Het Foreign Office en de
jongste crisis
WOLLEN
DEKENS
vonden dag
De avonturen van een verkeersagent je
\GcU/
ALLEABONNÊ'S
F 750.-
F 750.-
F 250.-
Welke richting wil
Chamberlain uit?
HETHOOGST IN
KWALITEIT
HET LAAGST
IN PRIJS
HONIG's KEUKENSTROOP<êfr&&wMfe&r/
öe vorst"
VRIJDAG 14 OCTOBER 1938
v°o*
Voor de werkgevers
Demaiuï/
reisf incognito
"V -
x
X....
1 De brieven van
„Portuna" uit „een goed vriend
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
^°OR FRITZ METZNER
ten
(Van onzen Londenschen correspondent)
Het parlement is weder uiteengegaan; de
Eerste Minister heeft op een hoog noodige
vacantie de motie van vertrouwen mee
genomen, waarom hij gevraagd had, en het
®bgelsche volk, bekomen van alle schokken en
sPanning der laatste weken, denkt nog eens
maar thans in een rustiger atmosfeer na
°ver het gebeurde.
En hierbij laat het zijn gedachten wellicht
teinder gaan over de veranderingen, welke in
Middel-Europa plaats gehad hebben en waarin
het, alles wel beschouwd, slechts zeer weinig be-
Mng stelt, dan over datgene wat, ten goede of
Mn kwade, veranderd is in Engelands eigen
D°sitie.
Van de „hoera!"-stemming, waarmee Cham
berlain bü zijn térugkeer uit München gehul
digd werd, is weinig meer over, al zal de rus-
teger dankbaarheid voor zijn geslaagde pogingen
0rn, bijna tegen alle hoop in, den vrede te be
daren, zeker nog lang gekoesterd worden.
Maar nu die vrede voorloopig verzekerd
tehijnt, vraagt men zich ook af, welken prijs
^hamberlain ervoor betaald heeft. Wat heeft
hij teruggekregen voor al wat aan Hitier „inge
willigd" werd; wat heeft hij ook maar, in ruil
daarvoor, pogen te bedingen? Hierbij denkt
teen niet aan materieele voordeelen voor En
gland, of zelfs maar voor Tsjecho-Slowakije,
doch veeleer aan toezeggingen, waaruit blijkt,
dat de Duitsche en Italiaansche dictators thans
Ook bereid zijn een geest van nationale en In
ternationale verdraagzaamheid in hun eigen
tenden te bevorderen.
Hit niets is gebleken, dat Chamberlain's con
tact met de twee dictators iets tot een milderen
Keest bijgedragen heeft; Mussolini's anti-Jood-
Sche decreten zijn hiervan een nieuw bewijs, en
dit de anti-katholieke betoogingen, welke de
Matste dagen plaats hadden te Weenen blijkt
°Pnieuw, hoe eenzijdig de Nazi-begrippen van
Verdraagzaamheid zijn.
Oorlog is voorkomen omdat tenslotte niemand
°orlog wild e, maar niet de flauwste poging is
hoor Chamberlain te München aangewend om
teoreele grondslagen te leggen voor een posi
tieven vredestoestand. „Niet-oorlog" is heel iets
hhders dan vrede.
Oit alles voelt men in Engeland ook in die
Kringen, waar weinig of geen kritiek uitgeoefend
Wordt op de wijze, waarop Chamberlain zijn
hoel bereikt heeft. Men heeftbovendien het
Kevoel, dat de Eerste Minister, bij de pogingen
h'e hy voortaan zal aanwenden om vrede (of
'■biet-oorlog"!) te waarborgen, die moreele fac
toren zal verwaarloozen, niet omdat hij er geen
Waarde aan hecht, maar omdat hij er aan
Wanhoopt, dat zij eenig gewicht in de schaal
zhllen leggen bij de hoofden der fascistische
ïegeeringen.
Brengt, gelijk thans, de voorkoming van oor-
:°g met zich, dat honderdduizenden met ach
terlating van de meeste hunner bezittingen de
vlucht moeten nemen dan zamelt Engeland
teenduizenden ponden in om de ongelukkigen
te helpen, aldus schadeloosstelling betalend voor
z'ih onmacht, met vriendelijken drang de dic-
tetor-volken tot milder en humaner opvattingen
11 praktijken te dwingen.
Er is veel veranderd in weinig weken tijds,
teaar juist in dit opzicht is niets veranderd.
De dankbaarheid van het volk, omdat
oorlog vermeden is, gaat gepaard met
een gevoel van toenemende verbijstering.
