Waar dezer dagen het hart der natie klopt
I I!
Jig,.
Derde lustrum van de
R.K. Universiteit
I
m l tiSkMÊ
Autobus in brand
HET HERBOREN PALEIS
OP DEN DAM
ci m
si m m
it m
"W i m m Mm
ZONDAG 4 SEPTEMBER 1938
li
ti
p£ Ir?
VI* g*
yJLen gebouw, waarvoor d'Athener
strijken zou"
Sinds 128 jaar weer in
oude glorie
Een geniale schepping
De bouwmeester
ZEEVAARTONDERWIJS
Examen-eischen te zwaar geacht
Vreemdelingen uit
de balie
Overgangstijd tot 1942
Ir28
p
IMilig
In het Oosten van Frankrijk worden groote manoeuvres gehouden. Een
pantserauto door soldaten omsingeld
Grepen uit het jaarboek
der St. Radboudetich ting
1938
De inzittenden konden zich nog
juist bijtijds redden
TWEE TENTOONSTELLINGEN
TE SCHEVENINGEN
Fraaie collectie scheepsmodellen
bijeengebracht
DE MENSCH PRONKT GRAAG
Onrechtmatig dragen van onder
scheidingsteekenen
MEN KAN WIT-SPANJE WEL IN
Maar niet zoo gemakkelijk er uit
UIT DE STAATSCOURANT
Deurwaarder
Justitie
Notariaat
Benoemd tot notaris binnen het arrondisse
ment Zutfen, ter standplaats de gemeente Zut-
fen, B. H. Vaags, candidaat-notaris, inspecteur
der registratie en domeinen te Enschede,
toé,
'T'j j' ft#»!
Zoo is dan het Paleis op den Dam
van zijn schuttingen en stellingen
bevrijd. Het rust weer veilig op zijn
dertien duizend en zooveel onder-
grondsche palen, maar laat gelukkig
bovengronds geen ontsierend hout
werk meer zien.
Amsterdam was verrast, toen ver
leden week voor het eerst het Paleis
in zijn volle glorie zichtbaar werd,
voor het eerst sinds 128 jaar. De
deuren, op last van Lodewijk Bona
parte in den voorgevel geplaatst, zijn
thans verdwenen. Een open galerij
is zichtbaar geworden, die een plech
tige voorbereiding vormt tot de
schoonheid van het interieur. Het
Paleis bezit thans een ingang; het
oude mopje van een „edifice sans
entree" kan nu eindelijk worden ver
geten.
Wat men sinds dezen „dag der be
vrijding" ziet, beantwoordt voor een
groot deel opnieuw aan hetgeen de
17de eeuwsche architect ontwierp;
en toch is weinig meer dan het weg-
sloopen van een aantal deuren vol
doende geweest om dit beeld weer
op te roepen. De verdieping gelijk-
straats heeft aan indrukwekkendheid
gewonnen. De zware slagschaduwen
van de pijlers versterken het lijnen
spel van het vooruitspringende mid
dengedeelte van dit gebouw en vor
men in letterlijken zin de basis voor
de fijne ornamenten, die de gevels
der bovenverdiepingen versieren. De
zeven bronzen vensters en deuren,
die de galerij aan de binnenzijde af
sluiten, laten den toeschouwer iets
van het inwendige zien en bewon
deren.
Zoo kon men in de eerste dagen van de af-
geloopen week het schouwspel beleven, dat een
dichte menigte in doodsche stilte stond te kij
ken naar een gebouw, waar langs datzelfde
Amsterdamsche volk vele jaren achteloos voor
bij was geslenterd. Wie durft nog beweren, dat
het Nederlandsche publiek niets om zijn kunst
schatten geeft? Het gaat er alleen om, dat die
kunstschatten in hun volle schoonheid zicht
baar zijn!
In zulk een goede stemming zijn Dam en
stad; vergeten is de ergernis, die de langdurige
levenloosheid van dit palels zoo lang bij velen
wekte. Vergeten zijn ook de vele woorden, ge
sproken in den tijd, toen met deze restauratie
een begin is gemaakt: de „stalen-ramen-
quaestie".
