FEESTKLEEDING
Met den Eeker gaat 't beter
Ek
Cath. van Rennes
en Prinses Juliana
Handwerk uit Assisië
Een kereltje, vol van dankbaarheid
ZONDAG 11 SEPTEMBER 1938
Toen ze nog prinsesje was
Kssiii
Een en ander over
natuurboter
I
BRABANTSCHE BRIEVEN
z.
Heeren- en gummizolen
DUIZELIGHEID IN DE LUCHT
De groote muziek-paedagoge, Catharlna van
Rennes, die de eerste week van deze maand
tachtig jaar is geworden en in de geschiedenis
van het muziek-onderwijs in ons land een heel
bijzondere plaats heeft ingenomen door de il
lustratieve wijze, waarop ze haar leerlingetjes
onderrichtte, is indertijd door H. M. de Konin
gin aangesteld geweest om het jonge Prinsesje
Juliana te leeren zingen. Want natuurlijk was
het de wensch der koningin, dat Juliaantje, die
zoo dol was op onze vaderlandsche liedjes, haar
gevoel voor muziek zou ontwikkelen, en wie was
tnéér geschikt om dit op zich te nemen dan de
begaafde paedagoge?
Onder leiding van mejuffrouw van Rennes
Werd dan met vijftien andere kinderen een
zangklasje in elkaar gezet waarin echter het ze-
Venjarig prinsesje dit was de uitdrukkelijke
wensch van Hare Majesteit volstrekt als de
anderen moest behandeld worden.
Hoe het toeging bij de opening van dit klasje,
beschrijft Van Malsen alleraardigst in zijn boek
»Onze Prinses".
„De zeven- en achtjarige hummels komen een
Voor een binnen in het klaslokaaltje, waar me
juffrouw van Rennes ze, naar de verschillende
opgeteekende namen, identificeert. Daar komt
een blondje aan, met een rond gezichtje en
blauwe oogen, goedaardig en tegelijkertijd met
een humoristische uitdrukking.
De leermeesteres doet, of zij haar niet kent;
Zij moet haar rol immers spelen.
„Zoo kleintje, hoe heet jij?"
„Juliana, mevrouw".
„Juliana? En hoe nog meer?"
„Louise, Emma, Maria, Wilhelmina, mevrouw."
„Ja, maar dat bedoel ik niet; ik bedoel je
achternaam."
„O, van Oranje Nassau, mevrouw."
Geen enkele uitzondering mocht er voor de
Koningsdochter gemaakt worden en geen enke
le voorrang, onder welk opzicht ook, werd haar
Verleend; en juffrouw van Rennes heeft zich wel
van haar taak gekweten, die in zooverre verge
makkelijkt werd, dat het Prinsesje zelf niets
Vuriger wenschte, dan „net te zijn als alle an
deren".
Niet vóór de overige kinderen werd zij het lo
kaal binnengelaten en bij het uitgaan was het
hiet zij, die het eerst in haar manteltje werd
Beholpen. En wanneer dit eens gebeurde, maak
te dat haar zelfs boos en verdrietig: „Ik ben
toch een gewoon kind net als alle andere kinde
ten", zei Juliaantje zelf eens, toen iemand haar
Vóór wilde laten gaan.
De plaats in het zangklasje, welke Catharina
Van Rennes haar vorstelijk leerlingetje had
aangewezen was ook niet vooraan maar midden
tusschen de leerlingetjes, die naar hun grootte
gerangschikt waren.
Al werd hier dus alles in het werk gesteld, dat
de jeugdige Prinses geenszins zou opvallen door
haar koninklijke afkomst, zeker is ze wèl op
gevallen en heeft ze haar leerares veelmalen ge
amuseerd door haar spontaneïteit, haar levens-
lust en haar kinderlijke guitigheid.
Er werd eens voor den volgenden keer door juf
frouw van Rennes een les met een prestatie
aangekondigd, hetgeen beteekende, dat ieder
leerlingetje met iets voor den dag moest ko
men, een ingestudeerd vioolstuk, een liedje of
Iets dergelijks.
Druk wordt er over gepraat door meesteres en
leerlingetjes, die over en weer moeilijkheden be
spreken.
Ineens komt de stem van Juliaantje: „Mogen
We ook tooveren, mevrouw?"
