FINANCIEEL PERSPECTIEF Verschillende begrootingen D Vereenigde vergadering van de beide Kamers Oordeel van de Pers over de T roonrede De Staatsschuld liep in zeven jaar met zevenhonderd millioen op Reëeler budget opstelling PLECHTIGHEID IN DE RIDDERZAAL SOMBERE KLANKEN WOENSDAG 21 SEPTEMBER 1938 Onderwijs Perspectief voor werklooze onderwijzers? Justitie Nationale Schuld Conversie bracht verlichten rentelast Buïtenlandsche Zaken Uitbreiding van den consii' lairen dienst e optimist is een beter hervormer dan de pessimist. Binnenlandsche Zaken Defensiefonds Koloniën Financiën MEER GELDEN VOOR GRENS BEWAKING Herziening vreemdelingenrecht in bewerking Buiten den voorzitter woonden 121 Kamerleden de Vereenigde Vergadering bij Indische Vorsten onder de autoriteiten „De Koningin" Sub umbra in de donkerte Te slap en te vaag Uiterst sobere boodschap In mineur Het verlossende woord bleef uit Synthese van tegenstellingen Doffe klanken Algemeene indruk teleurstellend Ziet het Kabinet geen gat meer in de dingen? Goede wil der regeering In afwachting TfWTrrwyfTrrrrwmTwy In de jaren 1931 tot en met 1936 hebben de gewone diensten niet alleen een tekort opgele verd van circa 234 millioen (na aftrek dan nog van overschotten van 1929 en 1930), doch in diezelfde periode zijn tal van uitgaven bui ten de begrooting van den gewonen dienst ge steld en derhalve ongedekt gebleven. In dit verband wordt de aandacht gevestigd op de te korten op de begrootingen van het Werkloos- heidssubsidiefonds, op tal van naar hun aard gewone uitgaven, welke ten laste van den kapi- taaldienst werden gebracht, alsmede op de na gelaten stortingen in de sociale verzekerings fondsen en het spoorwegpensioenfonds ter dek king van de op die fondsen gelegde verplich tingen. Voor een deel demonstreerde zich deze gang van zaken in een aanzienlijke stijging van de Nederlandsche Staatsschuld, welke stijging van eind 1930 tot eind 1936 na aftrek van de stijging van de schuldvordering op Neder- landsch-Indië niet minder beliep dan circa 700 millioen, d.i. een toeneming in die periode met circa 30 pet.; in het verdwijnen uit de be groeting van de reserves, welke daarin voor heen aanwezig waren en in het ontstaan van zeer hooge schuldverplichtingen aan de fond sen. In deze omstandigheden een budget met een groot deficit en een door intering sterk gestegen nationale schuld, waarbij dan nog bovendien te bedenken valt, dat vele gemeen ten, waaronder verschillende groote, in een toe stand van groote financieele moeilijkheden wa ren komen te verkeeren was het noodig om vele millioenen beschikbaar te stellen voor de defensie. Er deden zich evenwel twee omstandigheden voor, welke eenig perspectief op een langzaam herstel konden openen: le. de iniddelenopbrengsten konden voor 1938 aanmerkelijk hooger worden geraamd dan voor 1937 en 2e. er was aanleiding voor de verwachting. dat de ingetreden afneming der werkloosheid zich zou voortzetten. Op beide genoemde omstandigheden steunde het vertrouwen op het bereiken van een reëel sluitend budget in de toekomst. Uit de cijfers der thans aangeboden ontwerp- begrooting blijkt helaas, dat het middelen- accrès, waarop thans uitzicht bestaat, betrek kelijk gering* is en geheel onvoldoende voor dek king van het accrès der uitgaven. Op de tweede verwachting, welke vorig jaar werd gekoesterd, de vermindering van de lasten der werkloosheid, en als gevolg daarvan de saneering van de precaire positie van het Werkloosheidssubsidiefonds en van de gemeen ten kan evenmin langer worden gebouwd. In de gegeven omstandigheden kan naar de meening van ondergeteekende niet langer in afwachting van betere tijden in de huidige po sitie van het budget worden berust. Deze overtuiging plaatst de Begeering voor het uitermate moeilijk op te lossen probleem, om door verlaging van uitgaven en nieuwe of verhoogde heffingen binnen afzienbaren tijd tot een sluitend budget te komen. Allereerst is het dan