Verbijstering vooral omdat men niet weet, welke
r'chting chamberlain uitgaat; verbijstering ook
hteidat men het bewustzijn gekregen heeft, dat
^tegelands buitenlandsche politiek thans geleid
Wordt door één man, die even autocratisch is
Ms die andere groote democraat, wijlen presi-
'teht Wilson, en zonder dat de beproefde in
goed zich doet gelden van de onvergelijkelijke
^stelling, welke buiten en in zekeren zin boven
*lke regeering staat: het Foreign Office.
Er is veel commentaar geleverd op het feit,
dat, terwijl een dictator als Mussolini zich
naar München liet vergezellen door zijn minister
van Buitenlandsche Zaken, Chamberlain zich
noch door Lord Halifax, noch door een bevoegd
adviseur van het Foreign Office ter zijde heeft
laten staan. Hij heeft gedurende heel de crisis
gebruik gemaakt van de diensten van Sir
Horace Wilson, den industrieelen adviseur. Sir
Robert Vansittart, de diplomatieke adviseur, en
Sir Alexander Cadogan, de permanente on
dersecretaris van het Foreign Office, werden
wel gekend in de beraadslagingen tusschen de
vier ministers, die tijdens de crisis de dagelijk-
sche leiding hadden, maar op de kritiekste en
belangrijkste oogenblikken werden zij terzijde
gesteld en het staat vast, dat Chamberlain te
Berchtesgaden, te Godesberg en te München
geheel buiten het Foreign Office om gehandeld
heeft.
In het begin van dit jaar verving hij Sir Ro
bert Vansittart als permanent hoofd van het
Foreign Office door Sir Alexander Cadpgan;
voor eerstgenoemde schiep hij het nieuwe en
vage ambt van diplomatiek hoofdofficier. Nog
geen twee maanden later zagen Anthony Eden
en de onderstaatssecretaris Lord Cranboume.
zich gedwongen, af te treden. Aldus waren de
mannen, die het Foreign Office leidden, „uit
den weg geruimd." Lord Halifax had geen an
dere eerzucht, dan de politiek van Chamberlain
uit te voeren, en deed dit met groote loyaliteit
en met de bekwaamheid van een kundig amb
tenaar. Maar het Foreign Office had, als in-
stélling, veel van zijn invloed verloren; Cham
berlain kon onbelemmerd den eenmaal inge
slagen weg volgen en het is geen geheim, dat
hij zeer ontvankelijk was voor de inblazingen
van mannen als Lord Londonderry, die zeer
vijandig gestaan hadden tegenover het Foreign
Office, Sir Robert Vansittart en Eden.
KUNSTMEST VOOR KAMERPLANTEN
In diplomatieke kringen beweert men, dat
Sir Robert Vansittart, waarschijnlijk zeer spoe
dig zal aftreden als „voornaamste adviseur",
wiens advies niet ingewonnen wordt behalve
om in strijd er mee te handelen. Men gaat ver
der en zegt, dat heel het Foreign Office in een
staat van verwarring en verbijstering verkeert.
Het werk der hooge ambtenaren en dat der
diplomaten wordt bemoeilijkt doordat niemand
weet, waar Chamberlain heen wil. Ofschoon het
Foreign Office staat boven de politiek, en zijn
hooge ambtenaren elke regeering, socialistisch
of conservatief, dienen met onpartijdige toe
wijding, heeft het departement als geheel een
traditie, een richting en hiermede schijnt
Chamberlain gebroken te hebben of te willen
breken
Een hoogst belangrijk feit, waaraan bui
ten Engeland nog zeer weinig aandacht is
geschonken, is dat de „Daily Telegraph"
sinds weken zeer kritisch, ofschoon niet regel
recht afkeurend, staat ten opzichte van Cham
berlain's besluit. Dit blad heeft, behalve onder
de Labour-regeering, steeds door dik en dun de
buitenlandsche politiek van het kabinet bepleit
en verdedigd, en wat zijn diplomatieke mede
werker schreef, was even goed als een officieele
mededeeling van het Foreign Office. Hierin is
verandering gekomen. Bijna dagelijks wordt in
de kolommen der „Daily Telegraph", het con
servatieve orgaan bij uitnemendheid, kritiek uit
gebracht op het buitenlandsche beleid van
Chamberlain mild naar vorm, en vaak eenigs-
zins indirect, maar daarom niet minder op
vallend.