En juffrouw van Rennes, haar ernst bewa
kend, zegt: „Zeker Juliaantje, mag jij toove-
fen". En prachtige goochelkunsten waren het,
Waar 't Prinsesse-leerlingetje twee weken later
mee voor den dag kwam!
en wat is dit?" vraagt juffrouw van
Rennes een ander maal op de les bij repetitie
Van de beteekenis van al die moeilijke teekens
en letters tusschen de notenbalken. Het is Ju-
liaantje's beurt en juffrouw van Rennes' vinger
Wijst naar het p.p. onderaan de noten. Juliaantje
öenkt even na; ze weet het niet. Dan zegt ze
°Peens, met een twinkel op haar gezichtje:
»Paraplu"
Wat zal het de nu tachtigjarige dikwijls moei
te gekost hebben om ernstig en in de plooi te
kijven, bij al die grappige invallen van haar
leerlingetje.
Een opmerkelijk verschijnsel is het, dat er
bij de avondkieeding japonnen zullen zijn,
die niet zoo héél veel afwijken van de
bal-robes, waarin men veertig jaar geleden
jonge vrouwen ten bal zag verschijnen- De
mode immers is een kringloop en bij de avond
mode van nu valt de tendenz zij het met
vernuftige varianten „omstreeks negentien
honderd" niet te loochenen. Langs vele omwe
gen zijn we teruggekeerd tot tule, tot kant,
borduurwerk, bloemen en linten en we mogen
ons weer hullen in gewaden, welke het typisch
vrouwelijke cachet onderstrepen. Ook den ko
menden winter zal deze stijl zich voor den
avond blijven handhaven en we zullen crinoli-
nen blijven zien,
Modehuizen, welke getracht hebben de korte
avondjapon met de zeer ongracieuze— rok-
lengte tot op den enkel, in te voeren, hebben
hiermede geen succes behaald.
Wat op de groote feesten in Parijsche diplo
matieke kringen den boventoon bleef voeren,
waren de wijde crinoline-japonnen, néast de
zeer lange, zeer nauwsluitende robes, waaraan
een speciaal type vrouw toch haar voorkeur
blijft geven, ook boven al dat luchtige, teere,
wolkende, dat de vrouwelijk vrouw met zoo
groot gemak draagt.
Méér dan veertig jaar geleden is er echter bij
de fabricatie van het materiaal, waaruit die
ijle robes vervaardigd worden, den raffinement
tentoongesteld, waartoe de vroegere techniek
niet bij machte was. We zien nu niet slechts
één kleurige tulle, maar ook bontgeborduurde
tuleweefsels, en zelfs met glinsterende metaal
draden doorweven. Bij den voornamen stijl der
avondkieeding geeft Parijs als hoofdtooi edel-
steenen aan in de verschillende, diepe kleuren.
Wie wel eens onder sterk microscopische
vergrooting een druppel melk bekeken
heeft, stond zonder twijfel verbaasd over
het onverwachts aanschouwde beeld. Duizenden
kleine bolletjes, die een voortdurenden ge-
heimzinnigen dans uitvoerden! Elk dier bolletjes
nu was een uiterst fijn vetdruppeltje, en de rus-
telooze beweging daarvan werd veroorzaakt door
de tallooze stooten, die het van de omringende
watermoleculen ontving. Een wereld vol wonde
ren, waarop groote geleerden hun vernuft met
succes hebben gericht.
Wy kunnen ons echter op deze pagina daar
mee niet verder ophouden en willen thans een
en ander vertellen over de boter, die uit de be
schreven vetdruppeltjes wordt bereid. Ieder weet
dat deze door kamen van de andere bestand-
deelen der melk gescheiden wordt en dan bo
venop komt te drijven. In de gewone melk is
dc boter of het vet eigenlijk „het witte". Want
elk der fijne druppeltjes werkt als een spiegel,
die het licht weerkaatst en zoo krijgt de vloei
stof haar mooie blanke kleur. U begrijpt echter
wel, dat er bepaalde redenen zijn, waarom het
vet daarin zoo fijn verdeeld voorkomt. Melk is
een natuurlijk voedsel, en wy zien daarin het
moeilyk verteerbare vet tot kleine druppeltjes
opgelost, omdat het aldus veel sneller en beter
kan worden verteerd. Als de natuur niet voor
die fijne verdeeling of „emulsie-vorming" zorg
de, zou deze in onzen darm moeten plaatsvin
den. Maar door de druppelvorming is het boter-
vet dus al min of meer vóór-verteerd.
Deze emulsie blijft min of meer bestaan na
het karnen, en dit maakt dat ook natuurboter
goed verteerbaar is en zich gemakkelijk laat
smeren. Verder weet iedere huisvrouw dat deze
zich van kunstboter onderscheidt door smaak
er. geur en eveneens, dat van natuurboter nog
weer soorten bestaan, die als melkboter en als
roomboter worden aangeduid.