echter noodzakelijk, dat het tekort, waarin voorziening geboden is, nauwkeurig wordt gekend. Zocals ook uit de Millioenennota voor de begrooting 1938 kan blijken, geeft de begrooting de laatste jaren den werkelijken toestand niet juist weer, omdat het budget onder den druk der moeilijkheden op verschillende wijzen tijdelijk ontlast is. Ook de thans aangeboden begrooting gaat aan dit euvel nog mank. Het ligt evenw'el in het voornemen van den minister de wijzigingen daarin te bevorderen, Welke noodig zijn om tot een reëele begrotings opstelling te komen. Daartoe heeft hij de verschillende maatrege len, in afgeloopen jaren tot ontlasting van de gewone begrooting genomen, als gevolg waar van de begrooting niet langer den werkelijken toestand van het budget juist weergaf, opnieuw getoetst, speciaal met het oog op de vraag, of intrekking daarvan in feite tot reservevorming zou leiden, dan wel, dat een onmisbaar be standdeel van het gewone budget zou worden hersteld. Deze toetsing heeft ertoe geleid twee der getroffen maatregelen te annuleeren, waardoor het aanvankelijk geraamde tekort van 25.6 mil lioen met 30.6 millioen moet worden verhoogd. Aan de Memories van Toelichting tot de ver schillende hoofdstukken der begrooting wordt het volgende ontleend Voor hoofdstuk I (Huis der Koningin) wordt Uitgetrokken 1.560.000, waarvan voor de in komens van de Koningin, Prinses Juliana en Prins Bernhard 1.400.000 en voor onderhoud der koninklijke paleizen 100.000. Evenals ten vorigen jare wordt voor de voort zetting der restauratie van het koninklijk pa leis te Amsterdam ook voor 1939 een bedrag van 60.000 aangevraagd. Voor hoofdstuk II (Hooge colleges van Staat) wordt voor 1939 geraamd een bedrag van 1.873.287, terwijl voor 1938 is toegestaan 1.940.195, zoodat minder wordt aangevraagd 66.908. Voor hoofdstuk IIA (Algemeene Zaken) wordt voor 1939 geraamd ƒ92.914, terwijl voor 1938 is toegestaan ƒ83.544, zoodat meer wordt aangevraagd ƒ9370. Voor hoofdstuk VI (Onderwijs) wordt voor 1939 geraamd f 146.026.570. Toegestaan voor 1938 Is f 142.361.033, zoodat meer wordt aangevraagd f 3.685.537.. De minister van Sociale Zaken en de minis ter van Onderwijs hebben een interdeparte mentale commissie ingesteld om na te gaan of en, zoo ja, op welke wijze werklooze jonge on derwijzers van regeeringswege zouden kunnen worden geholpen langs nog andere wegen dan die van normale tewerkstelling in de school. Hoewel de commissie er nog niet in geslaagd is een oplossing voor deze moeilijke materie te vinden, vertrouwt de minister niettemin, dat het haar zal gelukken een weg te vinden, waar langs eenigermate aan de nooden van de werk looze aktebezitters zal kunnen worden tege moet gekomen. Het is den minister bekend, dat de commissie een oplossing zoekt in de rich ting, waarin de stichting tot verruiming van werkgelegenheid voor academisch gevormden werkzaam is. Deze oplossing beoogt het nemen van maatregelen, waardoor wordt voorkomen, dat de aktebezitter, in het tijdvak, dat hij nog niet als onderwijzer werkzaam is, ln geschikt heid voor het vervullen van de betrekking van onderwijzer inboet. Het komt den minister mo gelijk voor, dat het arbeidsveld dezer stichting, welke zich tot dusver uitsluitend bezig houdt met de academici en daarmede gelijkgestelden (zooals de bezitters van M.O.-akten) zou kun nen worden uitgebreid met bovenbedoelde hulp voor de werklooze aktebezitters. Uit bovenstaande zal blijken, dat het op dit oogenblik nog niet mogelijk is een be drag aan te geven, dat met een en ander zal zijn gemoeid. Daar de minister er niet temin prijs op stelt van een en ander mede- deeiing aan de Staten-Generaal te doen, heeft hij het voorstel gedaan het betref fende artikel met f 1 te verhoogen. Bij ongewijzigde aanneming van dit artikel door de Staten-Generaal zal de minister zich gerechtigd achten de noodige uitgaven voor het boven aangegeven doel te doen. komen, dat huwelijken alleen door