Beii ïjnes m zon en onweer m J Men ócAufff ont: Harlem en Haarlem PAARDENTRAM VERMAKELIJKHEDEN ZATERDAG 8 OCTOBER 1938 geschiedenis van de Koninklijke fabriek van 1876 tot op het hoopvolle heden Wereldnaam, die 1OO jaar behouden bleef De dieseltrein bracht nieuwe bedrijvigheid in de fabrieken van Beijnes rnmm mi WÊ:^h Succes in Amsterdam, Haarlem en elders U it voer naar Indië, Frankrijk e" België, maar Duitsche con currentie Directie-wisseling De uitvoer stijgt Koninklijke trein Nieuwe leiding Omwenteling in den bouw der rijtuigen Een rampjaar De Dieseltreinen! Historische banden binden onze stad met de New-Yorksche voorstad Centrum van de intellec- tueele negers Een stadsbeeld uit de New Yorksche voorstad Harlem De heer J. W. A. Beijnes trad in 1877 als firmant toe en is momenteel lid van den Raad van Commissarissen. In het rampjaar 1930 nam hij op 77-jarigen leeftijd nog korten tijd de leiding der fabriek op zich De Missieweek in het dekenaat Beverwijk De verhoudingen tusschen alge- meene en particuliere Missie genootschappen v. aV ii Na 1876 maakte de inzinking plaats voor nieuwe bedrijvigheid, voor een groot deel door de opkomst van het tramwegwezen. Het begin van de geschie denis der paardentram was weinig glorieus. 1864 opende de Dutch Tramway Company' •bet twee rijtuigen een paardentramdienst tusschen deParkstraat en het gemeentelijk badhuis te Scheveningen. De rijtuigen wa- ren, evenals de maatschappij, van Engelsch braaksel en enkele dagen te voren uit Lon den aangevoerd. Toen de lijn geopend was, bleken de strubbelingen enorm te zijn. De Wagens derailleerden voortdurend; de direc- tie zag zich genoodzaakt de' bemanning van be rijtuigen te versterken met een hoefsmid, die alle ritten meemaakte om het oponthoud Zoo kort mogelijk te doen zijn. snïfaar ze^s °P be rechte baan bleven de ont eringen voortduren, door ligging van de rails, bw van het materieel, enz. de eerste wagens lagen de assen te dicht elkaar, waardoor de rijtuigen gemakkelijk Saëie: 'bden wippen, vooral als er zich wat veel pas- rs op het achterbalcon bevonden. Waar ®ëelijks wielen en assen braken, stond de re- Se in Scheveningen spoedig vol met ontred- jb materieel, areniang is deze toestand min of meer onge- 0|1I M blijven voortbestaan. Directeuren werden tW gen> het bedrijf werd gelikwideerd en an- la„cn Probeerden het opnieuw. Waar geen rails geh reed men eenvoudig over de straat. 2oo jgg"" weinig verkwikkelijke lectuur tusschen ijj en 1873 de geschiedenis van de oudste tram een resibentie biedt, zoo prettig en vlot liepen •bet decennium later be zaken in Amsterdam be Amsterdamsche Omnibusmaatschappij. r0ll zou ons te ver voeren alle gebeurtenissen balp °m beze maatschappij te schetsen. De an- l87~b wijzen er echter op, dat op 8 Augustus Vf:rv brie nieuwe tramwagens, bij de fa. Beijnes V6e aai"digd, het traject LeidschepleinAmstel- bscheweg verreden. ^Ver het verloop van volgende leveringen is ®ecn bat ban zekerheid te verkrijgen, maar vast staat, Beijnes tusschen 1877 en 1885 niet minder s '54 tramwegrijtuigen voor de Amsterdam- c Omnibusmij. vervaardigde. Eerst in 1885 Mjj maatschappij over tot het bouwen van ba U'SCn in ciScn beheer. Het succes in Amster- a,>n Werd intusschen voor talrijke gemeenten ciding om ook met dit vervoermiddel te K'nnen. 