3Vet mfiaal mn den dag
De avonturen van een verkeersagentje
ft
1
alle ABONNÉ'S
F 750.-
F 250.-
l|e vorst'
Ons „oorlogsrecht"
HON I O's KEUKENSTROOP^#**^?
is
VRIJDAG 7 OCTOBER 1938
Geen overhaaste wetgeving meer
üe
^an
De plannen van de
Regeering
Filmkring M '33
Eerste lustrum
Probeerf dit receptje tegen
Rheumatiek-pijnen
U kunt het zelf klaarmaken
DE FRANSCHE VEREENIGDE
KERK
Het lieve lings- j
2uuxv>uhk!
reist incognito
FRITZ METZNER
toS6** zat de zeven en twintigjarige vorst
Van v, kij zonsopgang te paard, en men was
ZeUt!< m 8ewoon> dat hij met zijn helder glan-
Plpj... J°ngensoogen overal de eerste was, waar
(Van onzen parlementairen redacteur)
Overhaast binnen 24 uren heb
ben de Staten-Generaal verleden
week elf machtigingswetten, rege
lend de bevoegdheden van de Regeering in
tijd van oorlog of oorlogsgevaar, behan
deld en aangenomen.
Zoowel de departementale als de parle
mentaire voorbereiding van deze wetten
*iet veel te wenschen over. De tekst der
ontwerpen vertoonde talrijke onvolko
menheden, die de Minister tijdens de
0Penbare behandeling aan één stuk dóór
bijschaafde. Met heele lijsten tegelijk
berden de wijzigingen van de ministers-
tafel naar het bureau van den Voorzitter
Sebracht en de Kamer kon er nauwelijks
behoorlijk kennis van nemen, laat staan
2e op haar mérites beoordeelen. Een ge-
r°utineerd parlementariër als Jhr. de
Geer merkte wel enkele ongerechtigheden
°P en stelde verbeteringen voor, doch
achteraf beschouwd was het meer geluk
^ah wijsheid dat bij al dit haastig bedrijf
ehminste geen in het oog springende
eiIen den uiteindelijken tekst binnen
lopen.
Weinig stemde dit alles overeen met het
aahzien en de waardigheid van de Staten-
Generaal.
»Niemand kan precies de draagwijdte van
ezen bundel, van deze verzameling wetsont-
erPen in alle onderdeelen behoorlijk over-
en. Er zyn er waarschijnlijk onder ons, die
jsich verbeelden dit wel te kunnen, maar ik
enoor in elk geval niet tot deze intelligente
Personen",
Verklaarde de communist de Visser in alle
°Penhartigheid. En heelemaal ongelijk
ad hij niet. Evenmin als de nationaal-
s°cialist van Vessem, die aan de overzijde
Vah het Binnenhof verklaarde:
■"en
'Er wordt van de Kamer een groot vertrou-
gevraagd in twee opzichten: lo. omdat de
k
®nier niet in de gelegenheid is geweest tot
K doende studie van deze wetsontwerpen, aan-
2icn daartoe de tijd ontbreekt; 2o. omdat in
®ze Wetsontwerpen aan de Regeering zeer
°°te bevoegdheden worden toegestaan.
E>e Kamer heeft dan ook aan haar me
ewerking bij het tot stand komen der
brokken wetten de voorwaarde verbon-
eil> dat de gevraagde bevoegdheden
echts voor een bepaalden termijn zouden
eelden.
t
"Men oordeelde het ondoenlijk aldus het
Versio,._xi._ x
orslag over het eerste der elf wetsontwerpen
genoemde ontwerpen in den korten tijd, die
"a»rvoor op het oogenblik beschikbaar is, naar
ehooren te beoordeelen. Wordt echter aan de
etjjen een tijdelijk karakter gegeven, dan zal
lin mógelijk zijn den tot stand te brengen rege-
hgen de aandacht te schenken, welke zij ver-
k ehen zonder dat thans aan de Regeering de
v°égdheden worden onthouden waaraan zij
eent behoefte te hebben".
