Wat de Britten bedoelen met
het breken van de as
tKdvM&aal van den daa
De avonturen van een verkeersagentje
WOLLEN
AaBe
DEKENS1
ALLE ABONNÉ'S
Afrikaansch wild
De vorst
MUSSOLINI WEEGT ZIJN
KANSEN
HOEST
FAMEL
vo°**<
VRIJDAG 28 OCTOBER 1938
HONIG's KEUKENSTROOP^#**»^/
2r"*ǣǣSj Jorg
ratelden twee tM>
machinegeweren
°A1£n
reist incognito
DOOR FRITZ METZNER
alle kwesties die het Europeesche evenwicht be
treffen. Rome gaat mee met den sterkste. Wan
neer deze echter zichzelf niet wil handhaven,
dan wil Italië bü de verdeeling van de oude
wereldrijken niet ontbreken.
(Van een bij zonderen correspondent)
Londen, 25 Oct.
Het is zeker, dat de Britten de as Rome—
Berlijn niet kunnen uitstaan. Hoe vaker zij dat
te kennen geven, des te sterker legt Mussolini
er den nadruk op, dat de as onverwoestbaar
is. De Duce handelt daarbij volgens het elemen
taire principe van den koopman, dat men den
t>rijs kan verhoogen, als er groote vraag be
staat. De Engelschen ergeren zich hierover en
ha elke mislukte poging zeggen zij, dat men
hiet dezen man nooit tot een resultaat geraakt,
Want zoo vaak men hem tegemoet komt, ver
hoogt hij zijn eischen. Intusschen hebben zij
ter afwisseling een andere methode gepro
beerd: zij lieten den Duce links liggen. Maar
dat hielp even weinig als het achtemaloopen,
Sooals zij eerst deden.
Moet men hieruit concludeeren, dat deze ver
zoening wanneer men van de mogelijkheid
Van een tweede Canossa-München afziet
onmogelijk is? Wij gelooven dat een andere con
sequentie juister is. Duidelijk is gebleken, dat
de Britsehe methode verkeerd was; zoowel het
trotseeren als het achterna loopen van den
t>uce was onjuist. Maar bestaat er nog een
derde mogelijkheid?
Wat de Engelschen bedoelen met het bre
ken van de as, kan men thans reeds preciezer
definieeren. Zij gelooven niet, dat het zal ge
lukken de Duitsohers en Italianen er van af
te brengen dat ze elkander in de kaart zul
len spelen als de gelegenheid zich voordoet. Zij
Zijn er ook niet op uit Berlijn van Romeinsche
invloeden onafhankelijk te maken, want deze
hebben reeds lang alle effect verloren. De ver
houding van de „as"-partners tot elkander is
thans immers juist omgekeerd als bij het begin,
of zooals zij volgens Mussolini's wenschen had
Kloeten zijn. Thans bestaan er slechts Duitsche
invloeden op Rome. Italië is van Duitsche in
vloeden afhankelijk geworden. En wat de
Britten nu trachten te bereiken is, aan deze af
hankelijkheid een einde te maken. Dat be
doelen ze thans, wanneer ze het over de ver
nietiging van de as hebben. Dit was ook
Chamberlain's voornaamste streven toen hij
in dit eene punt misschien verstandiger dan
Eden een ontspanning tusschen Londen en
Home tot stand bracht. Hij wilde bij den Duce
den angst wegnemen, dat Engeland wegens
zijn échec in het Abessinische conflict een re
vanche-oorlog voorbereidde en hij wilde het
den Duce mogelijk maken in een oorlog tus
schen Duitschland en de Westersche mogend
heden neutraal te blijven.