'n 1878 werd de lijn van het station te Haar- Tl naar Den Hout geopend. Beijnes leverde rijtuigen en ontving daarvoor 18.000. Op0! Amsterdamsche rijtuigen brachten 2250 ^'as 11 de zoogenaamde zomerwagen 1750. Wel het j! eenige concurrentie met de Belgen, maar Zijn "bUandsche materiaal bleek degelijker te lil boy^.beze dagen mocht de Haarlemsche rijtuig- htaa,er °ok de Nederlandsche Bhijn Spoorweg 6eiev ScilaPPij tot zijn klanten gaan tellen. Het Wiguf^be fabrikaat bracht weer talrijke nieu- Wa n en verbeteringen, rijejg ar °ok in het land paardentram gingen ep n Beijnes leverde bijna altijd de rijtuigen raap n begon niets zonder zijn voorlichting en büpj^hen 1876 en 1883 werden jaarlijks ge- hiet 150 tramwegrijtuigen gebouwd voor b'jep nber dan 25 verschillende maatschap- haar1! ,na 1580 begint de uitvoer naar Indië, Ver6etplankriik en BelSië. Natuurlijk werd niet Oosee,.'1 op belangrijke tentoonstellingen te ex- ër0ote In l885 kwam de fabriek, die door de g6bret 'hsche industrieele expansie nijpend lep t0 aan werk kreeg opnieuw in een gedruk- Üjds n'SLanb. Weer moesten in enkele maanden ^ttnes^f dan 100 wel"klieden worden ontslagen. c°hcur,.„ !?b al het mogelijke om de Duitsche zteclijip. P e te ,weren en bij openbare aanbe- agstp ln ^hitschland was hij meermalen de Scwej..., Inschrijver, die na eerst te zijn tegen- Ihochf i' einbelijk 18 rijtuigen voor Duitschland Wat leveren- ^Ireft.11! den uitwendigen gr0ei van de fabriek abden v,laa,r buiten zichtbare verbouwingen na 1871 niet plaats gehad. De waarde- Ir. H. J. M. Bekkers, sinds 27 Nov. 1930 directeur der Beijnes-f abrieken vermeerdering, die de tot de fabriek behoorende roerende en onroerende goederen in den loop der jaren hadden ondergaan, is zeker interes sant. In 1858 was door Beijnes tegen een prijs van 0.50 per vierkanten meter grond gekocht nog geen 20 jaar later werd die grond tusschen de ƒ10 en ƒ20 per vierkanten meter geschat!! Het oudste van de gemeente gekochte stuk grond, groot 1473 vierkante meter, had Beijnes in 1858 ƒ701.50 gekost; in 1878 werd de waarde van het tot 4440 M2. aangegroeide terrein met de zich daarop bevindende gebouwen (doch zonder de machinerieën) begroot op 118.228. Ook uit een vergelijking van bepaalde balans- posten in den loop der jaren krijgt men een treffenden indruk van den groei van het bedrijf en van de door zijn stichter ontwikkelde energie. Bedroeg de kapitaalrekening op uit. December 1838 2879.68, 50 jaar later, in 1888, beliep deze 320.000. Op 5 Maart 1888 stierf de stichter. Eeni ge maanden te voren was hij doo,r den Koning benoemd tot ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Tot dan toe had de fabriek geleverd 883 luxe-rijtuigen, 1156 spoorwegwagons, 956 tramwegwagons. volle opgewassen. De beide jonge firmanten, de thans nog levende heer J. W. A. Beijnes en de oudere firmant de heer J. *J. F Beijnes, waren na hun voor dientijd zeer verzorgde school opleiding reeds vroegtijdig in de fabriek opge nomen, met alle voorkomende werkzaamheden uit eigen practische ervaring ter dege bekend en tot in details ook met de leiding vertrouwd geraakt. Een object, waarvan het belang destijds nogal hoog werd aangeslagen, was het salonrijtuig, dat, in het laatst van 1888, door de Deli-maat- schappijen aan den Sultan van Deli werd aan geboden. Het rijtuig werd voor 10.000 geleverd en op 17 December 1888 door Z. M. den Sultan „welwillend aanvaard". Steeds grooter hoeveel heden tramrijtuigen, heel en half afgewerkt, gingen in de nu volgende jaren naar Indië. Blijkens een advertentie in het jaar 1892 was het aantal geleverde tramrijtuigen geklommen tot 1347. Op 16 September 1891 overleed ook Anthonie Johannes in den ouderdom van 74 jaar. Geluk kig bleek de nieuwe generatie, die in 1888 het bestuur in handen nam, tegen haar taak ten Steeds grooter bekendheid als leverancier van voortreffelijk tramwegmaterieel kreeg Beijnes' Koninklijke Fabriek in het buitenland. Er kwa men aanvragen voor het leveren van wagens uit St. Petersburg, uit Lissabon, uit Barcelona, uit meerdere plaatsen in Frankrijk, waar de Hollandsche rijtuigen zoozeer den naijver wek ten van sommige Fransche fabrikanten, dat ze zonder meer ging namaken. Een bepaalde Fransch-Belgische fabriek liet in Rijssel van de aldaar geleverde rijtuigen de onderstellen