Het paleis op den Dam is een gebouw van
sobere versiering. Het pronkt niet met
overvloedig ornament, maar ontleent uit
wendig aan het rhythmische spel van zijn
plastische massa's het grootste deel van zijn
bekoring. Misschien is bekoring zelfs wel
een al te peuterig woord voor de ruige
kracht van dit bouwwerk met zijn scherpe
hoeken en eerlijke rechtlijnigheid. Voor zoo
ver hier echter ornament is aangebracht,
munt het behalve door eenvoud, juist door
verfijning uit. De ranke pilasters, door de
profielen der kroonlijsten horizontaal ver
bonden, de guirlandes boven de vensters,
alles is in den steen uitgehouwen, als ware
het snijwerk aan een klein broos meubel.
Groot was de tegenstelling tusschen dit ver
fijnde ornament en de grove lijnen van de ven
sters, die (alweer sinds de dagen van Bona
parte!) het paleis ontsierden. Toen -de restau
ratie eenige jaren geleden energiek ter hand
werd genomen, besloot men deze vensters te
veranderen om redenen van aesthetiek en van....
tocht. De Restauratiecommissie zocht naar een
middel om aan de aesthetiek te voldoen en den
tocht te weren; zoo kwam men tot de oplossing
van houten kruiskozijnen, gevuld met gias-in-
lood in stalen frames.
Het resultaat is thans, dat de vensters niet
langer „gaten in den gevel" vormen. Er is een
heid en gebondenheid ontstaan; er is geen
scherpe tegenstelling meer met de kleine schaal
van het ornament. Dit zijn groote voordeelen
boven den vroegeren toestand, afgezien van
het feit, dat de Pool-atmosfeer, die vroeger
zelfs op warme dagen in de vertrekken heersch-
te, thans milder is geworden! De vorm en pro
portie van de ramen zijn weer dezelfde gewor
den als in de dagen van Jacob van Campen.
Er zijn echter ook velen, die bezwaren heb
ben tegen de nieuwe vensters; het behoeft nau
welijks herhaald te worden. Sommigen verkla
ren zich tegen het gebruik van staal in een
17de-eeuwsch gebouw. Anderen zijn van mee
ning, dat voor het suggereeren van de intieme
stemming der glas-in-lood-ruitjes niet het
goede materiaal is gebriukt. Hier schuilt veel
waars in: het moderne spiegelglas, in looden
randjes gezet, wekt een geheel anderen indruk
dan het ongelijke, korrelige materiaal met zijn
blaasjes en groeven, dat in de 17de eeuw werd
gebruikt.
Tenslotte is er een derde groep onder hen,
die niet ten volle tevreden kan zijn met de ver
anderingen en verbeteringen. Het zijn degenen,
voor wie het beeld van de 17de eeuw is terug
gekeerd. Zij zeggen, dat de ruitjes thans te
klein, te petieterig zijn geworden ten opzichte
van de groote lijnen van het gebouw; dat men
thans in het andere uiterste is vervallen. Voor
deze klagers zou de ideale oplossing zijn: een
verdeeling van de vensters in kleinere ruiten,
gezet in houten roeden op dezelfde wijze als in
vele grachtengevels nog te vinden is. Inderdaad
heeft het Paleis op den Dam eens zulke ven
sters bezeten, en wel reeds sinds 1702 onge
veer 35 jaar na het aanbrengen van glas-in-
lood.
De oorspronkelijke 17de-eeuwsche ramen
hebben er dus niet lang gezeten.
Zoo zijn de meeningen verdeeld. Wij her
halen echter onze opmerking van zooeven:
in deze dagen van vreugde is de strijdbijl
begraven. Het staat vast en dit is toch
het belangrijkste dat het Paleis weer tot
het leven is teruggekeerd, dat het in zijn
volle glorie weer is te bewonderen. Niet al
leen uiterlijk is het verbeterd, maar ook
van binnen. Wie een onbescheiden blik
werpt door de geopende vensters-des-aan
stoots, ziet de witte muren glanzen naar
modern en.... naar 17de-eeuwsche ideaal.
Alle 19de euwsche behangetjes schijnen
verdwenen te zijn, de sobere pracht der
woonvertrekken geheel hersteld.