Indien de „Daily Telegraph" Donderdag in t
Lagerhuis had moeten meestemmen, zou zij
zeker vóór de regeeringsmotie gestemd hebben.
Op dezelfde manier heeft een zeer groot deel
der conservatieven voorgestemd, dus ondanks
de bedenkingen tegen Chamberlain's beleid.
Achter de „Daüy Telegraph" staan zeer „in
vloedrijke kringen". Men heeft steeds beweerd,
dat onder anderen de ambtelijke leiders van
PRO 24*0419*
DAT IS IETS VOOR BABY!
C <•-'
het Foreign Office achter dat blad staan, en
thans krijgt men sterk den indruk, dat het 't
standpunt verdedigt, niet alleen van zekere mi
nisters en conservatieve Lagerhuisleden en
Peers, maar ook van de technische hoofden van
het Foreign Office en van aanzienlijke leden
der Britsche diplomatie.
Ondanks alle deftige ingetogenheid, is ook
de „toon" van het blad merkbaar veranderd.
Dezer dagen bracht het vrij scherpe kritiek uit
op de regeering van het Palestina-mandaat,
die „niets geleerd heeft van het oproer van
1936." Aangezien nu de regeering te Jeruzalem
direct staat onder die te Londen, treft ook deze
kritiek weder het Britsche kabinet. Opmerkingen
van denzelfden aard zou het blad eenlge weken
geleden nog gemaakt hebben op vergoelijkenden,
adviseerenden toon; thans geeft het blijk van-
wrevel en ongeduld.
De „Daily Telegraph" heeft ontelbare brieven
van lezers afgedrukt, betrekking hebbend op
Chamberlain's politiek; vele dier brieven waren
van zeer bekende conservatieve politici, en of
schoon wij het niet „nageteld" hebben, gelooven
wij toch, dat tegenover één schrijver, die met
de politiek instemde, vijf stonden, die haar af
keurden. Het is mogelijk, dat de „Daily Tele
graph" bij de keuze der brieven niet onpartijdig
was, en dat dus veel meer goed- dan afkeurende
brieven ongeplaatst gebleven zijn, maar ook
dit zou er dan op wijzen, hoe ernstig dit grootste
aller conservatieve organen bezwaar maakt te
gen de door Chamberlain ingeslagen richting.
De uit zooveel symptomen t>lijkende bezorgd
heid vindt vooral haar oorzaak hierin, dat men
den indruk gekregen heeft, dat Chamberlain, "n
zijn pogingen om tot algemeene overeenstem
ming te komen met de beide dictators, het Fo
reign Office negeert, omdat de beginselen en
tradities van dit departement, waaronder de
Britsche diplomatie ressorteert, niet vereenig-
baar zijn met een overeenstemming van de
soort, welke te München gesloten is. Maar met
eenigen angst vraagt men zich af hoe Chamber
lain resultaten hoopt te bereiken met een Fo
reign Office, welke vertrouwen in zijn traditio-
neele roeping geschokt is.
In „De Katholieke Werkgever" lezen wij een
bijdrage van Mr. J. v. Gilse, waarin deze pleit
voor een levendiger contact tusschen arbeider
en patroon. Hij vestigt daartoe de aandacht op
het Instituut der Sociale Werksters:
„m Nederland is dit Instituut nog betrek
kelijk weinig ingeburgerd en ik meen helaas
te constateerennog meer bij bedrijven
onder liberale leiding, dan bij de bedrijven
van onze katholieke werkgevers.
't Is nuttig de oogen hiervoor te openen.
De geschiedenis der vorige eeuw heeft ons
geleerd, dat de katholieken bij al hun mooie
sociale beginselen met de practische sociale
maatregelen dikwijls achterop kwamen. Bij
ons was uiteraard de leer beter dan
het leven; maar bü anderen was het leven
dikwijls beter dan de leer. Op het leven
komt het aan.
Bij de katholieke werkgevers bestaat
veelal nog een verkeerd begrip omtrent de
Sociale Werkster en hare functie. Heel dik
wijls werd het idee „sociaal werk" bij hen
overheerscht door nagenoeg uitsluitend
economische belangen: de Werkgever had
dan het idee, dat de eerste taak van de
Sociale Werkster was: zijn fabrieksmeisjes
achterna te rijden en tot grootere arbeids
prestatie op te voeren. Daarom werd ook
wel de eisch gesteld, dat zij het vak op en
top zou kennen, en als dit niet het geval
was, werd er van afgezien van haar dien
sten gebruik te maken. Die mentaliteit is
absoluut verkeerd.
