FEESTKLEEDING Met den Eeker gaat 't beter Ek Cath. van Rennes en Prinses Juliana Handwerk uit Assisië Een kereltje, vol van dankbaarheid ZONDAG 11 SEPTEMBER 1938 Toen ze nog prinsesje was Kssiii Een en ander over natuurboter I BRABANTSCHE BRIEVEN z. Heeren- en gummizolen DUIZELIGHEID IN DE LUCHT De groote muziek-paedagoge, Catharlna van Rennes, die de eerste week van deze maand tachtig jaar is geworden en in de geschiedenis van het muziek-onderwijs in ons land een heel bijzondere plaats heeft ingenomen door de il lustratieve wijze, waarop ze haar leerlingetjes onderrichtte, is indertijd door H. M. de Konin gin aangesteld geweest om het jonge Prinsesje Juliana te leeren zingen. Want natuurlijk was het de wensch der koningin, dat Juliaantje, die zoo dol was op onze vaderlandsche liedjes, haar gevoel voor muziek zou ontwikkelen, en wie was tnéér geschikt om dit op zich te nemen dan de begaafde paedagoge? Onder leiding van mejuffrouw van Rennes Werd dan met vijftien andere kinderen een zangklasje in elkaar gezet waarin echter het ze- Venjarig prinsesje dit was de uitdrukkelijke wensch van Hare Majesteit volstrekt als de anderen moest behandeld worden. Hoe het toeging bij de opening van dit klasje, beschrijft Van Malsen alleraardigst in zijn boek »Onze Prinses". „De zeven- en achtjarige hummels komen een Voor een binnen in het klaslokaaltje, waar me juffrouw van Rennes ze, naar de verschillende opgeteekende namen, identificeert. Daar komt een blondje aan, met een rond gezichtje en blauwe oogen, goedaardig en tegelijkertijd met een humoristische uitdrukking. De leermeesteres doet, of zij haar niet kent; Zij moet haar rol immers spelen. „Zoo kleintje, hoe heet jij?" „Juliana, mevrouw". „Juliana? En hoe nog meer?" „Louise, Emma, Maria, Wilhelmina, mevrouw." „Ja, maar dat bedoel ik niet; ik bedoel je achternaam." „O, van Oranje Nassau, mevrouw." Geen enkele uitzondering mocht er voor de Koningsdochter gemaakt worden en geen enke le voorrang, onder welk opzicht ook, werd haar Verleend; en juffrouw van Rennes heeft zich wel van haar taak gekweten, die in zooverre verge makkelijkt werd, dat het Prinsesje zelf niets Vuriger wenschte, dan „net te zijn als alle an deren". Niet vóór de overige kinderen werd zij het lo kaal binnengelaten en bij het uitgaan was het hiet zij, die het eerst in haar manteltje werd Beholpen. En wanneer dit eens gebeurde, maak te dat haar zelfs boos en verdrietig: „Ik ben toch een gewoon kind net als alle andere kinde ten", zei Juliaantje zelf eens, toen iemand haar Vóór wilde laten gaan. De plaats in het zangklasje, welke Catharina Van Rennes haar vorstelijk leerlingetje had aangewezen was ook niet vooraan maar midden tusschen de leerlingetjes, die naar hun grootte gerangschikt waren. Al werd hier dus alles in het werk gesteld, dat de jeugdige Prinses geenszins zou opvallen door haar koninklijke afkomst, zeker is ze wèl op gevallen en heeft ze haar leerares veelmalen ge amuseerd door haar spontaneïteit, haar levens- lust en haar kinderlijke guitigheid. Er werd eens voor den volgenden keer door juf frouw van Rennes een les met een prestatie aangekondigd, hetgeen beteekende, dat ieder leerlingetje met iets voor den dag moest ko men, een ingestudeerd vioolstuk, een liedje of Iets dergelijks. Druk wordt er over gepraat door meesteres en leerlingetjes, die over en weer moeilijkheden be spreken. Ineens komt de stem van Juliaantje: „Mogen We ook tooveren, mevrouw?" En juffrouw van Rennes, haar ernst bewa kend, zegt: „Zeker Juliaantje, mag jij toove- fen". En prachtige goochelkunsten waren het, Waar 't Prinsesse-leerlingetje twee weken later