Het Foreign Office en de jongste crisis WOLLEN DEKENS vonden dag De avonturen van een verkeersagent je \GcU/ ALLEABONNÊ'S F 750.- F 750.- F 250.- Welke richting wil Chamberlain uit? HETHOOGST IN KWALITEIT HET LAAGST IN PRIJS HONIG's KEUKENSTROOP<êfr&&wMfe&r/ öe vorst" VRIJDAG 14 OCTOBER 1938 v°o* Voor de werkgevers Demaiuï/ reisf incognito "V - x X.... 1 De brieven van „Portuna" uit „een goed vriend AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL ^°OR FRITZ METZNER ten (Van onzen Londenschen correspondent) Het parlement is weder uiteengegaan; de Eerste Minister heeft op een hoog noodige vacantie de motie van vertrouwen mee genomen, waarom hij gevraagd had, en het ®bgelsche volk, bekomen van alle schokken en sPanning der laatste weken, denkt nog eens maar thans in een rustiger atmosfeer na °ver het gebeurde. En hierbij laat het zijn gedachten wellicht teinder gaan over de veranderingen, welke in Middel-Europa plaats gehad hebben en waarin het, alles wel beschouwd, slechts zeer weinig be- Mng stelt, dan over datgene wat, ten goede of Mn kwade, veranderd is in Engelands eigen D°sitie. Van de „hoera!"-stemming, waarmee Cham berlain bü zijn térugkeer uit München gehul digd werd, is weinig meer over, al zal de rus- teger dankbaarheid voor zijn geslaagde pogingen 0rn, bijna tegen alle hoop in, den vrede te be daren, zeker nog lang gekoesterd worden. Maar nu die vrede voorloopig verzekerd tehijnt, vraagt men zich ook af, welken prijs ^hamberlain ervoor betaald heeft. Wat heeft hij teruggekregen voor al wat aan Hitier „inge willigd" werd; wat heeft hij ook maar, in ruil daarvoor, pogen te bedingen? Hierbij denkt teen niet aan materieele voordeelen voor En gland, of zelfs maar voor Tsjecho-Slowakije, doch veeleer aan toezeggingen, waaruit blijkt, dat de Duitsche en Italiaansche dictators thans Ook bereid zijn een geest van nationale en In ternationale verdraagzaamheid in hun eigen tenden te bevorderen. Hit niets is gebleken, dat Chamberlain's con tact met de twee dictators iets tot een milderen Keest bijgedragen heeft; Mussolini's anti-Jood- Sche decreten zijn hiervan een nieuw bewijs, en dit de anti-katholieke betoogingen, welke de Matste dagen plaats hadden te Weenen blijkt °Pnieuw, hoe eenzijdig de Nazi-begrippen van Verdraagzaamheid zijn. Oorlog is voorkomen omdat tenslotte niemand °orlog wild e, maar niet de flauwste poging is hoor Chamberlain te München aangewend om teoreele grondslagen te leggen voor een posi tieven vredestoestand. „Niet-oorlog" is heel iets hhders dan vrede. Oit alles voelt men in Engeland ook in die Kringen, waar weinig of geen kritiek uitgeoefend Wordt op de wijze, waarop Chamberlain zijn hoel bereikt heeft. Men heeftbovendien het Kevoel, dat de Eerste Minister, bij de pogingen h'e hy voortaan zal aanwenden om vrede (of '■biet-oorlog"!) te waarborgen, die moreele fac toren zal verwaarloozen, niet omdat hij er geen Waarde aan hecht, maar omdat hij er aan Wanhoopt, dat zij eenig gewicht in de schaal zhllen leggen bij de hoofden der fascistische ïegeeringen. Brengt, gelijk thans, de voorkoming van oor- :°g met zich, dat honderdduizenden met ach terlating van de meeste hunner bezittingen de vlucht moeten nemen dan zamelt Engeland teenduizenden ponden in om de ongelukkigen te helpen, aldus schadeloosstelling betalend voor z'ih onmacht, met vriendelijken drang de dic- tetor-volken tot milder en humaner opvattingen 11 praktijken te dwingen. Er is veel veranderd in weinig weken tijds, teaar juist in dit opzicht is niets veranderd. De dankbaarheid van het volk, omdat oorlog vermeden is, gaat gepaard met een gevoel van toenemende verbijstering. Verbijstering vooral omdat men niet weet, welke r'chting chamberlain uitgaat; verbijstering