Eeuwfeest der Beijnes' fabrieken NA EEN EEUW VAN VERNUFT ARBEID EN VOLHARDING Belastingdruk in Haarlem en Omstreken m 1838 - 1 November - 1938 Viering van het eeuwfeest met een monumentaal gedenkboek Wat betaalt iemand met een inkomen van f500.000.-? DONDERDAG 6 OCTOBER 1938 Op 1 November a.s. zal de Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens J. J. Beijnes te Haarlem als. honderdjarige jubileeren. Gedenkwaardige datum in de geschiedenis van Neerlands en vooral van Haarlems industrie! Wie z&I het vernuft peilen, wie zal den arbeid meten, wie zal testen de volharding, dank zij welken factoren het Beijnes- tbedrijf in den loop van honderd jaren kon uitgroeien van een ouderwetsch-degelijke, maar bescheiden rijtuig- en wagenmakerij aan de Riviervischmarkt tot de Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens aan het Stationsplein en elders te Haarlem? Wie zal tellen en wégen de momenten van hoop en vrees, van opluchting en druk, van succes en teleurstelling, van verblijdende en bedroevende ervaringen, van strijd en overwinning, wie zal tellen en wégen de momenten, welke de leiders van het Beijnes- bedrijf in honderd jaren tijds hebben doorleefd om het grootsche, nationale resultaat van heden te helpen bereiken? Tantae molis erat. Zwaar was het, de moeilijkheden te overwinnen, maar met nimmer versagende blijmoedigheid wisten de Beijnessen hun te leurstellingen te „nemen", zich aan te passen aan gewijzigde omstandigheden en onverzwakt integendeel: door overwinning Van moeilijkheden gesterkt! te blijven streven naar steeds hooger gestelde idealen. Bij dit eeuwfeest mag de Nederlandsche grootindustrie zich trotsch gevoelen op Beijnes' „Koninklijke", waarvan nationaal en internationaal niet alleen de roep van een onovertroffen service uitging, doch in kringen van meer nabij-staanden niet minder ook de roep van humane solidariteit tusschen werkgever en ■Werknemer. Beijnes' feest zal een feest voor velen zijn, en duizenden in den lande en verre daarbuiten zullen zich verblijden, wanneer zij zich verdiepen in de poëzie en in de romantiek, welke mirabile dictu! van dit technisch ijzer- en staal-bedrijf in honderd jaren tijds zijn uitgegaan. ponder vertellen wij het een en ander uit Geschiedenis Groei „Van rijtuigje tot dieseltrein" Een uitnoodiging De heer J. J. Beijnes, de stichter van de Koninklijke fabriek van rijtuigen en spoorwagens Omzetting der fabriek Geslaagd als rijtuigbouwer illllll Haarlem en naburige gemeenten Beijnes' rijtuigmagazijnmet luxe rijtuigen,, omstreeks 1899 Naar expositie te Parijs Buitenlandsche concurrentie beijnes' jubileumfeest zal gevierd worden op Nov( een vember a.s., maar reeds thans heeft vóór-viering plaats in de verschijning van "honumentaal gedenkboek, samengesteld door nri Asselberghs, met een aantal fraaie kleur- ten van Herman Heyenbrock en met vele, tekst verlevendigende, immer geestige rood- 'h-krijtteekeningen van Herman Moerkerk. een •bet dat ..Beij nes" „Een eeuw van arbeid" is vlot en onderhoudend, hier en daar ook gevoel voor humor geschreven gedenkboek, z'ch prettig laat lezen, ondanks zoovele star- 0l'ische vermeldingen en technische uiteen jagen. eetl «Voorwoord" geeft de heer J. Klop- President-commissaris van „Beijnes", uiting aan de vreugde van commissarissen, nu „Beij- es honderd jaar bestaat. hie honderd jaar," zoo schrijft de heer opper, „is een traditie geschapen, naar bin- 611 eh naar buiten. Naar buiten heeft de naam Beijnes ®e?l klank van degelijkheid en betrouw baarheid, en wekt gedachten aan de este eigenschappen, waarop