mee voor den dag kwam! en wat is dit?" vraagt juffrouw van Rennes een ander maal op de les bij repetitie Van de beteekenis van al die moeilijke teekens en letters tusschen de notenbalken. Het is Ju- liaantje's beurt en juffrouw van Rennes' vinger Wijst naar het p.p. onderaan de noten. Juliaantje öenkt even na; ze weet het niet. Dan zegt ze °Peens, met een twinkel op haar gezichtje: »Paraplu" Wat zal het de nu tachtigjarige dikwijls moei te gekost hebben om ernstig en in de plooi te kijven, bij al die grappige invallen van haar leerlingetje. Een opmerkelijk verschijnsel is het, dat er bij de avondkieeding japonnen zullen zijn, die niet zoo héél veel afwijken van de bal-robes, waarin men veertig jaar geleden jonge vrouwen ten bal zag verschijnen- De mode immers is een kringloop en bij de avond mode van nu valt de tendenz zij het met vernuftige varianten „omstreeks negentien honderd" niet te loochenen. Langs vele omwe gen zijn we teruggekeerd tot tule, tot kant, borduurwerk, bloemen en linten en we mogen ons weer hullen in gewaden, welke het typisch vrouwelijke cachet onderstrepen. Ook den ko menden winter zal deze stijl zich voor den avond blijven handhaven en we zullen crinoli- nen blijven zien, Modehuizen, welke getracht hebben de korte avondjapon met de zeer ongracieuze— rok- lengte tot op den enkel, in te voeren, hebben hiermede geen succes behaald. Wat op de groote feesten in Parijsche diplo matieke kringen den boventoon bleef voeren, waren de wijde crinoline-japonnen, néast de zeer lange, zeer nauwsluitende robes, waaraan een speciaal type vrouw toch haar voorkeur blijft geven, ook boven al dat luchtige, teere, wolkende, dat de vrouwelijk vrouw met zoo groot gemak draagt. Méér dan veertig jaar geleden is er echter bij de fabricatie van het materiaal, waaruit die ijle robes vervaardigd worden, den raffinement tentoongesteld, waartoe de vroegere techniek niet bij machte was. We zien nu niet slechts één kleurige tulle, maar ook bontgeborduurde tuleweefsels, en zelfs met glinsterende metaal draden doorweven. Bij den voornamen stijl der avondkieeding geeft Parijs als hoofdtooi edel- steenen aan in de verschillende, diepe kleuren. Wie wel eens onder sterk microscopische vergrooting een druppel melk bekeken heeft, stond zonder twijfel verbaasd over het onverwachts aanschouwde beeld. Duizenden kleine bolletjes, die een voortdurenden ge- heimzinnigen dans uitvoerden! Elk dier bolletjes nu was een uiterst fijn vetdruppeltje, en de rus- telooze beweging daarvan werd veroorzaakt door de tallooze stooten, die het van de omringende watermoleculen ontving. Een wereld vol wonde ren, waarop groote geleerden hun vernuft met succes hebben gericht. Wy kunnen ons echter op deze pagina daar mee niet verder ophouden en willen thans een en ander vertellen over de boter, die uit de be schreven vetdruppeltjes wordt bereid. Ieder weet dat deze door kamen van de andere bestand- deelen der melk gescheiden wordt en dan bo venop komt te drijven. In de gewone melk is dc boter of het vet eigenlijk „het witte". Want elk der fijne druppeltjes werkt als een spiegel, die het licht weerkaatst en zoo krijgt de vloei stof haar mooie blanke kleur. U begrijpt echter wel, dat er bepaalde redenen zijn, waarom het vet daarin zoo fijn verdeeld voorkomt. Melk is een natuurlijk voedsel, en wy zien daarin het moeilyk verteerbare vet tot kleine druppeltjes opgelost, omdat het aldus veel sneller en beter kan worden verteerd. Als de natuur niet voor die fijne verdeeling of „emulsie-vorming" zorg de, zou deze in onzen darm moeten plaatsvin den. Maar door de druppelvorming is het boter- vet dus al