Dit verschil ontstaat door de wijze van be
reiding. Melkboter wordt gemaakt op boerderijen
of kleine bedrijven uit de z.g.n. retourmelk. Zij
bevat iets meer eiwit en is daarom vooral ge
schikt voor bakken en braden. De grootere fa
brieken, die beter geoutilleerd zijn, leveren de
toomboter, die dank zij de betere techniek ge
woonlijk waardevoller genoemd mag worden.
Het kan de lezeres allicht int^resseeren, iets
meer over de bereiding daarvan te vernemen.
De melk wordt dan eerst in een centrifuge
ontroomd, waarna de room wordt gepasteuri
seerd. Hierna voegt men er melkzuurbacteriën
aan toe, die voor dit doel speciaal werden ge
kweekt. Nadat deze ongeveer 20 uur hun wer
king hebben uitgeoefend, is de room kamrijp;
bovendien hebben zich allerlei stoffen gevormd,
die aan de boter geur en smaak zullen verlee-
nen. Het karnen geschiedt in kneders van ca
3000 liter inhoud. Karnemelk en boter gaan
uiteen; de eerste wordt afgetapt en de laatste
gespoeld en gekneed.
Het kneden dient zoowel om water te verwy-
deren, als om het noodige zout aan de boter
toe te voegen. Zoo ontstaat ten slotte de na
tuurboter, die ongeveer 83 pet. vet bevat, naast
y. pet. eiwit, y. pet. stoffen als melksuiker,
melkzuur e.d., en 2 pet. zouten. Ook bevat zij
veel vitaminen vooral A, en ook het waarde -
Wij beelden hiernaast den Franciscus-kop af, in
Assisisch kruissteekwerk, in vervolg op hetgeen
wy eenige weken geleden daarover publiceer
den op deze pagina.
Zooals de lezeressen zich mogelyk nog her
inneren, is het typische van dit Assisische werk,
dat het Contour gewerkt wordt en het motief
zelf is uitgespaard, waardoor een zeer typisch
relief verkregen wordt.
Dit Franciscus-motief is bedoeld, zoo lezen
wij, voor een speldenkussen of als dekkleedje
op een glas water, dat men des nachts naast
het bed heeft staan.
De achtergrond alsmede de teekening in het
gelaat en de kleedplooien kan met elke ge-
wenschte donkere tint gewerkt worden, donker
blauw, donkerbruin of groen, terwyl we het
contour, om dit sprekend te houden zwart ma
ken. Garensoort: perlé katoen No. 8.
/y/r'
minimminminimum
ULVENHOUT,
8 Sept. 1938
Amico,
Ge zijt zekers wel 'n bietje nuuwsgierig naar
®eën ermen Eeker? Vaneigens! Nou ik ge
loof te meugen zeggen: 't gaat 'nen goeien kant
°P- Dagen hee-t-ie buiten kennis gelegen en
•achteraf is 't nóg 'n wonder", zee ons dok-
terke„dat 't jonk nie morsdood is geslagen
teugen 'dieën hekpaal, want den val is bar aan
gekomen," zoo zee-t-ie. Maar 't van nature zoo
taaie Eekerjonk, lyk 'n wild gewas opgegroeid
Onder vertrapping en in ermoei, zal deuzen ruk
aan de blom, aan 't „kopke" van den plant,
ook weer wel te boven komen. Daar is nou een-
teaal gewas, dat geschapen schijnt om te
f^oeien onder koeienpooten, peerdenHOeven en
jn ty en ontij. Lijk er ook gewas is, dat den kop
laat hangen na één nachtje vorst.
Verklaren kunnen we 't hie, mee gin weten-
Schap, mee gin geloof zelfs, 't hoort thuis onder
*te geheimen van den Schepper. Den eenen
hiensch stijgt nou éénmaal lijk 'n zeepsopbal-
leke op 't minste windeke tot in de wolken, zon-
?er dat ie er iets aan doen kan; den andere blijft
111 den slik liggen, lijk 'nen loojen bal.
En nou kunt ge jaloersch zijn op die „zeepbel".
En nou kunt ge compassie hebben mee dieën
•.loojen bal" God schiep lucht en God schiep
Jood. En dan weten we daaromtrent maar één
ö'hg zeker: 'tzal allebei noodig zyn veur de
v°lcindiging der weareld. Weareld, waarop veul
8eiuk maar „zeepbel" is. Opstygend in dui
zenderlei kleurenpracht, uit malkaar spattend
tot Niks.
gja tusschen die zeepbel en dieën loojen
bal liggen wearelden van vertwyfeling en strijd.