Minister Steenberghe is de Kamer tege
moet gekomen in haar verzoek om beper-
mpg van den geldigheidsduur der oorlogs
wees. in alle ontwerpen, die daarvoor in
fanmerking kwamen heeft hij een termijn
vijf maanden opgenomen. Doch een
^uw op stapel zetten van deze voorzie-
mgen voor den tijd van oorlog of oorlogs
jaar óók voor het geval, dat over vijf
aandén geen continuatie dezer voorzie-
jëen hoeft te worden gevraagd, heeft
!J niet in concrete aangekondigd. En daar
toch de bedoeling van de Kamer.
Weüswaar spreekt de Regeering in de
eöiorie van Toelichting bij het ontwerp,
at de vorming van voedselvoorraden mo-
ijk maakt het eerste van de serie der
vlf
Verleden week aangenomen wetten
Ver een in voorbereiding zijnd ontwerp,
at de economische oorlogstoerusting zal
e8elen. Bijzonderheden omtrent den in
houd van dit ontwerp deelt zij echter niet
mede. Is zij voornemens om tenminste al de
bevoegdheden, die haar thans geschonken
zijn, de bevoegdheid tot het opeischen van
diensten en eigendommen, tot het vaststel
len van maximum-prijzen, tot het tegen
gaan van hamsteren, tot het herverzekeren
van schepen en voorraden, in het buiten
land opgestapeld, tot het vorderen van
schepen, tot het veranderen van de be
stemming van den grond en al zoo meer, in
dit ééne wetsontwerp, degelijk voorbereid
en tijdig ingediend om ook in de Kamer
degelijk te worden behandeld, samen te
vatten?
Een dergelijk wetsontwerp, een soort co
dificatie van het „oorlogsrechf'-binnen-
onze-grenzen zou niet alleen beter over
wogen formuleeringen kunnen bevatten,
doch de Regeering ook in staat stellen in
tijd van oorlogsgevaar aanzienlijk sneller
over haar buitengewone bevoegdheden te
beschikken, dan thans het geval was. De
Kamers hebben al hun krachten moeten
inspannen om op één dag de elf ontwerpen
behandeld te krijgen. Doch een dag is een
eeuwigheid bij de tegenwoordige methode
van oorlogvoering. En beschikte de Minis
ter reeds nu niet te laat over zijn bevoegd
heden om het hamsteren tegen te gaan?
De wettelijke voorziening in buitenge
wone omstandigheden dient van te voren
rustig te worden gereed gemaakt. Met eeni-
gen goeden wil kan tegen het verstrijken
van den termijn, thans in de oorlogswetjes
opgenomen, een behoorlijk gecodificeerd
complex maatregelen de Kamer hebben be
reikt, een complex, dat bij oorlogsgevaar
onverwijld in werking kan reden.
Het had toch eigenlijk niet mogen voor
komen, dat wij twintig jaren na den we
reldoorlog nog met zulk een bedenkelijke
wetgeving-op-een-holletje ons oorlogsrecht
moesten regelen.
Het oordeel van den voorzitter
der R.K. Staatspartij
In het Maandblad der R.K. Staatspartij
schrijft de voorzitter, oud-minister Ver
schuur, als volgt over de jongste aan
kondiging der plannen van het vierde ka-
binet-Colijn,
„Ditmaal was de Troonrede kort. Daarbij
vergat men van verschillendekanten, dat zij
moet worden gelezen tegen den achtergrond
van 1937, waarmee het zittend Kabinet werd
aangediend. Bedenkt men dit, dan verwondert
men zich niet over het ontbreken van bepaal
de principieele betuigingen.
Ernstiger was een ander gevolg van de bon
digheid dezer Troonrede. Zelfs in verband niet
de Millioenennota, gaf zij over de plannen der
Regeering slechts onvoldoende licht. Vandaar
ontgoocheling, welke zich in allerlei toonaar
den uitte in onze katholieke pers.
Gezien als geheel, heeft echter onze pers
the benefit of the doubt aan het Kabinet niet
onthouden. Men kan wellicht nog wat verder
gaan.
'Er is in de wijze, waarop de moreele kanker
der werkloosheid wordt aangepakt, zeker heel
wat te waardeeren. In het plan van veredelde
werkverschaffing (het plan-Westhoff, mogen
wij wel zeggen) zit stijl. Zoo ook schijnt in de
tien millioen extra, welke voor bestrijding der
jeugd-ontaarding uitgetrokken wordt, een
krachtig middel te schuilen. Misschien ook zij
delings voor de aanstelling van werklooze in-
tellectueelen. Al deed het niet bemoedigend
aan, dat dit plan nergens nog ontvouwd werd.