Wat er gebeurd is achter de grijze muren van
dit gebouw, moet nog een geheim blijven; over
enkele weken pas zal alle nieuwsgierigheid ge
heel bevredigd kunnen worden. Wanneer
iemand echter reeds een en ander had gezien,
dan zou hij heel wat te vertellen hebben: van
17de eeuwsche schouwen, waarin opnieuw de
open vuren kunnen branden na het verwijde
ren van ingebouwde schoorsteenmantels; van
het prachtige beeldhouwwerk, dat thans van
dikke verflagen is ontdaan, van kleine vondsten
hier en daar: venstertjes en ander détail, dat
langen tijd achter metselwerk verborgen heeft
gezeten. Wij moeten echter nog wat geduld
hebben en kunnen ons intusschen slechts in
gedachten bewegen door de ruimten, die Jacob
van Campen schiep.
Laat ons daarom de galerij aan de Damzijde
binnengaan en door de drie bronzen vensters
in het midden kijken in de Vierschaar, de
plaats waar oorspronkelijk de hooge recht
spraak zetelde en vonnis werd gewezen. Naar
oud Germaansch gebruik had de rechtspraak
in de open lucht plaats; vandaar de vorm van
een open hal dien Van Campen aan dit ver
trek gaf. Het beeldhouwwerk van Quellinus
versiert den wand, die naar het plein gekeerd
is: drie groote reliefs, in het midden Salomo's
oordeel, links en rechts twee voorstellingen van
concessielooze rechtspraak uit de Oudheid.
Zoo vormt deze Vierschaar met haar pilas
ters en nissen als het ware een afsluiting van
den Dam. De blik verliest zich in het blanke
marmer, de gladde vormen van Quellinus'
beeldhouwwerk en de weelde van het bloese-
mende ornament.
Achter dit vertrek loopt een dubbele trap, te
bereiken door de beide vestibules, die de Vier
schaar aan de Damzijde flankeeren. Hier blijkt
reeds een typische trek van den architect Van
Campen: hoe hij verschillende motieven samen
koppelt tot een volkomen nieuw geheel. De dub
bele stoep, Oud-Hollandsch motief bij uit
nemendheid, heeft de kunstenaar verborgen
achter den gebeeldhouwden wand van de Vier
schaar. Zoo moet men dit gebouw door en door
kennen om het geheel te kunnen begrijpen en
de eigenaardige schoonheid te ondergaan.
Wanneer eindelijk de dubbele trap beste-
gen is, dan is er geen sprake meer van
redeneeren. De Burgerzaal, de mooiste zaal
van Nederland, doet zich in haar volle
grootschheid voor ons open. Het zijn hier
alweer de blankheid en gladheid van het
marmer, die het eerste treffen. Het witte
licht speelt langs de vormen van goden en
godinnen. Een vloer van wit en zwart laat
nog de sporen zien van de halfronden der
aarde, die hier in koper en mozaïek waren
ingelegd. Het beschilderde gewelf brengt de
hemellichamen in beeld. Langs de wanden
staan de Vier Elementen als getuigenis van
de materie.
Zoo geeft de 17de eeuw hier het beeld
van haar wereld, gesymboliseerd in antieke
goden en helden. Van Campen en Quelli
nus hebben tezamen deze gereserveerde
schoonheid tot stand gebracht. De archi
tect en de beeldhouwer vullen elkander
aan: de ruimte en de plastiek vormen een
onverbrekelijk geheel.
Maar een beschrijving van die ruimte is niet
overbodig. De Burgerzaal (voor wie van cijfers
houdt: 18 meter breed, 30 meter hoog en 36
meter lang) bezit aan weerskanten zes ven
sters, die uitkijken op twee precies gelijke bin
nenplaatsen. Langs de binnenplaatsen loopen
verder galerijen, die met groote poorten in de
Burgerzaal uitmonden. Zoo vormen zaal en ga
lerijen een complex, van zoo grootsche allure,
van zoo bijzonderen opzet vooral, dat er nauwe
lijks een tweede voorbeeld van te vinden is.
Hier ligt het sterkste accent van het gebouw.
Alle vertrekken zijn van dit centrum uit toe
gankelijk. Op deze wijze ook is de uitspraak te
begrijpen, dat Van Campen's schepping „van
binnen naar buiten is gebouwd": de gevels van
het gebouw doen zooveel grootschheid niet ver
moeden; zij vormen slechts de schil, die het
inwendige van de buitenwereld afsluit.