Van heiligmaking en verdommenis. Van hemel
tot hel! Dat verschil is groot. Zoo groot, dat
wy 't nie kunnen becyferen, al kunnen we dan
al rekenen mee millioenen, mee milliarden, mee
lichtjaren zelfs! Maar daar zyn nóg gróótere
„cyfers". En die liggen nou „toevallig" tusschen
die zeepbel en dieën looien bal....!
Den geleerde prakizeert er 'n soortelyke ge
wichtskwestie van! Den politieker prutst er so
ciale stellingen uit. Den anderen geleerde fa
briekt er 'n wysbegeerte op. En den modernen
politieker knutselt er 'n „nuuw" heidendom mee.
Maar al dieën huisviyt vrgaat, valt uit mal
kaar. Nuuw knutselwerk wordt gezaagd en ge-
lymd, valt uit malkaar en vergaat. En de schoone
zeepbel stygt in de wolken. En den loojen bal
blijft liggen in den slik.
Maar den Eéker!
'k Ben by 'm gewist.
'n Paar dagen gelejen kwam Dré III mee de
boodschap thuis, da 'k den Eeker bezoeken
mocht. Dat was veurloopig alleen maar toege
staan aan Dré ril eigens en dan nog maar heel
zuinigskes aan. Nou mag ie eiken avond, van
zeuven uren af da's wel gin bezoekuur, maar
den Dré financiert daar den boel, dus ik zeg,
nou mag ie eiken avond 'n uur bij den Eeker
z'n bed zitten. En da's veur die twee mannekes,
die gewend waren heel den avond samen op te
trekken, al 'nen heelen winner, 'k Heb oe dat.
vroeger al 'ns verteld: waar ze 't allegaar over
hebben, weet ik nie, maar die moelekes stonden
nooit stil! Heele avonden waren ze doende in
den stal, by Bles natuurlyk, ze frutselden aan
't peerdetuig, ze timmerden, ze „bouwden"
immers samen den Eeker z'n „apartement" op
den zolder! Ze hadden 't samen alty even
druk en plazierig. Eindelijk mocht ik dan den
Eeker 'ns zien. Zondagmiddag. Samen, mee Dré
III ben 'k naar 't ziekenhuis gestapt, aan t
ander ende van den Ulvenhoutschen weg. Als
we hadden aangebeld, hoefden we niks te vra
gen of te zeggen: Dré III was hier al goed be
kend en wist den weg. f
Den rector en de nonnekes ze kennen m
allemaal. Want mee den ermen Eeker is veul
compassie enneiederen braven mensch is
in zo'n geval geren content, wanneer er 'nen
„Dré III" is, die 'nen „ermen Eeker" bijstaat
en vorthelpt. Brave menschen zouwen 't geren
eigens doen, maar daar is meestal gin tyd, gin
gelegenheid veur en dan nouja, dan leve
„Dré III", die veul gewetens ontlast
Hij is daar dus gezien, m'nen compagnon, die
twijfelloos over de breeje en lange gangen staple,
hier en daar 'nen „goeiendag" zee en eindelijk
veur één van de honderd deuren, die 'k al ge
passeerd was, bleef staan en toen teugen me
zee: „Loop maar achter me aan, opa, den Eeker
lee-d-in 't hoekske van de zaal."
„Ik docht dat ie alleen lag, Dré?"
„Ja, d'eerste week, toen er nog levensgevaar
was, nou lee-t-ie op zaal, schilt me vyf gulden
per dag, opa! 'k Mot rekenen mee m'nen spaar
pot
Bezurgd keek ie me aan. ,,'k Mot tot den
lesten dag vort kunnen mee m'n centen, ziede.
En 't is allegaar vooruitbetalen, opa. Behalve
den dokter. Die hee gezeid da 'k gin zurgen hoef
te maken veur Nuuwjaar en da 'k dan nóg wel
ginnen deurweerder aan m'nen nek krijg. Goeien
vent. Kom nou maar mee."
Amico, wat had ik 'n plazier in deuzen jon
gen patroon! Z'nen kop is stroef geworden over
z'n zorgen mee den Eeker! Allee hy zal wel
tekortkomen, maar 'k laat 'm zoo geren zoo
lang meugeiyk deuzen zurg van naastenliefde,
't Zal 'm gin kwaad doen, wa gij? Maar z'n
moeder, z'n Wieske, hee-t-ie al geschreven g'ad,
dat ie mee de Amsterdamsche feesten nie thuis
kon komen, omdat ie.... 't te druk hee op
den hof.
