Verstroevend grensverkeer
MdmïAaal aan den da§
De avonturen van een verkeersagent je
I
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 250-
DINSDAG 23 AUGUSTUS 1938
gniuimH
Earn
wn
Sjoerd Meinesz
Friesch volksdichter overleden
Vooral géén offers
Duitsche agitatie
in Amerika
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR
CHARLES
garvice
Met bezorgdheid vraagt menigeen zich hier
af hoe zich het grensverkeer op den duur
zal ontwikkelen. Wel is het dreigende ge-
Vaar eener reisbelasting afgedreven, doch er
Worden nog aanhoudend maatregelen getrof
fen, aan beide zijden der grens, welke het ver
keer belemmeren, den toevloed van vreemde
lingen bemoeilijken en den inwoners eener
grensprovincie als de onze heel wat overlast
aandoen. Het zijn vooral de maatregelen van
Nederlandsche zijde genomen, met de beste
bedoelingen overigens, die eenige verontrusting
Wekken. We spreken nu niet van de paperas-
serij bij fototoestellen, die kan men desnoods
Wel thuis laten. Onaangenamer is hetgeen om
trent kleeren, bontmantels speciaal, gebeurt.
Men kan niet meer zeggen, dat een bontjas
een bijzonder luxeartikel is. Zoowel in Amster
dam of andere grootere steden als in het aan
grenzende buitenland kan men zulke kleeding
koopen tegen een prijs die weinig verschilt van
een gewonen mantel. Er zijn steeds kleeren in
het buitenland gekocht, gelijk het buitenland
met name voor het moment de Belgen, ook
kleedingstukken en wel schoenen koopt in onze
grensplaatsen. Natuurlijk trekt zich de kooper
deze kleedingstukken aan voor hij de grens
passeert. Beteekent dit het ontduiken van
's Rijks rechten? Men heeft het vroeger nooit
erin gezien.
Nu hoort men in den laatsten tijd herhaal
delijk klachten over al te verregaande nieuws
gierigheid onzer grensbeambten. Ze houden aan
de grenzen reizigers aan niet alleen vanwege
inderdaad nieuwe kleedingstukken, doch zelfs
Wegens b.v. bontjassen die de menschen al
jaren hebben gedragen en bovendien in eigen
land gekocht. Men vordert dan bewijzen, dat
ze niet nieuw en „frauduleus" ingevoerd zijn
Feitelijk zou men voortaan, bij koeler weer de
grens overwippend, steeds ettelijke certificaten
Van origine bij zich moeten hebben. Maar hoe
te handelen met in alle discretie overgenomen
tweedehands bont? Bij artikelen als mantels
en vossen schijnt de fiscale inquisitie intus-
schen al niet meer stil te staan, ook gewone
costumes worden al begluurd.
Niet alleen ondervindt de bevolking der
grensstreek overlast hierdoor, ook het vreemde
lingenverkeer kan erdoor geschaad worden. Ons
onder menig opzicht dure vaderland is toch al
maar matig aantrekkelijk, men mag het niet
heelemaal in discrediet brengen bij het reizend
publiek. Moeten straks in pelsmantels gehulde
toeristen een waarborgsom gaan storten? Zul
len we van Belgische zijde geen represaille
maatregelen uitlokken? Straks worden bij de
douane onzer Zuiderburen de menschen nog
onder de voetzolen geschouwd, om te zien of
ze geen nieuwe Nederlandsche schoenen aan
hebben.
Er is alreeds van Belgische zijde met tegen
maatregelen gedreigd, doch dat was omdat
Nederlandsche politie het verkeer naar en van
enkele dorpen, rondom Maastricht gelegen, hin-
l^rde. Het effect en de bedoeling dezer maat
regelen zijn natuurlijk goed geweest, doch ze
hadden hun onaangenamen kant en niet al
leen voor de Belgische belanghebbenden bij
ongehinderd gaan en komen van onze vlot
Verterende menschen. We zullen deze zijde
der kwestie, die verband houdt met zedenver
wildering en smokkelarij, intusschen, als zijn
de wat plaatselijk, buiten beschouwing laten.