Maar voor het Werkfonds bekruipt ons wel
eenige vrees. Dat middel blijft toch wel op
volle kracht gehandhaafd?
Te waardeeren alweer is de geest van voort
varendheid waarmee de Minister van Water
staat zijn plannen in versneld tempo stevig
aanpakt.
Er rijzen nog heel wat vragen Ziedaar dan
ook, waarvoor het overleg van Kamer en Re
geering dienstbaar is. Wij verwachten daarvan
nog veel goeds.
Zoo meenen wij ook over de plannen tot ma
tige bescherming der industrie door tariefs
maatregelen wel eenig nut te mogen verwach
ten. Wat bij al dit beleid te waardeeren is,
wordt duchtig overschaduwd door een dreigen
den nieuwen belastingdruk ad 50 millioen
's jaars. Waarlijk geen kleinigheid. Zonder
twijfel wegens zijn druk op consument en be
drijfsleven een nieuwe bron voor werkloosheid.
Is het niet sluitend-budget-politiek outrance,
welke ons hier parten gaat spelen?
Waarlijk zal op dit deel van het beleid het
licht der critiek nog spelen.
In dit komend overleg van Kamer en Kabi
net ligt voor de leden der Partij-organisatie
een reden te meer met vertrouwen af te wach
ten. Voor haar kan er geen sprake van zijn
tegenover een Kabinet, dat homogeen is of
geen Kabinet is, verschil te maken bij de kwes
tie van vertrouwen tusschen de katholieke
Ministers en de anderen. Er zijn trouwens in
het geheel geen redenen om aan te nemen, dat
enkele divergenties, die in de beste Kabinetten
kunnen voorkomen, langs die scheidingslijn
loopen. Wel echter is het vertrouwen, dat onzr
oorganisatie in de persoon van „onze" Minis
ters nog steeds onverzwakt stelt, een verkla-
rirng voor het vertrouwen, dat nog aan dii
Kabinet wordt geschonken."
De Filmkring M '33 te Maastricht bestaat
vijf jaar en viert zijn eerste lustrum met
de vertooning van een programma, dat,
als alle vorige, het karakter van den Kring dui
delijk demonstreert. Met de Nederlandsche film
De Ballade van den hoogen Hoed van Max de
Haas openend, biedt het program nog Inflation
van Hans Richter, Opus nr. 7 van Oscar
Fischinger, Faits divers van Claude Autant Lara,
een teekenfilm en tenslotte You only live once
van Fritz Lang. De bedoeling is een Querschnitt.
van de filmrevolutie te geven welke tevens een
Querschnitt is van de genres, door den Film
kring in den loop der jaren vertoond.
Een woord van hulde past bij deze gelegen
heid aan hen, die vijf jaar lang niet ophielden
het goede inzicht in de filmkunst te stimuleeren
door het vertoonen van belangwekkende films,
die zeker niet alle uitmuntten door artistieke
superioriteit het kan niet anders doch die
zeer geschikt waren om de ontwikkeling van
de film op den voet te doen volgen. Het feit,
dat de Filmkring reeds aan haar eerste lus
trum toe is en nog steeds groote belangstelling
ondervindt, moge bewijzen, dat in Maastricht
de sympathie voor de goede film opvallender
is dan elders, waar men nauwelijks zulk een
filmkring in het leven zou kunnen houden.
Zooals men weet bestaat er tusschen Film
kring M '33 en de Maastrichtsche afdeeling
der K. F. A. een vrij nauwe samenwerking, waar
door het mogelijk is, dat eenerzijds de kring
zijn zelfstandigheid bewaart en anderzijds de
K. F. A.-leden gemakkelijker en regelmatiger
dan anders wellicht op goede filmprogramma's
kunnen worden onthaald.
Men houde deze samenwerking in stand!
'Ingezonden Mededeeling
Wanneer U last heeft van rheumatiek, neemt
dan eens proef met dit recept om de pijn te
verdrijven. U kunt het thuis klaarmaken en het
helpt goed.