min of meer vóór-verteerd. Deze emulsie blijft min of meer bestaan na het karnen, en dit maakt dat ook natuurboter goed verteerbaar is en zich gemakkelijk laat smeren. Verder weet iedere huisvrouw dat deze zich van kunstboter onderscheidt door smaak er. geur en eveneens, dat van natuurboter nog weer soorten bestaan, die als melkboter en als roomboter worden aangeduid. Dit verschil ontstaat door de wijze van be reiding. Melkboter wordt gemaakt op boerderijen of kleine bedrijven uit de z.g.n. retourmelk. Zij bevat iets meer eiwit en is daarom vooral ge schikt voor bakken en braden. De grootere fa brieken, die beter geoutilleerd zijn, leveren de toomboter, die dank zij de betere techniek ge woonlijk waardevoller genoemd mag worden. Het kan de lezeres allicht int^resseeren, iets meer over de bereiding daarvan te vernemen. De melk wordt dan eerst in een centrifuge ontroomd, waarna de room wordt gepasteuri seerd. Hierna voegt men er melkzuurbacteriën aan toe, die voor dit doel speciaal werden ge kweekt. Nadat deze ongeveer 20 uur hun wer king hebben uitgeoefend, is de room kamrijp; bovendien hebben zich allerlei stoffen gevormd, die aan de boter geur en smaak zullen verlee- nen. Het karnen geschiedt in kneders van ca 3000 liter inhoud. Karnemelk en boter gaan uiteen; de eerste wordt afgetapt en de laatste gespoeld en gekneed. Het kneden dient zoowel om water te verwy- deren, als om het noodige zout aan de boter toe te voegen. Zoo ontstaat ten slotte de na tuurboter, die ongeveer 83 pet. vet bevat, naast y. pet. eiwit, y. pet. stoffen als melksuiker, melkzuur e.d., en 2 pet. zouten. Ook bevat zij veel vitaminen vooral A, en ook het waarde - Wij beelden hiernaast den Franciscus-kop af, in Assisisch kruissteekwerk, in vervolg op hetgeen wy eenige weken geleden daarover publiceer den op deze pagina. Zooals de lezeressen zich mogelyk nog her inneren, is het typische van dit Assisische werk, dat het Contour gewerkt wordt en het motief zelf is uitgespaard, waardoor een zeer typisch relief verkregen wordt. Dit Franciscus-motief is bedoeld, zoo lezen wij, voor een speldenkussen of als dekkleedje op een glas water, dat men des nachts naast het bed heeft staan. De achtergrond alsmede de teekening in het gelaat en de kleedplooien kan met elke ge- wenschte donkere tint gewerkt worden, donker blauw, donkerbruin of groen, terwyl we het contour, om dit sprekend te houden zwart ma ken. Garensoort: perlé katoen No. 8. /y/r' minimminminimum ULVENHOUT, 8 Sept. 1938 Amico, Ge zijt zekers wel 'n bietje nuuwsgierig naar ®eën ermen Eeker? Vaneigens! Nou ik ge loof te meugen zeggen: 't gaat 'nen goeien kant °P- Dagen hee-t-ie buiten kennis gelegen en •achteraf is 't nóg 'n wonder", zee ons dok- terke„dat 't jonk nie morsdood is geslagen teugen 'dieën hekpaal, want den val is bar aan gekomen," zoo zee-t-ie. Maar 't van nature zoo taaie Eekerjonk, lyk 'n wild gewas opgegroeid Onder vertrapping en in ermoei, zal deuzen ruk aan de blom, aan 't „kopke" van den plant, ook weer wel te boven komen. Daar is nou een- teaal gewas, dat geschapen schijnt om te f^oeien onder koeienpooten, peerdenHOeven en jn ty en ontij. Lijk er ook gewas is, dat den kop laat hangen na één nachtje vorst. Verklaren kunnen we 't hie, mee gin weten- Schap, mee gin geloof zelfs, 't hoort thuis onder *te geheimen van den Schepper. Den eenen hiensch stijgt nou éénmaal lijk 'n zeepsopbal- leke op 't minste windeke tot in de wolken, zon- ?er dat ie er iets aan doen kan; den andere blijft 111 den slik liggen, lijk 'nen loojen bal. En nou kunt ge jaloersch zijn op die „zeepbel". En nou kunt ge compassie hebben mee