ons Neder- andsch bedrijfsleven zich van ouds eroemt. En ook inwendig werkt het Verleden duidelijk na; er heerscht een ei9en sfeer in het bedrijf van eenvoud en zakelijkheid, met een groot besef van Saamhoorigheid en 'n groote toewijding an de werkers aan hun taak. Net is een voorrecht bij Beijnes '~07nmissaris te zijn. En dat voorrecht 0rdt nog vergroot door het feit, dat °°lll7nissarissen in hun midden hebben en heer J. W. A. Beijnes, in wien zij slechts den ouden naam eeren, dar veeleer den mandie gedurende Jn lange leven, gedurende het verre- grootste deel der eeuw van arbeid, ay'?i beste krachten aan het bedrijf eeft gegeven en mede zijn stempel er heeft gedrukt. Zijn stem weegt nog Waa.r in commissarissen! Al berust de directe leiding van het Qdrijf thans niet meer bij een Beijnes, e tegenwoordige directeur ir. H. J. M. °kkers zet de goede tradities voort en ast ze aan de nieuwe omstandigheden °P gelukkige wijze aan." ^^e heer Klopper gewaagt voorts van de groo- Waardeering, welke de commissarissen voor hi'nBekkers gevoelen, en van dezelve voldoe ing6 °Ver het feit' dat »Beijnes" de nieuwe eeuw d aat onder de beproefde leiding van dezen recteur. ^UktkesProken Jnbheum-uitgave werd ge- op de persen van de N.V. Drukkerij „De Is ^nestad" te Haarlem, waar zij gecultiveerd een juweel van boekdrukkunst. jj. uii.K.unsi. het naar vorm en inhoud imposante gedenk boek. Op 9 Juni 1814 werd te Haarlem geboren Jo hannes Jacobus Beijnes, de stichter van de latere Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens, die naar hem genoemd is. Zijn jongste broer, de op 12 Maart 1817 geboren An- tonie Johannes, die van de oprichting af aan den opbouw van de zaak van zijn broeder heeft meegewerkt, werd in 1824 daarin als Vennoot opgenomen. Van de jeugd van Johan nes Jacobus is niet veel bekend. Mogelijk heeft hij bij zijn oudsten broeder, die timmerman was, het vak zijner vaderen geleerd. Hij trouwde in 1837 in De Bilt met Wilhelmina Staal, doch ter uit een oud Biltsch geslacht, dat verschil- lende smeden heeft opgeleverd. In het volgende jaar vinden wij het jonge paar terug in Haarlem. In de notulen van de vergadering van B. en W. d.d. 11 October van het jaar 1838 is n.l. sprake van een request van J. Beijnes, wagen maker aan De Bilt, Eigenaar van de Kaarsen makerij aan de Riviervischmarkt, daarbij te kennen gevende, dat hij het Pakhuis tot eene wagenmakerij wenscht in te richten en verzoe kende daarin twee naar buiten openslaande deuren te mogen plaatsen. Dit request schijnt in eerste instantie te zijn afgewezen. Naderhand werd het verzoek toch ingewilligd. En op 1 Aug. 1839 was er een nieuw request van J. J. Beijnes, „wagen- en rijtuig maker op de Riviervischmarkt", met verschul digde gevoelens te kennen gevend, „dat hij ter verdere uitbreiding zijner affaire het voorhuis van het door hem bewoond wordende huis, naast zijne werkplaats, wilde inrichten tot een bewaarplaats voor gemaakte rijtuigen". Stellig bleek deze onderneming, hoe klein be gonnen ook, een groote mate van levensvatbaar heid te bezitten. Het eerste Cassa-boek nog steeds in het archief van de N.V. bewaard toont ons voor de eerste maanden al dadelijk een flinken climax in de bedragen van de uit betaalde werkloonen. In November 1838 werd 21.46 uitbetaald en in dezelfde maand een jaar later /110.94y2, De onderneming was met allereenvoudigste middelen opgezet; de begin-rekening bestond uit zeven of acht posten, die samen een bedrag vormden van 1834.49. Maar zij bewoog zich in steeds opgaande lijn; er was een voortdurende stijging