In werkelijkheid werkt de maatschappe
lijke leidster voor het algemeen welzijn cn
heeft zij tot taak de belangen van het per
soneel en die van het bedrijf harmonisch
te behartigen.
Voor het personeel behartigt zij de per
soonlijke belangen en de algemeene belan
gen. De persoonlijke belangen in den ruim-
sten zin geestelijk, lichamelijk, wat De-
treft opvoeding, ontwikkeling, bescherming.
Zij zal de vraag van den patroon „hoe was
het vannacht met je kind" kunnen over
nemen en den arbeider over een geestelijke
depressie, die ook in de arbeidsprestatie tot
uiting kwam, heen helpen.
De algemeene personeelsbelangen zal zij
eveneens behartigen, door met den werk
gever te overleggen over de arbeidsvoor
waarden, kwesties van vacantie, loon, enz.
De belangen van het bedrijf, dus ook
van den Werkgever, dient zij b.v. door een
onderzoek in te stellen en voorlichting te
geven, dat alleen goed personeel wordt
aangenomen; door controle te houden bij
dagziekten (huisbezoek)door te onder
zoeken onder welke voorwaarden beter ge
werkt zal worden, meer gepresteerd zal
worden, zonder dat dit ten koste van den
arbeider gaat.
Een Sociale Werkster moet derhalve niet
beschouwd worden als een juffrouw, wier
arbeid meteen in klinkende munt rendabel
wordt gemaakt. Wel zal het resultaat van
haar werk ook aan de onderneming ten
goede komen, mede door verbetering van
de mentaliteit en verhoogde „dienst"-baar-
heid van het personeel.
Een gewone personeelchef zal nooit zoo
veel vertrouwen en dus ook zooveel invloed
kunnen hebben als een Sociale Werkster:
van haar beseft het personeel krach
tens hare positie dat zij er niet is om
„eruit te halen wat er in zit". Daarenboven
zal een personeelchef, die technisch en or
ganisatorisch zeer goed is, die (vanuit eco
nomisch standpunt) zijn mannetjes weet
te kiezen en „den wind er onder heeft",
dikwijls de meest elementaire eigenschap
pen missen die noodig zijn voor de sociale
leiding van het personeel."
In nadenken verzonken, zat Nevil Bargham,
directeur van het bankiershuis Bargham,
Affery Co. te Montreal, voor z'n bureau
in zijn privé-kantoor. In z'n hand hield hij een
brief, dien hij nu al voor den vierden keer las.
„Geachte heer Bargham; uw secretaris Chi-
very bedriegt u. Hij pleegt vervalschingen in uw
boeken. Een goed vriend."
Nevil Bargham het Chivery bü zich komen
en liet hem den brief lezen. Daarna controleer
de hij scherp de boeken, maar alles klopte
precies.
Chivery scheen eerst geschrokken en was
bleek geworden, ,,'t Spijt me, mijnheer," zei hij,
„dat u me van zoo iets verdenkt. Maar u hebt
gezien, dat alles in orde is."
Inderdaad, de bankier was gerustgesteld. Hij
achtte zich verplicht Chivery schadeloos te
stellen voor den schrik en de verdenking en ver
hoogde z'n salaris.
Nog geen veertien dagen daarna kreeg - hij
weer een brief:
„Geachte heer; uw secretaris is zóó sluw, dat
u niet gauw achter z'n vervalschingen zult ko
men. Ziehier echter een bewijs. Vraag hem eens
of hij zich financieel veroorloven kan bijna
eiken avond in den Slurnber bar te komen, de
duurste gelegenheid in Montreal? Immers neen.
Chivery gaat er heen. U kunt hem er eiken
Vrijdagavond treffen in gezelschap van uw
dochter Ans. Ik blijf een goed vriend."
De bankier beefde van woede. Dat was het
toppunt. Met z'n dochter! Hij besloot dit keer
voorzichtiger te werk te gaan, de boeken in 't
geheim te bewaken en Vrijdagavond die twee
in den Slumber-bar te overvallen. Van een hu
welijk tusschen Chivery en z'n dochter wilde
hij niets weten. Hij had heel andere plannen
met haar. Twee nachten achter elkaar contro
leerde hij persoonlijk de boeken, maar alles, ook
de kas, klopte.
Wellicht, dacht hij, heeft die „goede vriend"
zich met de boeken vergist. Vrijdag echter zou hij
die twee te pakken zien te krijgen. En als dat
lukte, dan waren die twee nog niet gelukkig.