Wieske schreef me daar over tenminste en
of nou wezenlijk haar jongske nie éénen dag
gemist kost worden, want de verlichting van
Amsterdam was „zóó geweldig" en zoo wyer.
Amico, ik kén die versieringen! 'k Was 'ns in
Den Haag, mee zo'n „feërieke" feestverlichting.
Liet me 's avonds in 'n groote bus enkele uren
rondryen. 'k Wierd deuzig en moei van al die
pracht. Wit licht, groen licht, rooi licht, slingers
van licht, fonteinen van licht, op 'n moment
stonden er tien millioen lichtjes op de gevoelige
plaat van m'n zielement en toen kwamen we in
Scheveningen, langs de zee.
'tWas 'nen zeldzaam-schoonen avond, wa "k
hier pas merkte, 'k Wierd dus weer mensch. En
op den eigensten oogenblik, man, toen dreef
daar, boven de zee, 'nen rossen maanbol zoo
groot als 'n wagelwiel! 'k Wierd koud van
deusverlichting, 'k Ben uit de bus gestapt,
ben stillekes op 'n bank langs de zee gaan zit
ten en heb uren getuurd naar die nachteiyke
zee, die in de diepe kleur van zwarten kristal
over 'n groen-peerlemoeren ender kwam ge
vloeid, tot vlak by me, in witte levende schuim-
strepen, gefosforiseerd deur den manebol, die
daar dreef over 'nen zomeravond, die oe bidden
dee van schoonheid.
Die zwarte zee spoelde m'n gevoelige plaat
weer proper van de tien millioen' lichtjes en 'k
ben, 'lijk 'nen herboren mensch, naar m'n ho-
telleke gegaan.
'k Heb Wieske de zaken uit malkaar gezet,
'k heb Dré III verteld van den versierden Jor-
daan en Kalverstraat, 'm tien pop laten zien,
maar 't manneke zee enkel: „Opa, 'k zou geren
naar Wieske gaan, ge wit, maar ik kan m'nen
ongelukkigen Eeker nie in den steek laten, om
daar feest te gaan vieren." 't Gedacht alleen
mokte 'm al 'n bietje ongelukkig; 'nen droeven
glans floerste over z'n zwarte, oprechte oogen,
zoo schoon als die donkere zee, besluierd mee
manelicht.
Ik schrok efkens by den Eeker. Z'n muizen-
kopke lag verbonden in 'nen dikken krans van
wit gaas. 'n Merakel zoo ie veranderd was! Alle
rat-achtige schichtigheid was uit 't sproeten-
kopke verdwenen. Alleen wijsheid lichtte uit de
vast-geworden oogen. Na een week pyn en leed
was 't manneke volwassen van geest geworden.
„Hoe is 't er mee, Eeker?"
„Dank, baas, dat ge me komt opzoeken," zee-
t-ie zwak. En efkens probeerde-n-ie te glim
lachen, maar dat scheen pyn te doen aan de
gevaarlijke wond in z'nen kop. Toen keek ie me
maar .'ns diep in m'n oogen en die spraken al
leen maar van dank. En ineens zag ik 'm weer
zitten op den vloer van z'n „kamer", op onzen
zolder, 'n paar weken gelejen, daar onder die
beregende, glazen dakpannen. Toen had ook,
lyk nou, dieën eigensten trek van dankbaarheid
gelegen over dat sproetenkopke, als ie zee: „ik
biyf op den hof, baas, want Dré III vindt 't
Tot mijn spijt heb ik geconstateerd, dat de
zetter de vorige week een zinnetje heeft weg
gelaten, waardoor de aangewezen speelmethode
zeer onbegrijpelijk is geworden.
Ter verduidelijking zal ik het spel nog eens
in het kort behandelen.
Sch.: 8 7 4
H.: H. 6 2
R.: A. H. V.
KI.: 10 8 6 4
Sch.: A. V. 2
H.: 10 9 8 4
R.: 10 5
KI.: A. H. B. 9
N.
W. O.
Sch.: B. 10 9 6 3
H.: 5
R.: 7 4 3
KI.: V. 7 3 2
Sch.: H. 5
H.: A. V. B. 7 3
R.: B. 9 8 6 2
KI.: 5
O.—W. waren kwetsbaar, Zuid was gever en
het bieden verliep als volgt:
Z.
Pas
3 H.
Pas
W.
1 KI.
3 Sch.
Pas
N.
dubbel
4 H
O.