De ministerieele circulaire inzake scherper
controle op vreemdelingen heeft al, buiten
Limburg, tot draconische, de streek- en lands
belangen schadende, belemmeringen aanleiding
Begeven. De bedoeling van dit stuk is natuur
lijk goed geweest, doch het kon naar de ietter
hiet uitgevoerd worden. Men stelle zich de toe
standen in een grensstreek voor. Zoowel aan
de Belgische als aan de Duitsche zijde hebben
heel wat menschen familierelaties of vriend
schappelijke betrekkingen over de grens. Tot
hog toe geschiedt dit verkeer ongedwongen en
het heeft ook niet tot noemenswaardige moei
lijkheden aanleiding gegeven. De „Ueberfrem-
dung" van het type, dat men ducht, zal er niet
door ontstaan. Gaat men „tijdelijk familie- of
Vriendenbezoek" aan toestemming der politie
Verbinden, dan ontstaat voor onze grensbewo-
hers een onwaardige en onverdraaglijke toe
stand. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Te-
Ben toezicht op frauduleuze vestiging zal nie
mand bezwaar maken. Overigens is effectieve
Controle op alle grensverkeer toch onmogelijk,
then kan toch b.v. niet op ieder uur van den
hacht op elk grenspad een ambtenaar op
stellen!
Men moet ook voorzichtig zijn met ons
Vreemdelingenverkeer. Het begint zich iets te
herstellen. Men ziet hier weer veel Belgische
wielrijders en autobussen. Groot verteer kun
nen onze Zuiderburen, gezien de valuta-ver
houdingen, niet maken, doch er blijft steeds
iets achter. Zelfs het kleine handels- en toeris
tenverkeer uit Duitschland is nog niet afge
storven. Onze monumenten en onderaardsche
groeven trekken nog steeds vreemden. Vraagt
men teveel paperassen, dan jaagt men deze
bezoekers weg. Overigens kennen onze grens
beambten hun Pappenheimers wel. Van luid
keels zingende en roepende Walen op tandems
b.v. is geen overbelasting der Nederlandsche
arbeidsmarkt te vreezen.
Het blijft een vraag of al die welgemeende
belemmeringen tenslotte niet meer schaden dan
baten. Het ware daarom wellicht gewenscht,
dat, b.v. van de zijde der Limburgsche
Kamers van Koophandel, een onderzoek in deze
aangelegenheid werd ingesteld, waarbij werd
geschat of de toegenomen inkomsten in ver
houding staan tot de onaangenaamheden voor
de grensbewoners. Ook zou men kunnen ha-
gaan of mogelijke represailles onzen midden
stand niet meer ontnemen dan uiterst scherpe
controle voordeel brengt.
Aan zulk onderzoek zou men, voor wat
Duitschland betreft, een bestudeering van klein
geldverkeer in de grensstreek kunnen verbin
den. Het is immers veler overtuiging, dat de
clearing, hoe nuttig ook voor onze handels
balans in het algemeen, zeer ten nadeele van
den middenstand der grensstreken werkt. Deze
belet het koopen voor kleinere bedragen door
particulieren niet, doch maakt zaken doen in
kleinen stijl onmogelijk. Dit verstroefde grens
verkeer zag men, hier en ginder, in aller be
lang ook gaarne weer soepeler worden.
II»)
EDEZUZT I
fmiFn-J_rKl
iJiMUjm
1
„Baas, ik heb mijn schietlood vergeten en nu heb ik
de muur maar op het oog gemetseld".
In het Sint Anthonius-ziekenhuis te Sneek is
in den ouderdom van 87 jaar overleden
de heer Sjoerd Meinesz te Stavoren, die
als volksdichter in den Frieschen Zuidwesthoek
bekend is geworden.
Sjoerd Meinesz werd te Sloten (Fr.) gebo
ren, zoo meldt de Maasbode. Toen hij de lagere
school had verlaten werd de drang om te
zwerven hem te machtig. Hij reisde naar de
Vereenigde Staten en zwierf vele jaren in In
diana en Californië. Op twintigjarigen leeftijd
keerde hij naar zijn „heitelan" terug en ves
tigde er zich aan den oever van het meer
Fluezzen, in het dorpje Nijega. Meinesz had er
een veerdienst op Sneek en bouwde er tevens
een fouragehandel op.
Zijn liefde voor het Engelsch van de Ameri-
kaansche en Engelsche volksdichters bracht
hem er toe, sommige Engelsche gedichten in
het Friesch te vertalen. Eerst op lateren leef
tijd ging hij over tot het dichten in zijn eigen
taal. Tallooze zijner verzen zijn opgenomen in
de weekbladen van den Zuidwesthoek. Meinesz
koos bij voorkeur zijn onderwerpen uit de na
tuur, temidden waarvan hij leefde. Hij bezong
de schoonheden van Gaasterland en de kracht
en den toorn van de zee; maar ook de lieflijk
heid van het meer, aan welks oever hij woon
de, gaf hem menig motief voor een lied.
