FINANCIEEL PERSPECTIEF
Verschillende begrootingen
D
Vereenigde vergadering van
de beide Kamers
Oordeel van de Pers over de
T roonrede
De Staatsschuld liep in zeven jaar met
zevenhonderd millioen op
Reëeler budget
opstelling
PLECHTIGHEID IN DE
RIDDERZAAL
SOMBERE KLANKEN
WOENSDAG 21 SEPTEMBER 1938
Onderwijs
Perspectief voor werklooze
onderwijzers?
Justitie
Nationale Schuld
Conversie bracht verlichten
rentelast
Buïtenlandsche Zaken
Uitbreiding van den consii'
lairen dienst
e optimist is een beter hervormer
dan de pessimist.
Binnenlandsche Zaken
Defensiefonds
Koloniën
Financiën
MEER GELDEN VOOR GRENS
BEWAKING
Herziening vreemdelingenrecht
in bewerking
Buiten den voorzitter woonden 121
Kamerleden de Vereenigde
Vergadering bij
Indische Vorsten onder
de autoriteiten
„De Koningin"
Sub umbra in de donkerte
Te slap en te vaag
Uiterst sobere boodschap
In
mineur
Het verlossende woord bleef uit
Synthese van tegenstellingen
Doffe klanken
Algemeene indruk teleurstellend
Ziet het Kabinet geen gat
meer in de dingen?
Goede wil der regeering
In afwachting
TfWTrrwyfTrrrrwmTwy
In de jaren 1931 tot en met 1936 hebben de
gewone diensten niet alleen een tekort opgele
verd van circa 234 millioen (na aftrek dan
nog van overschotten van 1929 en 1930), doch
in diezelfde periode zijn tal van uitgaven bui
ten de begrooting van den gewonen dienst ge
steld en derhalve ongedekt gebleven. In dit
verband wordt de aandacht gevestigd op de te
korten op de begrootingen van het Werkloos-
heidssubsidiefonds, op tal van naar hun aard
gewone uitgaven, welke ten laste van den kapi-
taaldienst werden gebracht, alsmede op de na
gelaten stortingen in de sociale verzekerings
fondsen en het spoorwegpensioenfonds ter dek
king van de op die fondsen gelegde verplich
tingen.
Voor een deel demonstreerde zich deze gang
van zaken in een aanzienlijke stijging van de
Nederlandsche Staatsschuld, welke stijging van
eind 1930 tot eind 1936 na aftrek van de
stijging van de schuldvordering op Neder-
landsch-Indië niet minder beliep dan circa
700 millioen, d.i. een toeneming in die periode
met circa 30 pet.; in het verdwijnen uit de be
groeting van de reserves, welke daarin voor
heen aanwezig waren en in het ontstaan van
zeer hooge schuldverplichtingen aan de fond
sen.
In deze omstandigheden een budget met
een groot deficit en een door intering sterk
gestegen nationale schuld, waarbij dan nog
bovendien te bedenken valt, dat vele gemeen
ten, waaronder verschillende groote, in een toe
stand van groote financieele moeilijkheden wa
ren komen te verkeeren was het noodig om
vele millioenen beschikbaar te stellen voor de
defensie.
Er deden zich evenwel twee omstandigheden
voor, welke eenig perspectief op een langzaam
herstel konden openen:
le. de iniddelenopbrengsten konden voor 1938
aanmerkelijk hooger worden geraamd dan voor
1937 en
2e. er was aanleiding voor de verwachting.
dat de ingetreden afneming der werkloosheid
zich zou voortzetten.
Op beide genoemde omstandigheden steunde
het vertrouwen op het bereiken van een reëel
sluitend budget in de toekomst.
Uit de cijfers der thans aangeboden ontwerp-
begrooting blijkt helaas, dat het middelen-
accrès, waarop thans uitzicht bestaat, betrek
kelijk gering* is en geheel onvoldoende voor dek
king van het accrès der uitgaven.
Op de tweede verwachting, welke vorig jaar
werd gekoesterd, de vermindering van de
lasten der werkloosheid, en als gevolg daarvan
de saneering van de precaire positie van het
Werkloosheidssubsidiefonds en van de gemeen
ten kan evenmin langer worden gebouwd.
In de gegeven omstandigheden kan naar de
meening van ondergeteekende niet langer in
afwachting van betere tijden in de huidige po
sitie van het budget worden berust.
Deze overtuiging plaatst de Begeering voor
het uitermate moeilijk op te lossen probleem,
om door verlaging van uitgaven en nieuwe of
verhoogde heffingen binnen afzienbaren tijd tot
een sluitend budget te komen.