Deze ontspanning was echter niet voldoende
om Rome's afhankelijkheid van Berlijn te doen
beëindigen. Deze krachtsinspanning was voor
een zoo hoog doel te klein. Men' zou zich veel
hieer hebben moeten inspannen. Om precies
duidelijk te maken hetgeen we bedoelen, ver-
Wijzen wij naar de positie van Polen, welke op
het oogenblik, dank zij den strijd om Karpa-
then-Rusland, duidelijker te zien is dan de po
sitie van Italië. De rol van Polen in den strijd
der groote mogendheden gelijkt buitengewoon
Veel op de rol, welke Rome is toebedeeld. Ook
Polen is, vergeleken met de oudere Europee
sche groote mogendheden, niet sterk genoeg om
in de rivaliteit, welke onder deze heerscht, de
beslissing te brengen. Daarom blijft dit land
niets anders over dan het met den sterkste te
houden. Polen heeft steeds gewenscht. dat
Frankrijk de sterkste zou zijn, want het is
bang voor de Duitschers. Daarom was Pilsoedski
Voor een preventleven oorlog, toen Hitler met
de herbewapening begon. Daarom was Beek
voor de strikte toepassing van het Verdrag van
Locarno, toen Hitier de Rijnzone binnenrukte.
En alleen omdat de Westersche mogendheden
steeds weer in gebreke bleven, besloot Polen een
rol te gaan spelen, waardoor 't zich het on
billijke verwijt op den hals haalde een vazal
Van Duitschland te zijn geworden. Zelfs de
menschen, die de Poolsche politiek begrepen,
konden niet inzien, waarom Warschau aan de
klopjacht tegen Praag deelnam, waardoor het
immers, naar men algemeen aannam, zijn
eigen onveiligheid deed toenamen. De verklaring
is eenvoudig: de Polen zagen vooruit, dat de
Westersche mogendheden voor Praag niet wil
den marcheeren en daarom zorgden zij ervoor,
dat niet de heele buit, vooral niet het gebied
In hun Silezische flank, den Duitschers in den
schoot zou vallen. Hun optreden was mis.
De Edy-braadpan is
iets zeer bijzonders,
sterk als staal -
fraai van lijn en rfr
toch niet dUur! F
schien niet aesthetisch, maar het was ver
standig.
En nu willen wij weer over Italië spreken.
Ook Italië is niet sterk genoeg, om de rivali
teit der groote mogendheden den doorslag te
geven. Ook Italië moet daarom met den sterk
ste meegaan. Ook Italië heeft gewenscht, dat
dit het Westen zijn zou. Deze zin kan misschien
aanstoot geven. Is hij waar? Heeft Italië er
niet ongeloofelijk veel toe bijgedragen het Derde
Rijk sterker te maken? Zeker, voor zoover de
Duce hoopte daarmede zijn eigen zaken te be-
voordeelen, zooals het hem in het Abessinisch
conflict immers ook gelukt is, want slechts de
angst voor Duitschland verhinderde toen, dat
de ernstigste sancties toegepast werden, welke
tot een open breuk tusschen Rome en de Wes
tersche mogendheden zouden geleid hebben. In
de gevallen echter, waarin de Duitsche machts
uitbreiding onmiddellijk de Italiaansche inte
resse benadeelde, was Mussolini telkens bereid
tegen Duitschland partij te kiezen. Wij bedoe
len, hoe vreemd het op het eerste gezicht ook
moge schijnen, Oostenrijk, Tsjecho-Slotwakije
en thans ook Karpathen-Rusland.
Het kan bewezen worden, dat in al deze crises
de Duce eerst dan een vaste houding aannam,
als hij de reactie der Westersche mogendheden
had gadegeslagen.
