Waar dezer dagen het hart der natie klopt I I! Jig,. Derde lustrum van de R.K. Universiteit I m l tiSkMÊ Autobus in brand HET HERBOREN PALEIS OP DEN DAM ci m si m m it m "W i m m Mm ZONDAG 4 SEPTEMBER 1938 li ti p£ Ir? VI* g* yJLen gebouw, waarvoor d'Athener strijken zou" Sinds 128 jaar weer in oude glorie Een geniale schepping De bouwmeester ZEEVAARTONDERWIJS Examen-eischen te zwaar geacht Vreemdelingen uit de balie Overgangstijd tot 1942 Ir28 p IMilig In het Oosten van Frankrijk worden groote manoeuvres gehouden. Een pantserauto door soldaten omsingeld Grepen uit het jaarboek der St. Radboudetich ting 1938 De inzittenden konden zich nog juist bijtijds redden TWEE TENTOONSTELLINGEN TE SCHEVENINGEN Fraaie collectie scheepsmodellen bijeengebracht DE MENSCH PRONKT GRAAG Onrechtmatig dragen van onder scheidingsteekenen MEN KAN WIT-SPANJE WEL IN Maar niet zoo gemakkelijk er uit UIT DE STAATSCOURANT Deurwaarder Justitie Notariaat Benoemd tot notaris binnen het arrondisse ment Zutfen, ter standplaats de gemeente Zut- fen, B. H. Vaags, candidaat-notaris, inspecteur der registratie en domeinen te Enschede, toé, 'T'j j' ft#»! Zoo is dan het Paleis op den Dam van zijn schuttingen en stellingen bevrijd. Het rust weer veilig op zijn dertien duizend en zooveel onder- grondsche palen, maar laat gelukkig bovengronds geen ontsierend hout werk meer zien. Amsterdam was verrast, toen ver leden week voor het eerst het Paleis in zijn volle glorie zichtbaar werd, voor het eerst sinds 128 jaar. De deuren, op last van Lodewijk Bona parte in den voorgevel geplaatst, zijn thans verdwenen. Een open galerij is zichtbaar geworden, die een plech tige voorbereiding vormt tot de schoonheid van het interieur. Het Paleis bezit thans een ingang; het oude mopje van een „edifice sans entree" kan nu eindelijk worden ver geten. Wat men sinds dezen „dag der be vrijding" ziet, beantwoordt voor een groot deel opnieuw aan hetgeen de 17de eeuwsche architect ontwierp; en toch is weinig meer dan het weg- sloopen van een aantal deuren vol doende geweest om dit beeld weer op te roepen. De verdieping gelijk- straats heeft aan indrukwekkendheid gewonnen. De zware slagschaduwen van de pijlers versterken het lijnen spel van het vooruitspringende mid dengedeelte van dit gebouw en vor men in letterlijken zin de basis voor de fijne ornamenten, die de gevels der bovenverdiepingen versieren. De zeven bronzen vensters en deuren, die de galerij aan de binnenzijde af sluiten, laten den toeschouwer iets van het inwendige zien en bewon deren. Zoo kon men in de eerste dagen van de af- geloopen week het schouwspel beleven, dat een dichte menigte in doodsche stilte stond te kij ken naar een gebouw, waar langs datzelfde Amsterdamsche volk vele jaren achteloos voor bij was geslenterd. Wie durft nog beweren, dat het Nederlandsche publiek niets om zijn kunst schatten geeft? Het gaat er alleen om, dat die kunstschatten in hun volle schoonheid zicht baar zijn! In zulk een goede stemming zijn Dam en stad; vergeten is de ergernis, die de langdurige levenloosheid van dit palels zoo lang bij velen wekte. Vergeten zijn ook de vele woorden, ge sproken in den tijd, toen met deze restauratie een begin is gemaakt: de „stalen-ramen- quaestie". Het paleis op den Dam is een gebouw van sobere versiering. Het pronkt niet met overvloedig ornament, maar ontleent uit wendig aan het rhythmische spel van zijn plastische massa's het grootste deel van zijn bekoring. Misschien is bekoring zelfs wel een al te peuterig woord voor de ruige kracht van dit bouwwerk met zijn scherpe hoeken en eerlijke rechtlijnigheid. Voor zoo ver hier echter ornament is