van bestellingen en het bedrag der per maand betaalde loonen overschreed in 1854 voor het eerst de 1000. In 1864 werd de jongere broer van den stich ter, Antonie Johannes, als deelgenoot opgeno men in de zaak, welke van toen af „Nederland sche Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens J. J. Beijnes" werd genoemd. Het was de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij, dezelfde, die den eersten tot stand gekomen spoorweg binnen onze landsgrenzen verwezenlijkte, welke Beijnes bewogen heeft tot het vervaardigen van Spoorwegrijtuigen. De eerste rijtuigen kwamen uit het buiten land en hebben onzen voorouders, voor zij goed en wel op vaderlandschen bodem waren aange komen, ontzaglijk veel kopzorgen bezorgd. De wagens hadden een breedte van 3 meter en een lengte van 4; de hoogte bedroeg 1.67 M., zoodat men slechts in gebukte houding kon plaats nemen. Ongeloofelijk primitief was nog de wijze van koppeling. Bij het stoppen van den trein, vooral wanneer dat een beetje plotseling ge beurde, stieten de voertuigen op elkaar, waar door schokken optraden, die, harder of zachter maar vooral harder! aankwamen. Hoe vaak in den beginne rijtuigen als deze, mede tengevolge van het ontbreken van iedere vee ring, moeten zijn stukgetrokken, is thans niet meer na te gaan. Maar ook al gebeurde dat niet, voor menschen met overgevoelige zenuwen moet het reizen in die dagen zijn groote bezwa ren hebben gehad. De diligences waren geheel of gedeeltelijk met blauw laken bekleed, ze boden plaats aan 20 personen, de zittingen waren met paardenhaar opgevuld. Bij de char-a-bancs was het heel wat minder; ze bevatten 36 plaatsen op 6 banken, die waarschijnlijk bekleed, maar in ieder geval niet opgevuld en bovendien zonder leuningen waren. Hierin kwam eerst in 1840 verandering, toen besloten werd de banken met koehaar op te vullen, alsmede „ruggeleiders voorzien van ijzeren standdaards" te doen aanbrengen. In 1841 werd door de Spoorwegmaatschappij besloten eenige der voornaamste binnenlandsche rijtuigmakers uit te noodigen om bij onderhand- sche inschrijving tot het vervaardigen van rij tuigen te concurreeren. Er werden vijf rijtuigmakers uitgenoodigd en daaronder was ook Beijnes, wiens zaak nog geen vier jaar bestond. Voor hem was deze uitnoo diging een onderscheiding. De opdracht werd aan den minst inschrijvende gegeven, aan den heer C. M. van Eujen te Utrecht. Beijnes kreeg in de eerste jaren daarna geen kans meer. Hij had door zijn inschrijving ech ter bewezen, dat hij zich wel degelijk rekenschap gaf van de groote verschuiving, die zich door de opkomst van de spoorwegen in het verkeer en de verkeersmiddelen bezig was te voltrekken. Hij legde zich intusschen toe op de verbetering van de door hem vervaardigde luxe-rijtuigen. Het resultaat was bevredigend: bleef het totale bedrag van de door hem geleverde nieuwe luxe rijtuigen en gewone wagens in 1839 en 1840 nog beneden de 4000 gulden, in 1850 was het geste gen tot boven de 10.000, in 1851 tot 12.601 en in 1856, het jaar, waarin de eerste spoorweg rijtuigen geleverd werden, zelfs tot 20.420, het 5-8 - :5:Ï8: Afbeelding van de fabriek van rijtuigen en spoorwagens van den heer J. J. Beijnes in haar oorspronkelijken staat. Op den voorgrond het toenmalige station bedrag van 14.600 voor de spoorwegwagens niet meegerekend. De proporties van deze moderne rijtuigen wa ren heel wat menschelijker dan die van de „bak ken", hierboven beschreven. Ze waren nu 5 in plaats van 4 meter lang en ook minder breed; de naar beneden vrij sterk binnenwaarts bui gende