Men moet zich herinneren, dat hij alleen
den 25sten Juli 1934 den opmarsch van Hitier
aan den Donau verhinderde. Destijds kon hij
dat nog wagen, want de Duitsche bewapening
verkeerde nog in haar begin-stadium. In Maart
1938 zou hij den tegenstand tegen het Duit
sche leger slechts tezamen met Frankrijk heb
ben kunnen riskeeren. Nog den lOden Maart
steunde bij in de pers den Oostenrijkschen
Kanselier. Eerst den dag daarop, toen hij zag,
dat een Fransch premier voor de verantwoor
ding terugschrok, hield hij zich groot. Zij, die
Mussolini's politiek nauwkeurig gadesloegen,
hebben een herhaling van dezelfde tactiek tij
dens de Tsjechische crisis kunnen zien. 1 De
houding der Italiaansche pers was langen tijd
zoo neutraal, dat de Duitsche gezant te Rome
een protest moest laten hooren. Maar ook
daarna stelde zij zich er slechts mede tevre
den de meeningen te Berlijn uitvoerig weer te
geven. Eerst toen de Westersche mogendheden
begonnen te wijken, koos de Duce de zijde van
Duitschland, echter steeds nog er op bedacht,
in geval het Westen toch nog moed vatte, op
den achtergrond te blijven. En pas toen de
nederlaag der Westersche mogendheden onher
roepelijk was, ondersteunde Rome de Duitsche
eischen schijnbaar openlijk, in werkelijkheid
echter op een voor de Duitschers zeer storende
wijze, daar hij namelijk met zijn eischen, in
tal van streken plebiscieten te houden, de ter
ritoriale vereeniging van Folen met Hongarije
voorbereidde. Eerst na München verklaarde hij,
dat hij in het geheim gemobiliseerd had, het
geen zeer onwaarschijnlijk is, omdat zulke din
gen in Italië nooit geheim blijven. En al zou
hij dit gedaan hebben, dan zou het steeds nog
uitgesloten zijn geweest, dat hij tegen de zee
mogendheden in het veld getrokken was.
Dit is heel in het kort de geschiedenis van
de as in het jaar 1938 en wat daaruit blijkt is
het volgende; noch door hen te trotseeren,
noch door hun geschenken aan te bieden, zal
Londen de Italianen van hun afhankelijkheid
van Berlijn kunnen bevrijden, maar slechts
door een krachtige en vastberaden houding in
II onzen tijd is Afrika geen onbekend en on-
doorzocht werelddeel meer. Afgezien nog van
de moderne, volkomen West-Europeesche
en bijkans Amerikaansche groote steden, die
er verrezen, is de mensch er overal in het oer
woud doorgedrongen, heeft er dwars door de
woestijn wegen aangelegd, waarop 'n regelmatig
autobusverkeer plaats vindt en in het algemeen
alle woeste gebieden volkomen overwonnen en
aangepast aan de eischen van 't tegenwoordige
verkeer. Deze ontwikkeling heeft geen vijftig
jaar geduurd. Men mag ze uit romantische ar
gumenten betreuren, maar zij is niet tegen te
houden en zet zich met gestadige regelmaat
voort. Wij spraken van aanpassing aan het
moderne verkeer. Daarvoor komt voor een we
relddeel als Afrika heel wat kijken! Daarvoor
was meer noodig dan het overwinnen van kli
matologische bezwaren, de effening van het
oerwoud en de aanleg van tankstations. In de
allereerste plaats kwam het er in Afrika op san
den grootsten vijand van den reiziger te be
strijden:' de wilde dieren. De vorderingen van
de civilisatie hebben deze wilde dieren lang
zamerhand maar bijna automatisch terugge
drongen; de meeste wagen zich niet meer in
de nabijheid van menschelijke nederzettingen.
Maar de pioniers van dezen strijd tegen de
dieren van het oerwoud drongen ook tot in de
verste sluiphoekjes door en deze pioniers wa
ren onverbiddelijke jagers.
De jacht op wilde dieren was een der eerste
en belangrijkste kenteekenen van een volkomen
verandering in de structuur van Afrika. Bijna
alle Afrikaansche stammen hebben een natuur-
cultuur gehad. Bijna overal verhieven en ver
heffen zich totems, die als bescherming van de
dieren werden opgesteld en die heilig werden
verklaard. Heilig waren ook groote gebieden van
bet oerwoud zelf en wanneer de inboorlingen er
doordrongen, dan gebeurde dat om strenge re
ligieuze voorschriften na te komen en bijna al-
.toos met inachtneming van de dieren, die er
huisden. Zelfs de plantenwereld werd beschermd;
alleen de „medicijn-mannen" mochten verschil
lende soorten planten plukken, die* zij voor hun
toovermiddelen noodig hadden.