Bij Uw apotheker of drogist koopt U 85 gram
terpentijn en 15 gram Rheumagic-olie (gecon
centreerd'). Een 15 grams-fleschje Rheumagic-
olie kost maar 65 cent, dus met de terpentijn
mee bent U voor ongeveer drie kwartjes klaar.
Schudt deze tw'ee bestanddeelen in een schoone
flesch goed door elkaar. Zorgt ervoor, dat U het
niet in Uw oogen krijgt. Uw rheumatiek-olie is
nu gereed. Bevochtigt de pijnlijke plaatsen er
mede, zonder te wrijven of te masseeren en de
pijn verdwijnt direct. Het is werkelijk een uit
stekend middeltje, U zult blij zijn dit goede
receptje gevonden te hebben. Vergeet daarom
niet 85 gram terpentijn en 15 gram Rheumagic
olie (geconcentreerd) bij Uw apotheker of dro
gist te halen.
Hij nam Keesie, die kalm w<as, mee naar zijn huis. „Roei maar
mee," zei de visscher, „dan blijf je warm, want het is niets
gedaan om zoo lang in een nat pak rond te loopen of te zit
ten.'' En ze roeiden uit alle macht.
Eindelijk kwamen ze aan de hut van den visscher, die aan
den oever van de rivier zijn woning had gebouwd. De boot
werd gemeerd en zoo gingen beiden aan wal. Het was een
vriendelijk huisje. „Ik ben blij dat ik er ben," zei Keesie. „En
ik dan," zei de visscher. „Oost west, thuis best, zeg ik maar."
Op een dag in de tweede helft van Augus
tus 1916, in den omtrek van Nanc aan 't
Westelijk front, vonden soldaten van het
Roode Kruis een zwaar gewonden Engelschen
soldaat. Schedel en rug waren met wonden over
dekt, veroorzaakt door wel 50 shrapnellscher-
ven. De man was bewusteloos. Hij scheen daar
al een dag gelegen te hebben. Men bracht hem
naar het veldlazaret, waar geen enke1 identi
teitsbewijs op hem gevonden werd. Hij bleef op't
kantje af in leven, maar de medici zeiden, dat
hij voor goed z'n geheugen verloren had. En
daar niemand wist hoe hij heette of waar hij
vandaan kwam, zoo kwam Charles Dawney met
een convooi gewonden in een gesticht voor zwak
zinnigen in Dorsetshire terecht.
Bij de zending identiteitsplaatjes van gesneu
velden in den wereldoorlog, die een paar maan
den later het Roode Kruis in Engeland uit
Frankrijk ontving, bevond zich óók een plaatje
ten name van Charles Dawney. En den daarop
volgenden dag zat in een woning te Bristol een
aardig jong meisje over een portret te snikken,
alsof haar hart breken zou. Charley was dood,
en nooit zou ze hem meer zien, of z'n stem
meer hooren. En nooit zou ze meer bij de piano
voor hem zingen en z'n oogen zien lachan, als
ze zijn lievelingslied: „Om gelukkig te zijn, moet
men wezen met twee," gezongen had.
Een oudere vrouw boog zich medelijdend over
haar heen en zei: „We zullen hem beiden mis
sen, kindlief, 'tls wel hard, maar we zullen het
samen dragen. Gedeelde smart is halve smart."
„O neen," snikte het meisje. „Ik zal hem
nooit vergeten, nooit meer van een ander kun
nen houden."
De oudere vrouw glimlachte door haar tranen
heen. Dat „nooit", dacht ze. Ach, de jeugd zegt
zoo gauw „nooit."
Intusschen sleet Charles Dawney, niet zoo
heel ver van Bristol, z'n eigen, duister leven.
Hij kende vreugde en smart, maar zich zelf
kende hij niet en leefde alleen voor z'n troebele
gedachten. Totdat veertien jaar later er iets
wonderbaars in z'n leven gebeurde.
Op zekeren morgen viel hij van een hooge
trap, kwam met z'n hoofd op den grond en
bleef bewusteloos liggen. Zoo werd hij opge
nomen en te bed gelegd. Een paar dagen later
brak een abces uit aan z'n schedel. De genees
heer ontdekte nog een kleinen shrapnell-splin-
ter, verwijderde dien en wachtte zijn ontwa
ken af.
Toen Charles Dawney uit z'n bewusteloosheid
ontwaakte en een paar uur aan zich zelf over
gelaten was, schelde hij de zuster, die hij heel
anders aankeek dan een paar dagen te voren.