In 1928 heeft dr. J. B. Schepers dezen volks
dichter „ontdekt". De Friesche beweging kende
dezen schrijver nauwelijks, en Meinesz heeft
nooit bijzondere moeite gedaan, zijn verzen ge
plaatst te krijgen in de Friesche tijdschriften.
Toen dr. Schepers eens te Stavoren waar
Meinesz zijn levensavond sleet met den grij
zen volksdichter kennis maakte, kwam hij da
delijk onder den indruk van dezen grooten en
forschen man, „dy 't my goedlik troch syn
bril oanseach". Schepers vergelijkt Meinesz
met dien anderen Friesohen volksdichter, Wa
ling Dijkstra. Niemand, zoo schreef dr. Sche
pers in 1928, heeft ooit een woord in het open
baar over Meinesz gezegd of geschreven. Hij is
anoniem gebleven, maar hij doet mij denken
aan dien anderen strijder, Waling Dijkstra.
Ook Meinesz wilde „stride salang ik stride
kin", gelijk de lyfsptfcuk was van den Holwer-
der pionier.
Meinesz voelde zich aan Friesland en het
Friesch verknocht. Toen hij op aandrang van
zijn familie te Hilversum was gaan rentenieren,
voelde hij er zich zoozeer eenzaam en zonder
levensdoel, dat hij na enkele jaren besloot dit
doelloos bestaan op te geven. Meinesz vestigde
zich te Stavoren en daar heeft hij nog bijna
23 jaren gelukkig geleefd. Hij had een helderen
geest, die vooral op de historie was gericht.
Over de geschiedenis van het Friesche volk
heeft Meinesz veel gelezen. Hy was een auto
didact, maar hij had een rijpe levenservaring
en een diep inzicht. Wie dezen man heeft ge
kend, zal immer een mooie herinnering aan
een fijne en zachte natuur bewaren, voor wie in
volk en taal de groote levensschatten verborgen
waren.
Aan den oever van de Fluezzen zal het stof
felijk overschot van den ouden volksdichter ter
aarde worden besteld.
De Socialisten en de werktijd
verkorting
Ter bestrijding van de werkloosheid
in het bedrijf heeft de Katholieke
Mijnwerkersbond zich vrijwillig be
reid verklaard tot het brengen van een
loonoffer. Allen iets minder opdat allen
kunnen werken: Een dergelijke daad van
eerlijke solidariteit schijnt den socialisten
niet naar den zin. De dubbelzinnige hou
ding, door de roode vakbeweging steeds te
genover het vraagstuk van de werktijdver
korting aangenomen, wordt door „Ons
Noorden" als volgt belicht;
„Wanneer men eens de vraag stelde, op
welke wijze men deze verkorting van den ar
beidstijd wil doorvoeren, nJ. of men dan ook
eventueel een minder loon wilde aanvaarden
dan hield men zich bijna altijd op de vlakte
Men verklaarde niet openlijk, dat verkorting
van den arbeidstijd alleen aanvaard werd zonder
eenige loonderving, maar ook het tegendeel
werd niet verklaard. Dat heeft er ook wel toe
bijgedragen, dat dit vraagstuk steeds in de sfeer
der academische bespiegelingen is gebleven en
practisch niet aan de orde kwam.
De kath. mijnarbeiders hebben nu een prac
tisch standpunt ingenomen en ze hebben ge
zegd: „We willen met een verkorting van der.
arbeidsdag genoegen nemen en daarvoor ook
iets van ons loon offeVen, mits op die wijze een
aantal werkloozen in dienst genomen worden".
De sociaal-democraten willen ook wel minder
werkuren, ook wel minder w'erkloozen, maar ze
hebben er zelf geen enkel offer voor over.
Dat werpt toch wel een zeer eigenaardig licht
op de mentaliteit in deze kringen. En wat voor
een indruk moet deze houding maken op die
honderdduizenden werklooze arbeiders, die zij
in de ellende houden, omdat zij voor deze stak
kerds geen offer willen brengen? Meenen deze
zelfzuchtige en egoïstische arbeiders werkelijk,
dat deze houding bij die honderdduizenden geen
bitteren w'rok moet doen ontketenen tegen de
arbeidersorganisaties zelf? Dat deze ongelukki-
gen, die bij hun eigen lotgenooten zoo weinig
broederliefde ontmoeten, zich niet van hen af-
keeren en zich zullen werpen in de armen van
hen, die er momenteel op uit zijn, om met alle
middelen de vakorganisaties te sloopen?