ook hteidat men het bewustzijn gekregen heeft, dat ^tegelands buitenlandsche politiek thans geleid Wordt door één man, die even autocratisch is Ms die andere groote democraat, wijlen presi- 'teht Wilson, en zonder dat de beproefde in goed zich doet gelden van de onvergelijkelijke ^stelling, welke buiten en in zekeren zin boven *lke regeering staat: het Foreign Office. Er is veel commentaar geleverd op het feit, dat, terwijl een dictator als Mussolini zich naar München liet vergezellen door zijn minister van Buitenlandsche Zaken, Chamberlain zich noch door Lord Halifax, noch door een bevoegd adviseur van het Foreign Office ter zijde heeft laten staan. Hij heeft gedurende heel de crisis gebruik gemaakt van de diensten van Sir Horace Wilson, den industrieelen adviseur. Sir Robert Vansittart, de diplomatieke adviseur, en Sir Alexander Cadogan, de permanente on dersecretaris van het Foreign Office, werden wel gekend in de beraadslagingen tusschen de vier ministers, die tijdens de crisis de dagelijk- sche leiding hadden, maar op de kritiekste en belangrijkste oogenblikken werden zij terzijde gesteld en het staat vast, dat Chamberlain te Berchtesgaden, te Godesberg en te München geheel buiten het Foreign Office om gehandeld heeft. In het begin van dit jaar verving hij Sir Ro bert Vansittart als permanent hoofd van het Foreign Office door Sir Alexander Cadpgan; voor eerstgenoemde schiep hij het nieuwe en vage ambt van diplomatiek hoofdofficier. Nog geen twee maanden later zagen Anthony Eden en de onderstaatssecretaris Lord Cranboume. zich gedwongen, af te treden. Aldus waren de mannen, die het Foreign Office leidden, „uit den weg geruimd." Lord Halifax had geen an dere eerzucht, dan de politiek van Chamberlain uit te voeren, en deed dit met groote loyaliteit en met de bekwaamheid van een kundig amb tenaar. Maar het Foreign Office had, als in- stélling, veel van zijn invloed verloren; Cham berlain kon onbelemmerd den eenmaal inge slagen weg volgen en het is geen geheim, dat hij zeer ontvankelijk was voor de inblazingen van mannen als Lord Londonderry, die zeer vijandig gestaan hadden tegenover het Foreign Office, Sir Robert Vansittart en Eden. KUNSTMEST VOOR KAMERPLANTEN In diplomatieke kringen beweert men, dat Sir Robert Vansittart, waarschijnlijk zeer spoe dig zal aftreden als „voornaamste adviseur", wiens advies niet ingewonnen wordt behalve om in strijd er mee te handelen. Men gaat ver der en zegt, dat heel het Foreign Office in een staat van verwarring en verbijstering verkeert. Het werk der hooge ambtenaren en dat der diplomaten wordt bemoeilijkt doordat niemand weet, waar Chamberlain heen wil. Ofschoon het Foreign Office staat boven de politiek, en zijn hooge ambtenaren elke regeering, socialistisch of conservatief, dienen met onpartijdige toe wijding, heeft het departement als geheel een traditie, een richting en hiermede schijnt Chamberlain gebroken te hebben of te willen breken Een hoogst belangrijk feit, waaraan bui ten Engeland nog zeer weinig aandacht is geschonken, is dat de „Daily Telegraph" sinds weken zeer kritisch, ofschoon niet regel recht afkeurend, staat ten opzichte van Cham berlain's besluit. Dit blad heeft, behalve onder de Labour-regeering, steeds door dik en dun de buitenlandsche politiek van het kabinet bepleit en verdedigd, en wat zijn diplomatieke mede werker schreef, was even goed als een officieele mededeeling van het Foreign Office. Hierin is verandering gekomen. Bijna dagelijks wordt in de kolommen der „Daily Telegraph", het con servatieve orgaan bij uitnemendheid, kritiek uit gebracht op het buitenlandsche beleid van Chamberlain mild naar vorm, en vaak eenigs- zins indirect, maar daarom niet minder op vallend. Indien