HERFSTSCHOONHEID
U_ OP OUDE ST_11
VALLEND
LOOVER
O, PEREBOOM
bbhk
NIEUWE HAARLEMSCHE COURANT - WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1938
LEVEN UIT DEN DOOD
Verschillende soorten van houtzwammen. Rechts een groep zwavelkopjes
De wondere paddenstoelen
De een z'n dood
V
Het zwavelkopje
anaarsmmmer
IIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
„Hoe zee re vallen ze af,
„de zieke zomerblaren.
Zoo geeft Guido Gezelle de stemming van het
herfstbosch weer. En de Eransche dichter Paul
Verlaine zingt over deze dagen een weemoeds-
vol lied:
„Het langzaam klagen
„der vioolsnaren
„van de herfst
„wondt mijn harte
„door een smarte
„vol eentonigheid."
Dit zijn maar twee grepen uit een geheel
koor van herfstliederen, door zoovele dich
ters gezongen. De voornaamste indruk, dien
deze bij ons achterlaten, is wel die van wee
moed. Weemoed om het wegstervende natuur
leven, om het neerdwarrelen van het vergeel
de blad op een door killen nevel oedauwden
boschbodem. October is een mooie maand, maar
haar schoonheid is die van den dood,...
Of zagen deze gedichten overigens met
het volle recht der poëtische eenzijdigheid, die
ons een bepaald aspect van het rijke leven voor
oogen voert slechts één kant van het na
tuurleven in de herfstdagen? Laat ons eerst
eens hooren wat de bioloog daarover weet te
vertellen.
Wie over herfstdagen spreekt, denkt aan
vallend loover. Dit nu treft men aan in stre
ken met gematigd klimaat, waar een warme zo
merperiode en een koude winterperiode met
elkaar afwisselen. Ook in de tropen treedt ge
regeld vernieuwing van het loofblad op, maai
daar wordt deze over het geheele Jaar ver
deeld, zoodat de boomen nooit kaal staan. De
groene bladeren gedragen zich daar zooais ae
naalden van onze dennen, sparren en jenever
bessen, die enkele jaren leven en geregeld
door afvallen, maar ook even geregeld weer
worden vernieuwd. Of, om een andere vergelij
king te bezigen, die D nog meer ter narte
moet gaan: zooals de haren van ons hoofc
(als de lezer die nog heeft behouden in de
crisisjaren), waarvan er ook eiken dag een
aantal uitvalt, maar een even groot aantal
weer opnieuw aangroeit.
Waar echter gevaar bestaat, dat de bladeren
des winters bevriezen zouden, worden deze alle
in het najaar afgeworpen. Dit is des te noodi-
ger, omdat behalve de koude nog een andere
vijand deze vernielen zou, namelijkde
droogte. Want ondanks de neerplassende re
gens kunnen de boomwortels in koude dagen
maar heel weing water opzuigen, „verkleumd
door de kou" als het leven in de plantencellen
dan is. Vandaar ook dat de genoemde naald-
boomen alle ,,blad" dragen dat maar een klein
oppervlak heeft en bovendien door een dikken
wand wordt beschut. Als dit niet zoo was, zou
den de naalden des winters evenzeer verdrogen
kunnen als in een heete zomerperiode.
Maar om tot het loofblad terug ie keeren;
dit wordt op den juisten tijd afgeworpen. Niet
echter dan nadat daarin een reeks van inge
wikkelde veranderingen plaats vond. Zooveel
mogelijk worden de waardevolle stoffen daar
in opgelost en door de vaatbundels naar stam
en wortels overgebracht. Vooral geldt dit voor
het kostbare eiwit; vandaar ook dat tijdens het
vergelen het stikstofgehalte in het blad sterk
afneemt. Andere stoffen, die meer als afval
beschouwd moeten worden, worden echter dan
vaak daarin opgehoopt. Zoo vindt men in het
vallende blad soms vrij groote hoeveelheden
talk, en bijna steeds de mooie plantenkleur-
stoffen, die zulk een heerlijk kleurengamma
kunnen verschaffen. Als al deze veranderingen
voltooid zijn, groeit een dun kurkhuidje tus-
schen de bladsteel en den tak, waaraan deze
vastzit, en de herfstwind zorgt er dan wel
voor dat de bladeren op tijd naar beneden
dwarrelen. Zoo sterven ze een roemloos einde
maar niet altijd nutteloos! Want het ge
vallen blad zal, na door paddestoelen, schim
mels en bacteriën te zijn verteerd, weer nieuw
voedsel voor plantenwortels vormen.