Het is onze vaste overtuiging, dat de benepen
houding, thans door de socialistische arbeiders
organisaties in de mijnstreek aangenomen, ko
ren op den molen van de N. S. B. is. Men zal
daar de onsympathieke houding in socialisti
sche kringen zooveel mogelijk uitbuiten, niet het
minst onder de werklooze arbeiders.
Maar erger nog dan deze ontactische en kort
zichtige houding is o.i. het gebrek aan liefde
en christelijke solidariteit, dat hier opnieuw in
socialistische arbeiderskringen weer blijkt."
Kortzichtigheid, die zich uit in verre
gaand gebrek aan offervaardigheid voor
den werkloozen mede-arbeider, in niet wil
len meedoen aan nationale feesten, in het
weigeren verantwoordelijkheden te aan
vaarden en al dat soort dingen meer
daaraan is de sociaal-democratie ten gron
de gegaan in landen, waar zij sterker was
dan hier.
G.
m
Toen hij het matroosje in het getraliede hok had laten stop
pen, ging Koning Knarstand ook eens kijken of hij den anderen
indringer te pakken kon krijgen. Gelukkig wist Keesie beenen te
maken, al was het monster ook heel dicht bij. Hij keek door het
gordijn waarheen Keesie ging.
Daarna zwom hij met geweldige slagen Keesie achterna. Het
brulde, alsof het met eenige Liters water in zijn keel gorgelde.
Hij sloeg woedend met zijn klauwen in den grond, terwijl hij
met zijn zwemvliezen hevig in het water sloeg.
Het leek wel, of alle rumoer van de wereld
zich in die ééne zaal deed hooren. Geklet
ter van borden, klanten die om kellners
riepen, andere klanten die allerlei namen van
dranken uitbrulden, het geschetter van het or
kest, gasten die moestenschreeuwen om zich
voor hun tafelgenooten verstaanbaar te maken
dat kon men allemaal genieten in „White
Palace". Maar als men er een paar avonden ge
weest was, was men er dusdanig aan gewend,
dat men het werkelijk miste, als men er niet
meer komen kon.
Dit nu was precies het geval met Harry Faw
eet. Hij was dol op meergemelde geluiden
op de sfeer, waarin ze gehoord werden en
den volgenden dag moest hij den trein nemen
naar New-York, waar hem drie maanden werk
wachtte tegen 1500 dollar per week, als cabaret
zanger. Bij het elegante publiek van Broadway
was hij bekend als de „knappe jongen, met de
stalen vuisten en de fluweelen stem."
Harry Fawcet zat aan zijn tafeltje en kauwde
op zijn sigaar. Hij dacht aan Peggy, een van de
kleine actrices, die zich nu in de kleedkamer
moesten bevinden. Meer dan eens had Harry
haar gezegd (uit pure galanterie, want er was
geen woord van waar)dat zijn beste liedjes hem
door haór geïnspireerd waren.
Peggy was een zeer serieus meisje en dat
wil nogal wat zeggen voor een actrice, in een
stad als Boston. Ze woonde bij haar ouders en
beide zusjes en zorgde er voor, dat ze onmiddel
lijk na iedere voorstelling naar huis ging. Een
paar malen had ze Harry toegestaan, dat hij
haar naar huis bracht. Doch toen hij voor de
derde of vierde maal naar haar vroeg, kreeg hij
ten antwoord, dat ze al met een ander meisje
naar huis was gegaan.
Op dezen gedenkwaardigen avond nu, den
vooravond van zijn vertrek, riep Harry den eige
naar van „White Palace" bij zich.
U kent Peggy Lane ongetwijfeld, nietwaar?
vroeg hij op den man af.
Stellig, mijnheer, antwoordde de eigenaar
beleefd.
Kunt u mij ook zeggen, of die jongedame
eh - zekere betrekkingen van blijvenden
aard heeft aangeknoopt?
Dat is nooit met zekerheid te zeggen, mijn
heer, meende de ander weifelend. Maar men
beweert, dat ze een van de heeren van het or
kest bijzonder graag mag. Daarmee wil ik
niet zeggen't Is natuurlijk maar een idee
van me
Welzeker, antwoordde Harry. Ik dank
u wel.
Hij bleef aan zijn tafeltje zitten en dacht na.
Had de kleine met hem gespeeld? Waarom had
ze hem niet ronduit gezegd wat ze dacht? Mis
schien maakte ze zich op dit eigen oogenblik
vroolijk over hem. Die gedachte hinderde hem
geweldig. Vóór alles moest hij zijn figuur red
den. Hij besloot een andere tactiek te volgen
haar duidelijk te maken, dat hij niets om haar
gaf.
