WOLLEN STOFFEN EN BAARDEN
't Bloed kruipt, waar 't met gaan kan
RADOX
Deuk
ZONDAG 23 OCTOBER 1938
Een practisch bedjakje en
een grappig taaltje
-K
Kinderslabbetje
De vrouw, die veel
handwerkt
EEN MOOIER TEINT
Desserten
Spelleiding en tegenspel
Regie
Verbod
Kapper -
Volte
Indië
Eerst
Eend
Geraamte
Gelid
Moede
Snert
Waarde
Soort
Legende
Schalm -
Negen
Tennis -
Keer
Fluit
Groet
Poets
Degen
Linze
Grond
Weder -
Rozijn
Kenner
Meteoor -
Gord
Venster -
Gloed
Tanden -
Luwte
Den Eeker terug naar den tooonwagel
1 blauw
De variatie op Koninginne
soep
Room-beschuiten
z.
ONS PRIJSRAADSEL
Woordvorm-puzzle
„Puzzelen een leerzaam
tijdverdrijf"
Oplossing vorig raadsel
De prijswinnaars
Het nieuwe raadsel
z.
z.
BRABANTSCHE BRIEVEN
Er Is al veel geschreven over den invloed,
dien de vrouw op den man vermag uit te oefe
nen. Vaak is dat een ten goede, vooral omdat
de vrouw gemakkelijker een echt godsdienstige
levenshouding aanneemt dan de man. Een even
merkwaardig als voor het zwakke geslacht ver
heugend feit, waaraan wij nog wel eens een
beschouwing hopen te wijden. Maar nu iets an
ders, want men zou in deze dagen van span
ning ook al te ernstig kunnen worden, en de
vrouw heeft daar vaak neiging toe. Daarom
schrijven wij eens over de onderwerpen, welke
u in den titel vindt aangegeven. Het betreft
een echt mannelijke stof, maar toch een die
de belangstelling van Adams achtste ribbe in
hooge mate vermag te prikkelen.
„Moet u de stalen nog mee naar huis heb
ben, mijnheer?" zoo vraagt de kleermaker mij.
„Och, waarom? Dit is een goed dessin, la
ten we dat maar aanhouden."
..Neemt u ze anders gerust mee. Misschien
dat uw vrouw..
„Pardon, ik ben niet getrouwd."
Een half jaloersche blik uit des snijders oog.
„O, dan weet u ook niet, hoe lang een vrouw
de stalen voor een nieuw pak van haar man
bekijkt. Als er nog een vriendin bijkomt, is het
einde weg
„Ik heb het wel eens zien gebeuren. Maar
wie beslist tenslotte? Ze hebben de keuken al
geheel in hun macht; het zou mij redelijk lijken
dat de man tenminste eens per jaar het sta-
lenboek als eigen terrein mag beschouwen."
„U heeft gelijk, mijnheer! Maar wat zal ik
zeggen
En zoo kan ik, op een moeien herfstavond
weer naar huis wandelende, weer eens philo-
sofeeren over de schijnbare grootheid van den
heer der schepping. Uit een open raam klinkt
de harde, felle stem van een bekend dictator
door de microfoon: „Wij weten wat we willen
en zullen dat ook bereikenOch kom, het
zou wat! Eva trekt binnenshuis toch aan het
langste einde!
En nu de baarden. Het verband met de wol
len stoffen zal aan de lezeres niet dadelijk erg
duidelijk zijn. Wij zouden daarom onze chemi
sche kennis uit langvervlogen dagen bij elkaar
kunnen schrapen om te betoogen, dat beide ma
terialen aan elkaar verwant zijn. Maar dat ge
looft u toch maar half, zoowel omdat die da
gen zoo ver achter ons liggen, als omdat men
tegenwoordig niet meer weet, of de aangeboden
wol afkomstig is uit een boomstam of een
melkemmer. Daarom laten wij wetenschappelij
ke en technische problemen terzijde staan en
bepalen ons tot een probleem van aesthetisch-
huishoudelijken aard. „Overigens een hopeloos
verouderd onderwerp!"
Pardon, geachte lezer! Een actueel vraagstuk,
dat weliswaar nog tot het zuidelijk halfrond
beperkt is, maar misschien op een goeden dag
ook onze grenzen zal naderen. En ik zou het
mezelf nooit vergeven, als ik de lezeressen niet
van te voren had gewaarschuwd!