Zoo groeit ook hier het leven ten slotte weer
uit den dood. Dat leert ons de wetenschap,
maar dit gevoelen wij toch ook in de volstrekt
niet sombere schoonheid van het zondoorsche-
nen herfstbosch. Sprak ook Guido Gezelle niet
over het „henenstervend.... neen! henenlevend
loofgeween"?
Zoo denkt de wandelaar ook als hij nog zoo
vele andere fraaie paddenstoelen op oude stron
ken gegroeid ziet staan. De teere, doorzichtige
Mycena's zijn het bezien eveneens overwaard: je
ziet de sporeplaatjes door de klokvormige hoed
jes heen duidelijk naar beneden loopen. Vaak
ook vindt men de mooie gewei-zwammetjes,
waarvan de vruchtlichamen gaffelvormig vertakt
zijn en niet hoog worden. Maar de vorm is bij
zonder sierlijk en de witte kleur der vertakkin
gen harmonieert wonderwel met de omgeving.
Wie zulke vondsten doet komt er ook misschien
wel eens toe om bij een boekhandelaar een paar
der paddenstoelenboekjes ter inzage te vragen,
die onze taal rijk is. Ik kan U aanbevelen om
van dit terrein eens nadere studie te maken;
het resultaat loont ruimschoots de moeite!
Maar ook de gewone wandelaar zal toch
gaarne wel eens willen letten op de geheel eigen
charme der kleurige zwammen, die op oude
boomstronken te vinden zijn. En voor den foto
graaf vormen zij een zéér dankbaar object, dat
geen groote moeilijkheden met zich mee
brengt.
Elfenzeteltjes vormen een schoon stilleven
Wanneer September eenmaal in het land
is, weten wij dat de zomer eigenlijk
voorbij is. Wel kan de zon nog fel staan
stralen boven bosch en veld en bloeien overal
langs wegen en akkers, op de heidevelden en
in de moerassen nog rijke bloemenkleuren. Maar
er is veel wat al aan den herfst doet denken
Gras en bladeren zijn des morgens nat van den
nevel, die des nachts alles in de grijze wade der
vergetelheid heeft gehuld. Dauwdroppels glan
zen en blinken als tallooze parels in de webben
der kruisspinnen, die eerst thans hun volle
grootte bereikt hebben en in hun bouwsel van
elastisch weefsel wachten op de vliegende prooi.
Men kan alleen al een dag doorbrengen met het
bekijken van de zaden en vruchten van allerlei
planten en boomen, die thans aan het rijpen
zijn en daarmee de spreeuwen, merels en an
dere vogels gezelschap houden, die nu op de
even fraaie als smakelijke vruchttrossen van
bramen, lijsterbes, vlier of duindoorn hun hon
ger stillen.
Nu nadert ook de tijd der paddenstoelen. Of
beter gezegd: hij is er al. Want hoewel men
zich deze vreemde bloemen van den boschbo
dem gewoonlijk voorstelt temidden der gloeien
de kleuren van afgevallen loof, brengen na
zomer en vroege nerfst al een rijken oogst van
velerlei zwammen. Oogst ook in letterlijken
zin: want de best eetbare, zooals champignon,
eierzwam en eekhorentjesbrood zijn bij goed
weer nu al overal te vinden. Voor den kenner
duurt het seizoen voor oogsten van dit voedsel
dan ook vele maanden.
Niet daarover willen wij ditmaal spreken.
Het wondere leven der paddenstoelen is
rijk aan verborgen schoonheden, die de
doorsnee-wandelaar of fietser al te vaak ach
teloos voorbijgaat.