Hij haalde zijn gouden potlood uit zijn zak
en schreef een boodschap aan Peggy, op den
achterkant van het menu. Hij schreef, dat hij
den volgenden dag vertrok, dat hij het daarom
op hoogen prijs zou stellen, een laatste onder
houd met haar te hebben en dat hij haar des
wege dringend verzocht, na de voorstelling op
hem te willen wachten. Hij riep een kellner en
verzocht hem het briefje bij Peggy te bezorgen.
Enkele minuten later kwam de kaart terug
met het antwoord. Het meisje zou hem onmid
dellijk na de voorstelling te woord staan.
Dat was alles, wat Harry wilde weten. Hij gaf
den kellner een vorstelijke fooi, ging rond, om
van zjjn kennissen afscheid te nemen en verliet
de zaal. Tegen den portier zei hij, dat nij te voet
naar huis zou gaan.
Zoodra hij zijn appartement bereikt had, be
gaf hij zich ter ruste met een groote voldoening,
dat hij Peggy vergeefs liet wachten. Hij vond
overigens, dat hij heei verstandig had gehandeld,
door zich aan geen enkele illusie over te geven.
Den volgenden middag, omstreeks drie uur,
stond hij op het punt zijn vertrekken te ver
laten, om den trein te nemen, toen twee politie
ambtenaren zich bij hem aanmeldden.
O, gaat u de stad verlaten? zei een van hen.
Jawel. Wat zou dat?
Wees zoo goed, met ons mee te gaan.
Vijf minuten
later* vernam hij,
dat h ij gearres- j flvnnfp
teerd was onder VJ# l/C/*-e
Verdenking een 7
roofoverval ge- I geVOlgeit i
pleegd te hebben
op Peggy Lane,
die zwaar gewond op geen twintig meter af
stand van den zij-uitgang van „White Place"
gevonden was. Enkele oogenblikken vóór de
overval moest hebben plaatsgegrepen, had men
haar nog gezien met een aantal andere meisjes,
die allemaal wisten, dat zij een afspraak had
met Harry Fawcet. Peggy had nog staan wach
ten, toen het laatste meisje was weggegaan De
eigenaar van „White Palace" had fegenover de
politie verklaard, dat Harry naar het meisje
gevraagd had. Een kellner wist te vertellen,
dat hij een boodschap van meneer Fawcet aan
Peggy had overgebracht. En de portier ver
zekerde, dat Fawcet géén taxi had genomen. Er
was een betrekkelijk langen tijd verlooper. tus-
schen zijn vertrek uit „White Palace" er. zijn
aankomst op zijn kamers, welke tyasruinr e hij
alleen kon verklaren met het weinig ge'oof-
waardige verhaal, dat hij te voet- naar huis was
gegaan, onmiddellijk nadat hij „White Palace'
had verlaten.
Het nieuws, met bybehoorende foto's, ver
scheen in de avondbladen, die Harry niet zag.
Maar ze werden gezien door de directeuren van
de vennootschap, die een aantal cabarets in
Broadway, New York, exploiteerde; en deze
heeren wilden niets meer te doen hebben met
een man, die van een roofoverval werd beticht.
Alle contracten werden verbroken, wegens mo-
reele onwaardigheid van een der contracteeren-
de partijen, in kwestie den heer Harry Fawcet.
Toen enkele uren later een chauffeur zich bij
de politie kwam aangeven als den werkelyken
dader van den overval, had Harry daar geen
enkel voordeel van. Want Broadway is kies
keurig, Dijgeloovig kieskeurig zelfs en als een
van zijn gunstelingen door een misdaad getee-
kend is, of door het ongeluk wordt vervolgd, dan
is het uit met hem.
Toen Broadway de couranten gelezen had,
kwam men daar tot de conclusie, dat als
Harry Fawcet niet met opzet de afspraak
met Peggy had laten loopen, het meisje niet net
slachtoffer van een aanslag zou zijn geworden,
aangezien geen enkele chauffeur het zou hebben
aangedurfd, den strijd aan te binden met den
herculischen Harry Fawcet. Het was dus i n
ieder geval zijn schuld. En wie schuld heeft,
moet betalen.
Bijna zeven millioen Duitschers of Amerika
nen van Duitschen oorsprong wonen er in de
Vereenigde Staten, en in de groote meerderheid
van hen huizen nog altijd de liefde en de ge
hechtheid voor de Heimat hunner ouders en
voorouders.