dieën •.loojen bal" God schiep lucht en God schiep Jood. En dan weten we daaromtrent maar één ö'hg zeker: 'tzal allebei noodig zyn veur de v°lcindiging der weareld. Weareld, waarop veul 8eiuk maar „zeepbel" is. Opstygend in dui zenderlei kleurenpracht, uit malkaar spattend tot Niks. gja tusschen die zeepbel en dieën loojen bal liggen wearelden van vertwyfeling en strijd. Van heiligmaking en verdommenis. Van hemel tot hel! Dat verschil is groot. Zoo groot, dat wy 't nie kunnen becyferen, al kunnen we dan al rekenen mee millioenen, mee milliarden, mee lichtjaren zelfs! Maar daar zyn nóg gróótere „cyfers". En die liggen nou „toevallig" tusschen die zeepbel en dieën looien bal....! Den geleerde prakizeert er 'n soortelyke ge wichtskwestie van! Den politieker prutst er so ciale stellingen uit. Den anderen geleerde fa briekt er 'n wysbegeerte op. En den modernen politieker knutselt er 'n „nuuw" heidendom mee. Maar al dieën huisviyt vrgaat, valt uit mal kaar. Nuuw knutselwerk wordt gezaagd en ge- lymd, valt uit malkaar en vergaat. En de schoone zeepbel stygt in de wolken. En den loojen bal blijft liggen in den slik. Maar den Eéker! 'k Ben by 'm gewist. 'n Paar dagen gelejen kwam Dré III mee de boodschap thuis, da 'k den Eeker bezoeken mocht. Dat was veurloopig alleen maar toege staan aan Dré ril eigens en dan nog maar heel zuinigskes aan. Nou mag ie eiken avond, van zeuven uren af da's wel gin bezoekuur, maar den Dré financiert daar den boel, dus ik zeg, nou mag ie eiken avond 'n uur bij den Eeker z'n bed zitten. En da's veur die twee mannekes, die gewend waren heel den avond samen op te trekken, al 'nen heelen winner, 'k Heb oe dat. vroeger al 'ns verteld: waar ze 't allegaar over hebben, weet ik nie, maar die moelekes stonden nooit stil! Heele avonden waren ze doende in den stal, by Bles natuurlyk, ze frutselden aan 't peerdetuig, ze timmerden, ze „bouwden" immers samen den Eeker z'n „apartement" op den zolder! Ze hadden 't samen alty even druk en plazierig. Eindelijk mocht ik dan den Eeker 'ns zien. Zondagmiddag. Samen, mee Dré III ben 'k naar 't ziekenhuis gestapt, aan t ander ende van den Ulvenhoutschen weg. Als we hadden aangebeld, hoefden we niks te vra gen of te zeggen: Dré III was hier al goed be kend en wist den weg. f Den rector en de nonnekes ze kennen m allemaal. Want mee den ermen Eeker is veul compassie enneiederen braven mensch is in zo'n geval geren content, wanneer er 'nen „Dré III" is, die 'nen „ermen Eeker" bijstaat en vorthelpt. Brave menschen zouwen 't geren eigens doen, maar daar is meestal gin tyd, gin gelegenheid veur en dan nouja, dan leve „Dré III", die veul gewetens ontlast Hij is daar dus gezien, m'nen compagnon, die twijfelloos over de breeje en lange gangen staple, hier en daar 'nen „goeiendag" zee en eindelijk veur één van de honderd deuren, die 'k al ge passeerd was, bleef staan en toen teugen me zee: „Loop maar achter me aan, opa, den Eeker lee-d-in 't hoekske van de zaal." „Ik docht dat ie alleen lag, Dré?" „Ja, d'eerste week, toen er nog levensgevaar was, nou lee-t-ie op zaal, schilt me vyf gulden per dag, opa! 'k Mot rekenen mee m'nen spaar pot Bezurgd keek ie me aan. ,,'k Mot tot den lesten dag vort kunnen mee m'n centen, ziede. En 't is allegaar vooruitbetalen, opa. Behalve den dokter. Die hee gezeid da 'k gin zurgen hoef te maken veur Nuuwjaar en da 'k dan nóg wel ginnen deurweerder aan m'nen nek krijg. Goeien vent. Kom nou maar mee." Amico, wat had ik 'n plazier in deuzen jon gen patroon! Z'nen kop is stroef geworden over z'n zorgen mee den Eeker! Allee hy zal wel tekortkomen, maar 'k laat 'm zoo geren zoo lang meugeiyk deuzen zurg van naastenliefde, 't Zal 'm gin kwaad doen, wa gij? Maar z'n moeder, z'n Wieske, hee-t-ie al geschreven g'ad, dat ie mee de Amsterdamsche feesten nie thuis kon komen, omdat ie.... 