uit- teekenen, die ze in Haarlem tevergeefs had getracht te koopen en exposeerde deze teeke- ningen als eigen ontwerpen op de wereldten toonstelling van 1889 te Parijs. Het betrof een door Beijnes in het begin van de tachtiger jaren voor de Amsterdamsche omnibusmaatschappij geconstrueerd z.g. „een-assig truck-systeem", dat grooten aftrek vond. In 1890 moest Beijnes veertig en in 1893 tach tig nieuwe toestellen bouwen voor de Com pagnie Générale des Omnnibus te Parijs. Aan vragen uit het buitenland kwamen in die dagen zelfs uit Helsingfors en Teheran. Een van de mooiste opdrachten die de Ko ninklijke Fabriek ooit ontving, was die voor twee stel salonrijtuigen, waarvan het eene stel bestemd was om te worden aangeboden aan Paul Kruger, President van de Zuid-Afrikaansche Republiek, en waarvan het andere bestemd was als Directie-rijtuig met slaap-accommodatie. De twee eerste rijtuigen werden met de meest mo gelijke luxe en rijkdom ingericht, rijk betim merd en gegarneerd. De twee andere werden eenvoudiger in uitvoering, doch niettemin prach tig afgewerkt. Jaar in jaar uit bleven van nu af de bestel lingen elkaar opvolgen. Voor de Zuid-Amerikaan- sche Spoorwegmaatschappij N.Z.A.S.M. werden tusschen 1898 en 1900 ruim 200 rijtuigen en 400 goederenwagens gebouwd, gezamenlijk tot een bedrag van ƒ2.100.000. De fabriek onderging in dien tijd de noodige uitbreidingen; in 1894 werd zij geheel electrisch verlicht; de werkplaatsen werden veranderd en uitgebreid, enz., enz. Drie honderdvijftig menschen verdienden in 1896 bij Beijnes hun brood. In 1897 werd een fanfare corps opgericht: „Wilhelmina". De electro-techniek, die den vorm en de ontwikkeling van de verkeersmiddelen zoo ingrijpend heeft beïnvloed, opende ook voor Beijnes nieuwe perspectieven. De in 1873 geboren Ir. J. J. Beijnes was door zijn studie in deze materie goed onderlegd. Toen de eerste Nederlandsche Electrische Tramweg maatschappij haar diensten opende, be stond het wagenpark uitsluitend uit voer tuigen, die door Beijnes' Koninklijke Fabriek vervaardigd en geleverd waren. De leveringen van materieel voor de verschil lende stoomtramwegen bleven in dien tijd nog regelmatig doorgaan. Afzonderlijke vermelding verdienen nog twee salonrijtuigen voor de sultans van Langkat en Serdang en last not least de bouw van den Koninklijken Trein, Bouw en inrichting van dezen trein vorderden bijna twee jaren en op 25 April 1903 vond de officieele overdracht plaats. De Koninklijke trein doet na 35 jaar nog altijd dienst en is nog altijd een sieraad. Toen de heer J. J. F. Beijnes in 1904 na een bestuur van 16 jaren overleed, werd hij opge volgd door zijn zoon, Ir. J. J. Beijnes. Onder diens leiding werd de rentabiliteit van de fabriek opgevoerd tot een tevoren nimmer bereikte hoogte en intensiteit. Hij was het voor al, die groot vertrouwen had in de toekomst van electrisch gedreven spoor- en tramweg- rijtuigen en hij nam een werkzaam aandeel in de verschillende maatschappijen, die in Noord en Zuidholland werden opgericht. In 1905 kreeg Beijnes de opdracht tot het vervaardigen van een electrisch model-rijtuig en via allerlei proeven waren enkele jaren daarna reeds 19 motor- en 9 aanhangrij tuigen afgele verd aan de Zuidhollandsche Electrische Spoor wegmaatschappij In het gedenkboek worden dan vele blad zijden gewijd aan de soms drastische verbeterin gen, die elkaar in snel tempo opvolgden en die een goed beeld geven van de met sprongen voor uitgaande techniek. Ook springt daarbij zeer duidelijk in het oog de geleidelijke vermeerde ring van comfort, van aangenaam en veilig reizen. De voornaamste typen spoorwegrijtui gen, die in het begin van deze eeuw en ten deele zelfs nog in de vorige eeuw zoowel bin nen als buiten ons land ontstonden, hebben haast een menschenleeftijd een vooraanstaande plaats weten te behouden. Tusschen 1905 en 1914 werden ongeveer 170 stuks eerste en tweede klasse gemengd en 180 stuks derde klasse gebouwd. De prij zen bedroegen resp. ongeveer ƒ12.000 en 20.000. Daarbij moeten nog worden gere kend 30 a 40 stuks groote D-trein-rijtuigen en een vrij groot aantal voertuigen van klei nere afmetingen. Jaarlijks werd voor onze hoofdspoorwegen ongeveer 1.000.000 ver werkt. Een rol van beteekenis bleven de orders uit Indië spelen. In den loop van 1912 en beide volgende jaren droeg de Ned.