Hij vroeg waar hij zich bevond en een kwartier
later wist de dokter dat hij een officieelen
doode weer levend gedokterd had. Charles Daw
ney was weer in 't volle bezit van z'n geheugen.
Maar niemand kwam daar voorloopig iets van
te weten.
Op een avond stapte Charles in Bristol uit
den bus en liep naar het Coventry-plein, in
welks midden een standbeeld van koningin
Anna prijkte. Daar, even ter zijde van 't stand
beeld, zag hij de hem bekende bloemenverkoop
ster, .naar nu een veertien jaar ouder. Ze stond
op precies dezelfde plek als vóór den oorlog. Hij
stapte op de bloemverkoopster toe.
„U bent nog steeds dezelfde," sprak hij vrien
delijk. „Kent u me misschien ook nog?"
Het meisje keek hem goed aan en zei toen:
„Neen, ik ken u niet. Maar u begrijpt, dat da
gelijks honderden menschen langs me heengaan
Wie weet hoe lang het al geleden is, dat ik u
kende."
„Veertien jaren," lachte Charles. „Een paar
maal in de week kocht ik bij u wat bloemen
voor m'n meisje. Soms had ik een vriend bij
me; ook met een meisje. Hij heette Charles
Dawney."
De vier Fransche Protestantsche kerken, die
thans in een Vereenigde Protestantsche Kerk
van frankrijk zijn samengevloeid, zal thans
een 605 gemeenten tellen, welke op 12 Deeember
as. in nationale synode, de eerste der vereenig
de kerk, zullen samenkomen. Een 60 a 70 ge
meenten doen met de vereeniging niet mee;
deze liggen voornamelijk in den Midi en in het
Zuid-Oosten; confessioneele bezwaren bewogen
tot deze afscheiding. Wel echter zullen deze
zelfstandig blijvende gemeenten federatieve
banden met de Vereenigde kerk aanhouden.
Hetzelfde doet ook de 261 gemeenten tellende
Evangelisch-Luthersche kerk in Frankrijk, die
voornamelijk in Elzas-Lotharingen zich ont
plooit.
Het gelaat der bloemenverkoopster klaarde
op. „Nu u 't zegt, herinner ik 't mij nog heel
goed. Dat meisje van uw vriend heb ik nog vaak
gesproken. Zelfs onlangs nog. Uw vriend, Char
les Dawney, is gesneuveld, niet?"
Charles knikte en vroeg: „Z'n vroeger meisje
is zeker al lang getrouwd?" Het kostte hem
moeite dit te vragen, maar hij deed het toch.
„Neen, dat geloof ik niet. Toen ik haar on
langs sprak, was dit zeker nog niet het geval."
„Ik ben lang in Zuid-Afrika geweest," her
nam Charles, „en nu ik hier ben, zou ik haar
graag eens willen spreken. Weet u soms waar
ze woont?"
„Dat niet, maar ik kan u wel zeggen waar u
haar vinden kunt. Kent u de music-hall „Ber-
gery" in Trumpstreet? Daar zingt zij eiken avond
een paar liedjes. Daar vindt u haar zeker."
„Dank u," zei Charles. Hij kocht wat bloemen,
keerde koningin Anna den rug toe en reed naar
Trumpstreet.
Toen hjj de „Bergery" music-hall binnen
stapte, sloeg het half tien. 't Was er niet druk.
Hij ging zitten vanwaar hij t tooneel goed kon
overzien, zonder zelf in 't oog te vallen. Op dat
oogenblik trad juist een humorist op en hij
vroeg aan den kellner of Myra Crosby nog zou
zingen.
„Om tien uur, mijnheer," antwoordde de man.
Sinds hij z'n geheugen weer had gekregen,
werd Charles
Dawney voort-
vraag of Myra
nog vrij was1 ll€CL
Hij was er niet J
geheel gerust op.
Veertien jaar is een lange tijd
Daar zag hij haar eensklaps op het podium
verschijnen. Met een oogopslag had hij haar
gestalte in zich opgenomen. Ze was rank, haar
gelaa; glimlachte en haar donkere o^gen keken
ernstig met een zweem van droefgeestigheid. De
jaren waren natuurlijk niet aan haar voorbij
gegaan zonder him sporen na te laten; ze leek
echter niet ouder dan dertig.