1 Sch.
Pas
West kwam uit met Ruiten-Heer en trok
Ruiten-Aas na. Zuid moest thans zyn speel
plan opmaken en ik heb de vorige week twee
verschillende methodes aangegeven, waarvan
echter de tweede verminkt onder uw oog kwam.
Deze methode is n.l. als volgt:
Klaver Aas aftroeven, tweemaal troef slaan,
n.l. Harten-Aas en Harten-Heer, daarna Aas
volle D-vitamine. dat Engelsche ziekte voor
komt.
Naast melkboter en roomboter kent men in
het voorjaar ook nog de grasboter. Deze is niet
van geringer kwaliteit, maar minder goed houd
baar, en wordt daarom goedkooper in den han
del gebracht. De z.g.n. zoutlooze boter ten slotte
kan men zelf bereiden door gewone boter en
kele malen onder water te kneden. De in den
handel verkrijgbare zoutlooze boter is echter
volgens den Voeding- en Huishoudgids van Aug.
'33 beter te noemen, en kan goede diensten
bewijzen bij de samenstelling van het z.g. zout
arme dieet.
M. B.
Over de vraag, of gummizolen niet een na-
deeligen invloed op de gezondheid der voeten
uitoefenen, is al veel te doen geweest. Gewoon
lijk wordt aangenomen dat gummi minder
uarmte en geen vocht doorlaat, en daarom
des zomers of bij zware inspanning, zooals
lange wandelingen, minder hygiënisch moet
worden genoemd.
In verband daarmee verdienen onze aan
dacht de onderzoekingen, welke daarover in
een Staatslaboratorium te Berlijn werden ver
richt. Men liet dames zoowel als heeren flinke
marschen maken, waarby hooge schoenen wer
den gedragen met stevige zolen. Maar de eene
voet droeg een gummizooi, en de andere een
leeren zool. Voor en na den marsch werd ge
meten de temperatuur op de voethuid, en
eveneens de hoeveelheid vocht die in schoe
nen en kousen aanwezig was.
Het resultaat was. dat bleek hoe de leeren
zolen maar weinig meer warmte doorlieten
dan de gummi dito. Wel moet men hierby ook
in aanmerking nemen, dat de leeren zolen
dikker waren; gummi schijnt dus inderdaad
méér te isoleeren. Wat de vochtmetingen be
treft: de voetbekleeding had by de leeren
zool minder vocht opgenomen, wat er dus op
wyst dat minder zweet was gevormd. Maar
groot was 't verschil niet. In het algemeen
mag men dus zeggen, dat tegen gummizolen
geen ernstige hygiënische bezwaren bestaan.
Een paar dagen geleden kwam een getrouwd
man vry aangeschoten en zeer laat van een
heerensouper thuis en vond zijn vrouw nog
wakker en in een alles behalve prettige stem
ming.
Ik heb al twee uur in den schommelstoel
zitten wachten, mijn hoofd duizelt er van
Duizelt jouw hoofd ook, liefste, vroeg de
man zeer naïef, dan schynt er bepaald iets
in de lucht te zitten, want ik ben ook niet
vry van duizeligheid.
goed." En toen ie er achteraan zee, ziende naar
de simmende dakpannen: „nou niks gedaan
buiten."
M'n keel wierd 'n bietje dik. Nog niks dan
slaag, pyn en honger had 't jonk gelejen en 't
wyze kopke was schoon van dankbaarheid....!
„Vannacht goed geslapen, Eeker?" vroeg Dré
ttt Den Eeker dee z'n hand toen op en neer.
„Beter dan gisterennacht?"
Dezelfde beweging.
„Dokter gewist, vandaag?"
Nou schudde z'n hand van neeë. Toen be
greep ik 't. Die twee hadden samen 'nen code;
den Dré vroeg zóó, dat den Eeker altij kost
antwoorden mee „ja" of „neeë" en dat dee ie
mee de handen.
„Vinde 't goed op deuze kamer?"
„Ja," sprak 't handje.
„Of zyde liever alleen?"
„Neeë," sprak 't handje.
„Kan ik op den oogenblik iets veur oe doen?"
Z'n oogen lachten goeiig, 't handje wees:
„neeë."
„Nog pyn?"
De oogen wierden efkens kleiner. Maar dap
per zee 't handje: „neeë".
Toen wierd 't me bekans te machtig. Dré III
vroeg wyers.
„Krygt ge al trek in oew eten, Eeker?"
Zwak zee 't handje „Ja".
„Kan ik nou onderhand 'ns iets lekkers veur
oe meebrengen? Zo'nen tros druiven?"
't Handje zee „neeë" en „ja".