-Indische Spoor wegmij. aan Beijnes op het bouwen van 56 rij tuigen van verschillende afmetingen en types. De bestellingen uit Indië gaven aanleiding tot den bouw van de fabriek aan den Verspronck- weg te Haarlem; in het voorjaar van 1914 werd de nieuwe fabriek geopend. De oorlogsjaren zijn uiteindelijk voor het be drijf niet ongunstig geweest, al waren er van tijd tot tijd moeilijkheden. De stijging der prijzen van de grondstoffen deed zich in 1921 bijzonder gevoelen. De geschiedschrijver verhaalt, dat wijlen ir. J. J. Beijnes meermalen met zijn eigen auto naar België trok, om bepaalde onderdeelen per soonlijk te gaan halen. Met uitzondering van een onbeduidend geval April 1903 staakten dertig arbeiders is de verhouding tot het personeel al de jaren door uitstekend gebleven. Typeerend is het feit, dat de heer J. W. A. Beijnes in de inflatie-periode met allerlei gebrek aan levensmiddelen uit eigen zak gedurende eenige maanden een loontoeslag van 10 pet. gaf. Het bedrijfskapitaal groeide van 1879 tot 1917 van 280.000 tot 800.000. Het werd wenschelijk geacht in 1918 te stichten de N.V. Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens J. J. Beijnes te Haarlem. Het kapitaal werd bepaald op 1.080.000 en als directeuren traden op ir. J. J. Beijnes en A. J. J. Beijnes. In het gedenkboek lezen wij dan verder hoe langzamerhand de omwenteling in het bouwen van spoorwegrij tuigen en in de keuze van het gebruikte materiaal een feit werd. Het stalen rijtuig, waarnaar men reeds zoo lang had uit gezien, deed zijn intrede. En juist in die jaren, dat de zoozeer veranderde wijze van constructie zooveel moeilijkheden bracht, kwam weer eens een hevige buitenlandsche concurrentie opzet ten. In 1923 releveerde men in het jaarverslag: hetgeen voorheen van hout vervaardigd werd, moest thans ijzer zijn, houtbewerkingsmachines kwamen buiten werking, terwijl machines voor metaalbewerking dienden aangeschaft te wor den; een gevolg hiervan was, een overcompleet aan houtbewerkers, terwijl metaalarbeiders aan geworven moesten worden. Werkten er in de fabriek in 1921 nog 365 ar beiders, in 1923 was dit getal gedaald tot op 188. Geleidelijk werd het bouwen van electrische rijtuigen aanbesteed. En in 1924 konden weer 224 menschen bij Beijnes een loon verdienen, ook al moest de N.V. meermalen opdrachten zonder eenige winstmarge aanvaarden. Dan volgen jaarverslagen in mineur, maar de leiding der fabriek begreep de evolutie van den tijd en het nieuwste van het nieuwste werd in studie genomen en uitgevoerd. Het jaar 1930 werd zoowel voor de Koninklijke Fabriek als voor de beide takken van de familie Beijnes een rampjaar. Ir. J. J. Beijnes kwam in de volle kracht van zijn leven te sterven, nadat hij een kwart eeuw aan het hoofd van het bedrijf had gestaan. Nauwelijks twee weken later viel een nieuwe slag met het eveneens on verwacht overlijden van den tweeden directeur, den heer A. J. J. Beijnes. In die moeilijke jaren is toen nogmaals de figuur van den President en Gedelegeerd Commissaris, den heer J. W. A. Beijnes, ondanks zijn 77 jaren, op den voorgrond getreden. Tot 27 November van dat jaar nam hij de leiding op zich; op dien datum werd ir. H. J. M. Bekkers tot directeur be noemd. Het nageslacht zal ongetwijfeld de zeer groote verdiensten