Charles zag haar plaats nemen op 't piano
krukje. Ze sloeg een accoord aan, preludeerde
even en zong. 't Was een banaal liedje, dat ech
ter zeer in den smaak scheen te vallen van 't
publiek. Hij luisterde er naar in extase. Die
stem, o, die stem! Hoe dikwijls had ze niet al
leen voor hèm gezongen; in de vrije natuur en
bij haar thuis aan de piano. En toen viel hem
eensklap het lied te binnen, zijn lievelingslied:
„Om gelukkig te zijn, moet men wezen met
twee." Ja, dat was het, daarnaar had hij steeds
ademloos, in verrukking, geluisterd!
Charles Dawney riep den kellner en vroeg:
Zingt miss Crosby ook wel eens wat op ver
zoek?"
„Zeker mijnheer; als u maar zegt welk liedje
u wenschte te hooren."
Hij noemde den titel, en zag den kellner naar
het podium loopen en bij de piano wachten. Toen
Myra Crosby haar derde liedje uitgezongen had,
fluisterde hij haar iets in. Op 't zelfde oogen
blik klonk er een dissonant op de piano door de
zaal, een schrille klank! Iedereen keek even op.
De jonge vrouw achter de piano maakte een
driftig gebaar en gaf een kort antwoord. Direct
daarna begon ze aan een nieuwe melodie, waar
bij ze niet zong. Charles Dawney zag, dat ze bleek
geworden was.
De kellner keerde bij hem terug en zei: „miss
Crosby wil alles voor u spelen, maar dit liedje
niet."
„Waarom niet?" vroeg hij verwonderd.
De kellner haalde z'n schouders op. „Ze zegt,
dat ze het in geen veertien jaar gezongen heeft.
Ik onderstel de een of andere onaangename
herinnering
Verschrikt deed hij een paar stappen achter
uit, want Charles Dawney was eensklaps van
z'n zitplaats opgesprongen en naar de telefoon
cel geloopen.
Hij nam de microfoon op en draaide aan de
schijf, 't Was het nummer van het zwakzinni
gengesticht in Dorsetshire.
„Bent u daar dokter?" riep hij opgewonden.
„Ja, met Charles Dawney. Alles is in orde. U
hoeft niet langer te wachten met de publicatie.
Neen, gesproken heb ik haar nog niet. Hoe ik
't dan weet?" Hij lachte. „Wel, om gelukkig te
zijn, moet men wezen met twee! Wilt u haar
dadelijk opbellen en haar voorbereiden? U hoeft
niets te vragen, dokter. Het antwoord heb ik
al. Zegt u maar, dat ik haar aan den uitgang
opwacht."
Twee uur later vernamen de redacties der
bladen de na-oorlogstragedie van twee eenzame
menschen, nu niet eenzaam meer. En nog heel
laat in den avond zong Myra Crosby voor haar
weer gevonden Charley diens lievelingslied:
„Om gelukkig te zijn, moet men wezen met
twee."
m
P9K
PM»
VOORKOMEN
RHEUMATIEK
wE7-;s
HAnDEISMcSK
op dit blad zjjn Ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen *-i m p* btj levenslange geheele ongeschiktheid tot weiten door
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JF i 13 vJ m verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen A I doodeltjken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
btj een ongeval met
bfl verHes van
«C
ham*
i ooft
HOOFDSTUK I
W^.as, dat nu de levenslustige Sigmar von
verci,? n' die daar zoo vroeg in den morgen
sW(Dtig en bekommerd aan het venster
gj viel te maken.
beUl.(, hioest werkelijk iets bijzonders zijn ge
kerm dat sigmar v°n Wernstein zoo naden-
hauwBr1 verbeten in het park staarde en
geving s eenige n°titie nam van zijn om-
h°on]be Nmpels lagen in zijn mooi hoog voor
tga en zijn heldere grijze oogen keken van-
Ern 200 treurig> dat zelfs de oude bediende
j, v zi)n jongen meester uit den weg bleef,
en on ifh lachte buiten in het park de zon,
iuheirt oude daken van het slot Wernstein
°.eiden de vogels.