Allereerst is het dan echter noodzakelijk, dat
het tekort, waarin voorziening geboden is,
nauwkeurig wordt gekend. Zocals ook uit de
Millioenennota voor de begrooting 1938 kan
blijken, geeft de begrooting de laatste jaren
den werkelijken toestand niet juist weer, omdat
het budget onder den druk der moeilijkheden
op verschillende wijzen tijdelijk ontlast is.
Ook de thans aangeboden begrooting gaat
aan dit euvel nog mank.
Het ligt evenw'el in het voornemen van den
minister de wijzigingen daarin te bevorderen,
Welke noodig zijn om tot een reëele begrotings
opstelling te komen.
Daartoe heeft hij de verschillende maatrege
len, in afgeloopen jaren tot ontlasting van de
gewone begrooting genomen, als gevolg waar
van de begrooting niet langer den werkelijken
toestand van het budget juist weergaf, opnieuw
getoetst, speciaal met het oog op de vraag, of
intrekking daarvan in feite tot reservevorming
zou leiden, dan wel, dat een onmisbaar be
standdeel van het gewone budget zou worden
hersteld.
Deze toetsing heeft ertoe geleid twee der
getroffen maatregelen te annuleeren, waardoor
het aanvankelijk geraamde tekort van 25.6 mil
lioen met 30.6 millioen moet worden verhoogd.
Aan de Memories van Toelichting tot de ver
schillende hoofdstukken der begrooting wordt
het volgende ontleend
Voor hoofdstuk I (Huis der Koningin) wordt
Uitgetrokken 1.560.000, waarvan voor de in
komens van de Koningin, Prinses Juliana en
Prins Bernhard 1.400.000 en voor onderhoud
der koninklijke paleizen 100.000.
Evenals ten vorigen jare wordt voor de voort
zetting der restauratie van het koninklijk pa
leis te Amsterdam ook voor 1939 een bedrag
van 60.000 aangevraagd.
Voor hoofdstuk II (Hooge colleges van Staat)
wordt voor 1939 geraamd een bedrag van
1.873.287, terwijl voor 1938 is toegestaan
1.940.195, zoodat minder wordt aangevraagd
66.908.
Voor hoofdstuk IIA (Algemeene Zaken)
wordt voor 1939 geraamd ƒ92.914, terwijl voor
1938 is toegestaan ƒ83.544, zoodat meer wordt
aangevraagd ƒ9370.
Voor hoofdstuk VI (Onderwijs) wordt voor
1939 geraamd f 146.026.570. Toegestaan voor 1938
Is f 142.361.033, zoodat meer wordt aangevraagd
f 3.685.537..
De minister van Sociale Zaken en de minis
ter van Onderwijs hebben een interdeparte
mentale commissie ingesteld om na te gaan of
en, zoo ja, op welke wijze werklooze jonge on
derwijzers van regeeringswege zouden kunnen
worden geholpen langs nog andere wegen dan
die van normale tewerkstelling in de school.
Hoewel de commissie er nog niet in geslaagd
is een oplossing voor deze moeilijke materie te
vinden, vertrouwt de minister niettemin, dat
het haar zal gelukken een weg te vinden, waar
langs eenigermate aan de nooden van de werk
looze aktebezitters zal kunnen worden tege
moet gekomen. Het is den minister bekend, dat
de commissie een oplossing zoekt in de rich
ting, waarin de stichting tot verruiming van
werkgelegenheid voor academisch gevormden
werkzaam is. Deze oplossing beoogt het nemen
van maatregelen, waardoor wordt voorkomen,
dat de aktebezitter, in het tijdvak, dat hij nog
niet als onderwijzer werkzaam is, ln geschikt
heid voor het vervullen van de betrekking van
onderwijzer inboet. Het komt den minister mo
gelijk voor, dat het arbeidsveld dezer stichting,
welke zich tot dusver uitsluitend bezig houdt
met de academici en daarmede gelijkgestelden
(zooals de bezitters van M.O.-akten) zou kun
nen worden uitgebreid met bovenbedoelde hulp
voor de werklooze aktebezitters.
Uit bovenstaande zal blijken, dat het op
dit oogenblik nog niet mogelijk is een be
drag aan te geven, dat met een en ander
zal zijn gemoeid. Daar de minister er niet
temin prijs op stelt van een en ander mede-
deeiing aan de Staten-Generaal te doen,
heeft hij het voorstel gedaan het betref
fende artikel met f 1 te verhoogen. Bij
ongewijzigde aanneming van dit artikel
door de Staten-Generaal zal de minister
zich gerechtigd achten de noodige uitgaven
voor het boven aangegeven doel te doen.
komen, dat huwelijken alleen door onderlinge
toestemming der echtgenooten kunnen worden
ontbonden, zijn in een gevorderd stadium van
voorbereiding.