eeren van den heer J. W. A. Beijnes ten opzichte van de door zijn oom gestichte fabriek, die hij reeds heeft helpen grootmaken in een tijd, toen de meesten onzer nog niet geboren waren. Men kent de zeer groote moeilijkheden, die de nieuwe directeur in de eerste jaren van zijn bewind heeft moeten overwinnen. In 1930 werkten er in de fabriek 560 arbeiders, het laagste aantal is genoteerd in September 1931, toen er 161 aan den slag konden blijven. Niet alleen het bedrijf werd intusschen ge rationaliseerd en gereorganiseerd, maar ook een financieele saneering was onvermijdelijk. Eenige jaren daarna kwamen de bekende be stellingen der Ned. Spoorwegen en deden de Dieseltreinen hun intrede in de fabrieken. Te gelijkertijd werd ook een afzonderlijke afdeeling voor autobussen gesticht, die in de kinderschoe nen staat, maar zich bij veranderde omstandig heden ongetwijfeld nog eens tot grooten bloei zal kunnen ontwikkelen. 1935 bracht verademing! Men weet het en men heeft den hernieuwden bloei in Haarlem met belangstelling gevolgd en toegejuicht. Nieuwe orders, gedeeltelijk reeds geplaatst, gedeeltelijk in uitzicht gesteld, doen de verdere perspectieven hoopvol schijnen. De buitenland sche getuigenissen over onze stroomlij n-rij tui gen mogen zoo besluit de geschiedschrijver behalve voor de Ned. Spoorwegen, ook voor Een der oudste paardentram wagens, die Beijnes leverde Zooals reeds gemeld werd, heeft het bestuur van Haarlems Bloei dezer dagen de ffiededee- ling ontvangen, dat bij het Haarlemsche ge meentebestuur een brief was ingekomen van de leidster van een kindervereeniging in een buurt van East-Harlem, de negerwijk van New York. Zij vertelde daarin een en ander van het stads deel, waarin zij werkzaam was, en klaagde er over, dat in de troostelooze huizenzee geen bloe metje te vinden is en dat terwijl het bijna den zelfden naam draagt als de beroemde bloemen stad in Holland. Haarlems Bloei heeft hierop op een zeer ge lukkige wijze het antwoord kunnen geven door 300 uitgezochte hyacintenbollen te sturen om die door de kinderen te laten planten. De bollen zijn een geschenk van de N.V. C. J. Tubbergen's Bloembollen en Zaadhandel. Wie meenen mocht, dat de naamsgelijkenis maar louter toevallig is en dat onze stad Haar lem niets te maken heeft met de geschiedenis van het Amerikaansche Harlem, vergist zich. Oorspronkelijk was Harlem een dorp op Manhattan-eiland, thans de plaatselijke bena ming van het groote New Yorksche stadsdistrict Manhattan. In 1658 noemde Peter Stuyvesant het dorp Nieuw-Haarlem, naar onze Spaarnestad. Men zegt, dat een groot aantal der nieuwe bewoners van de boorden van het Spaarnc afkomstig was. Anderen meenen, dat Stuyvesant den naam Haarlem gaf, omdat het dorp even ver van Nieuw Amsterdam (nu New York) gelegen was als ons Haarlem van het echte Amsterdam. Gedurende twee eeuwen ongeveer behield het dorp zijn oud karakter en was niet veel meer dan een groep huizen en boerenwoningen, totdat in 1836 een dagelijks rijdende paardentram de verbinding met New York tot stand bracht en het dorp uit zijn isolement verloste. Langzamerhand werd het dorp een dicht be volkte voorstad en tenslotte een der grootste wijken der metropolis. Thans heeft de naam meer bijzonder betrek king op het district, gelegen ten Noorden van ac 125ste straat, dat in 1920 de meest bekende negerstad werd ter wereld. Gedurende den wereldoorlog legden meer dan een half millioen negers, hun voordeel zoekend in het immigratieverbod voor Europeanen en aangelokt door de hooge oorlogsloonen, den 'veldarbeid in het Zuidelijk deel van Amerika neer, en wendden zich naar de gespecialiseerde industrieën van het Noorden. Ongeveer tegelijk met een stroom van 60.000 negers uit Centraal Amerika en West-Indië trok een deel van deze emigranten naar de bovenstad