De blanke jagers wisten van dit alles niets af.
Bekend is hoe omvangrijk de ivoor-jacht tien
tallen jaren lang werd doorgevoerd met als ge-
volgt, dat er heden ten dage nog maar eenige
duizendtallen olifanten te vinden zijn. Zoo is
de Rhinoceros bijvoorbeeld bijna geheel verdwe
nen. De struisvogel jacht was in den tijd, dat
struisveeren zeer modern waren, een ander be
langrijk hoofdstuk in dezen meedoogenloozen
strijd van de blanken tegen de Afrikaansche
dierenwereld. Tienduizenden dieren worden
jaarlijks neergelegd en evenveel dieren worden
jaarlijks naar de dierentuinen overgebracht. De
tropeëenjagers hebben onder de antilopen zoo
huisgehouden, dat zelfs dit zoozeer verbreide
dier, evenals de gazelle, in massa's niet eens
meer voorkomt.
Het gevaar werd op den duur zoo groot, dat
de groote Afrikaansche koloniale machten tot
beperkingen verplicht werden. In het jaar 1925
werd bij het Fransche ministerie van Koloniën
een bijzonder nationaal comité ter bescherming
van de Afrikaansche dierenwereld in het leven
geroepen. Ook de Britsehe regeering begon zich
te roeren en riep een internationale conferentie
ter regeling van het vraagstuk bijeen. Deze con-
VERKOUDHEID
BRONCHITIS
Sedert meer dan 30 jaar wordt
Siroop Famel door doktoren
gewaardeerd als een betrouw
baar geneesmiddel ter bestrij
ding van aandoeningen der
ademhalingsorganen
SIROOP
Kleine flacon f 1.15 Groote flacon f 1.90
ferentie vond eind 1933 in de Engelsche hoofd
stad plaats en het resultaat was een conventie
die door alle belanghebbende landen bekrach
tigd en in acht genomen werd.
Men legde een lijst aan van alle dieren, die
wezenlijke bescherming noodig hadden; men
regelSe den uitvoer van jachttropeeën van aller
lei soort; men verbood het gebruik van auto's
en motorrijwielen, zelfs van vliegtuigen voor de
jacht, men stelde uiterst strenge voorschriften
vast ten aanzien van de soort vallen die wel en
niet mochten worden gebruikt en het gebruik
van gif werd geheel en al verboden. Dit moge
merkwaardig klinken, maar men dient daarbij
te weten, dat de vischvangst eenvoudig zoo be
dreven werd, dat men heele stroomen vergiftigde.
De dieren, die op de lijsten voorkwamen, wer
den in twee groepen verdeeld. De jacht op een
uitvoerig beschreven reeks werd finaal verbo
den. Daartoe behoorden in de eerste plaats
jonge olifanten en rhinocerossen, de dwerg-
hypopotamus, de gorilla's, de chimpansee's, de
adelaars, uilen en van de slangen de pythons.
Voor de tweede categorie werden speciale pe
rioden vastgesteld, waarin zij met rust moesten
worden gelaten. Daartoe behooren de giraffen,
de buffels, struisvogels en vele soorten anti
lopen.
Terzelfdertij d werd besloten tot het stichten
van natuurreservaten. Het grootste en mooiste
van deze parken is het Kriigerpark in Zuid-
Afrika, dat een oppervlakte van twee millioen
H.A. heeft en dat zich met het beste reservaat
van Noord-Amerika meten kan. Ook hier vin
den wij de prachtigste autowegen, die 'n totale
lengte van 200 K.M. hebben en die de toe
risten in de gelegenheid stellen de Afrikaansche
dieren in volle vrijheid en tevens in volkomen
veiligheid te ontmoeten en waar te nemen. Het
Kriigerpark wordt bevolkt door honderd olifan
ten, 250 giraffen, 800 buffels, 4 a 500 leeuwen
en minstens 120.000 antilopen, om slechts enkele
der voornaamste soorten te noemen die er leven.