„De liefde tot zijn land is ieder aangeboren
is op hen wel zeer sterk van toepassing; ze
zijn geboren propagandisten en het valt hun
zwaar hun Deutschtum ondergeschikt te maken
aan de zeden en gewoonten van hun tijdelijke
of definitieve tweede vaderland.
Men moge dit waardeeren of verkeerd vin
den, zoo schrijft het Handelsblad, „wanneer de
actie van buitenlanders vormen aanneemt, wel
ke gelijk staan met benadeeling van de belan
gen van het land, waar zij gastvrijheid genieten,
kan een regeering niet werkeloos blijven."
„Herhaaldelijk hebben de Amerikaansche
autoriteiten dan ook moeten optreden te
gen Duitsche organisaties, die haar agita
tie te ver dreven, of zich rechtstreeks aan
spionnage schuldig maakten. In Februari
j.l. werd een spionnage-affaire ontdekt,
waarbij tal van Duitsche ingezetenen wa
ren betrokken. Het begon met de arresta
tie van een jonge vrouw, Johanna Hoff
mann, kapster op het s.s. „Europa" van
den „Norddeutscher Lloyd", die in het be
zit zou zijn gevonden van geheime stukken
betreffende de landsverdediging. Ze had
verscheidene medeplichtigen, die in ver
binding bleken te staan met officieuze
Duitsche instanties. De Amerikaansche re
geering, van wie werd verwacht, dat zij een
vertoog tot Berlijn zou richten, haastte
zich evenwel bij monde van minister Cor-
dell Huil te verklaren, dat de regeering
geen aanleiding meende te hebben, zich tot
de Duitsche regeering te wenden. Blijk
baar vreesde hij ongewenschte complicaties.
De aandacht der Amerikaansche open
bare meening is echter al weer op een an
der geval geconcentreerd: de werkzaam
heden van den z.g. „German-American
Bund", een Duitsch nationaal-socialistisch
lichaam, dat zich zou bezighouden met
spionnage en sabotage over het geheele ge
bied der Ver. Staten. Dit is althans de con
clusie van de commissie uit het Congres,
welke zich speciaal bezighoudt met het
onderzoeken van „un-American activities",
d.w.z. de anti-Amerikaansche agitatie. Er
Rusland ontvangen, en in dit verband
werden enkele namen genoemd.
In Hollywood gebeuren meer opzienba
rende dingen, dus waarom zou, als snobis
tisch snufje, het communisme er door de
in weelde levende filmmenschen niet wor
den gepropageerd? Het is een bizar ge
noegen, weliswaar lang niet onschuldig,
maar in zijn zichtbare resultaten tot dus
ver nauweljjks Snerkbaar. Het is alleen ty
peerend voor de in de Ver. Staten naast
elkaar bestaande stroomingen, die uit den
vreemde worden gevoed.
Hoe zou het ook anders kunnen in dit
land met zijn bevolking, waarvan
38.727.593 menschen van niet-Amerikaan-
schen oorsprong zijn! Deze bijna 39 mil
lioen burgers zijn of in Amerika uit bui-
tenlandsche ouders geboren, of uit het
buitenland geïmmigreerd. Velen zijn Ame-
rikaansch burger geworden, anderen heb
ben hun oorspronkelijke nationaliteit be
houden.
Met zijn 38 millioen zielen vormt deze
„foreign white stock" een eigenaardige sa
menstelling van bonte verscheidenheid in
de Ver. Staten, welke er hun grootheid
aan te danken hebben, hoezeer ook de na
tionale eenheid van het begrip, zooals wij
dit kennen, verschilt."
op dit blad Zijn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden oegen i p— f*A bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T lOv»" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen
by een ongeval met
doodelijken afloop
bfl verlies van een hand,
een voet ot een oog.
65
„Hoe gaat het vandaag met je?" vroeg Guy.
De man staarde hem achterdochtig aan en
Schudde toen zijn hoofd.
„Het helpt niets," zei hij. „Al blijft u hier
®taan tot den jongsten dag, dan krijgt u nog
fiiets uit me. Neen neen, ik ben geen verrader,
a* lig ik nu hier en kan ik niet voor mezelf
^tgen.
„Ik vrees, dat hij ijlt, mijnheer," zei de ver
pleegster. „Het is heel eigenaardig, daar straks
Jas hij heel goed en praatte hij verstandig."
2e voelde zijn pols. „Koorts heeft hij niet."
„Misschien heb ik hem opgewonden ge
haakt," zei Guy. „Ik kan beter weggaan. Ik
ab zeker niets voor hem doen?" vroeg hy, de
Gezellige ziekenzaal rondziende.