't te druk hee op den hof. Wieske schreef me daar over tenminste en of nou wezenlijk haar jongske nie éénen dag gemist kost worden, want de verlichting van Amsterdam was „zóó geweldig" en zoo wyer. Amico, ik kén die versieringen! 'k Was 'ns in Den Haag, mee zo'n „feërieke" feestverlichting. Liet me 's avonds in 'n groote bus enkele uren rondryen. 'k Wierd deuzig en moei van al die pracht. Wit licht, groen licht, rooi licht, slingers van licht, fonteinen van licht, op 'n moment stonden er tien millioen lichtjes op de gevoelige plaat van m'n zielement en toen kwamen we in Scheveningen, langs de zee. 'tWas 'nen zeldzaam-schoonen avond, wa "k hier pas merkte, 'k Wierd dus weer mensch. En op den eigensten oogenblik, man, toen dreef daar, boven de zee, 'nen rossen maanbol zoo groot als 'n wagelwiel! 'k Wierd koud van deusverlichting, 'k Ben uit de bus gestapt, ben stillekes op 'n bank langs de zee gaan zit ten en heb uren getuurd naar die nachteiyke zee, die in de diepe kleur van zwarten kristal over 'n groen-peerlemoeren ender kwam ge vloeid, tot vlak by me, in witte levende schuim- strepen, gefosforiseerd deur den manebol, die daar dreef over 'nen zomeravond, die oe bidden dee van schoonheid. Die zwarte zee spoelde m'n gevoelige plaat weer proper van de tien millioen' lichtjes en 'k ben, 'lijk 'nen herboren mensch, naar m'n ho- telleke gegaan. 'k Heb Wieske de zaken uit malkaar gezet, 'k heb Dré III verteld van den versierden Jor- daan en Kalverstraat, 'm tien pop laten zien, maar 't manneke zee enkel: „Opa, 'k zou geren naar Wieske gaan, ge wit, maar ik kan m'nen ongelukkigen Eeker nie in den steek laten, om daar feest te gaan vieren." 't Gedacht alleen mokte 'm al 'n bietje ongelukkig; 'nen droeven glans floerste over z'n zwarte, oprechte oogen, zoo schoon als die donkere zee, besluierd mee manelicht. Ik schrok efkens by den Eeker. Z'n muizen- kopke lag verbonden in 'nen dikken krans van wit gaas. 'n Merakel zoo ie veranderd was! Alle rat-achtige schichtigheid was uit 't sproeten- kopke verdwenen. Alleen wijsheid lichtte uit de vast-geworden oogen. Na een week pyn en leed was 't manneke volwassen van geest geworden. „Hoe is 't er mee, Eeker?" „Dank, baas, dat ge me komt opzoeken," zee- t-ie zwak. En efkens probeerde-n-ie te glim lachen, maar dat scheen pyn te doen aan de gevaarlijke wond in z'nen kop. Toen keek ie me maar .'ns diep in m'n oogen en die spraken al leen maar van dank. En ineens zag ik 'm weer zitten op den vloer van z'n „kamer", op onzen zolder, 'n paar weken gelejen, daar onder die beregende, glazen dakpannen. Toen had ook, lyk nou, dieën eigensten trek van dankbaarheid gelegen over dat sproetenkopke, als ie zee: „ik biyf op den hof, baas, want Dré III vindt 't Tot mijn spijt heb ik geconstateerd, dat de zetter de vorige week een zinnetje heeft weg gelaten, waardoor de aangewezen speelmethode zeer onbegrijpelijk is geworden. Ter verduidelijking zal ik het spel nog eens in het kort behandelen. Sch.: 8 7 4 H.: H. 6 2 R.: A. H. V. KI.: 10 8 6 4 Sch.: A. V. 2 H.: 10 9 8 4 R.: 10 5 KI.: A. H. B. 9 N. W. O. Sch.: B. 10 9 6 3 H.: 5 R.: 7 4 3 KI.: V. 7 3 2 Sch.: H. 5 H.: A. V. B. 7 3 R.: B. 9 8 6 2 KI.: 5 O.