,,'n Klein troske dus?"
„Ja," zee 't handje.
„Opa, praate gij nou 'n bietje mee 'm, ge ziet
hoe wij 't doen, ee? Ik gaai dalyk op druiven
uit!"
Maar nadrukkelyk schudde de hand „neeë,
neeë!"
„Dan gaai ik ze halen," zee ik. 't Handje
„zweeg". Z'n oogen lachten.
Amico, 'k was biy, da 'k den weg op kost
gaan.
Ik ben ook by 't manneke z'n ouwers gewist.
Jah! Ik vond, 't moest.
Maar pa zee: „Zoozoo, is onzen prins van
Weels van z'n ros gevallen?" En z'n Moeder
schrok. Vooral als ze hoorde, dat Sjaak in 't
ziekenhuis lag. „Is er gevaar bij?" vroeg ze: „al
ben 'k maar erm, ik wil gin van m'n bloeien
missen."
„Onkruid vergaat nie," sprak pa wysgeerig.
„Jouwen jongen is gin onkruid, Hoppenbrou
wers," viel ik uit.
en Heer van Ruiten uitspelen en hierna nog
tweemaal troefslaan, terwijl op den 4en troefslag
uit den blinde Ruiten-Vrouw wordt geëcar-
teerd. Vervolgens kunnen de Ruitens worden
afgespeeld, mits deze bij de tegenparty 2—3
verdeeld zitten (68 pet. kans).
De totale kans is dus 68 pet. van 98 pet. is
66.6 pet.
Zooals reeds vermeld, was dit het laatste der
serie interessante spellen. Dit wil echter niet
zeggen, dat ik geen Interessante spellen meer
zal behandelen, integendeel, zooveel mogelyk
zal in ieder artikel een plaatsje worden inge
ruimd voor een spel, dat om de een of andere
reden het behandelen waard is.
Thans zullen we echter op een heel ander
chapitre overspringen, n.l. het gedrag rond de
bridgetafels en dan bedoel ik niet dat der om
standers, maar dat der spelers zelf.
Ieder spel heeft zijn regels en ieder spel
heeft zijn daarvan losstaande etiquette. By
tennis is het bijvoorbeeld etiquette om den ser
veerenden tegenstander, die door een bal van
'n naburige court gehinderd wordt, een extra-
kans te geven, terwijl het bij voetbal byv. eti
quette is om bij een vriendschappeiyken wed
strijd een strafschop, die wellicht een te zware
straf is geweest, niet te benutten.
In het algemeen is het gebied der spelregels
echter veel uitgebreider dan dat der etiquette.
By bridge echter is dit heel anders. Het ge
bied der etiquette is hier zeer uitgebreid en er
wordt dan ook een groote mate van correct
heid van de spelers geëischt. Bovendien speelt
deze etiquette bij bridge een geheel andere rol
dan bij de overige spelen. By deze immers
is het niet naleven der etiquette „slechts" een
teeken van onvoldoende opvoeding en maakt
men zich daardoor een ongewenscht tegenstan
der.
Bij bridge echter behoort men dan bovendien
een reprimande van den wedstrijdleider te krij
gen en is deze gerechtigd den overtreder by
herhaling van verdere deelname uit te sluiten.
Deze maatregelen lyken op het eerste ge
zicht nogal rigoureus, maar zijn desalniette
min toch hoogst noodzakelijk. Wat is immers
het geval:
Er zyn enkele reglementaire wegen, welke de
twee spelers, die een paar vormen, moeten be
wandelen om elkaar inlichtingen te geven. Er
zyn evenwel onnoemelijk veel slinksche paad
jes, die het mogelyk maken op oneerlyke wyze
den partner hints te geven.
Dit terrein nu is niet voldoende af te bake
nen met reglementaire bepalingen en dit is dan
ook de reden, dat er bij bridge een zoo eigen
aardige, speciale toestand bestaat, welke ech
ter zeer, zeer moeilijk te verbeteren is!
Een voorbeeld ter verduidelijking:
Noord geeft, denkt lang na en past (onge
oorloofd). Oost merkt op, dat hij al den hee
len avond geen kaart krijgt (ongeoorloofd),
legt zijn kaarten demonstratief op tafel (onge
oorloofd) en past ook. Zuid zegt, dat West dan
wel de kaart moet hebben (ongeoorloofd) en
past. West haalt zijn schouders op (ongeoor
loofd), kykt zijn kaart nog eens in en zegt:
„Nou vooruit dan, een sans." (ongeoorloofd).