Een dagbladbericht vertelde, dat in Zuid-
Afrika vele inwoners van Hollandsche afkomst
thans weer den baard laten groeien. Zulks ter
gedachtenis aan den Grooten Trek, nu honderd
jaar geleden, toen de Boeren de* Oranjerivier
overstaken. Die Boeren nu droegen echt man
nelijke, fiere baarden, en hun nazaten hopen,
door dit uiterlijk kenteeken te hervatten, ook
iets van hun stoere kracht te kunnen doen her
leven. Het begin is goed, want men vindt ner
gens vermeld, dat zij inzake deze delicate kwes
tie eerst hun eegaas raadpleegden. Het heeft
iets van een staatsgreep
Daarom waarschuw ik u maar, want het va-
derlandsche bloed zou ook hier vreemde din
gen kunnen gaan doen. Stel u voor: het zou
waarschijnlijk een heele Oorlog worden van ge
baarde vuurvreters, gesteund door kappers die
een eigen stijl op dit gebied creëerende
weer wat meer werk zouden krijgen, tegenover
velen uit het zwakke geslacht, in hun campag
ne geholpen door fabrikanten van scheermes
jes. Ik zou u echter den welgemeenden raad
willen geven: kies niet te gauw partij, en beoor
deel elk geval afzonderlijk. Want een baard
kan wonderlijke veranderingen veroorzaken!
Er zijn mannen, die door hun heele uiterlijk en
optreden dadelijk aan het woord „pantoffel
held" doen denken, en binnen enkele maanden
als vervaarlijke Landru's langs de wegen zou
den wandelen. Er zijn er die plotseling een
uiterlijk zouden krijgen als een Spaansche
grande, juist geschikt om harten op hol te doen
slaan. Als uw man tot een dezer categorieën
behoort,sluit u dan aan bij de Vereenigde
Huisvrouwen en Scheermesfabrikanten. Maar
ook zijn er, die van een onbeduidend figuur
plotseling tot een diepzinnige, professorale ver
schijning zullen worden. En anderen die des
Zondagsmiddags alle menschen in het bosch
op een afstand zullen houden, omdat ze den
ken, dat de boschwachter nadert.
Is uw man van dat soort, wend dan tijdig uw
almachtigen invloed aan om het Zuid-Afri-
kaansche voorbeeld in ons land navolging te
doen vinden
M. B.
In een Zuid-Afrikaansch tijdschrift vonden
wij bij een bedjakje, een zn. „liseuse" als het
hiernevens geschetste, het volgende onder
schrift, dat wij overnemen omdat het taaltje
ons zoo humoristisch in de ooren klinkt.
Bij een algeheelen uitzet „Vir die Somerbruid"
want nu bij ons de herfst begint is het aan
"de andere zijde van den evenaar zomer
hoort dit:
,,'n baie klein stukkie satijn of fluweel sal
hierdie handige bedpakkie, versier met 'n smal
repie ligte pels, uitmaak. Die serp om die mid
del is 'n goeie plan om die jakkie nie agter
te laat opskuiwe nie. 'n Ideale manteltje om
gou-gou oor 'n mens se skouers te gooi."
Bij een ander dessous-onderdeel werd dit ver
teld:
„Vir alledaagse drag bedoel maar tog so fijn
en fraai is hierdie broekie van wasbare crêpe
met 'n rekker (elastiek!) driekwart om die
middel ingerijg, om die rand gefestonneer en
dan met 'n blommotiefie geborduur."
Een model voor een nachtpon luidt:
,,'n baie ongewone en besonder effektiewe
nagjurkie gemaak van 'n skuins rok van crêpe
en 'n aangerygde lijfie van chiffon wat om die
hals ingetrek is en ruim pofmoutjies baie
vleiend en bekoorlik van voorkome en heerlijk
om te dra, 'n egte bruids-nagjurkie.
„Nog 'n eenvoudige maar toch baie deftige
model vir die vrou wat nie te veel van sulke
danige fijn ondergoedjies hou nie. Die borsie
en kragie is gemaak van dubbele netkant en
die nagjurk van dowwe satyn in 'n sagte ivoor-
tint. Die opnaaisels in die moue en om die
middel is 'n besondere kenmerk."
Maar:
„As jij 'n slaappak (pyama) verkies bo 'n
nagjurkie maar tog verlang na iets fijn en
fraai vir jou bruidsuitrusting, kies dan 'n mo
del soos hier: gemaak van sagte rooskleurige
crêpe de chine en afgewerk met smal valle-
tjies van dieselfde stof om die hals en moue
en onder om die pype."
Hoe het Zuid-Afrikaansch uit het zeven-
tiendeeuwsche Nederlandsch tot zoo'n wonder
lijk taaltje geworden is, begrijpen we beter,
wanneer we in Mr. A. Hustinx's interessant
boekje „Tussen Tafelberg en Zambesi" lezen,
dat de opvoeding van de kinderen der eerste
kolonisten-generaties aan de Kaap op de taal
vervorming van grooten invloed is geweest.
Bedjasje, dat gemakkelijk na te maken is
0 geel
0 blauw
0 bruTr»
EB rood
0 rose
B zwart
!D ^roer>
De maat is zeven en twintig bij dertig centi
meter; het materiaal is niet al te grove reform-
stof en de techniek is kruisjes en enkele reqpte
steken, zooals de werk-teekening laat zien.
Om het midden te vinden teneinde het mo
tief op de juiste plaats te zetten, vouwen we de
stof dubbel en berekenen dan door tellen, waar
we het eerste kruisje van het spinnewiel wer
ken.
Op de werkteekening die het patroontje
nauwkeurig aangeeft vinden we ook de kleuren.