De onderhoudskosten van dit ontzaglijk uitge
strekte park worden in hoofdzaak door staats
subsidies bestreden, maar bovendien moeten de
toeristen vrij hooge entréegelden betalen om 't
te bezichtigen.
België heeft in den Congo eveneens een heer
lijk natuurreservaat geschapen, het Albertpark,
dat verrukkelijk natuurschoon bezit, als vulcanen
die tot 4000 meter hoog zijn. Daar leven 6700
gorilla's, 400 olifanten, 200 leeuwen en 45.000
slangen van verscheiden soort.
Frankrijk stichtte reservaten op Madagascar
en in N.-Afrika, in totaal niet minder dan 43.
Ten slotte is ook de jacht zelf streng gelimi
teerd. Er zijn vier soorten jachtpermissies. De
gewone heeft betrekking op allerlei kleine die
ren; de daaropvolgende, die al duurder is, be
vat ook nog niet de echte Afrikaansche dier
soorten en pas de „groote vergunning", die niet
minder dan 300 gulden per jaar kost, staat den
bezitter toe, leeuwen, buffels en antilopen
neer te leggen. Eindelijk is er dan nog een
zeer bijzondere vergunning voor wetenschappe
lijke expedities, welke toestaat te jagen ook op
die dieren, als de rhinoceros, die anders geheel
beschermd zijn.
FABRIEK TE DIEREN
Vermoeid van het loopen, zetten zij zich neer op den voet
Tot hun verbazing begon het standbeeld opeens te bewegen
van een der standbeelden, dat een boschgod voorstelde. Hij en een stem riep: „Zeg eens, jullie zitten boven op mijn bee nen.
In de ontvang- en seinkamer, waar een gele
schemer van rookwolken hing, was het druk
kend heet. Twee marconisten, die de wacht
hielden, zaten voor de toestellen. De eerste
Uriah Black zat aan z'n pijp te trekken en keek
nu en dan naar z'n kameraad Jörg Cashby, die
in gedachten verzonken scheen.
„En hoe gaat het met je meisje, Jörg?" vroeg
Black.
„Dank je. Heel goed. We zullen wel gauw gaan
trouwen. Maisie verdient nu bij haar patroon
Panco een flink salaris en het lieve kind legt
alles op zij."
Uriah keek verwonderd op. „Panco, zeg je?
Dien naam heb ik al eens meer gehoord. Maar
waar, weet ik niet meer."
„Die Panco," hernam Jörg, „is een beste ke
rel. Hij is uitstekend voor z'n ondergeschikten
en directeur van een groote maatschappij."
Uriah, die hard aan z'n pijp trok, zweeg.
Panco," dacht hij. Waar had hij dien vreem
den naam ook meer gehoord of gelezen? Zeker
in een of ander politiebericht. Hij zou daar
echter aan Jörg, die vreeselijk verliefd was, maar
niets van zeggen.
tWas weer stil in de seinkamer. Men hoorde
er alleen het brommen en tikken der verschil
lende geluiden uit den aether door de sein-
apparaten.
Eensklaps kwam er leven in het vermoeid en
slaperig gezicht van Jörg Cashby. Hij trok de
microfoon vaster aan z'n ooren en draaide aan
de knoppen. Uriah Black volgde z'n voorbeeld.
Na eenige seconden schreef Jörg haastig eenige
woorden op de voor hem liggende bloc-note.
„Drommels," sprak hij. „Daar heb je 't weer,
Uriah. Vandaag krijgen we dié smokkelaars te
pakken, 't Is hun teeken."
Direct daarna drukte hij op een anderen knop,
.De chef zal ook wel willen luisteren."
Even daarna kwam de d.d. inspecteur der
kustpolitie haastig de seinkamer binnen. Jörg
gaf hem den tweeden hoorn. „De opwindende
spreekt weer, chef."