Noord past. Oost zegt blijmoedig: „De tweede"
(ongeoorloofd). Zuid past en West beweert ge
laten: „Nou, dan de derde" (ongeoorloofd).
Noord denkt lang na. Oost past en Zuid dub
belt (ongeoorloofd). West zegt: „Accepté" (on
geoorloofd) en Noord en Oost passen.
Nu moet u niet zeggen, ja maar dat is over
dreven, zooveel overtredingen hebben tydens
één biedproces niet plaats, want het is een feit,
dat zulke dingen gebeuren en het hier aange
haalde voorbeeld is een onvervalscht geval uit
de practyk. Gebrek aan ruimte belet my het
voorval nader uit te pluizen, zoodat we dit
dan uit zullen stellen tot de volgende week.
Correspondentie
P. J. v. d. R. te A. Sinds geruimen tyd geldt
hier in Nederland krachtens besluit der Inter
national Bridge League de officieele telling der
Portland-Club, welke dus slechts in de down
telling van de door u genoemde telling ver
schilt.
Niet kwetsbaar niet gedoubleerd is 50 per
downslag.
Niet kwetsbaar gedoubleerd is de eerste
downslag 100, de overige downslagen 200.
Kwetsbaar niet gedoubleerd is 100 per down
slag.
Kwetsbaar gedoubleerd is de eerste down
slag 200, de overige 300.
5 down gedoubleerd niet kwetsbaar is dus
900 punten.
5 down gedoubleerd kwetsbaar is echter 1400
punten.
Wat uw tweede vraag betreft, wil ik gaarne
nog eens extra er de aandacht op vestigen, dat
men bij Bridge niet gedwongen is om af te
troeven en ook niet om over te troeven.
Men moet, indien mogelijk, steeds bekennen.
Gaat dit niet, dan mag men aftroeven, hoog
of laag, zooals men dat verkiest. Niet troeven
of ondertroeven is dus volkomen geoorloofd!
P. H. A. TUIN.
„Oneeë? Hy is lest hier gewist! Als 'nen groo-
ten meneer! Witte wat-ie gegeven hee, aan m...
aan z'n moeder? Eénen gulden! D'n schobberd!"
„Hoppenbrouwers, 't manneke had nie meer!"
„Dan blyft ie maar weg!"
Ik kookte. Zou ikefkens had ik plan den
schurk den nek om te draaien. M'n vingers
kromden, 't bloed liep uit m'nen kop, toen
zee de moeder: „wilde onzen Sjaak gedag zeg
gen, van me, als ge 'm sprikt. En zeggen, da 'k
nie komen kan. Dan begrept ie 't wel
Gin kleeren, docht ik en 'k ging rap naar
m'nen groentenwagel en m'nen Blek. 't Wierd
tyd, m'n peeën waren al gegapt.
Als ik veromkwam mee de druiven, dan zee
ik: „Eeker, da's waar ok, ge mot de groeten
hebben, jonk, van oew Moeder. En t spet 'r,
dat z'oe nie kan komen bezoeken."
Efkens keek ie me aan. Eén oog trilde efkens.
Dan staarde-n-ie naar 't plafond en 't kopke
wierd oud van peinzen. Of ie.... begréép! Toen
't lang genogt geduurd had, scheurde Dré IH
'n druif af, hield ze by den Eeker z'nen mond.
Maar den mond was onwillig. Dan keek 't man
neke mee biyen glans in d'oogen naar Dré IH.
Z'n handje schudde neeë en toen stiet ie uit:
„breng asteblieft die druiven by Moeder!"
Amico, ik kost me nie goed houwen. Maar ik
heb me veur den Eeker maar nie geschaamd.
Heb me over 'm henen gebogen en gezeed:
„Eeker, jouw Moeder krygt mergen "n volle
mand groenten en gij krijgt, as ge weer beter
zyt, 'nen dikken winterjas van veertig gulden
omtrent!"
Toen bolden twee groote tranen van geluk in
z'n oogen.
„Maar daar is éen voorwaarde, Eeker!"
„Gy eet die druiven op!"
Vijf keer juichte t handje „ja".
Ja, O.L.H. kan hard mee z'n schepsels om
springen en tóch.... toch mot ge liever maar
gin geleerde, gin politieke, gin wysgeerige en gin
heidensche theorieën knutselen over die „groote
afstandscyfers" tusschen de „zeepbel" en den
„loojen bal", waarover ik aan t begin klasje-
neerde. Wy kunnen mee ons petje daar nie by
komen, amico!
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré III en als alty gtn
horke minder van oewen
t.4. v.
DRE.