onderlinge toestemming der echtgenooten kunnen worden ontbonden, zijn in een gevorderd stadium van voorbereiding. Een herziening van het vreemdelingenrecht, behelzende de grondlijnen, waarbinnen naar omstandigheden de concrete voorschriften kunnen worden gegeven, is in bewerking. Voor 1939 wordt aangevraagd: Voor den geheelen dienst 159.009.743, waar van voor den kapitaaldienst 11.000.000 en voor den gewonen dienst 148.009.743. Voor 1938 is daartoe onderscheidenlijk toegestaan 161.567.958, 11.000.000 en 150.567.958. Derhalve wordt voor den gewonen dienst van 1939 minder aangevraagd 2.558.215. De gevestigde schuld vordert in 1939 wegens rente 95.049.426 en wegens af lossing ƒ69.401.000, waarvan onderscheidenlijk 10.846.107 en 21.587.076 naar de andere begrootingsonderdeelen worden overgebracht. Ten laste van den gewonen dienst van hoofd stuk 7a (rom.) wordt uit dezen hoofde geraamd ƒ132.022.243, zijnde 376.785 meer dan voor het dienstjaar 1938 aanvankelijk is toegestaan. In dit verband wordt er aan herinnerd dat in deze cijfers tot uitdrukking zijn gebracht de gevolgen van de in 1938 plaats gehad hebbende conversie van 4 pCt. Staatsschuld. Door deze conversie is het mogelijk gebleken den rentelast dermate te verlichten dat de gelegenheid werd geopend de periodieke aflossingen in een meer juiste verhouding tot de schuld te herstellen, door ze te verhoogen tot 69.4 millioen in 1939, zonder dat daarmede de totale druk der ge vestigde schuld in eenigszins belangrijke mate is verzwaard. De kasvoorzieningen zullen in 1939 naar ver wacht wordt ƒ2.900.000 minder vereischen dan het voor 1938 toegestaan bedrag. Aan de begrooting voor hoofdstuk II (Buï tenlandsche Zaken) wordt het volgende ont leend. Voor 1938 werd toegestaan 3.710.573, ter wijl voor 1939 geraamd wordt 3.803.785, zoo dat meer wordt aangevraagd 93.212. In verband met de Vereeniging van den Oostenrijkschen bondsstaat met het Duitsehe rijk werd Harer Majesteits gezantschap te Weenen opgeheven. Een buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister werd bij den president der Turksche Republiek geaccrediteerd. De belangen van den diplomatieken dienst maken het wenschelijk dezen met een tweetal ambtenaren uit te breiden. De hiervoor be- noodigde gelden brengen een extra verhooging van den post salarissen van ondergeschikte di plomatieke ambtenaren mede. De minister stelt eenige verhooging van arti kel 9 voor om gevolg te kunnen geven aan zijn verlangen naar uitbreiding van den consulai- ren dienst. Dat hij hierin niet zoover kan gaan, als hjj zou willen, is gevolg van den door de tijdsomstandigheden geboden eisch tot beper king der staatsuitgaven, waaardoor hij zich be perken moet tot datgene, wat hem voor het oogenblik als het meest dringend voorkomt. Behalve door instelling van enkele nieuwe beroepsposten voor te stellen, gelooft hij toch nok een stap in de goede richting te kunnen doen, door wederom aan enkele honoraire con- culaten een 'beroepsambtenaar te verbinden. In verband hiermede, alsmede gezien de prijsstij gingen in verschillende landen, is het nood zakelijk gebleken het bedrag, uitgetrokken voor verblijfsvergoedingen voor consulaire ambtena ren in algemeenen dienst, met een bedrag van 40.000 te verhoogen. De minister hoopt in den loop van het Jaar nog aan enkele andere posten beroeps'ambtena- ren werkzaam te kunnen stellen, zoodra daar voor geëigende krachten beschikbaar zullen zijn. Zoo ligt het bijvoorbeeld in zijn bedoeling om, Zoodra de omstandigheden zulks mede brengen, weer over te gaan tot de plaatsing van een beroepsambtenaar in Jeruzalem als handelsdeskundige voor Palestina, Syrië en Irak. Dat thans wordt voorgesteld om wederom een beroepsconsulaat-generaal te Parijs in te stellen, vindt zijn oorzaak in het streven om ook de economische outillage van het gezant schap te Parijs te verbeteren. Het ligt voorts in de bedoeling in Parijs, evenals zulks reeds in verschillende