De inspecteur luisterde eenige minuten met
aandacht. Daarna wierp hij den hoorn neer
en zei:
„Ja, eindelijk. We hebben ze te pakken. Ik
weet hun ligplaats. Jij, Cashby, gaart met me
mee. Black kan dan verder luisteren. Blijf met
ons in verbinding. Zeker, vandarag krijgen we ze."
Een minuut later weerklonk een alarmsignaal
door de kleine kazerne van de kustwacht. Het
bericht, dat de beruchte smokkelaarsbende, die
men al weken op de hielen zat, weer aan 't werk
was, verspreidde zich als een loopend vuurtje.
„En nu de groote boot los," beval de inspec
teur. „Vandaag zal de .Defiance" eens laten
zien waartoe ze in staat is. En denk er om, di
rect vuren, geen pardon. Het zijn beruchte
smokkelaars."
Acht minuten waren pas na het seinen ver-
loopen, toen de „Defiance" al in snelle vaart
uit de haven schoot en de golven der zee door
kliefde. De motor werkte geruischloos. Toen de
boot in de open zee kwam, sloeg een ijskoude
wind den mannen in 't gezicht. Ze waren gewa
pend met zware brownings en achter de twee
kanonnen waren twee machinegeweren opge
steld. Al de lichten waren gedoofd. Alleen een
snelle lichtstreep uit een klqine lamp scheen
op de zeekaart, die voor den inspecteur lag uit-
uitgespreid. Naast hem stond Jörg Cashby.
De boot schoot snel vooruit. Spoedig zou men
op de door de radio aangegeven plek van het
smokkelvaartuig zijn. De inspecteur keek door
z'n nachtkijker over de golven.
,Daar," zei hij en wees met z'n wijsvinger de
richting aan. „Daar zijn ze. Het groote jacht
en twee kleine motorbooten. Met alle kracht
vooruit!"
Van al de opvarenden óp de „Defiance" had
zich een koortsachtige spanning meester ge
maakt. De boot gleed als een spookschip over
de golven. In den donkeren nacht kon men de
zwarte omtrekken zien van drie schepen-.
„Dus toch in de Parsonsbocht," mompelde de
inspecteur. „Daar hebben die bandieten hun
losplaats."
De schepen kon men nu met het bloote oog
zien.
,3ijlichten!" klonk het bevel.
Een verblindende lichtbundel uit de schijn
werpers schoot uit over de donkere zee. Direct
daarop donderde een kanonschot.
„Bijdraaien!" klonk het weer.
Maar van de zijde der drie schepen ratelde
als antwoord een machinegeweer.
„Duiken! Naar beneden! Vlug!" riep de in
specteur.
De mannen lieten zich als steenen op het dek
vallen, terwijl de kogels als hagel op het ge
pantserde dek en tegen de zijwanden van de
„Defiance" kletterden.
„En nu vieren! Op de stuurinrichting!" com
mandeerde de inspecteur weer.
De kanonskogel vloog uit het geschut en
spleet de motorboot der smokkelaars, die van
iiet jacht trachtten weg te kernen, midden door.
Een gele vlam steeg hoog op, een ontploffing
volgde en de boot zakte in het water.
„Gereed tot vuren!" schreeuwde de inspecteur.
De „Defiance" naderde steeds dichter. Thans
belichtten haar schijnwerpers de tweede motor
boot.
„Handen op!" riep men van de politieboot.
Het antwoord was het ratelen van het ma
chinegeweer op de motorboot. Twee politieman
nen vielen. De smokkelaars verdedigden zich
met den moed der wanhoop. Op de „Defiance"
gekraak barstte l j rj 1
de andere motor- UC1 LOO] ClC
boot in tweeën i s
en verdween in
de golven. Tusschen wrakhout zag men men
schen met den dood worstelen.
„Nu het jacht!" Maar de bemanning streed
op leven en dood. Vliegensvlug schoten beide
schepen door de golven.
„Niets uit de vuurlinie laten komen! Bijlich
ten!" klonk het op de „Defiance".
Weer knetterde het machinegeweer van de
smokkelaars en weer vielen drie politiemannen.