—W. waren kwetsbaar, Zuid was gever en het bieden verliep als volgt: Z. Pas 3 H. Pas W. 1 KI. 3 Sch. Pas N. dubbel 4 H O. 1 Sch. Pas West kwam uit met Ruiten-Heer en trok Ruiten-Aas na. Zuid moest thans zyn speel plan opmaken en ik heb de vorige week twee verschillende methodes aangegeven, waarvan echter de tweede verminkt onder uw oog kwam. Deze methode is n.l. als volgt: Klaver Aas aftroeven, tweemaal troef slaan, n.l. Harten-Aas en Harten-Heer, daarna Aas volle D-vitamine. dat Engelsche ziekte voor komt. Naast melkboter en roomboter kent men in het voorjaar ook nog de grasboter. Deze is niet van geringer kwaliteit, maar minder goed houd baar, en wordt daarom goedkooper in den han del gebracht. De z.g.n. zoutlooze boter ten slotte kan men zelf bereiden door gewone boter en kele malen onder water te kneden. De in den handel verkrijgbare zoutlooze boter is echter volgens den Voeding- en Huishoudgids van Aug. '33 beter te noemen, en kan goede diensten bewijzen bij de samenstelling van het z.g. zout arme dieet. M. B. Over de vraag, of gummizolen niet een na- deeligen invloed op de gezondheid der voeten uitoefenen, is al veel te doen geweest. Gewoon lijk wordt aangenomen dat gummi minder uarmte en geen vocht doorlaat, en daarom des zomers of bij zware inspanning, zooals lange wandelingen, minder hygiënisch moet worden genoemd. In verband daarmee verdienen onze aan dacht de onderzoekingen, welke daarover in een Staatslaboratorium te Berlijn werden ver richt. Men liet dames zoowel als heeren flinke marschen maken, waarby hooge schoenen wer den gedragen met stevige zolen. Maar de eene voet droeg een gummizooi, en de andere een leeren zool. Voor en na den marsch werd ge meten de temperatuur op de voethuid, en eveneens de hoeveelheid vocht die in schoe nen en kousen aanwezig was. Het resultaat was. dat bleek hoe de leeren zolen maar weinig meer warmte doorlieten dan de gummi dito. Wel moet men hierby ook in aanmerking nemen, dat de leeren zolen dikker waren; gummi schijnt dus inderdaad méér te isoleeren. Wat de vochtmetingen be treft: de voetbekleeding had by de leeren zool minder vocht opgenomen, wat er dus op wyst dat minder zweet was gevormd. Maar groot was 't verschil niet. In het algemeen mag men dus zeggen, dat tegen gummizolen geen ernstige hygiënische bezwaren bestaan. Een paar dagen geleden kwam een getrouwd man vry aangeschoten en zeer laat van een heerensouper thuis en vond zijn vrouw nog wakker en in een alles behalve prettige stem ming. Ik heb al twee uur in den schommelstoel zitten wachten, mijn hoofd duizelt er van Duizelt jouw hoofd ook, liefste, vroeg de man zeer naïef, dan schynt er bepaald iets in de lucht te zitten, want ik ben ook niet vry van duizeligheid. goed." En toen ie er achteraan zee, ziende naar de simmende dakpannen: „nou niks gedaan buiten." M'n keel wierd 'n bietje dik. Nog niks dan slaag, pyn en honger had 't jonk gelejen en 't wyze kopke was schoon van dankbaarheid....! „Vannacht goed geslapen, Eeker?" vroeg Dré ttt Den Eeker dee z'n hand toen op en neer. „Beter dan gisterennacht?" Dezelfde beweging. „Dokter gewist, vandaag?" Nou schudde z'n hand van neeë. Toen be greep ik 't. Die twee hadden samen 'nen code; den Dré vroeg zóó, dat den Eeker altij kost antwoorden mee „ja" of „neeë" en dat dee ie mee de handen. „Vinde 't goed op deuze kamer?" „Ja," sprak 't handje. „Of zyde liever alleen?" „Neeë," sprak 't handje. „Kan ik op den oogenblik iets veur oe doen?" Z'n oogen lachten goeiig, 't handje wees: „neeë." „Nog pyn?" De oogen wierden efkens kleiner. Maar dap per zee 't handje: „neeë". Toen wierd 't me bekans te machtig. Dré III vroeg wyers. „Krygt ge al trek in oew eten, Eeker?" Zwak zee 't handje „Ja". „Kan ik nou onderhand 'ns iets lekkers veur oe meebrengen? Zo'nen tros druiven?" 