aangebracht, munt het behalve door eenvoud, juist door verfijning uit. De ranke pilasters, door de profielen der kroonlijsten horizontaal ver bonden, de guirlandes boven de vensters, alles is in den steen uitgehouwen, als ware het snijwerk aan een klein broos meubel. Groot was de tegenstelling tusschen dit ver fijnde ornament en de grove lijnen van de ven sters, die (alweer sinds de dagen van Bona parte!) het paleis ontsierden. Toen -de restau ratie eenige jaren geleden energiek ter hand werd genomen, besloot men deze vensters te veranderen om redenen van aesthetiek en van.... tocht. De Restauratiecommissie zocht naar een middel om aan de aesthetiek te voldoen en den tocht te weren; zoo kwam men tot de oplossing van houten kruiskozijnen, gevuld met gias-in- lood in stalen frames. Het resultaat is thans, dat de vensters niet langer „gaten in den gevel" vormen. Er is een heid en gebondenheid ontstaan; er is geen scherpe tegenstelling meer met de kleine schaal van het ornament. Dit zijn groote voordeelen boven den vroegeren toestand, afgezien van het feit, dat de Pool-atmosfeer, die vroeger zelfs op warme dagen in de vertrekken heersch- te, thans milder is geworden! De vorm en pro portie van de ramen zijn weer dezelfde gewor den als in de dagen van Jacob van Campen. Er zijn echter ook velen, die bezwaren heb ben tegen de nieuwe vensters; het behoeft nau welijks herhaald te worden. Sommigen verkla ren zich tegen het gebruik van staal in een 17de-eeuwsch gebouw. Anderen zijn van mee ning, dat voor het suggereeren van de intieme stemming der glas-in-lood-ruitjes niet het goede materiaal is gebriukt. Hier schuilt veel waars in: het moderne spiegelglas, in looden randjes gezet, wekt een geheel anderen indruk dan het ongelijke, korrelige materiaal met zijn blaasjes en groeven, dat in de 17de eeuw werd gebruikt. Tenslotte is er een derde groep onder hen, die niet ten volle tevreden kan zijn met de ver anderingen en verbeteringen. Het zijn degenen, voor wie het beeld van de 17de eeuw is terug gekeerd. Zij zeggen, dat de ruitjes thans te klein, te petieterig zijn geworden ten opzichte van de groote lijnen van het gebouw; dat men thans in het andere uiterste is vervallen. Voor deze klagers zou de ideale oplossing zijn: een verdeeling van de vensters in kleinere ruiten, gezet in houten roeden op dezelfde wijze als in vele grachtengevels nog te vinden is. Inderdaad heeft het Paleis op den Dam eens zulke ven sters bezeten, en wel reeds sinds 1702 onge veer 35 jaar na het aanbrengen van glas-in- lood. De oorspronkelijke 17de-eeuwsche ramen hebben er dus niet lang gezeten. Zoo zijn de meeningen verdeeld. Wij her halen echter onze opmerking van zooeven: in deze dagen van vreugde is de strijdbijl begraven. Het staat vast en dit is toch het belangrijkste dat het Paleis weer tot het leven is teruggekeerd, dat het in zijn volle glorie weer is te bewonderen. Niet al leen uiterlijk is het verbeterd, maar ook van binnen. Wie een onbescheiden blik werpt door de geopende vensters-des-aan stoots, ziet de witte muren glanzen naar modern en.... naar 17de-eeuwsche ideaal. Alle 19de euwsche behangetjes schijnen verdwenen te zijn, de sobere pracht der woonvertrekken geheel hersteld. Wat er gebeurd is achter de grijze muren van dit gebouw, moet nog een geheim blijven; over enkele weken pas zal alle nieuwsgierigheid ge heel bevredigd kunnen worden. Wanneer iemand echter reeds een en ander had gezien, dan zou hij heel wat te vertellen hebben: van 17de eeuwsche schouwen, waarin opnieuw de open vuren kunnen branden na het verwijde ren van ingebouwde schoorsteenmantels; van het prachtige beeldhouwwerk, dat thans