de „Daily Telegraph" Donderdag in t Lagerhuis had moeten meestemmen, zou zij zeker vóór de regeeringsmotie gestemd hebben. Op dezelfde manier heeft een zeer groot deel der conservatieven voorgestemd, dus ondanks de bedenkingen tegen Chamberlain's beleid. Achter de „Daüy Telegraph" staan zeer „in vloedrijke kringen". Men heeft steeds beweerd, dat onder anderen de ambtelijke leiders van PRO 24*0419* DAT IS IETS VOOR BABY! C <•-' het Foreign Office achter dat blad staan, en thans krijgt men sterk den indruk, dat het 't standpunt verdedigt, niet alleen van zekere mi nisters en conservatieve Lagerhuisleden en Peers, maar ook van de technische hoofden van het Foreign Office en van aanzienlijke leden der Britsche diplomatie. Ondanks alle deftige ingetogenheid, is ook de „toon" van het blad merkbaar veranderd. Dezer dagen bracht het vrij scherpe kritiek uit op de regeering van het Palestina-mandaat, die „niets geleerd heeft van het oproer van 1936." Aangezien nu de regeering te Jeruzalem direct staat onder die te Londen, treft ook deze kritiek weder het Britsche kabinet. Opmerkingen van denzelfden aard zou het blad eenlge weken geleden nog gemaakt hebben op vergoelijkenden, adviseerenden toon; thans geeft het blijk van- wrevel en ongeduld. De „Daily Telegraph" heeft ontelbare brieven van lezers afgedrukt, betrekking hebbend op Chamberlain's politiek; vele dier brieven waren van zeer bekende conservatieve politici, en of schoon wij het niet „nageteld" hebben, gelooven wij toch, dat tegenover één schrijver, die met de politiek instemde, vijf stonden, die haar af keurden. Het is mogelijk, dat de „Daily Tele graph" bij de keuze der brieven niet onpartijdig was, en dat dus veel meer goed- dan afkeurende brieven ongeplaatst gebleven zijn, maar ook dit zou er dan op wijzen, hoe ernstig dit grootste aller conservatieve organen bezwaar maakt te gen de door Chamberlain ingeslagen richting. De uit zooveel symptomen t>lijkende bezorgd heid vindt vooral haar oorzaak hierin, dat men den indruk gekregen heeft, dat Chamberlain, "n zijn pogingen om tot algemeene overeenstem ming te komen met de beide dictators, het Fo reign Office negeert, omdat de beginselen en tradities van dit departement, waaronder de Britsche diplomatie ressorteert, niet vereenig- baar zijn met een overeenstemming van de soort, welke te München gesloten is. Maar met eenigen angst vraagt men zich af hoe Chamber lain resultaten hoopt te bereiken met een Fo reign Office, welke vertrouwen in zijn traditio- neele roeping geschokt is. In „De Katholieke Werkgever" lezen wij een bijdrage van Mr. J. v. Gilse, waarin deze pleit voor een levendiger contact tusschen arbeider en patroon. Hij vestigt daartoe de aandacht op het Instituut der Sociale Werksters: „m Nederland is dit Instituut nog betrek kelijk weinig ingeburgerd en ik meen helaas te constateerennog meer bij bedrijven onder liberale leiding, dan bij de bedrijven van onze katholieke werkgevers. 't Is nuttig de oogen hiervoor te openen. De geschiedenis der vorige eeuw heeft ons geleerd, dat de katholieken bij al hun mooie sociale beginselen met de practische sociale maatregelen dikwijls achterop kwamen. Bij ons was uiteraard de leer beter dan het leven; maar bü anderen was het leven dikwijls beter dan de leer. Op het leven komt het aan. Bij de katholieke werkgevers bestaat veelal nog een verkeerd begrip omtrent de Sociale Werkster en hare functie. Heel dik wijls werd het idee „sociaal werk" bij hen overheerscht door nagenoeg uitsluitend economische belangen: de Werkgever had dan het idee, dat de eerste taak van de Sociale Werkster was: zijn fabrieksmeisjes achterna te rijden en tot grootere arbeids prestatie op te voeren. Daarom werd ook wel de eisch