lijn van de zijwanden gaf aan de wagens bovendien een eleganter uiterlijk. De hoogte werd gebracht van 1.67 M. op 2.12 MMen kon dan ook in 1856 in een rijtuig van Beijnes rechtop staan! De rijtuigen waren van binnen zwart met zilver bekleed en aan den buitenkant glanzend purperrood geschilderd. Men begrijpt, hoe fascineerend de invloed van een en ander op het publiek werkte. De omzetting van de fabriek werd krachtig voortgezet. Na de twaalf spoorwegrijtuigen, in 1856 door Beijnes geleverd, volgden er in 1858 twaalf andere en daarmede werd het vraagstuk t.a.v. de fabrieksruimte steeds urgenter. Op de Riviervischmarkt bestond voor verdere uitbrei ding geen gelegenheid, en men vond dan ook deze oplossing: de rijtuigen werden aan de Ri viervischmarkt in geraamte opgebouwd en uit wendig bekleed, daarna gerold of gereden naar de Krocht, om aldaar te worden geschilderd, bekleed en op stel gezet, om tenslotte over de straat te worden vervoerd naar de lijnen der H.IJ.S.M. Men kan zich indenken met welke moeilijkheden men te kampen had. En als er weer een afgewerkt rijtuig van de Krocht door de Kruisstraat naar het station werd gebracht, liep de stad uit. Toen bleek, dat de H.IJ.S.M. blijvend afneemster zou zijn, de orders grooter werden en de moeilijkheden dus toenamen, rijp ten de plannen om een nieuw groot gebouw neer te zetten. 26 October 1856 verzocht een strooman van den heer Beijnes den raad te kunnen koopen een perceel, gelegen aan de Lange Rozenstraat, alias Stationsplein, schuin tegenover het voor malige station. Na verschillende ambtelijke strubbelingen legde de oudste zoon, Johannes Jacobus Franciscus, op 5 Juni 1858 den eersten steen voor de thans nog bestaahde hoofdfabriek. Vóór de winter aanbrak was het 1200 vierkante meter groote gebouw onder dak. Het teekent den zakenman, die in Beijnes stak, dat hij nog depzelfden dag, waarop de nieuwe fabriek geopend werd, het pakhuis in de Wijde Appelaarsteeg, dat hij in 1855 voor 558 had gekocht, voor 800 van de hand deed. In den loop der jaren zien wij dan, dat de fabriek met een rechter- of linkervleugel wordt uitgebreid, terwijl na 1885 ook het hoofdgebouw een verdieping hooger wordt. Eerst op 1 Mei 1862, toen Beijnes alleen aan spoorwagens reeds voor ongeveer een ton goud geleverd had, werd bij het gemeentebestuur het verzoek ingediend tot plaatsing van een stoom machine. In de geschiedenis lezen wij verder interessante bijzonderheden over de spoorver- smalling, die op 16 September 1863 een feit werd en een kleine crisis veroorzaakte bij de H.IJ.S.M. en indirect dus ook bij de firma Beijnes. „Tusschen 1835 en 1865 zien wij," aldus lezen wij verder in het Jubileumboek „dat de rijtuigmaker geslaagd is, waar de locomotief- bouwer moest falen. De concurrentie kwam Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft een dezer dagen een overzicht openbaar ge maakt van den belastingdruk in Nederland over het belastingjaar 1938—1939. Dit overzicht maakt het mogelijk een vergelijking te maken van de belastingen, welke in elke gemeente van ons land geheven worden. Bij vergelijking van de gegevens voor alle gemeenten tezamen blijkt de financieele toe stand der gemeenten over het algemeen van jaar tot jaar belangrijk ongunstiger te zijn ge worden. Zoo is het aantal gemeenten, waarin recht streeks geen opcenten op de gemeentefondsbe lasting worden geheven, van 1934/1935 tot 1938/1939 gedaald van 81 tot 14 (de gemeente Halfweg is er één van), terwijl het aantal ge meenten met het maximum aantal opcenten (80 of meer voor 1934/1935 en 55 of meer van 