van dikke verflagen is ontdaan, van kleine vondsten hier en daar: venstertjes en ander détail, dat langen tijd achter metselwerk verborgen heeft gezeten. Wij moeten echter nog wat geduld hebben en kunnen ons intusschen slechts in gedachten bewegen door de ruimten, die Jacob van Campen schiep. Laat ons daarom de galerij aan de Damzijde binnengaan en door de drie bronzen vensters in het midden kijken in de Vierschaar, de plaats waar oorspronkelijk de hooge recht spraak zetelde en vonnis werd gewezen. Naar oud Germaansch gebruik had de rechtspraak in de open lucht plaats; vandaar de vorm van een open hal dien Van Campen aan dit ver trek gaf. Het beeldhouwwerk van Quellinus versiert den wand, die naar het plein gekeerd is: drie groote reliefs, in het midden Salomo's oordeel, links en rechts twee voorstellingen van concessielooze rechtspraak uit de Oudheid. Zoo vormt deze Vierschaar met haar pilas ters en nissen als het ware een afsluiting van den Dam. De blik verliest zich in het blanke marmer, de gladde vormen van Quellinus' beeldhouwwerk en de weelde van het bloese- mende ornament. Achter dit vertrek loopt een dubbele trap, te bereiken door de beide vestibules, die de Vier schaar aan de Damzijde flankeeren. Hier blijkt reeds een typische trek van den architect Van Campen: hoe hij verschillende motieven samen koppelt tot een volkomen nieuw geheel. De dub bele stoep, Oud-Hollandsch motief bij uit nemendheid, heeft de kunstenaar verborgen achter den gebeeldhouwden wand van de Vier schaar. Zoo moet men dit gebouw door en door kennen om het geheel te kunnen begrijpen en de eigenaardige schoonheid te ondergaan. Wanneer eindelijk de dubbele trap beste- gen is, dan is er geen sprake meer van redeneeren. De Burgerzaal, de mooiste zaal van Nederland, doet zich in haar volle grootschheid voor ons open. Het zijn hier alweer de blankheid en gladheid van het marmer, die het eerste treffen. Het witte licht speelt langs de vormen van goden en godinnen. Een vloer van wit en zwart laat nog de sporen zien van de halfronden der aarde, die hier in koper en mozaïek waren ingelegd. Het beschilderde gewelf brengt de hemellichamen in beeld. Langs de wanden staan de Vier Elementen als getuigenis van de materie. Zoo geeft de 17de eeuw hier het beeld van haar wereld, gesymboliseerd in antieke goden en helden. Van Campen en Quelli nus hebben tezamen deze gereserveerde schoonheid tot stand gebracht. De archi tect en de beeldhouwer vullen elkander aan: de ruimte en de plastiek vormen een onverbrekelijk geheel. Maar een beschrijving van die ruimte is niet overbodig. De Burgerzaal (voor wie van cijfers houdt: 18 meter breed, 30 meter hoog en 36 meter lang) bezit aan weerskanten zes ven sters, die uitkijken op twee precies gelijke bin nenplaatsen. Langs de binnenplaatsen loopen verder galerijen, die met groote poorten in de Burgerzaal uitmonden. Zoo vormen zaal en ga lerijen een complex, van zoo grootsche allure, van zoo bijzonderen opzet vooral, dat er nauwe lijks een tweede voorbeeld van te vinden is. Hier ligt het sterkste accent van het gebouw. Alle vertrekken zijn van dit centrum uit toe gankelijk. Op deze wijze ook is de uitspraak te begrijpen, dat Van Campen's schepping „van binnen naar buiten is gebouwd": de gevels van het gebouw doen zooveel grootschheid niet ver moeden; zij vormen slechts de schil, die het inwendige van de buitenwereld afsluit. Nog enkele „technische" bijzonderheden, die toch niet louter technisch zijn, maar Juist den geest van dit bouwwerk tastbaar maken. De vensters, die men aan de gevels ziet, vormen de grondmaat, die overal is toegepast. Elke deuropening, elk wandpa- neel