£>e
Jonge vorst knarste met zijn tanden van
ingehouden woede en stak de eene sigaret na
de andere op. Af en toe streek zijn hand ner
veus door zijn lichtblond haar en bracht het
geheel in de war.
Een kloppen op de deur wekte hem uit zijn
overpeinzingen.
„Binnen!"
Bij het zien van den ouden bediende ver
anderde het gezicht van den vorst oogenblik-
kelijk. Vriendelijk vroeg hij:
„Wat is er, Ernst? Mijn oom al op?"
„Zijne Hoogheid vorst Harro von Wernstein
laat uwe hoogheid verzoeken, om tien uur in de
ontbijtkamer te zijn."
„Dus toch! Ik had het wel gedacht!"
De oude bediende maakte een nederige bui
ging en wilde zich vlug weer terugtrekken, toen
zijn jonge meester verder vroeg:
„Was mijn oom erg boos, Ernst? Of heeft
hij je niet zelf de boodschap gegeven?"
„Jawel! Zijne hoogheid gaf mij de boodschap
in eigen persoon en ik meen te kunnen zeggen,
dat zijne hoogheid erg opgewonden was."
Een nauw merkbaar lachje speelde een oogen
blik om den mond van den jongen vorst.
„Dat is te begrijpen! Luister eens, Ernst!
Jij kent mij toch van jongsaf aan! Ik geloof,
dat het er vandaag zal spannen op Wernstein.
Dat is een pijnlijke geschiedenis voor mij. Of
weet je er soms al iets van, oude jongen?"
„Uwe hoogheid meent aan mijn bescheiden
heid te moeten twijfelen?"
„Onzin, Ernst, zoo is mijn vraag niet bedoeld!
Bovendien ben ik heelemaal niet in de stemming
om te schertsen. Jy weet toch heel goed, dat
mijn positie hier op Wernstein sinds langen
tijd verzwakt is. Beneden in de bediendenkamer
worden alle gebeurtenissen in den breede be
sproken en daarom alleen vraag ik je er naar.
Ik wil mijzelf in zeker opzicht wat inlichtingen
verschaffen. Dus, wat zegt de kamerdienaar
van mijn oom? Hoe staat de kwestie?"
Het gezicht van den bediende werd bleek.
„Uwe hoogheid wenscht dus een raad?
Ik dank uwe hoogheid nederig voor het ver
trouwen, maar ik ben oud en daarom kan mijn
oordeel in deze aangelegenheid niet zacht zijn.
Is het niet beter, dat uwe hoogheid mij van het
antwoord ontslaat?"
„Dwaze kerel! Ben ik dan een tyran? Nu,
vooruit! Steek van wal, Ernst, want mijn be
sluit staat toch vast. Maar omdat de gezondheid
van mijn oom niet al te best is. wil ik hem
zooveel mogelijk ontzien. Daarvoor is het echter
noodig, dat ik goed weet, in wat voor stemming
hy is."
Ernst werd verlegen, maar hy wilde niet
liegen.
„Ik mag uwe hoogheid misschien wel zeggen,
dat de kamerdienaar van zijne hoogheid, den
slotheer, order gekregen heeft, voor uwe
hoogheid de koffers te pakken."
Een ijzige stilte volgde.
Vorst Sigmar had echter vlug zijn oude
vroolijkheid weer terug, en nu pas goed.
„Ken je ook de reden, Ernst? Vertel verder!"
„Ik geloof, te mogen zeggen, dat uwe hoog
heid in ongenade is gevallen, omdat de
majoraatsheer het niet kan verkroppen, dat
vorstin Cherbourg gisterenavond het tuinfeest
zoo vroeg heeft verlaten. Uwe hoogheid heeft,
zooals ik heb gehoord, de vorstin beleedigd."
„Beleedigd? Dat is waarlijk goed gezegd!
Ernst, jij kent toch mijn houding tegenover
de dames der élite. Jij weet ook, dat ik bij
enkele voor iemand zonder tact doorga, en
vooral vorstin Cherbourg schijnt er zoo over
te denken. In werkelijkheid zit de zaak echter
zoo: Ik heb verschrikkelijk het land aan het
optreden van deze dame, want zij wacht er al
een paar jaar op, dat ik haar ten huwelijk zal
vragen, zooals dat ook de wensch van mijn oom
is. Ik zeg je echter, dat de millioenen van de
vorstin mij heelemaal niet bekoren, want ik ben
jong, en tegenwoordig staat een vorst eenigs-
zins anders tegenover deze dingen dan vroeger."