De afwerking van de zijkanten is een smal
zoompje en van onderen een iets breedere zoom.
De halsronding voorzien we van een tegengezet
schuin biesje en de bandjes voor het vastbin
den kiezen we in een tint, correspondeerend
met het rood, blauw of geel van het patroontje.
We denken er dan echter wel aan, om hiervoor
waschecht materiaal te nemen.
geven wij den raad om bij het borduren van
een kleed in verschillende kleuren meerdere
naalden tegelijk in gebruik te hebben. Is men
bijvoorbeeld voor een oogenblik met rood klaar,
om naar blauw over te gaan, maar heeft men
in de naald nog een eind draad over, dan
steekt men naald-met-draad tijdelijk op een
lapje of stukje papier om het geheel later,
wanneer de kleur weer aan de beurt is, op te
nemen. Wanneer men met elke kleur draad op
deze wijze te werk gaat, spaart men tijd, om
dat het uithalen en insteken van den nieuwen
draad niet telkens hoeft te geschieden. En wat
het garenverbruik betreft is deze methode ze
ker de meest economische.
verkrijgt U door een goede huidverzorging.
Doe daartoe wat Radox in Uw waschwater
Bij apothekers en erkende drogisten a f 0.90
per pak en f 0.15 pér klein pakje.
kan eveneens bij plotselinge noodzaak om een
al te frugaal menu wat uitgebreider te maken
haar dienst doen.
1% liter water
4 a 5 maggiblokjes
een tiende room
een ei
45 gram bloem
55 gram boter
Gehaktballetjes of champignons.
Van den bouillon roert men op de gewone wij
ze met de boter en bloem de soep, waarna
men den room bijvoegt, die onder voortdurend
roeren gedurende vijf minuten mag meekoken.
Eventueele gehaktballetjes, die tevoren gaar
moeten zijn, koken op het laatst even mee;
champignons mogen het kook-proces niet mee
maken, daar ze anders taai worden. Deze voegt
men dus op, het laatste oogenblik toe, wanneer
men de soep, onder roeren bij de losgeklopte
eidooier in de soepterrine giet.
Van het voor de soep gebruikte ei bewaren
we het eiwit voor het snel-dessert:
Men klopt het stijfgeslagen eiwit, stijfgesla-
gen room en vanillesuiker dooreen, welke luch
tige garneering men op versche beschuiten rij
kelijk uitspreidt, afmakend met een toefje
jam. Dat men deze toespijs op het laatste mo
ment dient te bereiden, opdat de beschuiten
croquant blijven behoeft wel nauwelijks ge
zegd.
Het spel, dat ik ter bestudeering gaf, was
als volgt:
Sch.: 8 5 3
H.: A.V. 10 8
R.: A. 8 3
KI.: A. 4 3
Sch.: A. 10642
H.: 7 2
R.: V. 9 4
KI.: B. 7 2
Sch.: V. 7
H.: H. 5 4
R.: B. 7 5 2
KL: 10 9 6 5
N.
W. O.
Sch.: H. B. 9
H.: B. 9 6 3
R.: H. 10 6
KL: H. V. 8
Zuid moet 3 S. A. spelen en West komt uit
met Sch. 4!
Zuid moet zijn speelplan opmaken en telt 9
of 10 slagen, al naar gelang het snijden in Har
ten lukt of mislukt.
De quintessence van dit spel zit echter hier
in, dat Zuid moet oppassen om niet behalve
den verliesslag in Harten nog 4 Schoppenslagen
te verliezen. Daarom moet Zuid zorg dragen,
dat Oost, aan slag gekomen (ev. met Harten
Heer) niet meer door de Schoppenvork heen
kan trekken! Zuid moet dus onder de Schop
pen Vrouw van Oost de 9 spelen!
Zuid geeft ook nu weer de kans (kleine) op
een overslag cadeau omwille van de zekerheid
van het contract.
Wanneer Oost nu immers met Harten Heer
aan slag komt, heeft hij geen Schoppen meer
om zijn partner aan slag te brengen.
Ook hier heeft u dus een voorbeeld van het
ophouden van een dekking met het doel de ge
vaarlijke kleur te kunnen isoleeren!
Nu hoor ik enkele der lezers al opmerken,
dat Zuid toch niet kon weten, dat de distribu-
Het percentage- der inzenders, die ondanks
onze uitdrukkelijke waarschuwing toch nog
alleen het lijstje met de 9 plaatsnamen ga
ven, was niet zoo hoog, doch we hadden stel
lig verwacht, dat het tot nul zou gedaald zijn!