andere hoofdsteden plaats vond, de leiding van de handelsafdeeling van het gezantschap en van het consulaat-generaal onder één hoofd te brengen. Door de plaatsing van een consul-generaal te Buenos Aires als handelsraad hoopt de mi nister het gezantschap in staat te stellen aan de toenemende economische werkzaamheden het hoofd te kunnen bieden. Voor hoofdstuk V (Binnenlandsche Zaken) werd in 1938 toegestaan voor den gewonen dienst 33.529.868. Voor 1939 wordt geraamd 32.992.742, zoodat minder wordt aangevraagd 537.126. Op den kapitaaldienst wordt 6.125.089 meer aangevraagd in verband met een grootere ver strekking van kapitaal aan het staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie ad 6.379.000 en een mindere verstrekking van kapitaal aan het staatsbedrijf der Algemeene Landsdrukkerij ad 253.911. Het bij de we- betreffende instelling van een riefensiefonds toegestane bedrag ad 53.400.000 voor hét inhalen van den achterstand in de materieele uitrusting van de weermacht were, aangevraagd op de begrootingen van uitgaven ten behoeve van het defensiefonds voor de jaren 1936, 1937 en 1938. In verband hiermede worden thans alleen nog gelden opgebracht ten bedrage van 3.570.000 voor uitkeering aan het rijk we gens rente en aflossing van verstrekte voor schotten. Op hoofdstuk XII (Koloniën), is voor 1938 uitgetrokken 8.379.557. Voor 1939 wordt ge raamd 13.347.907. Voor 1939 wordt dus meer geraamd dan oor spronkelijk voor 1938 is toegestaan 4.968.350. Deze verhooging wordt voornamelijk veroor zaakt: 1. door de gewijzigde raming van de beide op het Indisch defensiemateriaal betrek king hebbende posten, nl. een verlaging van ar tikel 38 met rond 300.000 in verband met het vervallen van.de \ergoeding van rente en af lossing van legervliegtuigen en een verhooging van artikel 37 (bijdrage in de vlootkosten) met 5 millioen, zijnde hetzelfde bedrag, dat voor 1938 suppletoir is" aangevraagd: Een verhooging van artikel 40 (steun aan de Java-suiker) met 100.000 wegens lageren sui kerprijs op de wereldmarkt. Voor 1938 is toegestaan titel a. gewone dienst 63.263.280 titel b. kapitaaldienst f 98.462.686 Totaal 161.725.966 Terwijl voor 1939 wordt geraamd: titel a. gewone dienst 64.192.870 titel b. kapitaaldienst 113.167.429 Totaal 177.360.299 zoodat op den geheelen dienst meer wordt aangevraagd 15.634.333 Van dit bedrag komt voor den kapitaaldienst 14.704.743 zoodat de gewone dienst een ver meerdering vertoont van 929.590 In verband met uitbreiding van het aantal hulpkommiezen en poiitietroepen voor de grens bewaking is hiervoor op de thans ingediende Justitiebegrooting een bedrag van 204.500 uit getrokken tegenover 84.200 op de loopenue begrooting. De raming voor hoofdstuk IV (Justitie) be draagt ƒ27.569.697. Voor 1938 is toegestaan ƒ26.360.786. zoodat voor 1939 meer wordt ge raamd ƒ1.208.911. Wettelijke voorzieningen ten einde te voor- Tegen twaalf uur begon de Ridderzaal zich te vullen met Kamerleden en ge- noodigden. De groote gothische hal, die straalde van de honderde lichten der kroonluchters, bood den feestelijk-bonten aanblik van vele in gala gekleede hoog- waardigheidsbekleeders, die zich in druk gesprek door elkaar bewogen en elkander begroetten. Reeds vroeg verschenen de hier te lande vertoevende Indische Vorsten in hun prachtige gewaden en namen de zetels in voor het gestoelte van den voorzitter. In de uniform van oud-minister verschenen de Kamerleden Van Lidth de Jeude, Oud Deckers, en Van Schaik. in generaals-uniform waren de heeren Bajetto en Duymaer van Twist; de heer Tilanus verscheen in de uni form van majoor der artillerie. De professo ren De Zwaan en Kranenburg waren in toga gehuld, terwijl pater Beaufort in gekleede jas verscheen. De andere Kamerleden waren of wel in ambtsgewaad, ofwel in rok, jacquet of colbert gekleed. Van de vrouwelijke Kamerle den waren er mevrouw Bakker-Nort. mevrouw De Vries-Bruins, mej. Pelletier en mevrouw Mackay-Katz. De