Hij ging dus dien Vrijdagavond naar den
Slumber-bar en vroeg naar een zekeren mijn
heer Chivery, die er zoo en zoo uitzag. Niemand
in den bar kende hem echter. Hij bleef er een
paar urn-, maar noch Chivery, noch Ans was
er te zien.
„Enfin," mompelde Bargham, „dat zaakje
komt in orde. Ze hebben lont geroken en zitten
nu zeker ergens anders."
Snel reed hij naar z'n woning, rende naar
boven, wierp de deur van Ans' kamer open en
zag.... dat z'n dochter rustig een paar kousen
zat te stoppen. Toen het meisje haar vader zoo
eensklaps zag binnen stuiven, schrikte zij na
tuurlijk.
„Ik wilde maar zien, kind, of je goed sliep!"
Zoo redde Bargham er zich uit. „Ik had zoo'n
akeligen droom. Maar hoe krijg je 't in je hoofd
's nachts om twee urn- kousen te stoppen? Ik
wist niet eens, dat je dat kon."
Meteen liep hij weg, zonder dat Ans iets kon
zeggen.
„Met Ans heb ik me gelukkig vergist," zei de
bankier, „maar Chivery, die deugniet, die zit
zeker ergens anders met een meisje en verteert
met haar mijn geld."
„Full speed" reed hij naar Chivery's kamer,
klopte den portier van het woningcomplex uit
z'n bed en smeet de deur der kamer van z'n
secretaris open, die niet gesloten was. Daar zat
de bewoner in een fauteuil kalm een sigaar te
rooken en luisterde naar een voordracht van
de radio.
Hij stond op, presenteerde z'n patroon een
stoel en vroeg: „Wat is er gebeurd, mijnheer
Bargham? Hebt u me midden in den nacht
noodig?"
Toen, het matroosje goed en wel op het dek stond, ging hij
naar den visscher toe en gaf hem eenige goudstukken. „Wat
doe je nu?" riep de visscher, vol verbazing, „ik kan het wel
gebruiken hoor," zei de visscher, want met de visscherij gaat
het slecht." „Vooral als je zulke visch vangt als mijn vriend en
ik," zeide Keesie lachende.
Het matroosje had de woorden van dén visscher, dat de
visscherij zoo slecht ging in zijn ooren geknoopt en op den
avond, toen ze weer in de woning van den gastvrijen visscher
zaten, vertelde de matroos wat hij op den bodem van de rivier
had ontdekt. En op aanwijzing gingen ze naar de plek, welke
nu het matroosje zou aanwijzen.
„Neen, neen, er is niets bijzonders aan de
hand," verzekerde de bankier. „Ik kwam u alleen
zeggen, dat u morgen niet voor half twaalf op
't kantoor behoeft te komen."
„Dank u, mijnheer Bargham, maar u had zich
heusch niet de moeite behoeven te geven dit
nog zóó Iaat te komen mededeelen."
Hij bracht z'n nachtelijken bezoeker beleefd
naar de deur. Mijnheer Bargham bleef eenige
oogenblikken als versuft in z'n wagen zitten
en vroeg zich daarna af of hij droomde of
waakte.
Den volgenden dag toonde hij aan Chivery
den brief en zei: ,,'t Is een laag spel, dat men
met u en m'n arme dochter gespeeld heeft."
„Zeker, dat is het, mijnheer Bargham, en u
gelooft het telkens weer. Ik gevoel het als een
affront, dat u aan een anoniemen brief geloof
hecht."
„Je hebt gelijk, Chivery, maar nu is alles in
orde. Als een bewijs van m'n volkomen vertrou
wen in je en tevens als pleister op je beleedigd
gevoel, verdubbel ik van heden af je salaris."
Hiermee scheen de zaak afgedaan, totdat ruim
veertien dagen daarna weer een brief kwam:
„Geachte heer Bargham; omdat Chivery nu
toevallig niet dien Vrijdagavond met uw doch
ter in den Slumber-bar zat, denkt u al, dat
alles in orde is. Omdat u mij toch niet gelooft,
zal ik niet meer spreken over de geldzaken
van uw secreta-
ris. Maar één
gen vaart de
Montreal. Onder
de passagiers
eerste klasse zullen zich ook twee menschen
bevinden, die u goed kent: mijnheer Chivery en
Ans. Meer zeg ik niet. Een goed vriend."