Een herziening van het vreemdelingenrecht,
behelzende de grondlijnen, waarbinnen naar
omstandigheden de concrete voorschriften
kunnen worden gegeven, is in bewerking.
Voor 1939 wordt aangevraagd:
Voor den geheelen dienst 159.009.743, waar
van voor den kapitaaldienst 11.000.000 en
voor den gewonen dienst 148.009.743.
Voor 1938 is daartoe onderscheidenlijk
toegestaan 161.567.958, 11.000.000 en
150.567.958.
Derhalve wordt voor den gewonen dienst van
1939 minder aangevraagd 2.558.215.
De gevestigde schuld vordert in 1939
wegens rente 95.049.426 en wegens af
lossing ƒ69.401.000, waarvan onderscheidenlijk
10.846.107 en 21.587.076 naar de andere
begrootingsonderdeelen worden overgebracht.
Ten laste van den gewonen dienst van hoofd
stuk 7a (rom.) wordt uit dezen hoofde geraamd
ƒ132.022.243, zijnde 376.785 meer dan voor
het dienstjaar 1938 aanvankelijk is toegestaan.
In dit verband wordt er aan herinnerd dat
in deze cijfers tot uitdrukking zijn gebracht de
gevolgen van de in 1938 plaats gehad hebbende
conversie van 4 pCt. Staatsschuld. Door deze
conversie is het mogelijk gebleken den rentelast
dermate te verlichten dat de gelegenheid werd
geopend de periodieke aflossingen in een meer
juiste verhouding tot de schuld te herstellen,
door ze te verhoogen tot 69.4 millioen in 1939,
zonder dat daarmede de totale druk der ge
vestigde schuld in eenigszins belangrijke mate
is verzwaard.
De kasvoorzieningen zullen in 1939 naar ver
wacht wordt ƒ2.900.000 minder vereischen dan
het voor 1938 toegestaan bedrag.
Aan de begrooting voor hoofdstuk II (Buï
tenlandsche Zaken) wordt het volgende ont
leend.
Voor 1938 werd toegestaan 3.710.573, ter
wijl voor 1939 geraamd wordt 3.803.785, zoo
dat meer wordt aangevraagd 93.212.
In verband met de Vereeniging van den
Oostenrijkschen bondsstaat met het Duitsehe
rijk werd Harer Majesteits gezantschap te
Weenen opgeheven.
Een buitengewoon gezant en gevolmachtigd
minister werd bij den president der Turksche
Republiek geaccrediteerd.
De belangen van den diplomatieken dienst
maken het wenschelijk dezen met een tweetal
ambtenaren uit te breiden. De hiervoor be-
noodigde gelden brengen een extra verhooging
van den post salarissen van ondergeschikte di
plomatieke ambtenaren mede.
De minister stelt eenige verhooging van arti
kel 9 voor om gevolg te kunnen geven aan zijn
verlangen naar uitbreiding van den consulai-
ren dienst. Dat hij hierin niet zoover kan gaan,
als hjj zou willen, is gevolg van den door de
tijdsomstandigheden geboden eisch tot beper
king der staatsuitgaven, waaardoor hij zich be
perken moet tot datgene, wat hem voor het
oogenblik als het meest dringend voorkomt.
Behalve door instelling van enkele nieuwe
beroepsposten voor te stellen, gelooft hij toch
nok een stap in de goede richting te kunnen
doen, door wederom aan enkele honoraire con-
culaten een 'beroepsambtenaar te verbinden. In
verband hiermede, alsmede gezien de prijsstij
gingen in verschillende landen, is het nood
zakelijk gebleken het bedrag, uitgetrokken voor
verblijfsvergoedingen voor consulaire ambtena
ren in algemeenen dienst, met een bedrag van
40.000 te verhoogen.
De minister hoopt in den loop van het Jaar
nog aan enkele andere posten beroeps'ambtena-
ren werkzaam te kunnen stellen, zoodra daar
voor geëigende krachten beschikbaar zullen
zijn. Zoo ligt het bijvoorbeeld in zijn bedoeling
om, Zoodra de omstandigheden zulks mede
brengen, weer over te gaan tot de plaatsing
van een beroepsambtenaar in Jeruzalem als
handelsdeskundige voor Palestina, Syrië en
Irak.