leden der communistische fracties wa ren afwezig. In totaal waren buiten den voorzitter 121 Kamerleden, inbegrepen de commissie voor in- en uitgeleide, in de zaal. Onder de autoriteiten, die achter in de zaal een plaats hadden, werden behalve vele op- per- en vlagofficieren, opgemerkt de heeren mr D. Fock, oud-gouverneur-generaal en oud- Lid der Eerste Kamer, de minister van Staat Jhr. mr. dr. H. A. van Karnebeek, Commissa ris der Koningin in de provincie Zuid-Holland. Jhr. mr. R. Feith, president van den Hoogen Raad der Nederlanden, mr. W. J. Berger, pro cureur-generaal bij den Hoogen Raad, mr. S J. R. de Monchy, burgemeester van 's-Gra- venhage en vele andere hoogwaardigheidsbe- kleeders. De diplomaten waren met hun dames in grooten getale aanwezig. Zij werden ont vangen door den chef van het kabinet van den minister van Buitenlandsche Zaken, Jhr. mr. G, C. J van Reenen. Nadat de voorzitter, mr. W. L. baron de Vas van Steenwijk, op het voorzittersgestoelte had plaats genomen, deed de griffier voorlezing van het besluit van diens benoeming tot voor zitter der Vereenigde Vergadering der Staten- Generaal. De voorzitter deelde daama mede wie tot leden der commissie van in- en uitge leide waren benoemd. Het was ongeveer één uur, toen de ministers, eenige oogenblikken daarna door de leden van den Raad van State gevolgd, de Ridderzaal betraden en, na den voorzitter te hebben be groet, zich onder de aanwezigen mengden in levendig gesprek. Minister Patijn was niet aanwezig. Minister Colijn droeg het grootkruis van den Nederlandschen Leeuw, evenals de voorzitter der Vereenigde Vergadering, mr. W. L. baron de Vos van Steenwijk en mr. D. Fock. De heeren Van Karnebeek en Van Lidth de Jeude droegen het grootkruis der Huisorde van Oranje, mi nister Slotemaker de Bruine en mr. Oud het grootkruis van de Kroonorde van Italië, jhr. De Geer dat van de Leopoldsorde van België, de heeren Van Schaik en Aalberse dat van de Olafsorde van Noorwegen, de heeren Beelaerts van Blokland en Deckers dat van de Eiken kroon van Luxemburg, generaal Muller Massis dat van de orde van het Zwaard van Zweden en de ministers Steenberghe en Weiter dat van de orde van Leopold II van België, evenals de Staatsraad mr. Kan. Staatsraad mr. Limburg droeg het grootkruis van de Kroonorde van Roemenië. Ongeveer tien minuten over een klopte de voorzitter met den voorzittershamer, ten tee- ken dat de Koningin in aantocht was. De aan wezigen begaven zich hierop naar hun plaatsen. Voor den voorzitterszetel, tegenover den troon, namen de leden van het kabinet op de eerste rij plaats, daarachter zaten de leden van den Raad van State, terwijl de derde rij door de Indische Vorsten werd ingenomen. De voorzitter van de Tweede Kamer, mr. J. R. H. van Schaik, nam zijn traditioneele plaats in op de eerste rij der stoelen ter rechterzijde van den troon. Intusschen had de commissie van in- en uitgeleide zich bij den ingang der ridderzaal opgesteld, in het gangpad, dat naar den troon leidt. Achtereenvolgens traden daarna de zaal binnen de eerste kamerheer-ceremoniemeester, jhr. Sickinghe, de achc kamerheeren en de vijf grootofficieren, die in den stoet meereden, gevolgd door den opperceremoniemeester, graaf Du Monceau. De laatste betrad de Ridderzaal achteruit loopend, ten einde het oogenblik te kunnen waarnemen, waarop de Koningin het bordes bij den ingang zou hebben betreden. Toen dit oogenblik was aangebroken, gaf hij door het opheffen van zijn staf aan den eersten kamerheer-ceremoniemeester het teeken, dat deze de komst van de Koningin kon aankon digen met de traditioneele woorden: De Ko ningin Hierop rezen alle aanwezigen van hun zetels. De in het gangpad opgestelde stoet zette zich thans in beweging om Hare Majesteit naar den troon te geleiden. De Koningin werd begeleid door den voorzitter der commissie van in- en uitgeleide, het Eerste Kamerlid, prof. De Sa- vornin Lohman, Zij was gekleed in een satijnen