1935/1936 af) is gestegen van 734 tot 924. Meer dan het normale maximum aantal op centen (resp. 80 en 55) mag alleen geheven wor den, als deze opcenten op alle aanslagen tot een gelijk aantal geheven worden, de overige vooral van Engelsche zijde, maar Beijnes heeft, nadat hij eenmaal aan bod was gekomen, niet alleen in de eerste jaren, maar ook later de H.IJ.S.M. en met haar vervolgens alle groote Nederlandsche spoorwegen als afnemers van zijn product weten te behouden en blijvend aan zich te binden. Dit te bereiken, is met betrekking tot het maken van locomotieven aan geen enkele Nederlandsche onderneming mogen gelukken. Noch Verveer, noch Dixon, noch zelfs Feijenoord hebben dat kunnen of willen bewerkstelligen. Aan Werkspoor bleef de levering van locomo tieven eerst voor veel later voorbehouden. Er mogen hiervoor verschillende oorzaken zijn aan te wijzen, waarop thans niet dieper kan wor den ingegaan. Ook moge het waar zijn, dat aan het leeren bouwen van locomotieven ten slotte grootere moeilijkheden en meer risico verbon den bleken dan de vervaardiging opleverde van rijtuigen, die op den duur aan de steeds hooger gestelde eischen bleven beantwoorden wij kunnen echter de oogen niet sluiten voor het feit, dat hier te lande ook in het rijtuigvak op geen enkele traditie kon worden voortgebouwd. En zoo moet alles, wat in dit feit ligt opgesloten, iedere afzonderlijke prestatie grond voor elke nieuwe waardeering worden teruggebracht tot het persoonlijk initiatief en de persoonlijke ver dienste van den stichter en leider dezer onder neming, die, als zooveel anderen, klein begon nen, stap voor stap zijn eigen weg gezocht en gevonden, steentje voor steentje ziin bedrijf op gebouwd heeft." Toen de wijze van uitvoering van 't groote werk der spoorversmalling bij de H.IJ.S.M. een maal vaststond, heeft deze Beijnes geen wind eieren gelegd. De geschiedenis vermeldt voorts, dat Beijnes in December 1864 de levering op zich nam van 45 spoorwegrijtuigen tot een totaal bedrag van 137.640. Voor de eerste maal waren het com plete rijtuigen met onderstellen. In de jaren 1865 en 1866 moesten in het geheel 71 rijtuigen gebouwd worden. Toen de geheele fabriek op grootere productie was ingericht en de binnenlandsche bestellin gen niet regelmatig genoeg volgden, richtte Beijnes zijn oogen op het buitenland. Hij greep de gelegenheid aan om op de internationale tentoonstelling in 1867 te Parijs te exposeeren met een luxe-rijtuig en met een spoorwagen, en hij was weer zakenman genoeg om te zorgen, dat hij deze twee modellen zou kunnen ver- koopen. Een bronzen medaille was de bekroning, maar meer nog was van belang, dat onze Ne derlander, als éérste, spoorwegmateriaal op een internationale expositie bracht. In die dagen wachtten hem nieuwe en vrij omvangrijke opdrachten voor leveringen naar Nederland en naar Indië. De Staatsspoorwegen zorgden met hun centrale werkplaatsen voor concurrentie en de heer Beijnes zag in, dat hij met zwaardere krachtwerktuigen moest gaan werken. Er werd grond bijgekocht, toen in 1871 met de Staatsspoorwegen een contract werd ge sloten tot levering van 100 gesloten goederen wagens. Intusschen was het aantal arbeiders en employé's geklommen tot bij de 250 en er waren arbeidsweken van meer dan 90 uur. De in de contracten bedongen leveringstijden waren vrij krap, zoodat steeds op hoogspanning gewerkt moest worden. Daarbij kwam, dat de fabriek nog geen spoorweg-aansluiting bezat. Bij de levering van voertuigen was men dus verplicht, deze over straat naar hun bestem ming te brengen, waartoe een