hem niet, tot lady Collop haar aah haar mouw trok. Toen schrok ze op en °aar bleek gezichtje werd vuurrood. „Goeden morgen, lord Kendale!" riep de oude dame op zalvenden toon uit. „Dat is lief van u. Toen u gisteravond weg was heb ik tegen Dolores gezegd: geloof me vrij Dolores, het zaad dat ik heb uitgezaaid door het maken van die opmerking, zal vruchten dragen! en het is inderdaad het geval geweest. Wat heeriyk, wat een wonder om op deze manier tot een be grip van uw plichten te worden gebracht!" Ze sloeg haar handen in elkaar en bekeek, met ten hemel gerichte oogen plechtig de zoldering. Guy, die Lorrie's hand vasthield, staarde haar aan. „Op mijn woord, lady Collop, ik begrijp niet wat u bedoelt," zei hij. „Ik bedoel natuurlijk, dat u na mijn paar opmerkingen van gisteravond onmiddellyk bent begonnen met ziekenbezoek." Guy slaagde er met moeite in, niet in schater lachen uit te barsten. „O juist u denkt dus, dat ik de zieken huizen bezoek uit barmhartigheid, lady Collop? Het spijt me u te moeten teleurstellen, maar Ik kwam naar een kijken, die gisteren een ongeluk kreeg, waar ik bij was." „Hoe kwam dat?" vroeg Lorrie, terwyl ze naar het bed van den man ging. „Overreden," zei Guy zonder verdere uitleg ging. „Arme stakker," en Lorrie bukte zich en streek medelydend over zijn hand. „No. 26" staarde haar stomverbaasd aan. Waarschijnlijk dacht hy, dat hy ijlde en dat een engel in een zwarte japon hem kwam opzoeken. Juist op dat oogenblik kwam de jonge dokter. „Goedenmorgen, mylord," zei hy. „Vindt u onzen patiënt niet veel beter?" Guy knikte. „De stumper ylt nog wat, niet waar?" „In het geheel niet," antwoordde de dokter, eenigszins verbaasd. „In het begin wel maar hij is goed by, hoewel hy absoluut niet meer weet, hoe het ongeluk gebeurd is." „Hoe kwam het, dokter?" vroeg lady Collop. Zy spraken zacht, maar ze stonden vlak bij het bed en de man kon hen hooren, hoewel hy knorrig naar de zoldering keek, vastbesloten niemand antwoord te geven. „Dat zou lord Kendale u beter kunnen vertel len dan ik," glimlachte de dokter. „Hij was een van de acteurs in het drama, terwyl ik het maar van hooren zeggen heb. Ik hoop, dat u niet gewond is, mylord." „Gewond!" schrok Lorrie en ze keek angstig naar Guy. „Neen, neen," zei Guy ongeduldig. „We kun nen beter weggaan, lady Collop." „Maar u hebt ons nog niets verteld, dokter," zei ze nieuwsgierig. „Het schijnt dat lord Kendale zag dat de man probeerde den weg over te steken, toen een auto de straat in draaide. Hy sprong moe dig naar den man toe en trachtte hem te red den, maar de auto kwam snel naderbij en sleurde ze beiden tegen den grond. Het resul taat ziet u hier," en hij maakte een handbewe ging. „Volgens den chauffeur zou onze vriend hier heelemaal zyn overreden en waarschijn lijk zyn gedood, als lord Kendale er niet by was geweest." Nauwelyks had hy uitgesproken of „no. 26" uitte een kreet. „Wat is dat?" vroeg hy, naar Guy kijkend. „Wat is dat? Deed hy het? Wat zegt u? Probeerde hy me te redden?" „Zeker," zei de dokter op bedarenden toon. „Kyk, hy heeft een groote blauwe plek om het te bewyzen! en hy wees glimlachend naar Guy's slaap. De man greep de dekens met beide handen vast. „Het is het is een leugen!" zei hy heesch, terwyl hy hem aanzag alsof hij hem niet ver trouwde. „Jullie willen me te slim zijn. Dat is het! Beken het maar eerlijk." „Het is de waarheid, vriendlief," zei de jonge dokter, nog steeds glimlachend. „Naar