't Handje zee „neeë" en „ja". ,,'n Klein troske dus?" „Ja," zee 't handje. „Opa, praate gij nou 'n bietje mee 'm, ge ziet hoe wij 't doen, ee? Ik gaai dalyk op druiven uit!" Maar nadrukkelyk schudde de hand „neeë, neeë!" „Dan gaai ik ze halen," zee ik. 't Handje „zweeg". Z'n oogen lachten. Amico, 'k was biy, da 'k den weg op kost gaan. Ik ben ook by 't manneke z'n ouwers gewist. Jah! Ik vond, 't moest. Maar pa zee: „Zoozoo, is onzen prins van Weels van z'n ros gevallen?" En z'n Moeder schrok. Vooral als ze hoorde, dat Sjaak in 't ziekenhuis lag. „Is er gevaar bij?" vroeg ze: „al ben 'k maar erm, ik wil gin van m'n bloeien missen." „Onkruid vergaat nie," sprak pa wysgeerig. „Jouwen jongen is gin onkruid, Hoppenbrou wers," viel ik uit. en Heer van Ruiten uitspelen en hierna nog tweemaal troefslaan, terwijl op den 4en troefslag uit den blinde Ruiten-Vrouw wordt geëcar- teerd. Vervolgens kunnen de Ruitens worden afgespeeld, mits deze bij de tegenparty 2—3 verdeeld zitten (68 pet. kans). De totale kans is dus 68 pet. van 98 pet. is 66.6 pet. Zooals reeds vermeld, was dit het laatste der serie interessante spellen. Dit wil echter niet zeggen, dat ik geen Interessante spellen meer zal behandelen, integendeel, zooveel mogelyk zal in ieder artikel een plaatsje worden inge ruimd voor een spel, dat om de een of andere reden het behandelen waard is. Thans zullen we echter op een heel ander chapitre overspringen, n.l. het gedrag rond de bridgetafels en dan bedoel ik niet dat der om standers, maar dat der spelers zelf. Ieder spel heeft zijn regels en ieder spel heeft zijn daarvan losstaande etiquette. By tennis is het bijvoorbeeld etiquette om den ser veerenden tegenstander, die door een bal van 'n naburige court gehinderd wordt, een extra- kans te geven, terwijl het bij voetbal byv. eti quette is om bij een vriendschappeiyken wed strijd een strafschop, die wellicht een te zware straf is geweest, niet te benutten. In het algemeen is het gebied der spelregels echter veel uitgebreider dan dat der etiquette. By bridge echter is dit heel anders. Het ge bied der etiquette is hier zeer uitgebreid en er wordt dan ook een groote mate van correct heid van de spelers geëischt. Bovendien speelt deze etiquette bij bridge een geheel andere rol dan bij de overige spelen. By deze immers is het niet naleven der etiquette „slechts" een teeken van onvoldoende opvoeding en maakt men zich daardoor een ongewenscht tegenstan der. Bij bridge echter behoort men dan bovendien een reprimande van den wedstrijdleider te krij gen en is deze gerechtigd den overtreder by herhaling van verdere deelname uit te sluiten. Deze maatregelen lyken op het eerste ge zicht nogal rigoureus, maar zijn desalniette min toch hoogst noodzakelijk. Wat is immers het geval: Er zyn enkele reglementaire wegen, welke de twee spelers, die een paar vormen, moeten be wandelen om elkaar inlichtingen te geven. Er zyn evenwel onnoemelijk veel slinksche paad jes, die het mogelyk maken op oneerlyke wyze den partner hints te geven. Dit terrein nu is niet voldoende af te bake nen met reglementaire bepalingen en dit is dan ook de reden, dat er bij bridge een zoo eigen aardige, speciale toestand bestaat, welke ech ter zeer, zeer moeilijk te verbeteren is! Een voorbeeld ter verduidelijking: Noord geeft, denkt lang na en past (onge oorloofd). Oost merkt op, dat hij al den hee len avond geen kaart krijgt (ongeoorloofd), legt zijn kaarten demonstratief op tafel (onge oorloofd) en past ook. Zuid zegt, dat West dan wel de kaart moet hebben (ongeoorloofd) en past. West haalt zijn schouders op (ongeoor loofd), kykt zijn kaart nog eens in en zegt: „Nou vooruit dan, een sans." (ongeoorloofd). Noord past. Oost zegt