van New York en vormden daar, achter de 125ste straat, een ontzaglijke negerstad van 250.000 zielen. Langzamerhand verhuisden daar heen ook de bewoners van andere New Yorksche negerwijken. Overheerschte bij de evolutie der overige ne derzettingen in het noorden steeds het econo misch element, met den groei van Harlem werd de toestand anders en verplaatste zich het zwaartepunt naar den cultureelen kant. In Harlem zelf toch is voor het meerendeel der negers geen kans op een betrekking. Daar zijn, in tegenstelling met andere negerwijken, eeen banken, geen kantoren van verzekerings maatschappijen of groote firma's onder directie van negers. De jonge neger, die zich getraind heeft in financieele of handelszaken, vindt er geen emplooi. Het saamhoorigheidsgevoel der zwarte bevol king is nog niet voldoende ontwikkeld om haar de noodzakelijkheid te doen inzien van een hechtere organisatie en verdeeling van den arbeid. De negers zijn voor het meerendeel afkomstig van de plantages uit het Zuiden des lands, waar hun ouders en grootouders nog als slaven werkten. Na de vrijmaking bleven de slaven bij hun arbeid en men moet zeggen, dat zij niet kwaad meer behandeld werden. Maar het tegen woordige geslacht heeft er toch genoeg van op de farms te blijven, omdat het zich daar niet echt vrij voelt. Bij tienduizenden trekken de negers naar de stad, maar worden er geremd in hun socialen opgang door den afkeer van den blanken Amerikaan voor deze kleurlingen, die hij luttele tientallen jaren geleden nog als men- schelijke koopwaar in vollen eigendom kon ver krijgen. Wel treft men onder de bewoners van Har lem de gewone beroepen aan, welke in eigen kring worden uitgeoefend, zooals kappers, ver huizers, schoenmakers, bar- en dancinghou ders, maar zelfs de winkelzaken worden nog meerendeels door blanken gedreven. Maar daar- staat weer tegenover, dat de tandarts, dominee, advocaat, onderwijzer, wel negers zijn. Zij zijn er echter alleen voor hun zwarte broeders. Geen blanke zal zich tot hen om hulp wenden. Maar ook de behoefte aan academisch ge vormde negers is beperkt. En nu is het merkwaardige, dat een groot deel van de overtollige, afgestudeerde negers een onderkomen in Harlem vindt. Het wemelt er van neger-dichters, schilders en musici en door de nabijheid van New York valt er spoediger dan elders de aandacht op de scheppende kwaliteiten van een begaafden ne ger. Het Harlem-milieu is dan ook de plek, waar allerlei nieuwe ideeën, de maatschappelijke en staatkundige ontwikkeling van het negerras ra kende, het eerst worden gedebiteerd, waar de plannen worden uitgebroed om zich te verzet ten tegen verdrukking, toepassing dep lynch wetten, gelijkstelling van alle rassen. De geschiedenis van de negerbevolking in Amerika maakt het begrijpelijk, dat een Ame rikaansche negerwijk niet tot de aantrekke lijkste gedeelten van een stad behoort. Het zijn in den regel buitenhoeken, troostelooze op hoopingen van straten en huizen, waar weinig zon en weinig groen is te zien. En daarom was de brief van de Harlemsche kinderleidster zoo heel begrijpelijk. Het zal den Haarlemmers, wien het rassenvooroordeel der Amerikanen vreemd is, een genoegen doen, dat het verzoek van de Amerikaansche dame met een vriende lijk gebaar is ingewilligd. de Ned. industrie gelden; zeker ook voor Beij nes, niet slechts verreweg de oudste fabriek van luxe-rijtuigen en spoorwagens hier te lande, maar tevens de instelling waar langen tijd alle, gewoonlijk de meeste en altoos een aantal stuks gebouwd zijn geworden van iedere meer belang rijke serie van rollend materieel met uitzon dering van het allereerste dat gedurende 100 jaar op onze Ned. spoor- en tramwegen gereden heeft. Moge dat gezegd kunnen worden, ook aan het einde van de nieuwe periode, die op 1 No vember 1938 aanvangt. Commissarissen en directie zullen op 1 Nov. ontvangen van drie tot vijf uur in het fabrieks gebouw aan het Stationsplein 14 te Haarlem. We hebben het doel der algemeene missiege nootschappen uiteengezet en daarbij met een enkel woord er op gewezen, dat naast .deze de particuliere genootschappen recht van bestaan hebben en door Paus en Bisschoppen worden ge prezen en aangemoedigd. Met recht kon dan ook de adj.