Daarentegen was het percentage inzenders van
een mooie en overduidelijke oplossing tamelijk
groot, zoodat we het genoegen mochten sma
ken, een flink aantal gegadigden voor een
der V. K. P.-bekroningen aan het hoofdbu
reau op te geven. Het gunstige seizoen voor de
toepassing van ons devies: „Puzzelen is leer
zaam tijdverdrijf" is trouwens weer aan
gebroken
De vakken 1, 12, 19, 10, 3 geven: ASSEN
De vakken 6, 17, 14, 5, 8 geven: HOORN
De vakken 11, 2, 9, 20, 13 geven: DERFT
De vakken 16, 7, 4, 15, 18 geven: BREDA
De vakken 25, 34, 45, 38, 41 geven: OMMEN
De vakken 32, 21, 28, 31, 42 geven: V E N L O
De vakken 39, 30, 23 26, 37 geven: S N E E IC
De vakken 44, 35, 24, 27, 36 geven: L E E N S
De vakken 43, 40, 29, 22, 33 geven: HULST
Zoodat de middelste letters dezer 9 plaat
sen ons het woord SOLEMNEEL te lezen ge
ven.
Na loting werden de prijzen als volgt toege
kend: W. de Waal, Adm. de Ruyterweg 124
Amsterdam; Z. Ew. heer C. J. A. Borsboom,
Huize St. Bavo Heemstede; F. Verhulst, Rul-
straat 95 Oosterhout; W. Wittenberg, Rood-
borststraat 32 Leiden; mej. J. V. Hoebee, Sin
gel 21 Bussum; W. Ankonen, Kruisstraat 15,
Oldenzaal.
Van de letters der beide woorden op eiken
tie in Schoppen 5—2 is, terwijl er bij een 4S
distributie geen kou aan de lucht is!
Het antwoord hierop is nog al gemakkelijk,
want juist omdat er bij de 43-verdeeling geen
kou aan de lucht is, kan .Zuid zijn aandacht
eens besteden aan het geval, dat de verdeeling
minder gunstig is. Zooals Zuid het spel nu
speelde, n.l. door de 9 te spelen, is het maken
van het contract voor 100 pet. verzekerd en
zoo mogelijk moet dit altijd het doel van het
speelplan van den spelleider zijn.
De richtlijnen en raadgevingen voor de spel
leiding zijn tevens van belang voor het tegen
spel, want de tegenspelers moeten natuurlijk
trachten de ontwikkeling van deze principes te
belemmeren. Het spreekt immers van zelf, dat
men, om een spelleider moeilijkheden te kun
nen bezorgen, de aard der moeilijkheden eerst
zelf zooveel mogelijk moet trachten te door
gronden!
We zullen hiervan twee voorbeelden geve»-'
Sch.: 10 x
H.: A. B. x x
R.: 10 x x x
KL: A. V. x
Sch.: A. xx xx
H.: V. x x
R.: B. x
KL: x x x
Sch.: H. x x
H.: x x
R.: V. x x x
KL: H. x x x
N.
W. O.
Sch.: V. B. x
H.: H. 10 x x
R.: A. H. 9
KL: B. 10 x
Het bieden gaat als volgt: (Zuid gever, nie
mand kwetsbaar)
Z. W. N. O.
1 Harten Pas 3 Harten Pas
3 S. A. Pas Pas Pas
West komt uit met een kleine Schoppen en
Oost zet den Heer! Een kleine Schoppen wordt
thans door Oost nagespeeld en West moet nu
dezen slag niet met het Aas nemen, maar de
slag aan Zuid laten!
Immers West heeft geen enkele rentrant en
moet de kans zoo groot mogelijk maken, dat
zijn partner hem aan slag kan brengen! U ziet
dan ook, dat NZ nu het spel onmogelijk
meer kunnen maken.
West heeft hier dus succes geboekt, om
dat hij de theorie over het ophouden van een
dekking kende en Zuid daarom noodzaakte die
dekking reeds in de tweede ronde prjjs te ge
ven. West was dus nu niet geïsoleerd in tegen
stelling met het streven van Zuid! Het vol
gende voorbeeld is nog treffender:
West heeft de volgende kaart:
Sch.: x x
H.: A. H. B. 7 6 5
R.: x x
KL: xxx
Zuid speelt 3 S. A. en waarmee moet West
nu uitkomen? Antwoord: Harten 7!
Motiveering: Oost heeft hoogstwaar
schijnlijk niet meer dan twee Hartens en door
de bovenvermelde uitkomst is West dus niet ge-
isoleerd!
De kaarten der andere spelers waren aldus:
Sch.: A. x x x
H.: x
R.: A. B. 9 x x
KL: xxx
Sch.: x x
H.: A. H. B.7 65
R.: x x
KL: xxx
N.
W. O.
Sch.: V. B. 10 X
H.: x x
R.: H. x x
KL: B. 10 x x
regel vorme men één woord. Zoo krijgt men
17 woorden, waarvan de beginletters in d.e
gegeven opeenvolging een spreekwoord moe
ten te lezen geven. De woorden op de 2e, 3e,
4e, 8e, 9e, 10e, 11e, 13e, 14e en 15e rij zijn
zelfstandige naamwoorden: 10 stuks dus; de
overige 7 behooren tot een andere woord
soort. Het spreekwoord begint met B en ein
digt met N.
Oplossingen tot Vrijdagmiddag 12 uur bij
den heer Jansen, Ruysdaelstraat 60 Utrecht.