hulpspoortje van losse rails moest worden gelegd. Wij hebben in dertijd reeds eenige humoristische voorvallen bij dat vervoer gepubliceerd. De bestelde 40 nieuwe spoorwegrijtuigen werden in 1870 op schuiten geladen en moesten een reis door de Amster- damsche grachten maken, om van Haarlem in Utrecht te komen. Hevig heeft Beijnes vooral in de jaren na den Fransch-Duitschen oorlog te kampen ge had met buitenlandsche concurrentie, ofschoon erkend moest worden, dat men over de uitvoe ring van buitenlandsch materieel lang niet al tijd tevreden kon zijn. Geen al te prettige er varingen werden opgedaan met leveringen of pogingen daartoe van rollend materieel aan de Noordbrabantsch-Duitsche spoorwegmaatschap pij en de Nederlandsche Centraal Spoorweg maatschappij. In Haarlem zat men met een groote fabriek, veel werkvolk, doch zonder werk. Inschrijving op inschrijving werd te hoog be vonden en het buitenland kreeg de bestellingen. De heer Beijnes ging echter niet bij de pakken neerzitten en korten tijd ging hij zich weer toe leggen op het particuliere rijtuigvak entot 1876 konden slechts 80 arbeiders in de fabriek hun brood verdienen. In 1874 fabriceerde de fabriek een koninklijken salonwagen en bij die gelegenheid mocht het praedicaat „Koninklijke" voor den firmanaam gezet worden en het behoeft geen betopg, dat dit feit voor de firma Beijnes groote moreele beteekenis heeft gehad. In een volgend artikel zullen wij een en an der vertellen over de latere belevenissen der fabriek, over de fabricage van tramwagens, de leveringen aan Indische Vorsten, den invloed van de electro-techniek, de komst van het sta len- en later het gestroomlijnde rijtuig, de cri sisjaren, de opleving en de hoopvolle vooruit zichten yoor de toekomst. heffingen tot redelijke bedragen zijn opgevoerd en de begrooting op geen andere wijze sluitend te maken is. Het aantal dezer gemeenten is over deze jaren gestegen van 439 tot 735. Verder blijkt een aantal gemeenten, die zich voor 1934/1935 in de eerste resp. tweede klasse hadden gerangschikt, voor volgende jaren naar de tweede resp. derde klasse te zijn overge gaan. In het tijdvak van vijf jaren is het aantal gemeenten der eerste klasse 37 en der tweede klasse 73 kleiner geworden, terwijl het aantal gemeenten der derde klasse 95 grooter gewor den is. Als gevolg hiervan zijn over 1938/1939 991 van de 1056 gemeenten in de derde klasse gerangschikt. Hetzelfde verschijnsel valt ook waar te nemen voor elk der groepen van ge meenten. Ten aanzien van den gemeentelijken be lastingdruk op het inkomen zij nog opgemerkt, dat deze in hooge mate beïnvloed kan worden door de wijzigingen, die in de tarieven van de grondslagen der personeele belasting kunnen worden gebracht (van 1935 af is deze bevoegd heid beperkt tot de grondslagen paarden, motor rijtuigen, pleiziervaartuigen en biljarten) en door het aantal opcenten, dat de gemeenten op deze belasting heffen. In sommige gemeenten toch wordt de perso neele belasting tot hooge bedragen opgevoerd, waardoor volstaan kan worden met een lagere opbrengst der gemeentefondsbelasting dan voor andere gemeenten. Verder is hierop van invloed welke andere belastingen worden geheven en tot welke hoogte de tarieven dezer belastingen of van de ge meentebedrijven zijn opgevoerd. Ook dient men er rekening mede te houden, dat de huren van huizen in de eene gemeente hooger zijn dan in de andere. Men kan b.v. in Haarlem een huis van de zelfde grootte en stand gewoonlijk goedkooper huren dan eenzelfde huis in de gemeente Heem stede of Bloemendaal. Dat heeft ook