Dat thans wordt voorgesteld om wederom
een beroepsconsulaat-generaal te Parijs in te
stellen, vindt zijn oorzaak in het streven om
ook de economische outillage van het gezant
schap te Parijs te verbeteren. Het ligt voorts
in de bedoeling in Parijs, evenals zulks reeds
in verschillende andere hoofdsteden plaats
vond, de leiding van de handelsafdeeling van
het gezantschap en van het consulaat-generaal
onder één hoofd te brengen.
Door de plaatsing van een consul-generaal
te Buenos Aires als handelsraad hoopt de mi
nister het gezantschap in staat te stellen aan
de toenemende economische werkzaamheden
het hoofd te kunnen bieden.
Voor hoofdstuk V (Binnenlandsche Zaken)
werd in 1938 toegestaan voor den gewonen
dienst 33.529.868. Voor 1939 wordt geraamd
32.992.742, zoodat minder wordt aangevraagd
537.126.
Op den kapitaaldienst wordt 6.125.089 meer
aangevraagd in verband met een grootere ver
strekking van kapitaal aan het staatsbedrijf
der Posterijen, Telegrafie en Telefonie ad
6.379.000 en een mindere verstrekking van
kapitaal aan het staatsbedrijf der Algemeene
Landsdrukkerij ad 253.911.
Het bij de we- betreffende instelling van een
riefensiefonds toegestane bedrag ad 53.400.000
voor hét inhalen van den achterstand in de
materieele uitrusting van de weermacht were,
aangevraagd op de begrootingen van uitgaven
ten behoeve van het defensiefonds voor de jaren
1936, 1937 en 1938. In verband hiermede worden
thans alleen nog gelden opgebracht ten bedrage
van 3.570.000 voor uitkeering aan het rijk we
gens rente en aflossing van verstrekte voor
schotten.
Op hoofdstuk XII (Koloniën), is voor 1938
uitgetrokken 8.379.557. Voor 1939 wordt ge
raamd 13.347.907.
Voor 1939 wordt dus meer geraamd dan oor
spronkelijk voor 1938 is toegestaan 4.968.350.
Deze verhooging wordt voornamelijk veroor
zaakt: 1. door de gewijzigde raming van de
beide op het Indisch defensiemateriaal betrek
king hebbende posten, nl. een verlaging van ar
tikel 38 met rond 300.000 in verband met het
vervallen van.de \ergoeding van rente en af
lossing van legervliegtuigen en een verhooging
van artikel 37 (bijdrage in de vlootkosten) met
5 millioen, zijnde hetzelfde bedrag, dat voor
1938 suppletoir is" aangevraagd:
Een verhooging van artikel 40 (steun aan de
Java-suiker) met 100.000 wegens lageren sui
kerprijs op de wereldmarkt.
Voor 1938 is toegestaan
titel a. gewone dienst 63.263.280
titel b. kapitaaldienst f 98.462.686
Totaal 161.725.966
Terwijl voor 1939 wordt geraamd:
titel a. gewone dienst 64.192.870
titel b. kapitaaldienst 113.167.429
Totaal 177.360.299
zoodat op den geheelen dienst
meer wordt aangevraagd 15.634.333
Van dit bedrag komt voor den
kapitaaldienst 14.704.743
zoodat de gewone dienst een ver
meerdering vertoont van 929.590
In verband met uitbreiding van het aantal
hulpkommiezen en poiitietroepen voor de grens
bewaking is hiervoor op de thans ingediende
Justitiebegrooting een bedrag van 204.500 uit
getrokken tegenover 84.200 op de loopenue
begrooting.
De raming voor hoofdstuk IV (Justitie) be
draagt ƒ27.569.697. Voor 1938 is toegestaan
ƒ26.360.786. zoodat voor 1939 meer wordt ge
raamd ƒ1.208.911.
Wettelijke voorzieningen ten einde te voor-
Tegen twaalf uur begon de Ridderzaal
zich te vullen met Kamerleden en ge-
noodigden. De groote gothische hal, die
straalde van de honderde lichten der
kroonluchters, bood den feestelijk-bonten
aanblik van vele in gala gekleede hoog-
waardigheidsbekleeders, die zich in druk
gesprek door elkaar bewogen en elkander
begroetten.
Reeds vroeg verschenen de hier te lande
vertoevende Indische Vorsten in hun
prachtige gewaden en namen de zetels in
voor het gestoelte van den voorzitter.
In de uniform van oud-minister verschenen
de Kamerleden Van Lidth de Jeude, Oud
Deckers, en Van Schaik. in generaals-uniform
waren de heeren Bajetto en Duymaer van
Twist; de heer Tilanus verscheen in de uni
form van majoor der artillerie. De professo
ren De Zwaan en Kranenburg waren in toga
gehuld, terwijl pater Beaufort in gekleede jas
verscheen. De andere Kamerleden waren of
wel in ambtsgewaad, ofwel in rok, jacquet of
colbert gekleed. Van de vrouwelijke Kamerle
den waren er mevrouw Bakker-Nort. mevrouw
De Vries-Bruins, mej. Pelletier en mevrouw
Mackay-Katz.