„Uwe hoogheid had echter met de gevolgen
van de ongenade rekening moeten houden,
wanneer een opmerking mij veroorloofd is."
„De gevolgen? Ernst, onthoud dit: Gevolgen
zijn er om gedragen te worden! En voor de ge
volgen heeft de jeugd nog nooit de wapens neer
gelegd. Maar ik dank je hartelijk, oude jongen.
De koffers kunnen gepakt worden, hoor!
Nee, toch niet! Laat maar; ik zal geen koffers
meenemen."
Eenige minuten later riep de kamerdienaar
van den slotheer den jongen vorst voor het
ontbijt.
Geheel op de situatie voorbereid, trad Sigmar
von Wernstein de ontbijtkamer binnen en be
groette met den noodigen eerbied zijn rijken
oom.
Deze verwees hem zonder een woord te spre
ken de plaats aan het andere einde van de,
tafel, als wilde hij daarmee reeds te kennen
geven, dat tusschen hem en zijn neef vanaf
heden een scheiding bestond.
Ongemerkt richtte de oude majoraatsheer
zijn scherpen blik op zijn universeelen erfge
naam; zyn starre, grijze kop bleef onbeweeglijk.
„Ik wensch het ontbijt zonder stoornis te ge
bruiken."
Heel zacht werden die woorden gesproken,
waarop de jonge vorst slechts diep het hoofd
neeg.
Bijna geluidloos serveerden de bedienden.
Ook hun gezichten drukten de hoogste spanning
uit. Beiden zagen de donkere wolk, die over
slot Wernstein hing, en die heden dreigde los
te barsten.
Zeker had zich in de vijfhonderdjarige ge
schiedenis van slot Wernstein en zijn bezitters
al menige sombere, onheil voorspellende wolk
vertoond, maar steeds nog was die wolk afge
dreven, daar over alle persoonlijke geschillen ten
slotte toch het bloed der von Wernstein's had
gezegevierd.
Ditmaal echter scheen het niet zoo te zullen
gaan, want de jonge vorst Sigmar behoorde tot
een generatie, die er niets meer van wilde
weten, zich te schikken naar familie-tradities.
Zwijgend aten de twee mannen. Als vreem
den zaten zij tegenover elkaar, de nuchtere
ouderdom en de onstuimige jeugd; de laatste
afstammelingen van het huis Wernstein.
Eindelijk gaf de oude slotheer een wenk aan
de bedienden en verlieten deze, zonder eenig
gerucht te maken, de kamer.
„De reden van dit onderhoud is je duidelijk,
Sigmar?"
De jonge vorst boog even het hoofd. Dan
antwoordde hij even ernstig:
„Jawel, oom."
Zijn dunne lippen vast opeen geklemd, de
oogen slechts half geopend, keek de majoraats
heer zijn erfgenaam strak in het gezicht, doch.
dat gezicht veranderde daardoor niet; het be
hield zijn kalme, zelfverzekerde uitdrukking.
„Ik heb gisteren een tuinfeest gegeven, om
je in de gelegenheid te stellen, je fout tegenover
het huis Wernstein weer goed te maken. Je
hebt echter niet alleen die gelegenheid onbenut
voorbij laten gaan, nee, je hebt opnieuw bewe
zen, en thans op een onmogelijke manier, dat je
je tegen den wensch van den majoraatsheer:
je huwelijk met vorstin Astrid von Cherbourg,
verzet."
„Ik ontken dat niet, oom. Maar dat de manier
zoo onmogelijk was, wil ik nu juist niet bewe
ren."
Doodsche stilte. In afwachtende houding ke
ken de tegenstanders elkander aan. Op beider
gelaat was onverzettelijkheid te lezen.
„Ik heb het souvereine recht, je te zeggen,
dat je handelwijze gisterenavond smaad en
schande over Wernstein heeft gebracht. Je hebt
vorstin Astrid een „coquette" genoemd."
„Ook dat ontken ik niet, oom. Het is zoo."
„En ik zeg je, dat zooiets een vorst van Wern
stein onwaardig is."
(Wordt vervolgd)