beantwoordt er aan. Zelfs de marme ren vloeren zijn in vakken verdeeld, die de breedte van een venster hebben. Zoo ge tuigt dit gebouw van een ijzeren conse quentie, van een geest, die geen concessies kende of toeliet. Geen modern kantoorge bouw kan zoo „rationalistisch" volgens een ruitjessysteem zijn opgezet. Geen gebouw uit ouden tijd vormt zulkt een voorberei ding van 20ste eeuwsche begrippen der bouwkunst. Of het (voorloopige) resultaat van onze dagen zulk een grootsche voorbe reiding heeft geloond? Elk vertrek te beschrijven, zou onmogelijk zijn. Wat er te zien is in de zalen, daartoe zou een kort overzicht, gelijk wij hier geven, niet ruim genoeg zijn. Wij wilden slechts in groote trekken het „portret" van dit bouwwerk schet sen. Men zegt, dat een kunstenaar zijn ziel in het werk legt. Indien dit waar is, dan toch wel zeker bij deze schepping. Het portret van het gebouw, laat stroefheid zien, scherpe verstande lijkheid naast groot gevoel. Het portret van den kunstenaar toont ons hetzelfde: de lijnen en rimpels, de verloren blik, de saamgeknepen mond, fcarakteriseeren Van Campen niet als een man van al te luchtige levensbeschouwing! Constantijn Huyghens schrijft in een van zijn brieven,'dat de Heer van Campen een moeilijk man is. Zonder deze mededeeling zou het werk van dezen kunstenaar reeds voldoende zijn om dit te weten. Maar niet slechts van den schepper, ook van den tijd is dit gebouw een beeld. De weidsche pracht vindt haar weerklank in Vondels verzen. Niemand kon het gebouw zoo bezingen als juist de Prins der Dichters. In 1655 dichtte hij zijn „Inwijdinge van het Stadhuis", als een mani festatie van Amsterdams vreugde bij het tot stand komen van een regeeringspaleis, dat zich in Renaissancistische aanmatiging niet de min dere voelde van de bouwwerken der Oudheid. En weer klinkt de toon door van den geest der 17de eeuw, die de gansche aarde voor zich zag als de globe in de studeerkamer. Gelijk de beel dende kunst het wereldbeeld in marmer omzet, zoo roept Vondel datzelfde beeld met klank en gedachte op. maar Amsterdam, Zoo zwaar van goud gekroond en uit Gods schoot bedauwd met zegen, Voert den oorlogsvlag tot in den ondergaanden dag Van 't blozend Oosten, en beklimt, Van daar de steile Noordbeer grimt, De Zuidas met haar stoute kiel. Zij mint de vrijheid als haar ziel. En van dien dierbevochten schat, Zoo kroont ze 't üCterktveld van de stad, Den Visschersdam, met een gebouw, Waarvoor d'Athener strijken zou En stom staan met zijn open mond. Hoe wel hij zich den bouw verstond, Hij zou gerief en majesteit En tijdverdurende eeuwigheid Verknocht zien in een Hoofdgesticht: De Glorie van mijn bouwgedicht. Hoe dit paleis tot de Amsterdammers sprak, hoe het zich verhief in zijn witte pracht, met het verguldsel van de keizerkronen op de daken, is uit dit gedicht te voelen. Hoe het tot stand kwam, hoeveel water door den Amstel moest stroomen, eer zulk een onderneming tot stand kwam, is een lang verhaal, dat wij een volgen den keer zullen geven. Dr. ARNOLDUS NOACH De Vereeniging ter bevordering van het Zeevaartonderwijs heeft te Utrecht haar al- gemeene vergadering gehouden, waarbij ook de inspecteur van het Nijverheidsonderwijs, de heer W. Polderman, aanwezig was. De heer P. Vijn te Vlissingen werd tot voorzitter herkozen. De afgevaardigde voor de vereeniging „Onderwijsfonds voor de Scheep vaart", de heer C. de Hart, bracht ver slag uit over zijn werkzaamheden en naar aan leiding daarvan werd het werkprogram en re glement van het schoolschip „Prinses Juliana" besproken. In verband met de wijzigingen van het re glement op de eindexamens voor de zeevaart en machinistenscholen