De leden der communistische fracties wa
ren afwezig.
In totaal waren buiten den voorzitter 121
Kamerleden, inbegrepen de commissie voor
in- en uitgeleide, in de zaal.
Onder de autoriteiten, die achter in de zaal
een plaats hadden, werden behalve vele op-
per- en vlagofficieren, opgemerkt de heeren
mr D. Fock, oud-gouverneur-generaal en oud-
Lid der Eerste Kamer, de minister van Staat
Jhr. mr. dr. H. A. van Karnebeek, Commissa
ris der Koningin in de provincie Zuid-Holland.
Jhr. mr. R. Feith, president van den Hoogen
Raad der Nederlanden, mr. W. J. Berger, pro
cureur-generaal bij den Hoogen Raad, mr. S
J. R. de Monchy, burgemeester van 's-Gra-
venhage en vele andere hoogwaardigheidsbe-
kleeders. De diplomaten waren met hun dames
in grooten getale aanwezig. Zij werden ont
vangen door den chef van het kabinet van den
minister van Buitenlandsche Zaken, Jhr. mr.
G, C. J van Reenen.
Nadat de voorzitter, mr. W. L. baron de Vas
van Steenwijk, op het voorzittersgestoelte had
plaats genomen, deed de griffier voorlezing
van het besluit van diens benoeming tot voor
zitter der Vereenigde Vergadering der Staten-
Generaal. De voorzitter deelde daama mede
wie tot leden der commissie van in- en uitge
leide waren benoemd.
Het was ongeveer één uur, toen de ministers,
eenige oogenblikken daarna door de leden van
den Raad van State gevolgd, de Ridderzaal
betraden en, na den voorzitter te hebben be
groet, zich onder de aanwezigen mengden in
levendig gesprek.
Minister Patijn was niet aanwezig.
Minister Colijn droeg het grootkruis van den
Nederlandschen Leeuw, evenals de voorzitter
der Vereenigde Vergadering, mr. W. L. baron de
Vos van Steenwijk en mr. D. Fock. De heeren
Van Karnebeek en Van Lidth de Jeude droegen
het grootkruis der Huisorde van Oranje, mi
nister Slotemaker de Bruine en mr. Oud het
grootkruis van de Kroonorde van Italië, jhr.
De Geer dat van de Leopoldsorde van België,
de heeren Van Schaik en Aalberse dat van de
Olafsorde van Noorwegen, de heeren Beelaerts
van Blokland en Deckers dat van de Eiken
kroon van Luxemburg, generaal Muller Massis
dat van de orde van het Zwaard van Zweden
en de ministers Steenberghe en Weiter dat van
de orde van Leopold II van België, evenals de
Staatsraad mr. Kan. Staatsraad mr. Limburg
droeg het grootkruis van de Kroonorde van
Roemenië.
Ongeveer tien minuten over een klopte de
voorzitter met den voorzittershamer, ten tee-
ken dat de Koningin in aantocht was. De aan
wezigen begaven zich hierop naar hun plaatsen.
Voor den voorzitterszetel, tegenover den troon,
namen de leden van het kabinet op de eerste
rij plaats, daarachter zaten de leden van den
Raad van State, terwijl de derde rij door de
Indische Vorsten werd ingenomen. De voorzitter
van de Tweede Kamer, mr. J. R. H. van Schaik,
nam zijn traditioneele plaats in op de eerste
rij der stoelen ter rechterzijde van den troon.
Intusschen had de commissie van in- en
uitgeleide zich bij den ingang der ridderzaal
opgesteld, in het gangpad, dat naar den troon
leidt. Achtereenvolgens traden daarna de zaal
binnen de eerste kamerheer-ceremoniemeester,
jhr. Sickinghe, de achc kamerheeren en de vijf
grootofficieren, die in den stoet meereden,
gevolgd door den opperceremoniemeester, graaf
Du Monceau. De laatste betrad de Ridderzaal
achteruit loopend, ten einde het oogenblik te
kunnen waarnemen, waarop de Koningin het
bordes bij den ingang zou hebben betreden.
Toen dit oogenblik was aangebroken, gaf hij
door het opheffen van zijn staf aan den eersten
kamerheer-ceremoniemeester het teeken, dat
deze de komst van de Koningin kon aankon
digen met de traditioneele woorden: De Ko
ningin
Hierop rezen alle aanwezigen van hun zetels.