Sch.: H. x x
H.: V. 10 9 x
R.: V. 10 x
KL: A. H. V.
Zooals u ziet lijkt de taak van Zuid niet
moeilijk, maar het resultaat is desniettemin
twee down!
Correspondentie
P. V. te A.: Ie. Inderdaad heeft uw partner
in het betreffende spel te optimistisch gebo
den.
2e. Het spel was nog te maken geweest door
Zuid met een placing in den negenden slag
met Ruiten aan slag te brengen, zoodat deze
óf in de Hartenvork, óf in de dubbele renonce
moest trekken!
P. H. A. TUIN
Ulvenhout, 20 October 1938
Amico,
Wij in Ulvenhout, wij zien heel deuze week
's avonds boven den Noordender 'nen bruinen
gloei teugen de eerde-zwarte Bamislochten
smeulen, 't Is van den stadschen kermis, die
den derden Zondag van October 'n week na
den onzen dus begint: en nou, op deuzen
oogenblik, in vollen gank is. Want den stad
schen kermis duurt 'n heele week! Bij ons, van
eigens, is 't mee 'n paar dagen gebeurd. Zoodat
's Woensdags en Donderdags tevoren de ker
misgasten van ons wegtrekken naar de stad.
Nog 'n paar dagen kost ge, daar bezijen den
steenweg, 'nen grooten, zuiveren cirkelvoor ge
ploegd zien in den zachten grond, daar waar
den mallemeulen had gestaan, maar ook deus les
te herinnerinng aan onzen kermis was na wei
nig dagen weggeregend en ovërstoven mee 't
rondflierend herfstgeblaart. Ja, de boomen val
len veul leeg. Ge kunt goed bespeuren dat 't
blad zwak was deus jaar. 't Kouwe voorjaar
amico! Dat téékent 't gewas, tot den advent
toe.
„Maar den Eékerzult ge denken: „hoe
is 't daar mee afgeloopen.
Tja da 's 'n geschiedenis, 'k Zal z' oe ver
halen.
Als ik verlejen week mee den groentenwagel
thuisree, 't was vier uren in den middag om
trent in de stadsche kermisweek ben 'k altij
'n uurke later 'k mot nou veul ómrijen in stad
en 'k heb onder 't kermisvolk altij wat ouwe
klantjes, die 'k ieder jaar overnuuw weer op
zoek ik zeg, als ik teugen vier uren thuis
ree, den doom van den avond al smoorde over
de schemerige velden, die stillekes te mijmeren
laggen in den natten duister van deus tij, dan
hong daar over ons durpke 'n trieste verlaten
heid. Den lesten kermiswagel was weggerejen,
hier en daar was nog 'n spoor van den aftocht
te bespeuren. „Iets" van de peerden, 'n hoopke
groentenafval, 't „huishouwen" gaat deur, als
die menschen onderweuge zijn vaneigens, die
zwervers zijn altij onderweuge afijn, de win-
tersche verlatenheid var m'n durpke vrat 'n
bietje aan m'n zielement. Enne.... diepin was
'r nög iets! Den Eeker. De onzekerheid over
deus tobberig keareltje,dat er bij ons-thuis
heelegaar was gaan bijhooren. Trui! Ik had 't
al lank gemerkt, ze was content mee de twee
jonge gastjes om 'r henen! Allee ze is altij
'n groot huishouwen gewoon gewist, niewaar?
Dré III! Ge wit er alles van, amico! Hij had
zóóveul mee z'nen Eeker afgetobd, hij kost 'm
niemeer missen. En ik eigens: ik mag 't man
neke geren! Zekers, z'nen aard is stil en 'n
bietje geheimzinnig. Lijk dat is mee 'nen hond:
den beest praat ook nie, maar 't gedacht, dat ie
daar langs oewen klompen ligt, nou en dan z'n
trouwe lodders van oogen zoo 'ns opslaat naar
oe, gift toch 'nen band van gezelligheid, dien
ge nie moedwillig zou willen breken! Neeë
den Eeker had zoo van eigens 'n vast plekske
in onzen huis en in ons gedachten gekregen.
Zwaar en gedempt ree den wagel over
den keiweg. Vergaand herfstgeblaart koekte
aan de wielen. 'Nen natten smoor doomde over
de weareld, de stilte waaide me toe, uit m'n
durpke daarginder.
En als ik bij huis kwam, de leege plekken van
vertrokken kermiswagels en -kramen te duidelijk
zag, dan haastte-n-ik me mee 'nen gier van den
wagel onzen inrij in, den erf op, om rap onder
m'n volk te zijn. 't Herfsttij kan somwijlen te
zwaar op oew zielement wegen
't Bleef stil op den erf. Trui gooide de ach
terdeur nie los kost ook wel komen omda 'k
'n uur overtijd was Dré III kwam sjuust uit
den stal, van Bles, 't viel me op, dat ie wat tra
ger was in zijnen doen. Anders, als ie op den
erf is wanneer ik thuiskom, dan klèèrt er 'nen
lach over z'nen donkeren kop, dan spant ie rap
Bles uit, stoeit efkens mee den goeien beest,
haalt mee den wagel uit en zegt dan: „De rest
zal ik wel doen, opa, ga maar rap naar binnen,
we krijgen gelen rijstepap vandaag van Trui!"