Wij willen daarom eens in het bosch gaan
zoeken naar plekjes vol intieme bekoring,
waar wij, ver van het jachten en razen van
verkeer in de steden of op groote wegen, de
vredige stilte der herfstbosschen kunnen vin
den. Vredige stilte maar vol van belangwek
kend leven! Ga maar eens een half uurtje
tusschen de dennen of sparren zitten. Als in
dien tijd geen vlug bewegen en onzegbaar gra
tievol bezig-zijn van een eekhorentje Uw aan
dacht heeft geboeid, zijn er toch zeker dozij
nen, vaak honderden vogels, die, scharrelende
naar voedsel tusschen de takken en op den
bodem, alle belangstelling verdienen. Ook
daarover zou veel te vertellen zijn. Maar laat
ons ditmaal eens bijzonder letten op een „stil
ler" leven, op de schoonheid van oude boom
stronken, waaruit wonderlijke paddenstoelen-
bloemen opschoten als een bewijs, hoe overal
in de natuur het leven uit den dood te voor
schijn komt.
Er zijn tegenwoordig niet zoo heel veel boo
men meer, die op een natuurlijke manier aan
hun einde komen. Wel werd hout als werk
materiaal door vele andere middelen vervan
gen, maar toch doet het nog overal zijn
dienst en wordt zelfs voor speciale doeleinden
zooals papierfabricage in ontzagwekkende hoe
veelheden gekapt. Bovendien is het boschbezit
in vele landen sterk achteruitgegaan en ons
land heeft niet het minst daaronder geleden.
In de bestaande bosschen wordt dus druk ge
kapt. Vandaar ook, dat het in de meeste stre
ken niet moeilijk valt om oude boomstronken
te vinden; en wie deze vindt, vindt ook pad
denstoelen. Wij weten immers, dat in de na
tuur niets nutteloos verloren gaat. Daar
heerscht een doelmatige „ordening", des te be
wonderenswaardiger omdat zij bij oppervlakkig
toezien vaak zoek lijkt te zijn. Waarvoor dient
bijvoorbeeld toch wel een oude stam, door een
Novemberstorm omgeveld, en die nu al jaren
ligt te vermolmen en te verrotten?
Om deze vraag te beantwoorden moet men
bedenken hoe dit proces van ontbin
ding zelf, dat het hout langzaam sloopt
en ten slotte doet uiteenvallen, een „broodwin
ning" beteekent voor myriaden van insecten en
tallooze milliarden van schimmels en bacteriën.
Die doen door hun arbeid het hardste hout ten
slotte overgaan in een kruimeligen molm of een
vochtige massa, waar men met de punt van den
wandelstok zonder veel moeite doorheen boort.
Nog een stap verder in dit proces van vergaan
en de overblijfselen van een machtigen stam
zijn teruggekeerd tot den bodem, waaruit zij
voortkwamen toen de wortels daaruit de voe
dende sappen opzogen. Ten slotte worden zij
daar tot donkeren boschbodem of humusaarde,
die alle zouten bevat, welke door den boom eens
aan den grond onttrokken zijn. Zoo keert dan
de stof na een kringloop weer terug tot den
bodem, die nu in staat is daaruit nieuw leven
te doen omhooggroeien. Het schijnbaar nutte-
looze blijkt weer van het hoogste nut te zijn
en uit verrotting en bederf ontstaan blad, bloem
en vrucht. Maar wie zijn dan wel de geheim
zinnige werklieden, die deze belangrijke taak van
sloopers en opruimers in de levende natuur ver
vullen en tevens er voor zorgen, dat er weer
nieuwe, bruikbare bouwsteenen worden ge
vormd? Meestal ziet men er maar weinig van.
Bacteriën zijn veel te klein om met het bloote
oog te worden gezien; men kent ze meestal
slechts uit hun werkingen, zooals bij de vorming
van azijn uit hout. En van de schimmels en
paddenstoelen, die dood hout aantasten, is het
voornaamste deel binnen stam en takken ver
borgen. Soms zie je er wat van, als je bij een
halfverganen stam of stronk de schors weghaalt.