De verpleegster schudde glimlachend haar
Poofd.
„Niets mijnheer, dank u. Misschien wilt u nog
eCbs terugkomen? Hy zal blij zijn u te zien,
s hy weer goed bij zijn hoofd is, denk ik."
„Ja, ik kom terug," zei Guy. Hij knikte tegen
^eh man en wilde juist de ziekenzaal verlaten,
°cn lady Collop en Lorrie binnenkwamen.
Lorrie zag hem niet, tot lady Collop haar
aah haar mouw trok. Toen schrok ze op en
°aar bleek gezichtje werd vuurrood.
„Goeden morgen, lord Kendale!" riep de
oude dame op zalvenden toon uit. „Dat is lief
van u. Toen u gisteravond weg was heb ik tegen
Dolores gezegd: geloof me vrij Dolores, het
zaad dat ik heb uitgezaaid door het maken van
die opmerking, zal vruchten dragen! en het
is inderdaad het geval geweest. Wat heeriyk,
wat een wonder om op deze manier tot een be
grip van uw plichten te worden gebracht!" Ze
sloeg haar handen in elkaar en bekeek, met ten
hemel gerichte oogen plechtig de zoldering.
Guy, die Lorrie's hand vasthield, staarde haar
aan.
„Op mijn woord, lady Collop, ik begrijp niet
wat u bedoelt," zei hij.
„Ik bedoel natuurlijk, dat u na mijn paar
opmerkingen van gisteravond onmiddellyk bent
begonnen met ziekenbezoek."
Guy slaagde er met moeite in, niet in schater
lachen uit te barsten.
„O juist u denkt dus, dat ik de zieken
huizen bezoek uit barmhartigheid, lady Collop?
Het spijt me u te moeten teleurstellen, maar
Ik kwam naar een kijken, die gisteren een
ongeluk kreeg, waar ik bij was."
„Hoe kwam dat?" vroeg Lorrie, terwyl ze naar
het bed van den man ging.
„Overreden," zei Guy zonder verdere uitleg
ging.
„Arme stakker," en Lorrie bukte zich en
streek medelydend over zijn hand. „No. 26"
staarde haar stomverbaasd aan. Waarschijnlijk
dacht hy, dat hy ijlde en dat een engel in een
zwarte japon hem kwam opzoeken.
Juist op dat oogenblik kwam de jonge dokter.
„Goedenmorgen, mylord," zei hy. „Vindt u
onzen patiënt niet veel beter?"
Guy knikte. „De stumper ylt nog wat, niet
waar?"
„In het geheel niet," antwoordde de dokter,
eenigszins verbaasd. „In het begin wel maar
hij is goed by, hoewel hy absoluut niet meer
weet, hoe het ongeluk gebeurd is."
„Hoe kwam het, dokter?" vroeg lady Collop.
Zy spraken zacht, maar ze stonden vlak bij
het bed en de man kon hen hooren, hoewel hy
knorrig naar de zoldering keek, vastbesloten
niemand antwoord te geven.
„Dat zou lord Kendale u beter kunnen vertel
len dan ik," glimlachte de dokter. „Hij was
een van de acteurs in het drama, terwyl ik het
maar van hooren zeggen heb. Ik hoop, dat u
niet gewond is, mylord."
„Gewond!" schrok Lorrie en ze keek angstig
naar Guy.
„Neen, neen," zei Guy ongeduldig. „We kun
nen beter weggaan, lady Collop."
„Maar u hebt ons nog niets verteld, dokter,"
zei ze nieuwsgierig.
„Het schijnt dat lord Kendale zag dat de
man probeerde den weg over te steken, toen
een auto de straat in draaide. Hy sprong moe
dig naar den man toe en trachtte hem te red
den, maar de auto kwam snel naderbij en
sleurde ze beiden tegen den grond. Het resul
taat ziet u hier," en hij maakte een handbewe
ging. „Volgens den chauffeur zou onze vriend
hier heelemaal zyn overreden en waarschijn
lijk zyn gedood, als lord Kendale er niet by
was geweest."
Nauwelyks had hy uitgesproken of „no. 26"
uitte een kreet.
„Wat is dat?" vroeg hy, naar Guy kijkend.
„Wat is dat? Deed hy het? Wat zegt u?
Probeerde hy me te redden?"
„Zeker," zei de dokter op bedarenden toon.
„Kyk, hy heeft een groote blauwe plek om het
te bewyzen! en hy wees glimlachend naar
Guy's slaap.
De man greep de dekens met beide handen
vast.