Nog enkele „technische" bijzonderheden,
die toch niet louter technisch zijn, maar
Juist den geest van dit bouwwerk tastbaar
maken. De vensters, die men aan de gevels
ziet, vormen de grondmaat, die overal is
toegepast. Elke deuropening, elk wandpa-
neel beantwoordt er aan. Zelfs de marme
ren vloeren zijn in vakken verdeeld, die de
breedte van een venster hebben. Zoo ge
tuigt dit gebouw van een ijzeren conse
quentie, van een geest, die geen concessies
kende of toeliet. Geen modern kantoorge
bouw kan zoo „rationalistisch" volgens een
ruitjessysteem zijn opgezet. Geen gebouw
uit ouden tijd vormt zulkt een voorberei
ding van 20ste eeuwsche begrippen der
bouwkunst. Of het (voorloopige) resultaat
van onze dagen zulk een grootsche voorbe
reiding heeft geloond?
Elk vertrek te beschrijven, zou onmogelijk
zijn. Wat er te zien is in de zalen, daartoe zou
een kort overzicht, gelijk wij hier geven, niet
ruim genoeg zijn. Wij wilden slechts in groote
trekken het „portret" van dit bouwwerk schet
sen. Men zegt, dat een kunstenaar zijn ziel in
het werk legt. Indien dit waar is, dan toch wel
zeker bij deze schepping. Het portret van het
gebouw, laat stroefheid zien, scherpe verstande
lijkheid naast groot gevoel. Het portret van den
kunstenaar toont ons hetzelfde: de lijnen en
rimpels, de verloren blik, de saamgeknepen
mond, fcarakteriseeren Van Campen niet als een
man van al te luchtige levensbeschouwing!
Constantijn Huyghens schrijft in een van zijn
brieven,'dat de Heer van Campen een moeilijk
man is. Zonder deze mededeeling zou het werk
van dezen kunstenaar reeds voldoende zijn om
dit te weten.
Maar niet slechts van den schepper, ook van
den tijd is dit gebouw een beeld. De weidsche
pracht vindt haar weerklank in Vondels verzen.
Niemand kon het gebouw zoo bezingen als juist
de Prins der Dichters. In 1655 dichtte hij zijn
„Inwijdinge van het Stadhuis", als een mani
festatie van Amsterdams vreugde bij het tot
stand komen van een regeeringspaleis, dat zich
in Renaissancistische aanmatiging niet de min
dere voelde van de bouwwerken der Oudheid.
En weer klinkt de toon door van den geest der
17de eeuw, die de gansche aarde voor zich zag
als de globe in de studeerkamer. Gelijk de beel
dende kunst het wereldbeeld in marmer omzet,
zoo roept Vondel datzelfde beeld met klank en
gedachte op.
maar Amsterdam,
Zoo zwaar van goud gekroond en uit Gods
schoot bedauwd met zegen,
Voert den oorlogsvlag tot in den ondergaanden
dag
Van 't blozend Oosten, en beklimt,
Van daar de steile Noordbeer grimt,
De Zuidas met haar stoute kiel.
Zij mint de vrijheid als haar ziel.
En van dien dierbevochten schat,
Zoo kroont ze 't üCterktveld van de stad,
Den Visschersdam, met een gebouw,
Waarvoor d'Athener strijken zou
En stom staan met zijn open mond.
Hoe wel hij zich den bouw verstond,
Hij zou gerief en majesteit
En tijdverdurende eeuwigheid
Verknocht zien in een Hoofdgesticht:
De Glorie van mijn bouwgedicht.
Hoe dit paleis tot de Amsterdammers sprak,
hoe het zich verhief in zijn witte pracht, met
het verguldsel van de keizerkronen op de daken,
is uit dit gedicht te voelen. Hoe het tot stand
kwam, hoeveel water door den Amstel moest
stroomen, eer zulk een onderneming tot stand
kwam, is een lang verhaal, dat wij een volgen
den keer zullen geven.
Dr. ARNOLDUS NOACH
De Vereeniging ter bevordering van het
Zeevaartonderwijs heeft te Utrecht haar al-
gemeene vergadering gehouden, waarbij ook de
inspecteur van het Nijverheidsonderwijs, de
heer W. Polderman, aanwezig was.