gesteld, dat zij het vak op en top zou kennen, en als dit niet het geval was, werd er van afgezien van haar dien sten gebruik te maken. Die mentaliteit is absoluut verkeerd. In werkelijkheid werkt de maatschappe lijke leidster voor het algemeen welzijn cn heeft zij tot taak de belangen van het per soneel en die van het bedrijf harmonisch te behartigen. Voor het personeel behartigt zij de per soonlijke belangen en de algemeene belan gen. De persoonlijke belangen in den ruim- sten zin geestelijk, lichamelijk, wat De- treft opvoeding, ontwikkeling, bescherming. Zij zal de vraag van den patroon „hoe was het vannacht met je kind" kunnen over nemen en den arbeider over een geestelijke depressie, die ook in de arbeidsprestatie tot uiting kwam, heen helpen. De algemeene personeelsbelangen zal zij eveneens behartigen, door met den werk gever te overleggen over de arbeidsvoor waarden, kwesties van vacantie, loon, enz. De belangen van het bedrijf, dus ook van den Werkgever, dient zij b.v. door een onderzoek in te stellen en voorlichting te geven, dat alleen goed personeel wordt aangenomen; door controle te houden bij dagziekten (huisbezoek)door te onder zoeken onder welke voorwaarden beter ge werkt zal worden, meer gepresteerd zal worden, zonder dat dit ten koste van den arbeider gaat. Een Sociale Werkster moet derhalve niet beschouwd worden als een juffrouw, wier arbeid meteen in klinkende munt rendabel wordt gemaakt. Wel zal het resultaat van haar werk ook aan de onderneming ten goede komen, mede door verbetering van de mentaliteit en verhoogde „dienst"-baar- heid van het personeel. Een gewone personeelchef zal nooit zoo veel vertrouwen en dus ook zooveel invloed kunnen hebben als een Sociale Werkster: van haar beseft het personeel krach tens hare positie dat zij er niet is om „eruit te halen wat er in zit". Daarenboven zal een personeelchef, die technisch en or ganisatorisch zeer goed is, die (vanuit eco nomisch standpunt) zijn mannetjes weet te kiezen en „den wind er onder heeft", dikwijls de meest elementaire eigenschap pen missen die noodig zijn voor de sociale leiding van het personeel." In nadenken verzonken, zat Nevil Bargham, directeur van het bankiershuis Bargham, Affery Co. te Montreal, voor z'n bureau in zijn privé-kantoor. In z'n hand hield hij een brief, dien hij nu al voor den vierden keer las. „Geachte heer Bargham; uw secretaris Chi- very bedriegt u. Hij pleegt vervalschingen in uw boeken. Een goed vriend." Nevil Bargham het Chivery bü zich komen en liet hem den brief lezen. Daarna controleer de hij scherp de boeken, maar alles klopte precies. Chivery scheen eerst geschrokken en was bleek geworden, ,,'t Spijt me, mijnheer," zei hij, „dat u me van zoo iets verdenkt. Maar u hebt gezien, dat alles in orde is." Inderdaad, de bankier was gerustgesteld. Hij achtte zich verplicht Chivery schadeloos te stellen voor den schrik en de verdenking en ver hoogde z'n salaris. Nog geen veertien dagen daarna kreeg - hij weer een brief: „Geachte heer; uw secretaris is zóó sluw, dat u niet gauw achter z'n vervalschingen zult ko men. Ziehier echter een bewijs. Vraag hem eens of hij zich financieel veroorloven kan bijna eiken avond in den Slurnber bar te komen, de duurste gelegenheid in Montreal? Immers neen. Chivery gaat er heen. U kunt hem er eiken Vrijdagavond treffen in gezelschap van uw dochter Ans. Ik blijf een goed vriend." De bankier beefde van woede. Dat was het toppunt. Met z'n dochter! Hij besloot dit keer voorzichtiger te werk te gaan, de boeken in 't geheim te bewaken en Vrijdagavond die twee in den Slumber-bar te overvallen. Van een hu welijk tusschen Chivery en z'n dochter wilde hij niets weten. Hij had heel andere plannen met haar. Twee nachten