ontspon zich een le vendige discussie hierover. Algemeen was men van meening dat het programma overladen was en het bestuur werd opgedragen maat regelen te treffen om te trachten hierin ver andering te brengen. Gedurende de vergadering werd aan H.M. de Koningin een telegrafische gelukwensch ge stuurd ter gelegenheid van Haar regeerings- jubileum. Bij Koninklijk Besluit is bepaald, dat vreemdelingen, die vóór 1 September 1938 als advocaat waren ingeschreven of als procureur waren toegelaten, tot 1 Januari 1942 de bevoegdheid, als zoodanig te fungee- ren, behouden. Zoodra deze bevoegdheid eindigt, worden zij op requisitoir van het O.M. van het tableau geschrapt. Dit is de inhoud van een nieuw artikel, dat, naar de Telegraaf bericht, is ingevoegd in re glement III betreffende de orde en discipline voor advocaten en procureurs. Tevens is het sedert Donderdag 1 September j.l. onmogelijk geworden rechtsgeleerden toe te laten als lid van eenige Nederlandsche balie, ook al zouden zij gelijk art. 2 van het be trokken reglement luidt aan een rijks- of daarmede gelijkgestelde Nederlandsche univer siteit hebben verkregen, hetzij den graad van doctor in de rechtswetenschap, hetzij den graad van doctor in de rechtsgeleerdheid of de hoe danigheid van meester in de rechten. Het Koninklijk besluit lascht namelijk de woorden in: ,,en geen vreemdeling is", waardoor de bevoegdheid tot uitoefening van de rechts praktijk zoowel aan het bezit van een Neder- landsch radicaal alsook aan het bezit van het Nederlandsch staatsburgerschap is vastgekop peld. Door dit Koninklijk Besluit, in Staatsblad No. 251 gepubliceerd, zal wórden verwezenlijkt het veel geuite streven tot vorming van een nationale balie hier te lande. De Nederlandsche Advocatenvereeniging heeft zich in de laatste jaren voor deze materie bijzonder geïnteresseerd en zich in requestvorm tot den minister van Justitie gewend, ten einde aan de balie ten on zent een nationaal karakter te geven. Deze pogingen zijn dus door ingrijpen van minister Goseling met gunstigen uitslag bekroond. mm?. Vóór Universiteits-Zondag, 4 September, en aan den vooravond van het derde Lustrum der Katholieke Universiteit, verscheen voor de vijf tiende maal het Jaarboek der St. Radbaudstich- ting. In verband met den aanstaanden herden- gingsdatum is door den Redacteur van het Jaarboek, Mgr. Prof. J. H. E. J. Hoogveld, een lijvig en rijk-gedocumenteerd artikel gewijd aan voorgeschiedenis en geschiedenis van Uni versiteit en Universiteitsactie. De Katholieke Universiteit heeft haar plaats ingenomen als het kroonstuk der katholieke emancipatie, en Prof. Hoogveld omschrijft in zijn herdenkingsartikel haar eigen taak in dezen tijd: „Hoe men het wende of kere, ieder mens van vlees en bloed leeft en handelt, gedragen door een levensovertuiging, de een meer, de ander minder bewust. Daarom is de geest, van hen, die de universitaire opvoeding geven, van zo'n overheersende betekenis. Men moet dit niet trachten te verbergen achter een soort fluwelen vrijzinnigheid. Dat is een valse hou ding, die al dadelijk verraden wordt door hen, die personen van universitaire leerstoelen verwijderd willen houden om andere rede nen dan wetenschappelijke onbekwaamheid. „De zelfgenoegzame vrijzinnigheid duurt een maal niet langer dan onze slaafse onderda nigheid", zoals Brom schreef. De katholieke universiteit strijdt in dezen met open vizier. In geen ~-kele profane we tenschap wil zij voor een andere onderdoen, dat is haar eerlijk streven. Wie haar geen eigen plaats wil gunnen, moet in zijn parti cularisme niet met valse leuzen komen, maar openlijk bekennen, dat hij haar wil