De in het gangpad opgestelde stoet zette zich
thans in beweging om Hare Majesteit naar den
troon te geleiden. De Koningin werd begeleid
door den voorzitter der commissie van in- en
uitgeleide, het Eerste Kamerlid, prof. De Sa-
vornin Lohman,
Zij was gekleed in een satijnen gewaad van
vieux-rose met goud, met sleep; Zij had een
hoed op van dezelfde stof met aigrettes. Als
versiering had Zij daarbij een paarlen collier,
terwijl Zij het grootkruis van den Nederland
schen Leeuw droeg.
Achter Hare Majesteit volgden de groot
meesters, de dame du palais en de waardig-
heidsbekleeders, die in den stoet hadden mee
gereden. Nadat de Koningin op den troon had
plaats genomen, onder den electrisch verlichten
troonhemel, ving Zij met zachte, doch heldere
stem de voorlezing der Troonrede aan. Onge
veer een kwartier duurde deze voorlezing, die
in doodsche stilte werd aanhoord.
Onmiddellijk na het einde hief generaal Duy
maer van Twist een driewerf „Leve de Ko
ningin" aan, dat alle aanwezigen staande over
namen.
Op dezelfde wijze als bij haar binnentreden
vergezeld van de commissie van in- en uitge
leide, verliet de Koningin hierop vriendelijk de
buigende Kamerleden terug groetende, de zaal.
In alle perscommentaren op de' Troonrede
valt een sombere, teleurgestelde toon te be
speuren. Sub umbrain de donkerte, doffe
klanken, in mineur zijn zoo enkele koppen,
waarin de meening der bladen is weerge-
gegeven.
Sub umbra in de donkerte leeft de wereld,
eeft ook ons volk. Dat is de algemeene indruk
van deze Troonrede, waarboven de schaduw van
de wereldcrisis hangt, constateert de Maas
bode.
Economische en politieke crises samen
eischen, ter voorkoming van de grootste ge
varen voor het volksbestaan, een inspanning
welke alle andere vraagstukken op den ach
tergrond dringt.
Of is het niet opvallend, dat de Troonrede
geen passage over het Onderwijs bevat, ter
wijl toch algemeen ten aanzien van de leer-
lingenschaal wel verbeterende voorzieningen
werden verwacht?
Dat de regeering blijkbaar een open oor
heeft voor den rechtvaardigen wensch, dat de
groote gezinnen, die ook voor defensie het
allermeest offeren, in de belastingen worden
ontzien, stemt tot verheuging, zooals wij toe
juichen, dat wordt voldaan aan den wensch,
die belastingen te herzien, welke het bedrijfs
leven belemmeren en het zij er bij gezegd
het gewone leven überhaupt.
Te weinig zegt de Troonrede voor de honderd
duizenden die in grooten nood zijn en blijven,
zedelijken nog meer dan stoffelijken nood, die
oo graag het verlossende woord, dat in de Troon
rede vercholen kan liggen en mits voortvarend
en doortastend gewerkt wordt, ook bewaarheid
kan worden, hadden gehoord, schrijft de V o 1 k s-
krant.
Een „eminent" belang noemt de Troonrede
de bestrijding der werkloosheid en de leniging
van haar gevolgen, en dat is het zonder twij
fel; maar ware een aan dat eminent belang
geëvenredigde en sprekende, welsprekende
formuleering van wat gedaan en met spoed
gedaan zal worden niet op haar plaats ge
weest?
Aandacht in voorbereiding bijzonder
bijzonder bijzonder, het is te slap en
te vaag om een stemming van bezieling te
vertolken.
De tweede troonrede welke uitgesproken
wordt sedert het vierde ministerie-Colijh, dat
zich in Juni 1937 op positief christelijken
grondslag hervormde, optrad, is, zoo begint
het lib. Handelsblad zijn beschouwing,
een uiterst sobere boodschap, die in wezen
niet veel verschilt van de vorige, behalve dan
dat de inmiddels weer ten ongunste ge
keerde wereldconjunctuur nu niet meer ver
oorlooft om, zooals toen, in de overwegende
mineurklanken een vroolijker motief te ver
werken.
Minder geheimzinnigheid bij het formeele
en plechtige debuut van het regeeringspro-
gram voor een nieuwe periode, ware geen luxe.
Alles te zamen genomen is de nieuwe Troon
rede een dor en weinig bemoedigend docu
ment, concludeert de Telegraaf.
Het stuk hangt van compromissen aan el
kaar. Ook al zijn wij niet gewoon dat van
een Troonrede veel bezieling uitgaat, dit jaar
is zij feitelijk niets anders dan een opsomming
van somberheden. Het kost moeite ria lezing
van het stuk er zich bewust van te blijven,
dat ons land nog altijd een oase in een ver
dwaasde wereld is en dat wij dit ook in de
toekomst hopen te blijven.