De heer P. Vijn te Vlissingen werd tot
voorzitter herkozen. De afgevaardigde voor de
vereeniging „Onderwijsfonds voor de Scheep
vaart", de heer C. de Hart, bracht ver
slag uit over zijn werkzaamheden en naar aan
leiding daarvan werd het werkprogram en re
glement van het schoolschip „Prinses Juliana"
besproken.
In verband met de wijzigingen van het re
glement op de eindexamens voor de zeevaart
en machinistenscholen ontspon zich een le
vendige discussie hierover. Algemeen was men
van meening dat het programma overladen
was en het bestuur werd opgedragen maat
regelen te treffen om te trachten hierin ver
andering te brengen.
Gedurende de vergadering werd aan H.M. de
Koningin een telegrafische gelukwensch ge
stuurd ter gelegenheid van Haar regeerings-
jubileum.
Bij Koninklijk Besluit is bepaald, dat
vreemdelingen, die vóór 1 September 1938
als advocaat waren ingeschreven of als
procureur waren toegelaten, tot 1 Januari
1942 de bevoegdheid, als zoodanig te fungee-
ren, behouden. Zoodra deze bevoegdheid
eindigt, worden zij op requisitoir van het
O.M. van het tableau geschrapt.
Dit is de inhoud van een nieuw artikel, dat,
naar de Telegraaf bericht, is ingevoegd in re
glement III betreffende de orde en discipline
voor advocaten en procureurs.
Tevens is het sedert Donderdag 1 September
j.l. onmogelijk geworden rechtsgeleerden toe te
laten als lid van eenige Nederlandsche balie,
ook al zouden zij gelijk art. 2 van het be
trokken reglement luidt aan een rijks- of
daarmede gelijkgestelde Nederlandsche univer
siteit hebben verkregen, hetzij den graad van
doctor in de rechtswetenschap, hetzij den graad
van doctor in de rechtsgeleerdheid of de hoe
danigheid van meester in de rechten.
Het Koninklijk besluit lascht namelijk de
woorden in: ,,en geen vreemdeling is", waardoor
de bevoegdheid tot uitoefening van de rechts
praktijk zoowel aan het bezit van een Neder-
landsch radicaal alsook aan het bezit van het
Nederlandsch staatsburgerschap is vastgekop
peld.
Door dit Koninklijk Besluit, in Staatsblad
No. 251 gepubliceerd, zal wórden verwezenlijkt
het veel geuite streven tot vorming van een
nationale balie hier te lande. De Nederlandsche
Advocatenvereeniging heeft zich in de laatste
jaren voor deze materie bijzonder geïnteresseerd
en zich in requestvorm tot den minister van
Justitie gewend, ten einde aan de balie ten on
zent een nationaal karakter te geven. Deze
pogingen zijn dus door ingrijpen van minister
Goseling met gunstigen uitslag bekroond.
mm?.
Vóór Universiteits-Zondag, 4 September, en
aan den vooravond van het derde Lustrum der
Katholieke Universiteit, verscheen voor de vijf
tiende maal het Jaarboek der St. Radbaudstich-
ting.
In verband met den aanstaanden herden-
gingsdatum is door den Redacteur van het
Jaarboek, Mgr. Prof. J. H. E. J. Hoogveld, een
lijvig en rijk-gedocumenteerd artikel gewijd
aan voorgeschiedenis en geschiedenis van Uni
versiteit en Universiteitsactie.
De Katholieke Universiteit heeft haar plaats
ingenomen als het kroonstuk der katholieke
emancipatie, en Prof. Hoogveld omschrijft in
zijn herdenkingsartikel haar eigen taak in dezen
tijd:
„Hoe men het wende of kere, ieder mens
van vlees en bloed leeft en handelt, gedragen
door een levensovertuiging, de een meer, de
ander minder bewust. Daarom is de geest,
van hen, die de universitaire opvoeding geven,
van zo'n overheersende betekenis. Men moet
dit niet trachten te verbergen achter een soort
fluwelen vrijzinnigheid. Dat is een valse hou
ding, die al dadelijk verraden wordt door hen,
die personen van universitaire leerstoelen
verwijderd willen houden om andere rede
nen dan wetenschappelijke onbekwaamheid.
„De zelfgenoegzame vrijzinnigheid duurt een
maal niet langer dan onze slaafse onderda
nigheid", zoals Brom schreef.