Onafgebroken duurde het vuurgevecht en nu en
dan ontploften kleine granaten op de politie
boot.
„Ik ben gewond," riep de politie-inspecteur.
Uit z'n linkermouw vloeide het bloed op het
dek. Daarop viel de tweede kanonnier neer. Di
rect sprong Jörg Cashby op, om het kanon te
bedienen. Hij richtte nauwkeurig en brandde los.
Het jacht vertraagde z'n vaart. Nog tweemaal
schoot Jörg het kanon af en twee kogels ont
ploften op het dek. Het stuur van 't vijandelijk
schip was stuk geschoten en het jacht slingerde
geweldig. Maar steeds bleven de kogels om de
ooren der politiemannen fluiten.
,Die bandieten," kreunde de gekwetste in
specteur; „maar nog vandaag krijg ik dien el
lendeling van een Panco te pakken!"
„Wat zegt hij? Panco?" vroeg Cashby zich af.
„Maar zoo heet ook de patroon van Maisy."
Het was nu echter geen tijd om na te denken.
Eenige oogenblikken later lag de „Defiance" ter
zijde van het smokkelaarsschip en met doods
verachting wierp Cashby een aantal handgra
naten in de richting van 't ratelende machine
geweer. Een geweldige ontploffing volgde en
het schieten op het jacht hield op. In 't licht
der schijnwerpers zag men eenige menschen op
het dek in elkander zakken. De krachten van
den gewonden inspecteur schenen weer terug
te komen. Met één sprong stond hij op het dek
van het jacht, gevolgd door Jörg Cashby. Beiden
wierpen handgranaten tegen de wanden van de
dekkajuit, die ontploften en een vreeselijke ver
woesting aanrichtten.
Cashby sprong tegen de opengespleten deur
op en stond weldra in de bijna tot puin gescho
ten kajuit, waar een kleine lamp nog slechts een
flauw schijnsel verspreidde. Hij keek met groote
oogen naar het ontzettende schouwspel vóór
hem. Ook de inspecteur strompelde meer dan
hij liep naar binnen en staarde rond. Dwars
voor de deur lagen twee lijken; op den achter
grond stond hoog opgericht, met vlammende
oogen, een lange, donkere gestalte, met bloed
bedekt, een revolver in de vuist geklemd. Hij
liep op de indringers toe.
„Handen op, Senor Panco!" waarschuwde de
inspecteur. Als antwoord floot een revolverkogel
rakelings langs Cashby's hoofd, gevolgd door
een tweede schot, dat den hoofdman der opium-
smokkelaars neervelde.
Toen de inspecteur daarop verder rondkeek)
ontwaarde hij een vrouw, die onbeweeglijk in
een hoek lag.
„Wat is dat?" riep hij verwonderd, „zijn hier
vrouwen?"
Jörg Cashby's gelaat was doodsbleek geworden,
toen hij zich over de doode vrouw heenboog en
het bebloede hoofd naar het licht draaide.
„Wat heb je, Cashby?" vroeg de inspecteur,
„wat is er? Ken je die vrouw? Of ben je ge
wond?"
As een geest stond Cashby rechtop voor z'n
chef. Een onuitsprekelijk droeve uitdrukking
straalde uit z'n oogen.
„Ik ken die vrouw zeer goed," sprak hij met
moeite. „Ze is secretaresse van Senor Panco;
ze heet Maisy Dixon en ze was mijn verloofde,"
en Jörg zakte naast het lijk van 't meisje ineen.
„Arme jongen," mompelde de Inspecteur. „On*
succes is wel duur betaald,"' en hij trok z'n jas
uit, om z'n doorschoten arm te laten verbinden.
(Nadruk verboden)
had een mannenkop, doeh had hoorns als een bok en ook
een staart. In zjjn hand had hij een fluit.