blijmoedig: „De tweede" (ongeoorloofd). Zuid past en West beweert ge laten: „Nou, dan de derde" (ongeoorloofd). Noord denkt lang na. Oost past en Zuid dub belt (ongeoorloofd). West zegt: „Accepté" (on geoorloofd) en Noord en Oost passen. Nu moet u niet zeggen, ja maar dat is over dreven, zooveel overtredingen hebben tydens één biedproces niet plaats, want het is een feit, dat zulke dingen gebeuren en het hier aange haalde voorbeeld is een onvervalscht geval uit de practyk. Gebrek aan ruimte belet my het voorval nader uit te pluizen, zoodat we dit dan uit zullen stellen tot de volgende week. Correspondentie P. J. v. d. R. te A. Sinds geruimen tyd geldt hier in Nederland krachtens besluit der Inter national Bridge League de officieele telling der Portland-Club, welke dus slechts in de down telling van de door u genoemde telling ver schilt. Niet kwetsbaar niet gedoubleerd is 50 per downslag. Niet kwetsbaar gedoubleerd is de eerste downslag 100, de overige downslagen 200. Kwetsbaar niet gedoubleerd is 100 per down slag. Kwetsbaar gedoubleerd is de eerste down slag 200, de overige 300. 5 down gedoubleerd niet kwetsbaar is dus 900 punten. 5 down gedoubleerd kwetsbaar is echter 1400 punten. Wat uw tweede vraag betreft, wil ik gaarne nog eens extra er de aandacht op vestigen, dat men bij Bridge niet gedwongen is om af te troeven en ook niet om over te troeven. Men moet, indien mogelijk, steeds bekennen. Gaat dit niet, dan mag men aftroeven, hoog of laag, zooals men dat verkiest. Niet troeven of ondertroeven is dus volkomen geoorloofd! P. H. A. TUIN. „Oneeë? Hy is lest hier gewist! Als 'nen groo- ten meneer! Witte wat-ie gegeven hee, aan m... aan z'n moeder? Eénen gulden! D'n schobberd!" „Hoppenbrouwers, 't manneke had nie meer!" „Dan blyft ie maar weg!" Ik kookte. Zou ikefkens had ik plan den schurk den nek om te draaien. M'n vingers kromden, 't bloed liep uit m'nen kop, toen zee de moeder: „wilde onzen Sjaak gedag zeg gen, van me, als ge 'm sprikt. En zeggen, da 'k nie komen kan. Dan begrept ie 't wel Gin kleeren, docht ik en 'k ging rap naar m'nen groentenwagel en m'nen Blek. 't Wierd tyd, m'n peeën waren al gegapt. Als ik veromkwam mee de druiven, dan zee ik: „Eeker, da's waar ok, ge mot de groeten hebben, jonk, van oew Moeder. En t spet 'r, dat z'oe nie kan komen bezoeken." Efkens keek ie me aan. Eén oog trilde efkens. Dan staarde-n-ie naar 't plafond en 't kopke wierd oud van peinzen. Of ie.... begréép! Toen 't lang genogt geduurd had, scheurde Dré IH 'n druif af, hield ze by den Eeker z'nen mond. Maar den mond was onwillig. Dan keek 't man neke mee biyen glans in d'oogen naar Dré IH. Z'n handje schudde neeë en toen stiet ie uit: „breng asteblieft die druiven by Moeder!" Amico, ik kost me nie goed houwen. Maar ik heb me veur den Eeker maar nie geschaamd. Heb me over 'm henen gebogen en gezeed: „Eeker, jouw Moeder krygt mergen "n volle mand groenten en gij krijgt, as ge weer beter zyt, 'nen dikken winterjas van veertig gulden omtrent!" Toen bolden twee groote tranen van geluk in z'n oogen. „Maar daar is éen voorwaarde, Eeker!" „Gy eet die druiven op!" Vijf keer juichte t handje „ja". Ja, O.L.H. kan hard mee z'n schepsels om springen en tóch.... toch mot ge liever maar gin geleerde, gin politieke, gin wysgeerige en gin heidensche theorieën knutselen over die „groote afstandscyfers" tusschen de „zeepbel" en den „loojen bal", waarover ik aan t begin klasje- neerde. Wy kunnen mee ons petje daar nie by komen, amico! Vol. Veul groeten van Trui, Dré III en als alty gtn horke minder van oewen t.4. v. DRE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 7