weren, omdat hij de invloed van het katholicisme wil terugdringen. Een Nederlandse, katholieke universiteit zal nationaal zijn in alles, wat het karakter van „natie" toelaat. Dat spreektvoor ons, die de oudste brieven bezitten in de Nederlandse ge meenschap, van zelf. Maar er zijn in de we reld nu eenmaal gelukkig dingen, die niet uitsluitend tot een enge mensengroep, als een natie uiteraard is, beperkt zijn. Wie door quasi-nationale wanbegrippen het licht dooft voor de algemene menselijke heils waarden, hij snijdt zich af van de vrucht baarste levensader, „den Eengeborene uit den Vader, vol van genade en waarheid" (Jo. 1 14). Geen universiteit kan meer dan de katho lieke met oprechtheid en fierheid in haar ge vel beitelen: „Veritati", Voor de Waarheid. De waarheid in denken en doen. En de vólle waarheid. Een volgroeid katholicisme eist daarom een universiteit die de synthese kan belichamen van profane cultuur en boven natuurlijk geestelijk leven." In een bonte reeks trekken de stadia der voorbereiding, de leidende figuren, de kroonge- beurtenissen voorbij, met deze samenvatting van de beteekenis der Universiteit voor het ka tholiek leven: „Een balans op te maken van de vijftien jarige arbeid is een hachelijk, zo niet onbegon nen werk. Met wat quantitatieve gegevens komt men er immers niet; overwegend in dezen is juist het onweegbare. Voorop staat het werk van iedere dag aan de stu denten gewijd, vakbekwaming, wetenschap pelijke scholing, algemene geestescultuur, die in een nieuwe generatie tot daad gaan wor den. Een belangrijke reeks proefschriften (90) is er een waardeerbare index van. Daar naast komen de algemene universitaire voor drachten in het universiteits-jaarboek opge nomen en de publicaties vermeld in zijn litteratuurlijst, die behalve van allerlei „kleingoed" ook van een niet onaanzienlijk wetenschappelijk oeuvre getuigt. De mede werking aan wetenschappelijke en sociale arbeid op congressen en vergaderingen, in tal van bonden en genootschappen, in bin nen- en buitenland, bewijst hoe zegenrijk ons eigen cultuurcentrum reeds in zijn korte bestaansperiode heeft gewerkt en toont hoe de universiteitsprofessoren, voor wie vak prestaties toch een primaire eis blijven, alles behalve in een ivoren toren van „Fachpinse- lei" blijven opgesloten. Hen treft wel aller minst het bekende verwijt, dat de heden daagse universiteit buiten volk en leven zou staan, want er zullen weinig bewegin gen, althans op katholiek gebied, in ons land zijn, waaraan Nijmegen geen deel heeft. Ook door bijzondere, voor iedereen toegankelijke, feestzittingen pleegt de Alma Mater met grote herdenkingsdagen en ge beurtenissen mee te leven. Zo vallen te ver melden de Thomasviering, de Canisius- en Grotiuszittingen, de Schaepman- en de bei de Vondelherdenkingen, de academische voor drachten over de „Romeinse •uaestie", de Augustinusdag, het 19de eeuwfeest van Christus' zoendood en de viering van het prinselijk huwelijk. Noemen we nog de telken jare statige reeks van Aula-voordrachten door eigen pro fessoren en bekende mannen uit eigen land en den vreemde, die vakvraagstukken en vra gen van de dag behandelden dan hebben we hopelijk enige indruk gegeven van de gespannen vitaliteit van ons katholiek cul tuurcentrum." Na met statistisch materiaal het vijftien jarig tijdvak van wording en ontwikkeling te hebben gedocumenteerd, besluit de schrijver deze eerste proeve van geschiedschrijving der Katholieke Universiteit met het volgende ge wetens-appèl op het katholieke volk van Ne- dierland, dat op Universiteits-Zondag weder om om den onmisbaren jaarlijkschen cijnspen ning wordt gevraagd: „Nu het aantal