achter elkaar contro leerde hij persoonlijk de boeken, maar alles, ook de kas, klopte. Wellicht, dacht hij, heeft die „goede vriend" zich met de boeken vergist. Vrijdag echter zou hij die twee te pakken zien te krijgen. En als dat lukte, dan waren die twee nog niet gelukkig. Hij ging dus dien Vrijdagavond naar den Slumber-bar en vroeg naar een zekeren mijn heer Chivery, die er zoo en zoo uitzag. Niemand in den bar kende hem echter. Hij bleef er een paar urn-, maar noch Chivery, noch Ans was er te zien. „Enfin," mompelde Bargham, „dat zaakje komt in orde. Ze hebben lont geroken en zitten nu zeker ergens anders." Snel reed hij naar z'n woning, rende naar boven, wierp de deur van Ans' kamer open en zag.... dat z'n dochter rustig een paar kousen zat te stoppen. Toen het meisje haar vader zoo eensklaps zag binnen stuiven, schrikte zij na tuurlijk. „Ik wilde maar zien, kind, of je goed sliep!" Zoo redde Bargham er zich uit. „Ik had zoo'n akeligen droom. Maar hoe krijg je 't in je hoofd 's nachts om twee urn- kousen te stoppen? Ik wist niet eens, dat je dat kon." Meteen liep hij weg, zonder dat Ans iets kon zeggen. „Met Ans heb ik me gelukkig vergist," zei de bankier, „maar Chivery, die deugniet, die zit zeker ergens anders met een meisje en verteert met haar mijn geld." „Full speed" reed hij naar Chivery's kamer, klopte den portier van het woningcomplex uit z'n bed en smeet de deur der kamer van z'n secretaris open, die niet gesloten was. Daar zat de bewoner in een fauteuil kalm een sigaar te rooken en luisterde naar een voordracht van de radio. Hij stond op, presenteerde z'n patroon een stoel en vroeg: „Wat is er gebeurd, mijnheer Bargham? Hebt u me midden in den nacht noodig?" Toen, het matroosje goed en wel op het dek stond, ging hij naar den visscher toe en gaf hem eenige goudstukken. „Wat doe je nu?" riep de visscher, vol verbazing, „ik kan het wel gebruiken hoor," zei de visscher, want met de visscherij gaat het slecht." „Vooral als je zulke visch vangt als mijn vriend en ik," zeide Keesie lachende. Het matroosje had de woorden van dén visscher, dat de visscherij zoo slecht ging in zijn ooren geknoopt en op den avond, toen ze weer in de woning van den gastvrijen visscher zaten, vertelde de matroos wat hij op den bodem van de rivier had ontdekt. En op aanwijzing gingen ze naar de plek, welke nu het matroosje zou aanwijzen. „Neen, neen, er is niets bijzonders aan de hand," verzekerde de bankier. „Ik kwam u alleen zeggen, dat u morgen niet voor half twaalf op 't kantoor behoeft te komen." „Dank u, mijnheer Bargham, maar u had zich heusch niet de moeite behoeven te geven dit nog zóó Iaat te komen mededeelen." Hij bracht z'n nachtelijken bezoeker beleefd naar de deur. Mijnheer Bargham bleef eenige oogenblikken als versuft in z'n wagen zitten en vroeg zich daarna af of hij droomde of waakte. Den volgenden dag toonde hij aan Chivery den brief en zei: ,,'t Is een laag spel, dat men met u en m'n arme dochter gespeeld heeft." „Zeker, dat is het, mijnheer Bargham, en u gelooft het telkens weer. Ik gevoel het als een affront, dat u aan een anoniemen brief geloof hecht." „Je hebt gelijk, Chivery, maar nu is alles in orde. Als een bewijs van m'n volkomen vertrou wen in je en tevens als pleister op je beleedigd gevoel, verdubbel ik van heden af je salaris." Hiermee scheen de zaak afgedaan, totdat ruim veertien dagen daarna weer een brief kwam: „Geachte heer Bargham; omdat Chivery nu toevallig niet dien Vrijdagavond met uw doch ter in den Slumber-bar zat, denkt u al, dat alles in orde is. Omdat u mij toch niet gelooft, zal ik niet meer spreken over de geldzaken van uw secreta- ris. Maar één gen vaart de Montreal. Onder de passagiers eerste klasse zullen zich ook