Dan kan het gebeuren, dat onder onze blikken
zich een zilvergrijs netwerk over het hout en
den binnenkant der schors uitbreidt: het zwam-
weefsel of mycelium, dat hier zijn slooperstaak
vervult. Zoo wordt het hout geheel door zulke
bleeke draden doorwoekerd, die tusschen de
fijnste vezels doordringen en overal hun ontbin
dende, verterende werking uitoefenen. Dat zij
daarbij over geheel bijzondere chemische ver
mogens en hulpmiddelen moeten beschikken
wordt al duidelijk wanneer men bedenkt, dat
bijvoorbeeld onze maag en die van verreweg de
meeste dieren met hout maar heel weinig weet
aan te vangen!
Langzaam ontdoen de hoornen zich van h un hlader entooi, die den hodem stoffeert m et een kleurenrijk tapijt varieer end van
geel, oranje, rood tot donkerbruin
Maar bacteriën, schimmels en paddenstoelen
spelen dat sloopingswerk gemakkelijk klaar.
Hun arbeid is meestal echter uiterst verborgen
en de beteekenis daarvan wordt door ons pas
beseft, wanneer het hout vermolmd uiteenvalt,
nadat zij al jaren hierin hebben geleefd. Of:
wanneer zij de kleurige vruchtlichamen doen
verschijnen, die wij paddenstoelen noemen.
Een reuzenzwam: eekhorentjesbrood
van 1250 gram!
U weet natuurlijk wel, dat deze dienen om
sporen te vormen: millioenen van fijne bolle
tjes, die worden uitgestrooid op den wind. Waar
zij neervallen kiemen zij en groeien dan onder
gunstige voorwaarden uit tot een nieuw myce
lium. Het zijn dus een soort van vruchtjes of
zaden en vandaar, dat men paddenstoelen ook
wel met den naam „vruchtlichaam" aanduidt.
Maar als dit waar is, behoeft het ook niet te
verwonderen, dat deze vaak pas verschijnen ja
ren nadat de zwamdraden in het hout hun
sloopend werk begonnen. De paddenstoelen ko
men pas te voorschijn als deze genoeg voedsel
verzameld hebben om voor voortplanting te
gaan zorgen en bovendien als de weersomstan
digheden meewerken. Omdat nu de sporen het
Regursam
O Pereboom, belaên
met al goudgeelwe blaên,
Octoberziek en treurig,
de winter is 't die naast,
en 't al het land uitblaast
dat groeizaam is en geurig.
Nog onlangs stond gij daar,
o schoone perelaar,
één witte wolke blommen,
die 't weerd was om te zien,
en die naar u de bien
van verre en na deed kommen.
De zomer ging voorbij,
en dan bekroondet gij
uw edel hoofd met bruine,
zoetvleeschde peren, van
daar schier mijn hand aan kan
tot in uw' hoogste kruine.
Nu staat gij daar en treurt,
ontkinderd en ontkleurd,
en schijnt alom te vragen:
zal niemand, die mij zag
in mijnen schoonen dag,
me een meêlijend herte dragen?
O Pereboom, vaart wel;
'n wilt vóór winter fel
noch weemoed buigen neder;
de winter komt en gaat.
GUIDO GEZELLE.
Ver van het j'achten en ra
zen van het moderne, rumoerige
verkeer in de steden en op de
wegen, vinden we in de vredige
stilte der bosschen in den herfst
eenzame plekjes vol intieme be
koring en sprankelend van een
belangwekkend leven!
beste ontkiemen op vochtigen, voedselrijken, niet
te kouden bodem, laat het zich begrijpen, dat
voor de meeste zwammen de herfst het aange
wezen tijdperk der vorming van vruchtlichamen
is.
En vele daarvan verheffen hun kleurige hoe
den uit het rottende hout.
Wij zullen de aandacht bepalen tot
enkele soorten, die ieder zonder
veel moeite vinden kan. Op hoe
veel boomstronken ziet men niet de gele
tot geelbruine hoedjes staan van Hypho-
loma fasciculare, het zwavelkopje? Ze
groeien gewoonlijk in bundels bijeen: in het
midden staan de oudere hoeden, die al druk hun
sporen uitstrooien en naar den rand toe de jon
gere die nog vrijwel bolvormig op de witte
steeltjes zitten. De rand van den hoed is zwa
velgeel en naar den top toe worden de bolle
hoedjes meestal meer bruin. Ze zien er heel
smakelijk uit, maar wees er voorzichtig mee!