gewaad van vieux-rose met goud, met sleep; Zij had een hoed op van dezelfde stof met aigrettes. Als versiering had Zij daarbij een paarlen collier, terwijl Zij het grootkruis van den Nederland schen Leeuw droeg. Achter Hare Majesteit volgden de groot meesters, de dame du palais en de waardig- heidsbekleeders, die in den stoet hadden mee gereden. Nadat de Koningin op den troon had plaats genomen, onder den electrisch verlichten troonhemel, ving Zij met zachte, doch heldere stem de voorlezing der Troonrede aan. Onge veer een kwartier duurde deze voorlezing, die in doodsche stilte werd aanhoord. Onmiddellijk na het einde hief generaal Duy maer van Twist een driewerf „Leve de Ko ningin" aan, dat alle aanwezigen staande over namen. Op dezelfde wijze als bij haar binnentreden vergezeld van de commissie van in- en uitge leide, verliet de Koningin hierop vriendelijk de buigende Kamerleden terug groetende, de zaal. In alle perscommentaren op de' Troonrede valt een sombere, teleurgestelde toon te be speuren. Sub umbrain de donkerte, doffe klanken, in mineur zijn zoo enkele koppen, waarin de meening der bladen is weerge- gegeven. Sub umbra in de donkerte leeft de wereld, eeft ook ons volk. Dat is de algemeene indruk van deze Troonrede, waarboven de schaduw van de wereldcrisis hangt, constateert de Maas bode. Economische en politieke crises samen eischen, ter voorkoming van de grootste ge varen voor het volksbestaan, een inspanning welke alle andere vraagstukken op den ach tergrond dringt. Of is het niet opvallend, dat de Troonrede geen passage over het Onderwijs bevat, ter wijl toch algemeen ten aanzien van de leer- lingenschaal wel verbeterende voorzieningen werden verwacht? Dat de regeering blijkbaar een open oor heeft voor den rechtvaardigen wensch, dat de groote gezinnen, die ook voor defensie het allermeest offeren, in de belastingen worden ontzien, stemt tot verheuging, zooals wij toe juichen, dat wordt voldaan aan den wensch, die belastingen te herzien, welke het bedrijfs leven belemmeren en het zij er bij gezegd het gewone leven überhaupt. Te weinig zegt de Troonrede voor de honderd duizenden die in grooten nood zijn en blijven, zedelijken nog meer dan stoffelijken nood, die oo graag het verlossende woord, dat in de Troon rede vercholen kan liggen en mits voortvarend en doortastend gewerkt wordt, ook bewaarheid kan worden, hadden gehoord, schrijft de V o 1 k s- krant. Een „eminent" belang noemt de Troonrede de bestrijding der werkloosheid en de leniging van haar gevolgen, en dat is het zonder twij fel; maar ware een aan dat eminent belang geëvenredigde en sprekende, welsprekende formuleering van wat gedaan en met spoed gedaan zal worden niet op haar plaats ge weest? Aandacht in voorbereiding bijzonder bijzonder bijzonder, het is te slap en te vaag om een stemming van bezieling te vertolken. De tweede troonrede welke uitgesproken wordt sedert het vierde ministerie-Colijh, dat zich in Juni 1937 op positief christelijken grondslag hervormde, optrad, is, zoo begint het lib. Handelsblad zijn beschouwing, een uiterst sobere boodschap, die in wezen niet veel verschilt van de vorige, behalve dan dat de inmiddels weer ten ongunste ge keerde wereldconjunctuur nu niet meer ver oorlooft om, zooals toen, in de overwegende mineurklanken een vroolijker motief te ver werken. Minder geheimzinnigheid bij het formeele en plechtige debuut van het regeeringspro- gram voor een nieuwe periode, ware geen luxe. Alles te zamen genomen is de nieuwe Troon rede een dor en weinig bemoedigend docu ment, concludeert de Telegraaf. Het stuk hangt van compromissen aan el kaar. Ook al zijn wij niet gewoon dat van een Troonrede veel bezieling uitgaat, dit jaar is zij feitelijk niets anders dan een opsomming van somberheden. Het kost moeite ria lezing van het stuk er zich bewust van te blijven, dat ons land nog altijd een oase in een ver dwaasde wereld is en dat wij dit ook in de toekomst