twee menschen bevinden, die u goed kent: mijnheer Chivery en Ans. Meer zeg ik niet. Een goed vriend." Toen mijnheer Bargham dezen brief gelezen had, lachte hij. Hij wilde hem eerst aan de po litie geven. De een of andere man, die blijkbaar met z'n leegen tijd geen raad wist, scheen zich met zulke ellendige grappen te amuseeren. Maar toch informeerde de bankier, of een zekere mijnheer Chivery, plaatsen op de „Fortune" had besproken. Het antwoord luidde ontkennend. ,,'t Is zeker iemand die wangunstig is op Chivery," dacht de bankier, „of een afgewezen minnaar van Ans." Daarop ontbood hij Chivery bij zich. „Zoo gaat dat maar door, mijnheer Barg ham," zei deze, toen hij den brief gelezen had. „Maar ik heb er nu genoeg van. Ik verzoek u dringend, om mij ter wille van mijn eer en van het recht, mij vast te houden, totdat de „For- tuna" zee gekozen heeft en mij verder een maand lang den toegang tot uw privé-kantoor te verbieden. Uw dochter zal het zeker ook op prijs stellen, als zij de verzekering van u ont vangt, dat u overtuigd zijt van de onwaarheid van deze brieven." Na deze verklaring keek Chivery z'n patroon aan, alsof van diens antwoord z'n leven afhing. De bankier was diep getroffen. Inderdaad, z'n secretaris was een man van eer. Hij reikte hem de hand. „Neen, Chivery," sprak hij, „ik zal je niet op sluiten en evenmin den toegang tot m'n privé- kantoor verbieden. Integendeel," en hij gaf hem den sleHtel van de safe. „Hierbij geef ik je het duplicaat van m'n privé-sleutel. En ik machtig je, voortaan voor mijn bank, „per procuratie" te teekenen. Ans kreeg van haar vader een prachtigen, gouden armband, over welk onverwacht ge schenk ze zeer verwonderd scheen te wezen. Den dag daarop kwam Chivery niet op 't kan toor. Hij had met heesche stem getelefoneerd, dat hij verkouden was. Ook den tweeden dag verscheen hij niet, maar wel schreef hij daarna a twee brieven, waarvan de eerste luidde als volgt: „Beste Vanoe! Je hebt werkelijk aan mijnheer Nevil Bargham zeer goede brieven geschreven. Wees er van verzekerd, dat ik dezen vrienden dienst niet gauw zal vergeten. Ik ben nu geluk kig. Ik heb geld, ik heb Ans. Wat kan ik nog meer verlangen? Je vriend Chivery." De tweede brief was aan Nevil Bargham ge adresseerd en luidde: „Beste, goede mijnheer Bargham, geachte schoonvader. Wees toch niet boos op me, op een andere manier zag ik er werkelijk geen kans toe. Hoe zou een arme secretaris als ik anders aan de dochter van den bankier Bargham ko men? Op geen andere wijze dan deze. De ano nieme brieven schreef een goed vriend van mij. Wees ook niet boos over de uit uw safe 6nt- brekende 6000 dollars. Gelieve deze als een hu welijksgeschenk aan uw dochter te beschouwen, aan Ans, die ik innig liefheb. We zijn reeds ge trouwd. Over een week of vier kom ik weer terug in m'n betrekking, om met ijver weer aan den- slag te gaan, als u er mij ten minste niet uit gooit. Dit laatste hoopt echter Ans niet en evenmin uw procuratiehouder en schoonzoon Tom Chivery." Beide laatste brieven waren aan boord van de „Fortune" gepo6t. (Nadruk verboden) Emaille op z'n best. Modern, zeer solide, giftvrij en vuurvast. FABRIEK TE DIEREN op dit blad zfln ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende mtkeeringen bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van belde armen, belde beenen of beide oogen bfl een ongeval met doodelijken afloop bfl verlies j '>^ou, dat kan hij dan verdienen. Vraag het te maar eens, Schmiedel." bic de ober kort daarop weer het noodige 0 in de danszaal bracht, wenkte hij Sigmar teet hem mee te gaan. u 'Mijnheer Warmsteen, Schmiedel heeft een tptekking voor u. Is dat wat? Mijnheer Rich- lee Zou u wilten aanstellen als intern muziek- (j-.tear