Zij, die van de Troonrede van dit jaar „het
verlossende woord" verwachtten, hebben zich
misrekend, merkt het soc. Volk op.
Deze Troonrede is een stuk zonder fantasie,
zonder oorspronkelijkheid. Heeft deze regee
ring dan nog geen besef van wat de tijd
eischt? Hoe lang moet ons volk nog wachten
op het groote plan, dat den weg wijst om
met aller krachtsinspanning welvaart en be
staanszekerheid te herstellen?
Het beleid der regeering heeft zich geken
merkt door een tweeslachtigheid, die voor den
economischen toestand des lands niet anders
dan fataal kon zijn. Eenerzijds zijn, op veel te
bescheiden schaal, gelden voor werkverrui
ming beschikbaar gesteld; doch anderzijds nam
de „zuinige huismoeder" De Wilde maatrege
len, die de economische activiteit moesten
remmen.
Dezelfde tweeslachtigheid vinden wij in de
Troonrede van dit jaar.
De Troonrede spreekt van de algemeene lijn
der werkzaamheden van de regeering in drie
geweldige problemen.
Hoe moeilijk haar taak daarin is kan tel
kens blijken uit de eigenaardige tegenstelling,
die in haar handelingen niet te vermijden is,
schrijft de A.R. Standaard. Het blijft het
zoeken eener synthese tusschen twee, althans
schijnbare, tegenstrijdigheden. Maar de plicht
is haar opgelegd.
De inhoud der Troonrede laat dit jaar al een
bijzonder troosteloozen indruk na, zoo begint de
lib. N. Rotterdamsche Crt.
Ook de matte toon wordt door den in menig
opzicht ongetwijfeld moeilijken toestand niet
gerechtvaardigd. Bovendien zijn alle mede-
deelingen omtrent het regeeringsprogram
voor de toekomst zeer in het algemeene ge
houden, zoodat er zoo goed als geen concrete
maatregelen in worden aangekondigd. Veel
houvast heeft men aan dit vraagstuk dan
ook niet. Indien de economische en finan
cieele nood, die er zijn stempel op drukt,
een politiek van lijn en overtuiging tegen
over zich had gevonden, zou dit vertrouwen
hebben kunnen wekken, maar het is, alsof
de regeering geheel in het defensief is ge
drongen en zij hier en daar zien slechts tot
incidenteel verweer meent te moeten bepa
len. Zelfs schijnt alle herinnering aan ge
zondere opvattingen uit het verleden, aan
eigen kracht uitgedoofd te zijn. Wij hebben
na de lezing eerst wat vreemd tegen het
stuk van dit „positief-Christelijke" ministe
rie met vier roomsch-katholieke ministers,
exponenten van de R.K. Staatspartij, aange
keken en toen het laatste velletje omgedraaid
of er misschien nog wat op den keerkant
stond. Maar neen, de zitting was immers ge
opend verklaard, en het was uit.
Wij hadden echter nog steeds het gevoel
van in een auto te hebben gezeten, welks
remmen onophoudelijk werden aangezet, zoo
dat het vehikel zich met horten en stooten
voortbewoog.
De R.K. Residentiebode zegt o.m. het
«olgende
De algemeene indruk is er een van teleur
stelling; in groote lijnen blijven de aange
kondigde maatregelen, ondanks enkele nieuwe
punten, gelijk aan vroegere jaren. Een
grootsch nieuw initiatief om het economische
leven van ons land zoo goed mogelijk dienst
baar te maken aan ons heelevolk is er niet
in te vinden.
Uiteraard dient hierbij een zeker voorbe
houd gemaakt, dat men moet afwachten, wat
de begrooting zelf op dit punt zal brengen.
Maar zelfs met erkenning van de beperking
die de Troonrede ten opzichte van détails
moet kenmerken, is het ernstig teleurstellend,
dat in deze tijden de toch te verwachten
plannen blijkbaar nog niet in zoo concreter)
vorm zijn gegoten, dat de Troonrede duide
lijker taal kon spreken.
En verder:
Evenmin spreekt deze troonrede over het
positief christelijk karakter der beginselen,
waarop de regeering wetgeving en bestuur in
de vorige troonrede wilde doen steunen.