Katholieken reeds lang de drie millioen heeft overschreden, wordt nau welijks 5 cent per. hoofd bereikt. Dat maakt de zorgen voor de volgende Faculteit, die nu over 10 jaar reeds moet zijn opgericht, wel uitermate' zwaar. We zijn alleen ver antwoord, als we doen wat mogelijk is, want dan is, afgezien van het resultaat, het hoogste bereikt. De dankbaarheid gebiedt te zeggen, dat er door velen met buitengewone ijver werd en wordt gewerkt. Het Episco paat heeft geen gelegenheid laten voorbij gaan om er zijn vreugde en erkentelijkheid over uit te spreken. Maar de eerlijkheid ge biedt om ook rbnduit iets anders te zeggen. „Zo de bazuin een onzekere klank geeft," zegt St. Paul, „wie maakt zich dan ten strij de gereed." (1 Cor. 14, 8). Er zijn mis standen, hier en daar is de actie geheel ver slapt. Een Grieks redenaar heeft eens zijn hoor ders moed ingesproken met te zeggen, dat er zoveel hoop was, omdat de toestand zo hopeloos was. We zouden een soortgelijke paradox willen gebruiken en zeggen, dat het een gunstig teken is, dat de teruggang óók aan slapheid van vele comité's te wijten is geweest. Waar beterschap mogelijk is, is hoop. En de stijging van dit laatste jaar be wijst, dat we met de teruggang niet voor een noodlotsverschijnsel stonden, dat door geen mensenhanden te breken zou zijn. Als ieder doet wat hij kan, dan zijn we er, Vooruit dus en opwaarts voor de instand houding en de uitbouw van onze eigen uni versiteit. Waar van alle kanten een ontkers tende cultuur ons zo ontzettend bedreigt, daar staan meer dan ooit enorme belangen voor Kerk en Vaderland op het spel met onze volledige katholieke culturele uitgroei. Moge dit derde lustrum een forse opmars inluiden. In Dei nomine feliciter!" Prof. Dr. F. J. de Waele handelt voorts over de jongste aanwinst van de Universiteit: het Museum, en omschrijft zijn karakter als: „een didaktisch museum, dat een blijvende illu stratie wil zijn voor studiegebieden, waarin het geschreven of gedoceerde woord door het beschouwen en het bestudeeren van het tast bare voorwerp, in origineel of in nabootsing, verklaard en toegelicht wordt." Het betreurde heengaan van Mr. C. Prinzen als secretaris van het College van Curatoren en Directeur van het Centraal Bureau voor de Universiteitsactie wordt herdacht met de af scheidsrede van den rector-magnificus Prof. Dr. Bellon en een bijdrage van den president curator Dr. W. A. Boekelman. De gewone talrijke en lijvige kronieken en rubrieken, verlucht met interessant foto-mate- riaal, geven het Jaarboek zijn eigen stempel van vraagbaak en wegwijzer. Zaterdagavond tegen acht uur is op de Oude Delft te Delft een groote autobus van een onderneming te Wateringen, die geheel bezet was met passagiers, in brand geraakt. De inzittenden, afkomstig uit Rijswijk en op weg naar Delft en Rotterdam, om de feestverlichting te aanschouwen, kon den zich nog juist bijtijds in veiligheid stellen. Enkele personen moesten door omstanders uit den bus worden geholpen. De autobus is geheel uitgebrand. Eenige kleedingstukken én een handtaschje gingen in de vlammen verloren. De brandweer was spoedig ter plaatse en heeft het vuur met een paar stralen op de motorspuit gebluscht. De Zeevaartdag te Scheveningen is gister ochtend begonnen met de opening van twee ex posities. De eerste is ingericht in den foyer van het Kurhaus te Scheveningen en omvat circa 50 zeer fraaie en kostbare modellen van oude en moderne schepen en geeft een overzicht van de ontwikkeling der marine- en koopvaardij vloot. Te kwart voor elf opende de voorzitter van het comité tot luisterrijke viering, generaal- majoor b. d. J. C. Wagner, deze eerste tentoon