Toen mijnheer Bargham dezen brief gelezen
had, lachte hij. Hij wilde hem eerst aan de po
litie geven. De een of andere man, die blijkbaar
met z'n leegen tijd geen raad wist, scheen zich
met zulke ellendige grappen te amuseeren. Maar
toch informeerde de bankier, of een zekere
mijnheer Chivery, plaatsen op de „Fortune"
had besproken. Het antwoord luidde ontkennend.
,,'t Is zeker iemand die wangunstig is op
Chivery," dacht de bankier, „of een afgewezen
minnaar van Ans."
Daarop ontbood hij Chivery bij zich.
„Zoo gaat dat maar door, mijnheer Barg
ham," zei deze, toen hij den brief gelezen had.
„Maar ik heb er nu genoeg van. Ik verzoek u
dringend, om mij ter wille van mijn eer en van
het recht, mij vast te houden, totdat de „For-
tuna" zee gekozen heeft en mij verder een
maand lang den toegang tot uw privé-kantoor
te verbieden. Uw dochter zal het zeker ook op
prijs stellen, als zij de verzekering van u ont
vangt, dat u overtuigd zijt van de onwaarheid
van deze brieven."
Na deze verklaring keek Chivery z'n patroon
aan, alsof van diens antwoord z'n leven afhing.
De bankier was diep getroffen. Inderdaad,
z'n secretaris was een man van eer. Hij reikte
hem de hand.
„Neen, Chivery," sprak hij, „ik zal je niet op
sluiten en evenmin den toegang tot m'n privé-
kantoor verbieden. Integendeel," en hij gaf hem
den sleHtel van de safe. „Hierbij geef ik je het
duplicaat van m'n privé-sleutel. En ik machtig
je, voortaan voor mijn bank, „per procuratie" te
teekenen.
Ans kreeg van haar vader een prachtigen,
gouden armband, over welk onverwacht ge
schenk ze zeer verwonderd scheen te wezen.
Den dag daarop kwam Chivery niet op 't kan
toor. Hij had met heesche stem getelefoneerd,
dat hij verkouden was. Ook den tweeden dag
verscheen hij niet, maar wel schreef hij daarna a
twee brieven, waarvan de eerste luidde als volgt:
„Beste Vanoe! Je hebt werkelijk aan mijnheer
Nevil Bargham zeer goede brieven geschreven.
Wees er van verzekerd, dat ik dezen vrienden
dienst niet gauw zal vergeten. Ik ben nu geluk
kig. Ik heb geld, ik heb Ans. Wat kan ik nog
meer verlangen? Je vriend Chivery."
De tweede brief was aan Nevil Bargham ge
adresseerd en luidde:
„Beste, goede mijnheer Bargham, geachte
schoonvader. Wees toch niet boos op me, op een
andere manier zag ik er werkelijk geen kans
toe. Hoe zou een arme secretaris als ik anders
aan de dochter van den bankier Bargham ko
men? Op geen andere wijze dan deze. De ano
nieme brieven schreef een goed vriend van mij.
Wees ook niet boos over de uit uw safe 6nt-
brekende 6000 dollars. Gelieve deze als een hu
welijksgeschenk aan uw dochter te beschouwen,
aan Ans, die ik innig liefheb. We zijn reeds ge
trouwd. Over een week of vier kom ik weer
terug in m'n betrekking, om met ijver weer aan
den- slag te gaan, als u er mij ten minste niet
uit gooit. Dit laatste hoopt echter Ans niet en
evenmin uw procuratiehouder en schoonzoon
Tom Chivery."
Beide laatste brieven waren aan boord van de
„Fortune" gepo6t.
(Nadruk verboden)
Emaille op z'n best.
Modern, zeer solide,
giftvrij en vuurvast.
FABRIEK TE DIEREN
op dit blad zfln ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende mtkeeringen
bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen
bfl een ongeval met
doodelijken afloop
bfl verlies
j '>^ou, dat kan hij dan verdienen. Vraag het
te maar eens, Schmiedel."
bic de ober kort daarop weer het noodige
0 in de danszaal bracht, wenkte hij Sigmar
teet hem mee te gaan.
u 'Mijnheer Warmsteen, Schmiedel heeft een
tptekking voor u. Is dat wat? Mijnheer Rich-
lee Zou u wilten aanstellen als intern muziek-
(j-.tear voor zijn jongste dochter. Hij beweert,
fciiD 11 goed speelt. Wat zegt u daarvan? Het
er rijke lui, hoor! Ik zou toehappen. Denkt u
teaar eens kalm over na."