hopen te blijven. Zij, die van de Troonrede van dit jaar „het verlossende woord" verwachtten, hebben zich misrekend, merkt het soc. Volk op. Deze Troonrede is een stuk zonder fantasie, zonder oorspronkelijkheid. Heeft deze regee ring dan nog geen besef van wat de tijd eischt? Hoe lang moet ons volk nog wachten op het groote plan, dat den weg wijst om met aller krachtsinspanning welvaart en be staanszekerheid te herstellen? Het beleid der regeering heeft zich geken merkt door een tweeslachtigheid, die voor den economischen toestand des lands niet anders dan fataal kon zijn. Eenerzijds zijn, op veel te bescheiden schaal, gelden voor werkverrui ming beschikbaar gesteld; doch anderzijds nam de „zuinige huismoeder" De Wilde maatrege len, die de economische activiteit moesten remmen. Dezelfde tweeslachtigheid vinden wij in de Troonrede van dit jaar. De Troonrede spreekt van de algemeene lijn der werkzaamheden van de regeering in drie geweldige problemen. Hoe moeilijk haar taak daarin is kan tel kens blijken uit de eigenaardige tegenstelling, die in haar handelingen niet te vermijden is, schrijft de A.R. Standaard. Het blijft het zoeken eener synthese tusschen twee, althans schijnbare, tegenstrijdigheden. Maar de plicht is haar opgelegd. De inhoud der Troonrede laat dit jaar al een bijzonder troosteloozen indruk na, zoo begint de lib. N. Rotterdamsche Crt. Ook de matte toon wordt door den in menig opzicht ongetwijfeld moeilijken toestand niet gerechtvaardigd. Bovendien zijn alle mede- deelingen omtrent het regeeringsprogram voor de toekomst zeer in het algemeene ge houden, zoodat er zoo goed als geen concrete maatregelen in worden aangekondigd. Veel houvast heeft men aan dit vraagstuk dan ook niet. Indien de economische en finan cieele nood, die er zijn stempel op drukt, een politiek van lijn en overtuiging tegen over zich had gevonden, zou dit vertrouwen hebben kunnen wekken, maar het is, alsof de regeering geheel in het defensief is ge drongen en zij hier en daar zien slechts tot incidenteel verweer meent te moeten bepa len. Zelfs schijnt alle herinnering aan ge zondere opvattingen uit het verleden, aan eigen kracht uitgedoofd te zijn. Wij hebben na de lezing eerst wat vreemd tegen het stuk van dit „positief-Christelijke" ministe rie met vier roomsch-katholieke ministers, exponenten van de R.K. Staatspartij, aange keken en toen het laatste velletje omgedraaid of er misschien nog wat op den keerkant stond. Maar neen, de zitting was immers ge opend verklaard, en het was uit. Wij hadden echter nog steeds het gevoel van in een auto te hebben gezeten, welks remmen onophoudelijk werden aangezet, zoo dat het vehikel zich met horten en stooten voortbewoog. De R.K. Residentiebode zegt o.m. het «olgende De algemeene indruk is er een van teleur stelling; in groote lijnen blijven de aange kondigde maatregelen, ondanks enkele nieuwe punten, gelijk aan vroegere jaren. Een grootsch nieuw initiatief om het economische leven van ons land zoo goed mogelijk dienst baar te maken aan ons heelevolk is er niet in te vinden. Uiteraard dient hierbij een zeker voorbe houd gemaakt, dat men moet afwachten, wat de begrooting zelf op dit punt zal brengen. Maar zelfs met erkenning van de beperking die de Troonrede ten opzichte van détails moet kenmerken, is het ernstig teleurstellend, dat in deze tijden de toch te verwachten plannen blijkbaar nog niet in zoo concreter) vorm zijn gegoten, dat de Troonrede duide lijker taal kon spreken. En verder: Evenmin spreekt deze troonrede over het positief christelijk karakter der beginselen, waarop de regeering wetgeving en bestuur in de vorige troonrede wilde doen steunen. Wanneer men hierbij denkt aan het vele pleiten, den laatsten tijd, voor nationale een heid van heel ons volk, dan vraagt men zich af, of men van plan is te streven naar zulk een eenheid (niet met terzijde-stellen van, maar) met buiten-bespreking-laten van de positief-christelijke