De katholieke universiteit strijdt in dezen
met open vizier. In geen ~-kele profane we
tenschap wil zij voor een andere onderdoen,
dat is haar eerlijk streven. Wie haar geen
eigen plaats wil gunnen, moet in zijn parti
cularisme niet met valse leuzen komen, maar
openlijk bekennen, dat hij haar wil weren,
omdat hij de invloed van het katholicisme wil
terugdringen.
Een Nederlandse, katholieke universiteit zal
nationaal zijn in alles, wat het karakter van
„natie" toelaat. Dat spreektvoor ons, die de
oudste brieven bezitten in de Nederlandse ge
meenschap, van zelf. Maar er zijn in de we
reld nu eenmaal gelukkig dingen, die niet
uitsluitend tot een enge mensengroep, als een
natie uiteraard is, beperkt zijn.
Wie door quasi-nationale wanbegrippen het
licht dooft voor de algemene menselijke heils
waarden, hij snijdt zich af van de vrucht
baarste levensader, „den Eengeborene uit
den Vader, vol van genade en waarheid" (Jo.
1 14).
Geen universiteit kan meer dan de katho
lieke met oprechtheid en fierheid in haar ge
vel beitelen: „Veritati", Voor de Waarheid.
De waarheid in denken en doen. En de vólle
waarheid. Een volgroeid katholicisme eist
daarom een universiteit die de synthese kan
belichamen van profane cultuur en boven
natuurlijk geestelijk leven."
In een bonte reeks trekken de stadia der
voorbereiding, de leidende figuren, de kroonge-
beurtenissen voorbij, met deze samenvatting
van de beteekenis der Universiteit voor het ka
tholiek leven:
„Een balans op te maken van de vijftien
jarige arbeid is een hachelijk, zo niet onbegon
nen werk. Met wat quantitatieve gegevens
komt men er immers niet; overwegend in
dezen is juist het onweegbare. Voorop
staat het werk van iedere dag aan de stu
denten gewijd, vakbekwaming, wetenschap
pelijke scholing, algemene geestescultuur, die
in een nieuwe generatie tot daad gaan wor
den. Een belangrijke reeks proefschriften
(90) is er een waardeerbare index van. Daar
naast komen de algemene universitaire voor
drachten in het universiteits-jaarboek opge
nomen en de publicaties vermeld in zijn
litteratuurlijst, die behalve van allerlei
„kleingoed" ook van een niet onaanzienlijk
wetenschappelijk oeuvre getuigt. De mede
werking aan wetenschappelijke en sociale
arbeid op congressen en vergaderingen, in
tal van bonden en genootschappen, in bin
nen- en buitenland, bewijst hoe zegenrijk
ons eigen cultuurcentrum reeds in zijn korte
bestaansperiode heeft gewerkt en toont hoe
de universiteitsprofessoren, voor wie vak
prestaties toch een primaire eis blijven, alles
behalve in een ivoren toren van „Fachpinse-
lei" blijven opgesloten. Hen treft wel aller
minst het bekende verwijt, dat de heden
daagse universiteit buiten volk en leven
zou staan, want er zullen weinig bewegin
gen, althans op katholiek gebied, in ons
land zijn, waaraan Nijmegen geen deel
heeft. Ook door bijzondere, voor iedereen
toegankelijke, feestzittingen pleegt de Alma
Mater met grote herdenkingsdagen en ge
beurtenissen mee te leven. Zo vallen te ver
melden de Thomasviering, de Canisius- en
Grotiuszittingen, de Schaepman- en de bei
de Vondelherdenkingen, de academische voor
drachten over de „Romeinse •uaestie", de
Augustinusdag, het 19de eeuwfeest van
Christus' zoendood en de viering van het
prinselijk huwelijk.
Noemen we nog de telken jare statige
reeks van Aula-voordrachten door eigen pro
fessoren en bekende mannen uit eigen land
en den vreemde, die vakvraagstukken en vra
gen van de dag behandelden dan hebben
we hopelijk enige indruk gegeven van de
gespannen vitaliteit van ons katholiek cul
tuurcentrum."