Wanneer men hierbij denkt aan het vele
pleiten, den laatsten tijd, voor nationale een
heid van heel ons volk, dan vraagt men zich
af, of men van plan is te streven naar zulk
een eenheid (niet met terzijde-stellen van,
maar) met buiten-bespreking-laten van de
positief-christelijke beginselen, waarover de
troonrede van 1937 sprak: Gods Wet tot
richtsnoer, erkenning der positief Christelijke
grondslagen onzer samenleving.
Het lib. Vaderland vindt het geen opwekken-
den toon, welke ons uit de Troonrede van dit
jaar tegemoet klinkt.
Het blad Wijst op verschillende punten en
merkt dan op:
Wat er, bij het stilzwijgen op de hiervoor
genoemde punten, wel aan positiefs in de
Troonrede voorkomt, is zoo vaag en moedeloos,
dat men zich in verbazing afvraagt, of dit
Kabinet reeds in het tweede jaar van zijn be
wind geen gat meer in de dingen ziet. Hoe
verschilt deze toon van de fanfares, waarmede
in de Chr. en vooral in de R. K. pers dit
positief-christelijke ministerie is begroet.
Na een korte inleiding merkt de chr.-hist.
.Nederlander" op:
Aandachtige lezing vestigt dan ook den
indruk, dat de Regeering zich op verschil
lende punten nog wil beraden, zich daarom
thans weinig concreet uit en de finesses dus
bewaart tot de begrootingsdebatten. Of deze
methode de meest wenschelijke is? Dat zal
moeten blijken. Wellicht was zij noodzake
lijk,
En verder:
Het zinnetje over de jeugdwerkloosheid
typeert wel heel sterk het vage karakter
dezer Troonrede, zooals wij dat hierboven
schetsten. Misschien brengt de Millioenen
nota meer licht omtrent de maatregelen, die
worden voorbereid. Hoe dit zij, mogen dis
maatregelen van vèrstrekkenden aard zijn,
opdat krachtige bestrijding mogelijk wordt
En mogen alle groepen van jeugdige werk-
loozen óók b.v. de onderwijzers bij die
maatregelen baat vinden.
Het orgaan besluit als volgt:
Zoo hadden wij ons kunnen indenken, dat
althans het standpunt zou zijn bepaald ten
opzichte van een socialen dienstplicht, dat
aangegeven zou zijn of er er in het komende
jaar al dan niet' sprake zal zijn van herzie
ning van de leerlingenschaal, van verbeter
de ouderdomsvoorziening. Zoo zou ons aan
kondiging van een wetsontwerp, houdende
regeling van de rechtspositie van buiten
landsche vluchtelingen niet verwonderd heb
ben. En zoo zou er meer te noemen zijn.
Men kan natuurlijk het standpunt inne
men, dat dit alles in een Troonrede niet
thuis hoort.
Wij betwijfelen of zoodanig standpunt
juist kan worden genoemd.
Een Troonrede moet naar ons oordeel kort
en duidelijk aangeven wat de voornemens
voor het komende parlementaire jaar zijn.
De eerste rede na het optreden van een
nieuw Kabinet kan bovendien een korte be
ginsel-uitspraak bevatten.
Verleden jaar werd zoowel aan de eene
als aan de andere voorwaarde voldaan.
Ditmaal niet.
Dat is geen vooruitgang.
De dreigende toestand in Europa, welke in
ieders gedachte ligt, vindt in de Troonrede,
welke H.M. de Koningin heeft uitgesproken,
geen weerslag, tenzij dan hierin, dat men
nog eens herinnerd wordt aan de noodzake
lijke offers voor de verdediging van het land,
merkt de Limburger Koerier op. Men
mag daaruit wellicht de opbeurende gevolg
trekking maken, dat de Regeering de hoop
koestert, om in ieder geval land en volk bui
ten eventueele conflicten te kunnen houden.
Overigens is de toon van de Troonrede
somber genoeg.
Intusschen is, afgezien van den internatio
nalen toestand, het meest dringende thans
zeker de vraag, of er „arbeid voor ons volk"
op komst is. En in dezen toont de Troonrede
een nieuw bewijs van den goeden wil der
Regeering.
Indien eenige Troonrede interesse kan wek
ken voor de Staatsstukken, die daarna plegen
te volgen, de Rijksbegrooting en de Millioe
nennota, dan zeker deze, meent het Huis
gezin.
Wij vernemen omtrent voornemens der Re
geering op verschillend terrein, voornemens,
die van groote beteekenis kunnen zijn, maai
over welker draagwijdte wij eigenlijk pas goed
zuilen kunnen oordeelen, als de meer gede
tailleerde uiteenzettingen voor ons zullen lig
gen.
Met belangstelling dus zien wij uit naar de
komende dingen; mogen zij de goede ver
wachtingen bevestigen, die wij van de activi*
teit der Regeering koesteren.