beginselen, waarover de troonrede van 1937 sprak: Gods Wet tot richtsnoer, erkenning der positief Christelijke grondslagen onzer samenleving. Het lib. Vaderland vindt het geen opwekken- den toon, welke ons uit de Troonrede van dit jaar tegemoet klinkt. Het blad Wijst op verschillende punten en merkt dan op: Wat er, bij het stilzwijgen op de hiervoor genoemde punten, wel aan positiefs in de Troonrede voorkomt, is zoo vaag en moedeloos, dat men zich in verbazing afvraagt, of dit Kabinet reeds in het tweede jaar van zijn be wind geen gat meer in de dingen ziet. Hoe verschilt deze toon van de fanfares, waarmede in de Chr. en vooral in de R. K. pers dit positief-christelijke ministerie is begroet. Na een korte inleiding merkt de chr.-hist. .Nederlander" op: Aandachtige lezing vestigt dan ook den indruk, dat de Regeering zich op verschil lende punten nog wil beraden, zich daarom thans weinig concreet uit en de finesses dus bewaart tot de begrootingsdebatten. Of deze methode de meest wenschelijke is? Dat zal moeten blijken. Wellicht was zij noodzake lijk, En verder: Het zinnetje over de jeugdwerkloosheid typeert wel heel sterk het vage karakter dezer Troonrede, zooals wij dat hierboven schetsten. Misschien brengt de Millioenen nota meer licht omtrent de maatregelen, die worden voorbereid. Hoe dit zij, mogen dis maatregelen van vèrstrekkenden aard zijn, opdat krachtige bestrijding mogelijk wordt En mogen alle groepen van jeugdige werk- loozen óók b.v. de onderwijzers bij die maatregelen baat vinden. Het orgaan besluit als volgt: Zoo hadden wij ons kunnen indenken, dat althans het standpunt zou zijn bepaald ten opzichte van een socialen dienstplicht, dat aangegeven zou zijn of er er in het komende jaar al dan niet' sprake zal zijn van herzie ning van de leerlingenschaal, van verbeter de ouderdomsvoorziening. Zoo zou ons aan kondiging van een wetsontwerp, houdende regeling van de rechtspositie van buiten landsche vluchtelingen niet verwonderd heb ben. En zoo zou er meer te noemen zijn. Men kan natuurlijk het standpunt inne men, dat dit alles in een Troonrede niet thuis hoort. Wij betwijfelen of zoodanig standpunt juist kan worden genoemd. Een Troonrede moet naar ons oordeel kort en duidelijk aangeven wat de voornemens voor het komende parlementaire jaar zijn. De eerste rede na het optreden van een nieuw Kabinet kan bovendien een korte be ginsel-uitspraak bevatten. Verleden jaar werd zoowel aan de eene als aan de andere voorwaarde voldaan. Ditmaal niet. Dat is geen vooruitgang. De dreigende toestand in Europa, welke in ieders gedachte ligt, vindt in de Troonrede, welke H.M. de Koningin heeft uitgesproken, geen weerslag, tenzij dan hierin, dat men nog eens herinnerd wordt aan de noodzake lijke offers voor de verdediging van het land, merkt de Limburger Koerier op. Men mag daaruit wellicht de opbeurende gevolg trekking maken, dat de Regeering de hoop koestert, om in ieder geval land en volk bui ten eventueele conflicten te kunnen houden. Overigens is de toon van de Troonrede somber genoeg. Intusschen is, afgezien van den internatio nalen toestand, het meest dringende thans zeker de vraag, of er „arbeid voor ons volk" op komst is. En in dezen toont de Troonrede een nieuw bewijs van den goeden wil der Regeering. Indien eenige Troonrede interesse kan wek ken voor de Staatsstukken, die daarna plegen te volgen, de Rijksbegrooting en de Millioe nennota, dan zeker deze, meent het Huis gezin. Wij vernemen omtrent voornemens der Re geering op verschillend terrein, voornemens, die van groote beteekenis kunnen zijn, maai over welker draagwijdte wij eigenlijk pas goed zuilen kunnen oordeelen, als de meer gede tailleerde uiteenzettingen voor ons zullen lig gen. Met belangstelling dus zien wij uit naar de komende dingen; mogen zij de goede ver wachtingen bevestigen, die wij van de activi* teit der Regeering koesteren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 6