-secretaris der Indische Missievereeniging schrijven: „De leus: eerst de drie algemeene genootschappen! heeft nergens dieper weerklank gevonden dan in ons eigen vaderland. Mocht na ook eens de rest van het zoo gewaardeerde Kardinaalswoord (Kar<T. v. Rossum) bewaarheid worden, n.l. „De wet der liefde schrijft voor, dat de particuliere missie werken, die zich met onze eigen koloniën bezig houden, de voorkeur hebben, want ten opzichte van onze koloniën heeft Nederland buitenge wone verplichtingen". Wij willen geen onrecht doen aan de missio narissen van onze missieweek. Wfj willen geen exclusivisme voor onze algemeene M. Genoot schappen, waar de Paus. Kardinalen en Bis schoppen het niet willen. De baten van onze Missieweek zullen dan ook onder de missionaris sen der vertegenwoordigende missie-instituten broederlijk worden gedeeld! Wij leven een heele week lang in het zenith van het alleredelste christelijk liefdewerk en daarom willen wij de waarheid, de rechtvaardig heid en de liefde. Mgr. Bekkers, de bisschoppe lijke vertegenwoordiger van het Algemeen Mis siewerk in ons Bisdom, gaf als norm de verhou ding tot de particuliere genootschappen aldus: „De Kerk neemt de organisatie van de onder steuning der Missie gedeeltelijk zelf ter hand in een drietal Pauselijke Genootschappen en zij laat deze gedeeltelijk over aan het particuliere initiatief harer kinderen. Wat meer noodig is (en dat is nog veel!) laat ze over aan de per soonlijke, vindingrijke liefdadigheid harer kin deren". In het Bisschoppelijk Orgaan van het Bisdom Breda lezen we: ,.De plicht- tot de algemeene missie-actie is niet tegengesteld aan, maar staat eenvoudig naast de bijzondere missiewerken; die algemeene actie heeft geen monopolie, maar al leen voorrang." Hiermee achten we ons gekomen aan het einde der taak, ons door het Secretariaat der Missie week in 't Dekenaat Beverwijk opgedragen. We begonnen U uit te noodigen tot gebed, we gaven voorlichting en aansporing naar recht ep liefde. Vooruit! nu! Laten we eenstemmig en roerend antwoord geven aan Jezus' roep: Ik heb dorst naar zielen! Deze onze missieweek is er een van de allerhoogste en allerdiepste christelijke beteekenis. Laat er werk voor rusten! Laat er ons offers voor brengen! Ons Noorden is niet koud.... Voor Christus en zijn wereldrijk! DELEG. MISS. IJMUIDEN-O. OVER: SCHUILLOOPGRAVEN Haarlem, 5 Oct. 1938 Naar aanleiding van het stukje onder stad- nieuws in de N. H. C. van 30 Sept. jJL over een schuilloopgraaf in een achtertuin, zou ik gaarne iets naders willen schrijven. Op ge noemd stukje is veel critiek geoefend; er is mee gespot in winkels en werkplaatsen, maar m.i. was er niet mee te spotten; wat deze bewoner gedaan heeft, had hij goed bekeken. Neemt u eens aan, dat de oorlbg was doorgegaan en de man had aan de grens gelegen met de gedach te: ik laat een vrouw met negen kinderen on verzorgd achter? Wat dat niet onverantwoorde lijk geweest; nu had hij gedaan, wat hij kon. Maar nu komt er een moeilijkheidbij. Ik ben eens gaan kijken en wat was nu het geval? De kuil stond half onder water, want met den regen stijgt 't grondwater, en ik geloof dat daar weinig aan te doen is; ik geloof, dat hier een gemetselde kuil noodig is. Gaama zou ik willen weten, of er misschien iemand is, die er betere aanwijzingen vt>or kan geven. Achtend, G. N. CROESE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 5