Nou bleef ie stillekens staan peinzen, de han
den in de zakken en bromde toonloos: „Middag,
opa."
„Ah, Dréke! Is.... ehis onzen Eeker..?"
Hij knikte. Keek naar den grond. „Weg, ja"
zee-t-ie.
Hij wierd me nog leeger, deuzen verlaten
Bamisdag.
„Mee de tent van Delhomme?"
Hij knikte weer. Schupte den punt van z'nen
klomp in den zachten eerde.
„Hee-t-ieehalles meegenomen?"
Dré schudde den kop, die altij nog omlaag
hong.
„Niks meegenomen, Dré? Dan
Weer schudde-n-ie z'nen triesten kop en
heesch en rap flusterde-n-ie„Hij nam niks
anders mee dan den rommel dien ie aan had, als
ie hier kwam." Toen draaide den brak z'n eigen
om, ging verom naar den stal. Waar ik 'm hard
z'n neus heurde snutten.
Toen kwam Trui naar buiten. Mee 'nen kop,
rood van de plattebuis, rood van 'n bietje-n-
opwinding ook. En 'r onderlip naar veuren
Dan is 't oppassen mee m'nen toeteloeris,
amico!
„Kunde nog nie 'n bietje later thuis komen?"
vroeg ze lastig.
,,'t Manneke-n-isweg, ee?" gaf ik ten
antwoord.
,,'tMan-ne-keOndankbaren vlegel,
zeg 't zóó maar! Ha'k nooit van 'm gedocht!
Nóóit!"
Toen: „As me óóit iets is teugengevallen
Hij" ze wees mee heur hoofd naar den stal:
„Hij is er kapot van. Hee-t-ie z'nen spaarpot
veur leeggemokt1"
„Zwijg, Trui!"
„Waarveur?!" Toen slepte ze naar binnen. En
als we tien minuten later aan tafel zaten, dan
was 't ook nou weer „leeg". Den zwijgenden
Eeker wierd veul gemist. Daar wierd nie ge
sproken. Na den eten we waren rap gereed
dan vroeg ik aan allebei: „Hoe is ie gegaan,
eigenlijk?"
Ze keken malkaar 'ns aan. Maar den Dré
bleef liever zwijgen, kost ge zien. Hij stak 'n
pepke-n-aan.
„Hij wit van niks," begost Trui. „Hij was in
den akker, enzden Eeker had z'n werk in
de stallen. Eerpel sorteeren. Onderwijle rejen
de kermiswagels stuk veur stuk over den weg.
Eenen draaide nog bekanst bij vrouwke Oomen
't winkeltje binnen. Heel de deur beschadigd
Maar 't is meteen geregeld." Trui maakte mee
vinger en duim 'n geldtellende beweging.
„En wijers?"
,,'t Gong nie goed mee 't sorteeren. Hij was
er mee z'nen kop nie bij, zag ik wel. Op éénen
oogenblik zoo iets ha'k nog nóóit gezien van
'm smeet ie 'nen eerpel teugen den muur,
stak z'n handen in de zakken en keek lui en
triestig naar den arbeid, die nog gedaan moest
worren. Ik vergaf 't 'm nog, denkende: hij is
nog nie den ouwe; 't werk valt 'm nog nie!
't Ga-d-oe nog nie goed af, is wel Eeker?
vroeg ik 'm. 'k Zal 't oe maar zeggen, vrouw,
gaf ie ten antwoord: Ik gaai weg."
Dré III had z'n pepke uit laten gaan, zoo zat
ie te luisteren mee 'n verbeten gezicht.
„Ik docht," gong Trui toen wijers: „da'k 'n
klap op m'n smoel kreeg. „Weg!? Weg?!"
vroeg ik. Waar naar toe, in sjessesnaam?"
Weer stopte Trui den tekst. Keek ons allebei,
mee brandend oogen aan. Heuren kop gloeide.
,,'k Gaai weg, vrouw, mee de wagels van Del
homme," zee-t-ie verlegen. „Geef deus asteblieft
aan den Dré. Veul, veul bedankt veur alles,
't Spet mie zoo. Oudoe!" En mee twee groote
tranen in z'n oogen liep ie hard weg, sjuust
als ie daar stond in z'n werk. Toen pas keek ik
in m'n handen naar wat ie daar ingestopt had:
den sleutel van z'n eigengemokt kamerke. Dré
hee-t-'m nou!"
Weer zwegen we. Dikker wierd den duister
in den huis. 'Nen gloeienden sintel viel deur den
rooster van de plattebuis en bliksemde efkens
'n rosse lichtstraal over den donkere plavuizen.
Wat was 't hier veilig, werm en goed. Veul eten
was nog over in de pannen, daar op tafel. Och-
ja, daar was op vier gerekend....! En wij
waren rap klaar gewist.