at Was nu wel een bijzondere verrassing
Vct.te Sigmar von Wernstein! Hoe vlug
vOo nu w een bijzondere verrassing
ve te Sigmar von Wernstein! Hoe vlug en on-
nachts kon toch het lot aan de plannen van
teensch een geheel andere wending ge-
fce'n^ koeft niet direct te beslissen, u kimt mor-
Ita vroeg op het landgoed komen," lichtte de
8edi zeIf nog toe' HiJ was blij, dat hij zijn
jw'Matigen gast nu een wederdienst had kun-
®te bewijzen.
m aar Sigmar von Wernstein kon er nog
®en wniet goe<* over uite da"t er nu zoo opeens
beslissende wending in zijn leven zou ko
men. Zou hij werkelijk muziekleeraar worden?
Nu, wat hem zelf betrof, vooruit maar. Graaf
Hughen zou anders schudden van het lachen,
wanneer hij er van hoorde. Misschien was
het wel goed, wanneer hy zich nu direct aan
den heer Richter ging voorstellen. Op het too-
neel in de danszaal had intusschen de oude
pianist zijn plaats weer ingenomen. De angst
zijn baantje te verliezen, had hem zeker weer
met spoed opgefrischt.
Even later stond Sigmar von Wernstein, in
zijn grijs reiscostuum, te midden van de gasten
in hun zwarte feestkleedij. Hij luisterde naar
de verontschuldigingen van den pianist, die
hem tot slot toeriep:
„Mijn besten dank, collega!"
„Niets te danken, ik deed het graag!" riep
Sigmar terug.
Daarna trad hij, vast besloten nu, op de ta
fel van den vader van de bruid toe en boog.
„Ha, mijnheer Warmsteen! Hoor eens, jon
geman, Uw spel is mij uitstekend bevallen en
daarom heb ik gedacht, dat u mijn Frida wel
les zoudt kunnen geven, als uw tijd dat toe
laat. Of bent u hier maar op doorreis? U
moet weten, dat mijn jongste buitengewoon mu
zikaal is".
„Ja, ik ben op doorreis, mijnheer Richter,"
antwoordde Sigmar, „maar ik wil graag blijven,
wanneer u dat wenscht."
„Hebt u geen verplichtingen? Geen betrek
king?"
„Nee, ik ben werkloos."
..ZooH'mHet gaat dus. Wij spreken
er nog wel verder over."
Boven op het kleine tooneel zette de muziek
weer in. En zonder er bi] na te denken hij
wist zelf niet waarom hij het deed vroeg
Sigmar von Wernstein Frida Richter ten dans.
Goed beschouwd was hij toch maar een soort
indringer hier en kon het heele gezelschap
hem niets schelen. Maar nou ja, hij wilde zijn
rol toch tot het einde spelen. En dan, de blik
ken van mevrouw Richter hadden hem boven
dien formeel aangemoedigd.
„U staat mij toe, juffrouw Richter?"
De ronde vogeloogen van Frida Richter
schitterden.
„U bent eigenlijk zeer vrijpostig, mijnheer
Warmsteen. Vrijpostig en grappig, net als uw
naam."
„Die vermaakt u zeker?"
„En of! Het is wel iets eigenaardigs, om
Warmsteen te heeten."
„Maar alleen het eigenaardige is iets aparts,
iets bijzonders, juffrouw Richter. Is het niet
zoo? En werkelijk heb ik u alleen maar dur
ven vragen, omdat ik met uw wensch op de
hoogte ben. Ik zal immers uw muziekleeraar
worden."
„Zoo, zult u dat? Nee, u hebt enkel nog maar
de kans daarvoor. Ik weet het nog niet zeker,
ik moet er eerst nog eens over nadenken. Is er
u veel aan gelegen?"
„Och, zooals men dat wil opnemen."
„Nare kerel," dacht Frida Richter. Zij had
dezen vreemde van begin af aan gadegeslagen.
Hij beviel haar best. Men kon ook niet ont
kennen, dat er in heel zijn optreden iets was,
dat aan een goede opvoeding deed denken. En
klonk zijn stem ook niet beschaafd? Jammer,
werkelijk jammer, dat hij zoo'n bespottelyken
naam had. Stel je eens voor, mevrouw Warm
steen te worden! Iets onmogelijks!
Nu pas bemerkte Frida Richter, dat aller
oogen op haar en den vreemde gericht waren.
En dat was te begrijpen, want zij had gewoon
weg haar tafelheer iaten zitten.