voor zijn jongste dochter. Hij beweert, fciiD 11 goed speelt. Wat zegt u daarvan? Het er rijke lui, hoor! Ik zou toehappen. Denkt u teaar eens kalm over na." at Was nu wel een bijzondere verrassing Vct.te Sigmar von Wernstein! Hoe vlug vOo nu w een bijzondere verrassing ve te Sigmar von Wernstein! Hoe vlug en on- nachts kon toch het lot aan de plannen van teensch een geheel andere wending ge- fce'n^ koeft niet direct te beslissen, u kimt mor- Ita vroeg op het landgoed komen," lichtte de 8edi zeIf nog toe' HiJ was blij, dat hij zijn jw'Matigen gast nu een wederdienst had kun- ®te bewijzen. m aar Sigmar von Wernstein kon er nog ®en wniet goe<* over uite da"t er nu zoo opeens beslissende wending in zijn leven zou ko men. Zou hij werkelijk muziekleeraar worden? Nu, wat hem zelf betrof, vooruit maar. Graaf Hughen zou anders schudden van het lachen, wanneer hij er van hoorde. Misschien was het wel goed, wanneer hy zich nu direct aan den heer Richter ging voorstellen. Op het too- neel in de danszaal had intusschen de oude pianist zijn plaats weer ingenomen. De angst zijn baantje te verliezen, had hem zeker weer met spoed opgefrischt. Even later stond Sigmar von Wernstein, in zijn grijs reiscostuum, te midden van de gasten in hun zwarte feestkleedij. Hij luisterde naar de verontschuldigingen van den pianist, die hem tot slot toeriep: „Mijn besten dank, collega!" „Niets te danken, ik deed het graag!" riep Sigmar terug. Daarna trad hij, vast besloten nu, op de ta fel van den vader van de bruid toe en boog. „Ha, mijnheer Warmsteen! Hoor eens, jon geman, Uw spel is mij uitstekend bevallen en daarom heb ik gedacht, dat u mijn Frida wel les zoudt kunnen geven, als uw tijd dat toe laat. Of bent u hier maar op doorreis? U moet weten, dat mijn jongste buitengewoon mu zikaal is". „Ja, ik ben op doorreis, mijnheer Richter," antwoordde Sigmar, „maar ik wil graag blijven, wanneer u dat wenscht." „Hebt u geen verplichtingen? Geen betrek king?" „Nee, ik ben werkloos." ..ZooH'mHet gaat dus. Wij spreken er nog wel verder over." Boven op het kleine tooneel zette de muziek weer in. En zonder er bi] na te denken hij wist zelf niet waarom hij het deed vroeg Sigmar von Wernstein Frida Richter ten dans. Goed beschouwd was hij toch maar een soort indringer hier en kon het heele gezelschap hem niets schelen. Maar nou ja, hij wilde zijn rol toch tot het einde spelen. En dan, de blik ken van mevrouw Richter hadden hem boven dien formeel aangemoedigd. „U staat mij toe, juffrouw Richter?" De ronde vogeloogen van Frida Richter schitterden. „U bent eigenlijk zeer vrijpostig, mijnheer Warmsteen. Vrijpostig en grappig, net als uw naam." „Die vermaakt u zeker?" „En of! Het is wel iets eigenaardigs, om Warmsteen te heeten." „Maar alleen het eigenaardige is iets aparts, iets bijzonders, juffrouw Richter. Is het niet zoo? En werkelijk heb ik u alleen maar dur ven vragen, omdat ik met uw wensch op de hoogte ben. Ik zal immers uw muziekleeraar worden." „Zoo, zult u dat? Nee, u hebt enkel nog maar de kans daarvoor. Ik weet het nog niet zeker, ik moet er eerst nog eens over nadenken. Is er u veel aan gelegen?" „Och, zooals men dat wil opnemen." „Nare kerel," dacht Frida Richter. Zij had dezen vreemde van begin af aan gadegeslagen. Hij beviel haar best. Men kon ook niet ont kennen, dat er in heel zijn optreden iets was, dat aan een goede opvoeding deed denken. En klonk zijn stem ook niet beschaafd? Jammer, werkelijk jammer, dat hij zoo'n bespottelyken naam had. Stel je eens voor, mevrouw Warm steen te worden! Iets onmogelijks! Nu pas bemerkte Frida Richter, dat aller oogen op haar en den vreemde gericht waren. En dat was te begrijpen, want zij had gewoon weg haar tafelheer iaten zitten. Ook al