„Hij isnog zoozoo zwak!" fluis
terde Dré II toen, mee 'nen drogen snik daar
achter.
„Hee-t-ie jou heelegaar ginnen goeiendag ge-
zeed, Dré?" vroeg ik.
Hij schudde den kop. Beet op den pijpesteel.
Toen: „Neeë. Maar den zeun van boer Steen
straten zee me daarstraks dat den Eeker heel
lang, van af den steenweg naar mij in den ak
ker hee staan kijken. Toen is ie hard weggeloo-
pen, richting stad."
„Zijde al op z'n kamerke gewist, Dré?"
„Ja, opa. Alles leet en hangt er nog net zoo
pront, alsof ietoen sprongen 'm de tranen
zoo in d'oogen, dat ie gin moeite meer dee om
ze te verheimelijken: „Alsof ietoch nog
veromkomt, opa!" Toen stond ie op, kwam naar
me toe: „Opa, ik kan er niks aan doen, ik ben
tóch nie kwaad op onzen Eeker!"
„Ikke-n-ok nie, Dré."
„Neeë," kwekte Trui vinnig: „We zullen 'm
'nen brief schrijven, om 'm te bedanken!"
„Trui, heb nou nie zo'n groote schèèr," viel
ik uit: „Ge vindt 't even broerd als wij. Gij
hcudt óók van 't manneke!"
„Ja. En veul ook," zee ze. „Daarom ben 'k zoo
kwaad op 'm!' Toen depte ze mee den punt
van den schort heur oogen. „Heb ik oe verlejen
week nog nie pas 'n leerboekske veur 'm laten
koopen?"
Dré III keek me 'ns treurig-lachend aan. Z'n
jonge oogen zeeën: „Ocherm, die rare vrouw-
menschen." Teugen Trui zee-t-ie: „Opoe, ik heb
altij gezeed, dat gij 'n beste zijt!"
Hij ging 'nen stap naar Trui toe: „Maar
hou nou nie te veul van m'nen Eeker, opoe,
want dan gade op 'm schelden en daar doede
me verdriet mee!" Zachtjes tikte-h-ie mee z'n
pepke teugen Trui's neus.
„Ik zal doen, wa 'k wil," zee Trui mee na
druk.
Ja, amico, ze is nie veur niks in de zestig.
Dan verandert 'nen mensch z'n eigen nie meer!
„Dré", stelde-n-ik veur: ,,'t Is wel donker
geworden onderwijle, maar lot me toch maar
'ns efkens z'n kamerke zien!"
Mee 'nen zaklanteern lichtte Dré III bij.
„Ziede wel, opa, alles liet ie achter, net....
of ie.... ooit nogveromkomt. Kek maar.
Z'n goeie pak op drie houtjes, z'nen nuuwen
winterjas op 'n houtje en onder 'n ouw laken.
Hier staan z'n gepoetste schoenen. Daar staat
z'n dooske mee spaargeldZou iemag
ievinde 't goed, opa, as ie wil
„Dré, ik ben bang, kearel, dat er te veul
woonwagelbloed in onzen Eeker zit. Hij zal 't
nooit lang kunnen uithouwen op één vaste plek."
„Maar hij is zoolang hier gewist, opa! As 't
'm nou 'ns veul teugenvalt, daar onder 't ker
misvolk....! Mag ie dan
„Tuurlijk, hij mag altij veromkomen!" Dré
had z'nen lanteern weer uitgeknipt. We stonden
in 't donkere, van stilte suizende kamerke van
den Eeker onder 't vierkante gat van de vier
glazen dakpannen, die 'k er op geleed had in
dertijd. Grijzen avondschemer wemelde binnen
daarlangs.
„Opa?"
„Dré?"
„Zou die schiettent van Delhomme op den
stadschen kermis staan?"
„Ik denk haast van wel, jonk! Hij is ommers
te voet weggegaan? Hij wist dus waar naar toe.
En dat kan toch nie 'n andere stad zijn
hoewelzo'nen zwerver
Weer wemelde de stilte rond ons. Manelicht
viel op 't bed van den Eeker. Zag ik 't goed?
„Dré, daar onder 't dek stikt 'n pampierke uit,
meen ik. Knipt oewen lanteern nog 'ns aan."
Ja! 't Puntje van 'nen grooten gelen envelop,
waarin 'n reclameboekske had gezeten veur land
bouwmachines, stak efkens onder de dekens uit.
De groote hancpooten "van den Eeker stonden
er op gepotlooid. Er stond: „Veul bedank veul.
Het spet mijn zoo. Ik zal uw noot vergeeten.
Nie kwaad zijn op mijn den Eeker."
Efkens stonden we daar betutterd te kijken,
op dieën lesten groet van dat zwerverstiepke.
Toen vroeg Dré III: „Opa, teugen opoe zee-
t-ie ok al, 't spet me zoo, wat zou dat toch zijn?"
„Da's nou sjuust 't ernstige, Dréke! 't Spijt
'm, dat ie wegmoest!"