Ook al niet erg. Mijnheer Warmsteen danste
zalig en dat was op het oogenblik van meer be
lang. Hij was wel iets te groot voor Frida
Richter, maar net als iedere kleine vrouw,
koesterde ook zij den inr.igen wensch, nog eens
een grooten man te krijgen.
„Spijtig, mijnheer Warmsteen dat u niet tot
dezelfde kringen behoort als wij, anders kon
den wij samen gaan rijden en tennisspelen. Nu
gaat dat echter niet. Moeder is zoo streng."
Sigmar lachte fijntjes.
„Ik kan niet «rijden en ook niet tennissen. En
nog veel minder kan ik mij nu nog een betere
afkomst aanschaffen, waarde juffrouw Rich
ter!"
Frida trok een woedend gezicht. De vreemde
ling was beslist arrogant.
„Er schijnt u aan een vaste betrekking met
een geregeld inkomen niet veel gelegen te
zijn
„O, nee, niet bepaald. U moet weten dat ik
een landlooper ben, een échte landlooper, zon
der tehuis of familie."
Het kostte Sigmar von Wernstein steeds meer
moeite, voor die opgeblazen dochter van een
kleinen landeigenaar te verbergen, wat hij
precies van haar dacht. Wat had hy met haar
te maken? Had hij soms het slot van zijn voor
vaderen verlaten, om zich hier aan de kuren
van een boerendochter te onderwerpen? Zeker
de geboden betrekking leek hem wel. Hij wilde
zijn geld sparen, en bovendien nog wat bijver
dienen. Maar.
Sigmar beraadslaagde met zichzelf, terwijl hij
de laatste passen met Frida Richter danste.
Dan leidde hij het meisje weer naar haar plaats
en wilde zich terugtrekken. Maar Frida wierp
hem eerst nog spottend toe:
„U hebt zeker wel begrepen, mynheer Warm
steen,. dat het geen doel meer heeft, morgen
vroeg bij mijn vader te komen. Ik hield u voor
een heer, maar u bent een
„Nu, zeg het maar; een vlegel. Precies gera
den, hoor."
Lachend ging Sigmar von Wernstein de zaal
uit. Neen, voor zoo'n prijs wilde hij zyn moeilijk
verworven vrijheid niet verkoopen. Geen denken
aan, kleine, hoekige Frida Richter. Je paar mor
gen land hebben voor mij niets te beteekenen.
Die had ik werkelijk heel wat gemakkelijker en
goedkooper kunnen bemachtigen.
„En, mijnheer Warmsteen, wordt het iets met
de betrekking?" vroeg Peter Schmiedel.
„Ik geloof het niet, kastelein. Schenk mij nog
maar eens in. De pianist heeft me weer afge
lost en ik wil nu gaan slapen."
„Zou mijnheer Richter zich weer bedacht
hebben?"
„Nee, hij niet, maar ik zelf!"
„Stapel mesjogge," dacht de kastelein, toen
zijn gast naar boven was gegaan.
In de feestzaal ging het dansen nog lustig
voort en pas tegen den morgen dacht de heer
Richter, met niet bepaald helder hoofd, aan den
muziekleeraar. Hij meende nu in de juiste stem
ming te zijn om met hem te onderhandelen.
„Zeg, Fridel, waar is die Warmsteen? Ik wü
hem nu aannemen, want hy beviel mij uit
stekend."
„Maar mij niet. Hij heeft beslist een slag van
den molen beet, en maakte op my een hoogst
onbetrouwbaren indruk," zei mevrouw Richter en
trok vol minachting haar neus op.
„Nu, mij goed. Dan bij gelegenheid maar een
ander."
Sigmar von Wernstein droomde boven op
zijn kamer van de toekomst. Hij zou tóch in
Altroda bly'ven en zich er eens echt mee
vermaken, die verwaande lui een aardig lesje te
geven
HOOFDSTUK III
Zooals iederen dag, was ook vandaag de
dorpssmid, Albert Disselhoff, de eerste gast in
„Het Witte Hert".
„Zij hebben het gisteren laat gemaakt, die
bruiloftsgasten," bromde hij boven zijn glas.
„Ja, het heeft tot vier uur geduurd. Albert,"
antwoordde de kastelein. „Je hebt toch mijn
komieken gast gisteren gezienNou, die
heeft den pianist tot zoowat twee uur vervan
gen. Hy moet anders buitengewoon spelen, die
komiekeling. De oude Richter heeft hem alB
muziekleeraar voor zijn jongste dochter willen
aanstellen, maar de ezel heeft er voor be
dankt."
(Wordt vervolgd)