stelling in aanwezigheid van verschillende mi litaire autoriteiten. Onder hen zagen wij den vice-admiraal Schreuder en luitenant-generaal P. J. van Mun- nekrede, leden van het hoog militair gerechts hof, vice-admiraal b. d. A. Quant, gep. vice- admiraal Fock, inspecteur generaal van het loodswezen, generaal-majoor J. Harberts, in specteur van de artillerie, generaal-majoor b. d. H. de Iongh, inspecteur van den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm, schout-bij-nacht Hel- frich, jhr. mr. van Asch van Wijck, lid van het dagelijksch bestuur der Vereeniging voor Na tionale Veiligheid, verschillende gemeenteraads leden en leden van het comité tot luisterrijke viering. Voor deze opening sprak generaal-majoor J. C. Wagner een korte rede uit. Daarna maakten de aanwezigen een rond gang over de tentoonstelling van scheepsmodel len, waarbij uitleg werd gegeven door den adel borst Snit. De tweede tentoonstelling was gearrangeerd op het groote parkeerterrein aan den Strand weg en omvatte een batterij luchtafweergeschut van 7,5 c.m. met vuurleidingstoestel en af standsmeter; voorts verschillende luchtdoel mitrailleurs. De aanwezige autoriteiten begaven zich daar op naar het monument van land- en zeemacht aan den Strandweg, waar een inleidend woord op de tentoonstelling van luchtafweergeschut werd gesproken door generaal-majoor J. Har berts. De oud-hoofdinspecteur van politie Th. M. Lucas, te 's Gravenhage, heeft aan den minis ter van Justitie een adres gezonden om wets wijziging te verkrijgen van art. 435 sub 1 wet boek van strafrecht, dat niet strafbaar stelt het dragen van enkel een lint van een Neder landsch ordeteeken zonder daartoe gerechtigd te zijn, hetgeen practisch neerkomt op het zich straffeloos kunnen tooien met eenig lint van een Nederlandsch ordeteeken, zonder ooit eenige onderscheiding Ie hebben gekregen, hetgeen sommige oplichters bij hun praktijken toepassen. Derhalve verzoekt hij den minister deze hoogst ongewenschte en afkeurenswaardige han deling in den vervolge te voorkomen door wetswijziging. Mede komt hij in zijn adres op tegen het dragen van een lint van een hoogere orde dan waarmede men onderscheiden is, wat door dezelfde wetswijziging kan worden voor komen. In het adres wordt verwezen naar de werken van mr. Noyon en prof. Simons, die eenparig hebben vastgesteld, dat het onrecht matig dragen van enkel het lint niet strafbaar is. Tenslotte vestigt hij de aandacht van den minister op het onrechtmatig dragen van een klein model van een ordeteeken, wat naar de meening van adressant niet strafbaar zou zijn. De aandacht van belanghebbenden wordt ge vestigd op het feit, dat sinds kort het overschrij den van de Fransch-Spaansche grens van de zijde der overheden van het Franco-bewind zeer wordt bemoeilijkt. Met name het verlaten van Wit-Spanje is niet mogelijk zonder een speciaal vrijgeleide, te verstrekken vanwege het ministerie van open bare orde te Valladolid. Het verkrijgen van dit vrijgeleide neemt soms twee a drie weken in beslag of vereischt persoonlijke stappen te Val ladolid. Bij den ingang in Wit-Spanje wordt op deze moeilijkheden niet de aandacht gevestigd, zoodat reeds verschillende Nederlanders gedu peerd werden. Benoemd tot onbezoldigd deurwaarder bij de arrondissementsrechtbank te Alkmaar en het kantongerecht te Den Helder, ter standplaats Den Helder, S. Prins, thans bezoldigd deurwaar der bij de arrondissements-rechtbank te Alk maar, ter standplaats Texel. Benoemd tot president van de arrondisse ments-rechtbank te Arnhem mr. J. Houwink, thans vice-president van gemelde rechtbank.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 6