„Moest?!"
„Ja, móest! Dat trekken zit in 'm, als den
trek bij de veugeltjes. Hij kan dat eigens niet
weerstaan. Dat spijt 'm. Dieën kermis hier, kwam
nou toevallig wel slecht uit. Want dikkels heb
ik m'n lange leven opgemerkt. Dré, dat zulke,
diep in 't bloed schuilende eigenschappen van
den mensch, sjuust in 't voorjaar èn in 't na
jaar ook 't meest levendig worden. Dan is héél
weinig noodig, om die eigenschappen op te roe
pen Zoo dieën Zondag, b.v. as we naar de kerk
gongen mee z'n errieën. Toen dat dikke wijf,
mee die kolossale bloote armen daar aan dat
deurke kwam van dieën woonwagel, toen be
gost die zwerverskiem bij den Eeker weer te
werken, lijk 't zaaike onder den eerde. Ge ziet
er niks van! 't Zaaike eigens kan nie anders!
Maar 't werkt deur, altij deur en't teere
dingske werkt z'n eigen deur den zwaren eerde,
naar devrijheid! Daarom kan den Eeker
alleen maar zeggen: ,,'t spet me zoo." Hij hee
daar gin andere woorden veur, ziede. Neeë hij
mag verum komen, geren zelfs, maarhij
zal altij weer, sjuust als van den mergen, los
breken." i
„Wiste dat vooruit, opa, van onzen Eeker?
„Neeë, Dré. Ik docht dat 't manneke gezwor
ven had, alleen van ermoei. Maar da's de drijf"
veer nie gewist, alleen maar 'n bijkomen®
dingske!"
,,'t Is verschrikkelijk," zuchtte m'nen dapPe"
ren compagnon, „k Wist nie, dat zooiets be
stond. Maar ik gaai 'm zoeken, opa! Ik wil
spreken!"
„Verwacht daar niks van, Dré! Maar zeg 'b1
één ding: dat wü hier gin van allen kwaad op
'm zijn. Da's 't ennige waar ie over tobt, als f
'm nou goed ken. En dan kómt ie nog wel 'ns
verom!"
Ja??"
„Vast als 'n huis! Lijk wij aan 'm gehecht
zijn, zoo is hij aan ons gehecht! Wij hechtten
zoo aan 'm, omdat ie 'nen zwerver is. Da 's altU
zoo. Zo'n manneke zit vól heimwee, 'n Zwervers-
eigenschap. Heimwee naar nuuwe plekken, maar
ook naar ouwe. Dat heimwee kringelt rond ®ie
tiepen, als den geur om 'n blom. Ge ziet 't nie>
ge ondergaat 't. Daarom hécht ge zoo, aan zo'?
soort menschen. En ge zult aan 'm denken, Di'e>
als ge van den winter bij 't vuur zit 's avonds-
Als den sturm om onzen huis spookt, 's Nacht5'
als ge wakker wordt, van 't sturmlawijt, zult ëe
denken aan den Eeker, die hier of daar, °P
'nen langen, hobbeligen keiweg wegschomm6lt
in zo'nen trekkenden woonwagel naar weer 'h
ander durp, stad of land. Bij feesten zult ëe
denken om oewen Eeker, die hier of daar in
tent, kraam of circus aan den arbeid is aIS
knecht, verkooper of kunstenmaker. Ik heb °e
dit allemaal' verteld, Dré, omdat 't iets nuuWS
veur oe is en omdat ge begrijpen mot, hoe den
vurk aan den steel stikt mee den Eeker. Ge zul
'm nou beter begrijpen en gin onmeugelijke din
gen van 'm verlangen."
„Ja, opa," fluisterde-n-ie. -
Toen zijn we naar benejen gegaan. Dré P*
weer 'n bietje ouwer, 'n bietje wijzer 'n bieW
ervarener veur 't leven.
Hij héé den Eeker gevonden. En gesprok61?'
Daarover volgende week, amico. Ik eigens,
heb 't manneke ook gezien. In z'n dunne, fl°®'
derboezeroentje, peers van de kou, stond
„schoten, drie om 'n dubbeltje, tien cent6®
maar!" te verkoopen, roependé over 't Se'
tingel en gedreun van 't kermislawijt. Ik Üe
m'n eigen nie zien. Had mee 't baande te doen-
En 's avonds, als ik den erf 'ns efkens opga®?
en dieën bruinen gloei zien smeulen aan d6®
eerde-donkeren hemel, daar aan den Noord61"
ender, dan zie ik in dieën gloei 't sph5^
sproetig muizenkopke, peers van kou, van d6^
Eeker, die daar, ieverans onder dieën lichtbr®^
nen wolk staat te bleiren in de tent van Madai?
Delhomme: „allee, heeren, drie schoten oxo
dubbeltje, tien centen maar; tien veur 'nkwar
je, laat zien waje ken!"
Want om die tiepen mot g'altij denken!
Vo1- itii
Veul groeten van Trui, Dré III en als a'
gin horke minder van oewen
tav.
PRÉ-