De smaak is scherp en het schijnt, dat deze
soort braakbewegingen opwekt. Het nut, dat zij
hebben, bestaat dus slechts in het opruimen van
dood hout overigens een respectabele taak,
gezien het aantal der boomstronken, die met
deze vroolijk gekleurde paddenstoeltjes prijken.
Vaak ook zie je ze op plekken waar pas een
nader onderzoek van den bodem leert, dat daar
in dood hout aanwezig is. Gemakkelijk ook
vindt men onder aan den hoed, van den steel
uitstralende als de spaken van een regenscherm,
die dunne lamellen of sporeplaatjes staan. Die
zijn paarszwart gekleurd, wanneer niet de over
vloed van de daarop gevormde sporen ze een
grauwe tint geeft. Vaak komen zooveel sporen
van die plaatjes vallen, dat ook de bodem daar
onder er door gekleurd wordt. Natuurlijk komt
daarvan maar een klein gedeelte tot ontkieming
en nog veel minder tot verdere ontwikkeling.
Bedenk maar eens, dat één paddenstoel per et
maal 900 millioen sporen kan uitstrooien, dat is
ruim 10.000 per seconde! De natuur vertoont ook
hier een overdaad, die wij geneigd zijn om als
verkwisting te bestempelen.
Een andere veel voorkomende, op boomen le
vende soort is de honingzwam. Die wordt heel
wat grooter: volwassen hoeden worden wel en
kele decimeters breed. Zij zijn niet moeilijk te
herkennen aan de geelbruine, honing-gouden
kleur en de vezelige schubben, die deze heel
fraai teekenen. De slanke, hooge steel draagt
een duidelijken, donkeren ring of manchet, en
onder aan den hoed vindt men weer de spore
plaatjes. Ook honingzwammen groeien in groe
pen bij elkaar op boomstronken, maar ver
schijnen ook niet zelden op levend hout. Dit Is
dus niet alleen een nuttige afval-eter, maar vaak
ook een gevaarlijke parasiet! Des te gevaarlijker
omdat gewoonlijk de grijze zwamdraden al ja-
De champignon, Koning der eetbare
paddestoelen
renlang het hout gesloopt hebben, wanneer de
paddenstoelen tusschen de schors te voorschijn
komen. De honingzwam is dan ook wel een der
bekendste en beruchtste onder de paddenstoelen,
die onze bosschen belagen. Wel zijn de hoeden
heel mooi, maar men ziet meestal toch liever
andere soorten, die zich meer met de bescheiden
taak vgn afvalopruimen tevreden stellen.
Hieronder is wel een der fraaiste Polyporus
versicolor, de elfenzetel. De Latijnsche soort
naam leert, dat het om een kleurenrijken pad
denstoel gaat; de Hollandsche naam herinnert
aan den bekoorlijken indruk, dien de elfen
bankjes in het bosch maken. Het zijn verzame
lingen van platte hoedjes, die boven elkaar
staan en elk aan de bovenzijde een reeks van
evenwijdig loopende, gekleurde ringen vormen.
Breekt men daarvan een stukje af. dan blijkt
het hoedje hard en taai te zijn; elfenzetels zijn
dan ook jaren achtereen op één stronk te vin
den. De onderzijde van zoo'n afgebroken stukje
laat honderden fijne gaatjes zien en nu begrijpt
men ook beter den Griekschen geslachtsnaam
Polyporus of „veelgater". Die gaatjes worden
omgeven door wanden, waarop de sporen wor
den gevormd; deze vervullen hier dus de taak,
waarvoor bij andere soorten de plaatjes of la
mellen moeten zorgen.
Maar meer dan deze botanische bijzonder
heden interesseert ons hier de schoonheid van 't
beeld, dat de elfenzeteltjes op een ouden boom
stronk vormen. Wat oude boomschors, een beetje
mos en gras en de hoedjes van dezen padden
stoel: de beschrijving klinkt bijna armoedig. Sta
echter eens rustig stil bij zoo'n plekje en geniet
van al de intieme bekoring, die dit weet uit te
oefenen, ,,'t Groeit overal entwat". Uit het rot
tende hout is nieuw leven verrezen van wonder
lijke schoonheid.