niet erg. Mijnheer Warmsteen danste zalig en dat was op het oogenblik van meer be lang. Hij was wel iets te groot voor Frida Richter, maar net als iedere kleine vrouw, koesterde ook zij den inr.igen wensch, nog eens een grooten man te krijgen. „Spijtig, mijnheer Warmsteen dat u niet tot dezelfde kringen behoort als wij, anders kon den wij samen gaan rijden en tennisspelen. Nu gaat dat echter niet. Moeder is zoo streng." Sigmar lachte fijntjes. „Ik kan niet «rijden en ook niet tennissen. En nog veel minder kan ik mij nu nog een betere afkomst aanschaffen, waarde juffrouw Rich ter!" Frida trok een woedend gezicht. De vreemde ling was beslist arrogant. „Er schijnt u aan een vaste betrekking met een geregeld inkomen niet veel gelegen te zijn „O, nee, niet bepaald. U moet weten dat ik een landlooper ben, een échte landlooper, zon der tehuis of familie." Het kostte Sigmar von Wernstein steeds meer moeite, voor die opgeblazen dochter van een kleinen landeigenaar te verbergen, wat hij precies van haar dacht. Wat had hy met haar te maken? Had hij soms het slot van zijn voor vaderen verlaten, om zich hier aan de kuren van een boerendochter te onderwerpen? Zeker de geboden betrekking leek hem wel. Hij wilde zijn geld sparen, en bovendien nog wat bijver dienen. Maar. Sigmar beraadslaagde met zichzelf, terwijl hij de laatste passen met Frida Richter danste. Dan leidde hij het meisje weer naar haar plaats en wilde zich terugtrekken. Maar Frida wierp hem eerst nog spottend toe: „U hebt zeker wel begrepen, mynheer Warm steen,. dat het geen doel meer heeft, morgen vroeg bij mijn vader te komen. Ik hield u voor een heer, maar u bent een „Nu, zeg het maar; een vlegel. Precies gera den, hoor." Lachend ging Sigmar von Wernstein de zaal uit. Neen, voor zoo'n prijs wilde hij zyn moeilijk verworven vrijheid niet verkoopen. Geen denken aan, kleine, hoekige Frida Richter. Je paar mor gen land hebben voor mij niets te beteekenen. Die had ik werkelijk heel wat gemakkelijker en goedkooper kunnen bemachtigen. „En, mijnheer Warmsteen, wordt het iets met de betrekking?" vroeg Peter Schmiedel. „Ik geloof het niet, kastelein. Schenk mij nog maar eens in. De pianist heeft me weer afge lost en ik wil nu gaan slapen." „Zou mijnheer Richter zich weer bedacht hebben?" „Nee, hij niet, maar ik zelf!" „Stapel mesjogge," dacht de kastelein, toen zijn gast naar boven was gegaan. In de feestzaal ging het dansen nog lustig voort en pas tegen den morgen dacht de heer Richter, met niet bepaald helder hoofd, aan den muziekleeraar. Hij meende nu in de juiste stem ming te zijn om met hem te onderhandelen. „Zeg, Fridel, waar is die Warmsteen? Ik wü hem nu aannemen, want hy beviel mij uit stekend." „Maar mij niet. Hij heeft beslist een slag van den molen beet, en maakte op my een hoogst onbetrouwbaren indruk," zei mevrouw Richter en trok vol minachting haar neus op. „Nu, mij goed. Dan bij gelegenheid maar een ander." Sigmar von Wernstein droomde boven op zijn kamer van de toekomst. Hij zou tóch in Altroda bly'ven en zich er eens echt mee vermaken, die verwaande lui een aardig lesje te geven HOOFDSTUK III Zooals iederen dag, was ook vandaag de dorpssmid, Albert Disselhoff, de eerste gast in „Het Witte Hert". „Zij hebben het gisteren laat gemaakt, die bruiloftsgasten," bromde hij boven zijn glas. „Ja, het heeft tot vier uur geduurd. Albert," antwoordde de kastelein. „Je hebt toch mijn komieken gast gisteren gezienNou, die heeft den pianist tot zoowat twee uur vervan gen. Hy moet anders buitengewoon spelen, die komiekeling. De oude Richter heeft hem alB muziekleeraar voor zijn jongste dochter willen aanstellen, maar de ezel heeft er voor be dankt." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 13