Na met statistisch materiaal het vijftien
jarig tijdvak van wording en ontwikkeling te
hebben gedocumenteerd, besluit de schrijver
deze eerste proeve van geschiedschrijving der
Katholieke Universiteit met het volgende ge
wetens-appèl op het katholieke volk van Ne-
dierland, dat op Universiteits-Zondag weder
om om den onmisbaren jaarlijkschen cijnspen
ning wordt gevraagd:
„Nu het aantal Katholieken reeds lang de
drie millioen heeft overschreden, wordt nau
welijks 5 cent per. hoofd bereikt. Dat maakt
de zorgen voor de volgende Faculteit, die
nu over 10 jaar reeds moet zijn opgericht,
wel uitermate' zwaar. We zijn alleen ver
antwoord, als we doen wat mogelijk is,
want dan is, afgezien van het resultaat, het
hoogste bereikt. De dankbaarheid gebiedt te
zeggen, dat er door velen met buitengewone
ijver werd en wordt gewerkt. Het Episco
paat heeft geen gelegenheid laten voorbij
gaan om er zijn vreugde en erkentelijkheid
over uit te spreken. Maar de eerlijkheid ge
biedt om ook rbnduit iets anders te zeggen.
„Zo de bazuin een onzekere klank geeft,"
zegt St. Paul, „wie maakt zich dan ten strij
de gereed." (1 Cor. 14, 8). Er zijn mis
standen, hier en daar is de actie geheel ver
slapt.
Een Grieks redenaar heeft eens zijn hoor
ders moed ingesproken met te zeggen, dat
er zoveel hoop was, omdat de toestand zo
hopeloos was. We zouden een soortgelijke
paradox willen gebruiken en zeggen, dat het
een gunstig teken is, dat de teruggang óók
aan slapheid van vele comité's te wijten is
geweest. Waar beterschap mogelijk is, is
hoop. En de stijging van dit laatste jaar be
wijst, dat we met de teruggang niet voor
een noodlotsverschijnsel stonden, dat door
geen mensenhanden te breken zou zijn.
Als ieder doet wat hij kan, dan zijn we er,
Vooruit dus en opwaarts voor de instand
houding en de uitbouw van onze eigen uni
versiteit. Waar van alle kanten een ontkers
tende cultuur ons zo ontzettend bedreigt,
daar staan meer dan ooit enorme belangen
voor Kerk en Vaderland op het spel met
onze volledige katholieke culturele uitgroei.
Moge dit derde lustrum een forse opmars
inluiden. In Dei nomine feliciter!"
Prof. Dr. F. J. de Waele handelt voorts over
de jongste aanwinst van de Universiteit: het
Museum, en omschrijft zijn karakter als: „een
didaktisch museum, dat een blijvende illu
stratie wil zijn voor studiegebieden, waarin
het geschreven of gedoceerde woord door het
beschouwen en het bestudeeren van het tast
bare voorwerp, in origineel of in nabootsing,
verklaard en toegelicht wordt."
Het betreurde heengaan van Mr. C. Prinzen
als secretaris van het College van Curatoren en
Directeur van het Centraal Bureau voor de
Universiteitsactie wordt herdacht met de af
scheidsrede van den rector-magnificus Prof.
Dr. Bellon en een bijdrage van den president
curator Dr. W. A. Boekelman.
De gewone talrijke en lijvige kronieken en
rubrieken, verlucht met interessant foto-mate-
riaal, geven het Jaarboek zijn eigen stempel
van vraagbaak en wegwijzer.
Zaterdagavond tegen acht uur is op de
Oude Delft te Delft een groote autobus
van een onderneming te Wateringen, die
geheel bezet was met passagiers, in brand
geraakt.
De inzittenden, afkomstig uit Rijswijk
en op weg naar Delft en Rotterdam, om
de feestverlichting te aanschouwen, kon
den zich nog juist bijtijds in veiligheid
stellen.
Enkele personen moesten door omstanders
uit den bus worden geholpen.
De autobus is geheel uitgebrand.
Eenige kleedingstukken én een handtaschje
gingen in de vlammen verloren.
De brandweer was spoedig ter plaatse en heeft
het vuur met een paar stralen op de motorspuit
gebluscht.
De Zeevaartdag te Scheveningen is gister
ochtend begonnen met de opening van twee ex
posities. De eerste is ingericht in den foyer van
het Kurhaus te Scheveningen en omvat circa
50 zeer fraaie en kostbare modellen van oude
en moderne schepen en geeft een overzicht van
de ontwikkeling der marine- en koopvaardij
vloot.