weer in vloed op de hoogte van de Personeele belas ting. Het is tot dusver niet mogelijk gebleken, ook met deze factoren rekening te houden bij de bepaling van bovenbedoelden belastingdruk. Het aantal gemeenten, waarin geen opcenten worden geheven op de Vermogensbelasting, is onder den invloed van de toenemende finan cieele moeilijkheden der gemeenten ook sterk gedaald en wel van 208 in 1934—1935 tot 61 dit jaar. Daarentegen is het aantal gemeenten, dat het maximumaantal opcenten moest doen heffen (50 over 1934/1935, 40 over 1935/1936 en 1936/1937 en 38 over de volgende jaren) geste gen van 784 tot 941. Van 1 Januari 1935 af wordt 80 pet. van de hoofdsom der personeele belasting naar de grondslagen huurwaarde, meubilair en dienstbo den niet meer rechtstreeks aan de gemeenten uitgekeerd, maar wordt dit deel der hoofdsom in het in dit jaar ingestelde werkioosheidssub- sidiefonds gestort, waaruit de gemeenten uit- keeringen ontvangen, die verband houden met de kosten van de werkloozenzorg en de be lastingcapaciteit 'der gemeenten. In verband hiermede is bepaald, dat van 1935 af voor deze drie grondslagen de in de wet op de perso neele belasting bepaalde tarieven zullen gel den. Zooals men weet worden in Haarlem over 1938 op de hoofdsom der personeele belasting 195 opcenten geheven. Voor de concurrentie met de omliggende gemeenten is dat zeer te be treuren. Uit de statistiek blijkt echter, dat van de gemeenten boven de 100.000 inwoners er slechts één is, die 175 opcenten heft, alle ande re heffen van 176 tot 200 opcenten. En twee zelfs méér dan 200 opcenten. Van de groep ge meenten tusschen de 50.000 en 100.000 is er maar één, die minder dan 100 opcenten heft; alle andere heffen van 176 tot 200. Wat iemand in totaal aan Rijksinkomsten belasting en Gemeentefondsbelasting moet be talen hangt af van de gemeente, waarin hij woont. Een gehuwde zonder kinderen betaalt bij een zuiver inkomen van f800 per jaar in de goedkoopste gemeente van ons land f3.66 en in de duurste f 13.32. Deze cijfers zijn voor een zuiver inkomen van: laagste hoogste belastingdruk belastingdruk gld. in gld. in gld. 1000 13.29 (1.33) 26.60 (2.66) 2000 88.73 (4.44) 132.12 (6.61) 5000 383.57 (7.67) 529.72 (10.59) 10.000 1008.82 (10.09) 1382.72 (13.83) 20.000 2646.62 (13.23) 3594.72 (17-97) 50.000 9499.67 (19.—) 12441.72 (24.88) 100.000 26934.30 (26.93) 33917.80 (3352) 500.000 184413.39 (36.88) 225.596.89 (45.12) De tusschen haakjes geplaatste getallen ge ven het belastingbedrag per f 100.van het zuiver inkomen. Aan Vermogensbelasting betaalt men resp. in gld. 20.000 50.000 250.000 1.250.000 12.500.000 goedkoopste gemeente gld. 26— (1.30) 130.— (2.60) 815.— (3.26) 6160.— (4.93) 107.500 (8.60) duurste gemeente gld. 32.50 (1.62) 162.50 (3.25) 977.50 (3.91) 6972.50 (5.58) 115.625 (9.25) De tusschen haakjes geplaatste cijfers geven de cijfers weer per f 1000 van het vermogen. Wij laten hieronder nog een vergelijkend staatje volgen van den belastingdruk in Haar lem en eenige omliggende gemeenten. Opc. Opc. Opc. Pers. bel. Verm.bel. Gem.for Haarlem 195 38 75 Bloemendaal 117 25 35 Heemstede 120 20 35 Halfweg 70 25 Zandvoort 200 38 75 Velsen 165 38* 75 Bennebroek 197 38 75 Hillegom 200 38 75 Lisse 200 38 75 Beverwijk 150—220 38 75 Amsterdam 55—265 38 75 Haarlemmermeer 125—225 38 75 Voor motorrijwielen en motorrijtuigen ie de belasting in Haarlem met 50 pet. verhoogd. De overige belastingen zijn gelijk. Alleen Bloemen daal heft geen vermakelijkheidsbelasting en geen straatbelasting.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 5