„Het is het is een leugen!" zei hy heesch,
terwyl hy hem aanzag alsof hij hem niet ver
trouwde. „Jullie willen me te slim zijn. Dat is
het! Beken het maar eerlijk."
„Het is de waarheid, vriendlief," zei de
jonge dokter, nog steeds glimlachend. „Naar
alle waarschynlijkheid zou je dood zyn als zijn
lordschap er niet was geweest. Kom, zou je niet
eens bedanken?"
Maar tot verbazing van allen, maakte „no.
26" geen aanstalten om zyn dankbaarheid te
toonen voor het gehouden van zyn weinig waar
devol leven. Hy bedekte zyn oogen met zyn
handen en kermend wendde hy zyn hoofd af.
„Kom," zei Guy, wien de geschiedenis begon
te vervelen en die zich wat verlegen voelde
om hier de rol van held te spelen. „Ik geloof
niet, dat al die opwinding goed voor hem is.
Ga mee" en hy legde Lorrie's arm in den zynen
en trok haar mee.
Maar bij de deur bleef hij een oogenblik
staan, wendde zich tot den jongen dokter en
zei:
„O ja, hoe heet die arme kerel eigenlyk?"
„Lever ja Leverick. Vreemde naam, niet
waar! Hebt u hem ooit eerder gehoord?"
„Nooit," zei Guy.
HOOFDSTUK XXVI
„Wonderlyke toevalligheid!" zei Diana, toen
ze het verhaal hoorde van de ontmoeting tus-
schen Lorrie en lord Kendale in het zieken
huis. „Wel een wonderlijke toevalligheid" en
haar dunne lippen krulden zich minachtend.
„Aangezien Lorrie me niet verteld had, welk
ziekenhuis zy en lady Collop zouden bezoeken,
was het werkelijk een toeval," zei Guy.
„Misschien heeft ze je wèl verteld en
was je het weer vergeten," zei Diana hatelyk
terwijl ze een aardbei at. „Maar sommige men
schen maken altyd toevalligheden mee. Ik
nooit."
Guy was niet in een goed humeur. Het onge
luk van den vorigen avond; het zien van Lorrie,
die met haar bleeke, verdrietige gezichtje tegen
over hem zat, terwijl ze geduldig de hatelyk-
heden en onbeschaamdheid van Diana over zich
heen liet gaan, was bijna meer, dan hij kon
verdragen.
„Wat bedoel je?" vroeg hy ongeduldig. „Wil
je beweren dat ik dien man soms onder dien
auto heb gegooid, opdat ik het genoegen zou
hebben Lorrie en lady Collop te ontmoeten?"
.Bewaar me!", antwoordde Diana zacht en
bedaard; „wat bespottelyk! Waarom zou je
moeite doen om ze te ontmoeten; je kunt ze
ieder uur van den dag immers hier zien?"
„Juist," zei hy, terwyi hy met veel kracht een
noot kraakte.
„En hoe gaat het met den armen lyder?"
informeerde lady Collop. „Hebt u hem gevraagd
of hij dat prachtige tractaatje heeft gelezen,
dat ik by hem heb achtergelaten, lord Kendale?"
„Neen, dat heb ik niet gedaan," zei Guy. ..Ik
vroeg hoe het met hem ging en daar hy die
meest gewone en elementaire vraag niet
wenschte te beantwoorden, geloofde ik, dat het
weinig nut zou hebben hem nog meer vragen
te stellen, lady Collop."
„Ach, ach," zei mylady zalvend: „laten we
hopen dat het lyden zijn hart zal verzachten!"
„Op het oogenblik," zei Guy, „schijnt het
juist de tegenovergestelde uitwerking te hebben.
Ik vind, dat ik feitelijk dien man een groot en
onherstelbaar onrecht heb aangedaan door hem
te willen redden. Zoo denkt hij tenminste over
myn tusschenkomt, want hij weigert met me
te spreken of zelfs naar me te kijken. Ik neb
gehoord, dat als je zoo dwaas bent het leven
van een man te redden, hy je verder altijd
haat en het schynt waar te zyn in ieder
geval wat onzen vriend Leverick betreft. O ja,
ik heb maar steeds het idee, dat ik hem al eens
ergens gezien heb."
„Ja," zei Lorrie, die nu voor het eerst sprak,
„dat idee had ik ook."
„O," zei Diana kwijnend, alsof het onder
werp haar verveelde; „al die gewone men
schen hebben dezelfde gezichten! Ik kan ze
nooit vijf minuten lang onthouden of den een
van den ander onderscheiden."
(Wordt vervolgd)