alle waarschynlijkheid zou je dood zyn als zijn lordschap er niet was geweest. Kom, zou je niet eens bedanken?" Maar tot verbazing van allen, maakte „no. 26" geen aanstalten om zyn dankbaarheid te toonen voor het gehouden van zyn weinig waar devol leven. Hy bedekte zyn oogen met zyn handen en kermend wendde hy zyn hoofd af. „Kom," zei Guy, wien de geschiedenis begon te vervelen en die zich wat verlegen voelde om hier de rol van held te spelen. „Ik geloof niet, dat al die opwinding goed voor hem is. Ga mee" en hy legde Lorrie's arm in den zynen en trok haar mee. Maar bij de deur bleef hij een oogenblik staan, wendde zich tot den jongen dokter en zei: „O ja, hoe heet die arme kerel eigenlyk?" „Lever ja Leverick. Vreemde naam, niet waar! Hebt u hem ooit eerder gehoord?" „Nooit," zei Guy. HOOFDSTUK XXVI „Wonderlyke toevalligheid!" zei Diana, toen ze het verhaal hoorde van de ontmoeting tus- schen Lorrie en lord Kendale in het zieken huis. „Wel een wonderlijke toevalligheid" en haar dunne lippen krulden zich minachtend. „Aangezien Lorrie me niet verteld had, welk ziekenhuis zy en lady Collop zouden bezoeken, was het werkelijk een toeval," zei Guy. „Misschien heeft ze je wèl verteld en was je het weer vergeten," zei Diana hatelyk terwijl ze een aardbei at. „Maar sommige men schen maken altyd toevalligheden mee. Ik nooit." Guy was niet in een goed humeur. Het onge luk van den vorigen avond; het zien van Lorrie, die met haar bleeke, verdrietige gezichtje tegen over hem zat, terwijl ze geduldig de hatelyk- heden en onbeschaamdheid van Diana over zich heen liet gaan, was bijna meer, dan hij kon verdragen. „Wat bedoel je?" vroeg hy ongeduldig. „Wil je beweren dat ik dien man soms onder dien auto heb gegooid, opdat ik het genoegen zou hebben Lorrie en lady Collop te ontmoeten?" .Bewaar me!", antwoordde Diana zacht en bedaard; „wat bespottelyk! Waarom zou je moeite doen om ze te ontmoeten; je kunt ze ieder uur van den dag immers hier zien?" „Juist," zei hy, terwyi hy met veel kracht een noot kraakte. „En hoe gaat het met den armen lyder?" informeerde lady Collop. „Hebt u hem gevraagd of hij dat prachtige tractaatje heeft gelezen, dat ik by hem heb achtergelaten, lord Kendale?" „Neen, dat heb ik niet gedaan," zei Guy. ..Ik vroeg hoe het met hem ging en daar hy die meest gewone en elementaire vraag niet wenschte te beantwoorden, geloofde ik, dat het weinig nut zou hebben hem nog meer vragen te stellen, lady Collop." „Ach, ach," zei mylady zalvend: „laten we hopen dat het lyden zijn hart zal verzachten!" „Op het oogenblik," zei Guy, „schijnt het juist de tegenovergestelde uitwerking te hebben. Ik vind, dat ik feitelijk dien man een groot en onherstelbaar onrecht heb aangedaan door hem te willen redden. Zoo denkt hij tenminste over myn tusschenkomt, want hij weigert met me te spreken of zelfs naar me te kijken. Ik neb gehoord, dat als je zoo dwaas bent het leven van een man te redden, hy je verder altijd haat en het schynt waar te zyn in ieder geval wat onzen vriend Leverick betreft. O ja, ik heb maar steeds het idee, dat ik hem al eens ergens gezien heb." „Ja," zei Lorrie, die nu voor het eerst sprak, „dat idee had ik ook." „O," zei Diana kwijnend, alsof het onder werp haar verveelde; „al die gewone men schen hebben dezelfde gezichten! Ik kan ze nooit vijf minuten lang onthouden of den een van den ander onderscheiden." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 7