Te kwart voor elf opende de voorzitter van
het comité tot luisterrijke viering, generaal-
majoor b. d. J. C. Wagner, deze eerste tentoon
stelling in aanwezigheid van verschillende mi
litaire autoriteiten.
Onder hen zagen wij den vice-admiraal
Schreuder en luitenant-generaal P. J. van Mun-
nekrede, leden van het hoog militair gerechts
hof, vice-admiraal b. d. A. Quant, gep. vice-
admiraal Fock, inspecteur generaal van het
loodswezen, generaal-majoor J. Harberts, in
specteur van de artillerie, generaal-majoor b. d.
H. de Iongh, inspecteur van den Bijzonderen
Vrijwilligen Landstorm, schout-bij-nacht Hel-
frich, jhr. mr. van Asch van Wijck, lid van het
dagelijksch bestuur der Vereeniging voor Na
tionale Veiligheid, verschillende gemeenteraads
leden en leden van het comité tot luisterrijke
viering.
Voor deze opening sprak generaal-majoor J.
C. Wagner een korte rede uit.
Daarna maakten de aanwezigen een rond
gang over de tentoonstelling van scheepsmodel
len, waarbij uitleg werd gegeven door den adel
borst Snit.
De tweede tentoonstelling was gearrangeerd
op het groote parkeerterrein aan den Strand
weg en omvatte een batterij luchtafweergeschut
van 7,5 c.m. met vuurleidingstoestel en af
standsmeter; voorts verschillende luchtdoel
mitrailleurs.
De aanwezige autoriteiten begaven zich daar
op naar het monument van land- en zeemacht
aan den Strandweg, waar een inleidend woord
op de tentoonstelling van luchtafweergeschut
werd gesproken door generaal-majoor J. Har
berts.
De oud-hoofdinspecteur van politie Th. M.
Lucas, te 's Gravenhage, heeft aan den minis
ter van Justitie een adres gezonden om wets
wijziging te verkrijgen van art. 435 sub 1 wet
boek van strafrecht, dat niet strafbaar stelt
het dragen van enkel een lint van een Neder
landsch ordeteeken zonder daartoe gerechtigd
te zijn, hetgeen practisch neerkomt op het
zich straffeloos kunnen tooien met eenig lint
van een Nederlandsch ordeteeken, zonder ooit
eenige onderscheiding Ie hebben gekregen,
hetgeen sommige oplichters bij hun praktijken
toepassen.
Derhalve verzoekt hij den minister deze
hoogst ongewenschte en afkeurenswaardige han
deling in den vervolge te voorkomen door
wetswijziging. Mede komt hij in zijn adres op
tegen het dragen van een lint van een hoogere
orde dan waarmede men onderscheiden is, wat
door dezelfde wetswijziging kan worden voor
komen. In het adres wordt verwezen naar de
werken van mr. Noyon en prof. Simons, die
eenparig hebben vastgesteld, dat het onrecht
matig dragen van enkel het lint niet strafbaar
is.
Tenslotte vestigt hij de aandacht van den
minister op het onrechtmatig dragen van een
klein model van een ordeteeken, wat naar de
meening van adressant niet strafbaar zou zijn.
De aandacht van belanghebbenden wordt ge
vestigd op het feit, dat sinds kort het overschrij
den van de Fransch-Spaansche grens van de
zijde der overheden van het Franco-bewind zeer
wordt bemoeilijkt.
Met name het verlaten van Wit-Spanje is
niet mogelijk zonder een speciaal vrijgeleide, te
verstrekken vanwege het ministerie van open
bare orde te Valladolid. Het verkrijgen van dit
vrijgeleide neemt soms twee a drie weken in
beslag of vereischt persoonlijke stappen te Val
ladolid. Bij den ingang in Wit-Spanje wordt op
deze moeilijkheden niet de aandacht gevestigd,
zoodat reeds verschillende Nederlanders gedu
peerd werden.
Benoemd tot onbezoldigd deurwaarder bij de
arrondissementsrechtbank te Alkmaar en het
kantongerecht te Den Helder, ter standplaats
Den Helder, S. Prins, thans bezoldigd deurwaar
der bij de arrondissements-rechtbank te Alk
maar, ter standplaats Texel.
Benoemd tot president van de arrondisse
ments-rechtbank te Arnhem mr. J. Houwink,
thans vice-president van gemelde rechtbank.