Kunnen jullie niet een ander plaatsje opzoeken?" Daarop trok
de boschgod zijn bokkepootjes terug en Keesie en het matroosje
tuimelden achterover.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ri fTF*bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door r> mna bQ ma ongeval met W"l ftp/v bQ Veritas ran een bana
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i ff OU«" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JF ff OU«" doodeliJken afloop MuUt" m voet «ff ma eos,
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
19
Sigmar had het wel geraden; heel Altroda
■Was reeds voorzien van stof voor nieuwe praat
jes. Het was om te gieren en lachend stapte
Sigmar dan ook regelrecht op de smederij toe.
„Hallo, Hans! Is juffrouw Maria niet thuis?"
„Toch wel, mijnheer Warmsteen. Zal ik haar
even roepen?"
„Ja, graag," antwoordde Sigmar, doch daar
stond Maria al met een angstig gezicht voor
hem.
Frisch als morgendauw zag het meisje er uit
en evenals reeds zoovele keeren, werd Sigmar
door haar stralende schoonheid weer verrast
en getroffen. Overgelukkig ging hij naar haar
toe en kuste haar de hand.
O, wat moesten de eenvoudige, Altrodasche
luitjes, die juist uit de kerk langs de smederij
kwamen, daar nu weer van denken? Waar had
den zij in hun leven zooiets al meer gezien?
Misschien in een film, die Zondags in de dans
zaal van „Het Witte Hert" werd vertoond, maar
Knders toch nergens. En nu.... nu zagen zij
het, in de met roet en rook doortrokken
smederij, in werkelijkheid gebeuren. Een hand
kus! Dat was voor hen onbegrijpelijk.
„Goeden morgen, Maria, ben je ongerust
over het een of ander?"
Onmiddellijk klaarde Maria's gezicht op.
„Goeden morgen, Sigmar. Ja, ik ben wat
ongerust. Vader heeft mij weer duchtig de
les gelezen. In opdracht van Richter heeft
hij mij verboden, nog maar één woord met je
te spreken. En mijn arm moedertje maakt zich
nu vanzelf zorgen over onze toekomst."
„Waar is je moedertje? Binnen? En je
vader? Is hij in „Het Witte Hert"? Kom,
laat mij dan met je moeder spreken. Moedig zijn
hoor."
„O, ik ben nu weer een en al moed. Maar
zie je, als jij niet bij mij bent, dan valt het
niet mee. Naar vader mag je in geen geval
gaan, want hij is meer dan woedend. Jij daagt
ook eigenlijk het heele dorp uit. Zooals daarnet
nu ook weer, om my, dat iedereen 't zien kon,
de hand te kussen. Leer dan toch begrijpen,
wat dat voor Altroda be teekent, Sigmar!"
„Wat kunnen ons de menschen schelen,
Maria! Voor mij is zooiets toch heel gewoon,
daar ik jaren lang bij een graaf in huis ben
geweest."
„Maar ik ben geen gravin, Sigmar!"
„Dat weet ik nog zoo net niet. Misschien
word je nog wel eens vorstin, ja, een echte
vorstin! Alles Is mogelijk."
„Maria! Maria!" De stem van juffrouw Dis-
selhoff klonk angstig.
„Kom, Sigmar, moeder roept. Zeg jij haar nu
iets geruststellends. Ja?"
SigmaT von Wemstein knikte, doch sloot
Maria eerst nog eens in zijn armen en kuste
haar.
„Zoo, daarmee moet men toch eigenlijk den
Zondag beginnen. En nu naar binnen. Een
vroolijk gezicht, Maria. Alles komt beslist in
orde."
„Maar alsjeblieft niet naar vader gaan, want
dan is het uit."
Sigmar liet zich naar een klein, doch o zoo
proper kamertje brengen. Hij kende dat toort
kamertjes van kasteel Wernstein. Door het per
soneel werden ze daar bewoond; ze waren een
voudig en hagelschoon. En dit eenvoudige,
kleine kamertje was nu het rijk van zyn Maria.
Wat leek het hem vertrouwd; wat gaf het hem
een gevoel van thuis-zijn.
En daar zag hij op de sofa nu ook de zieke,
die zich verwonderd oprichtte.
„Excuseer, dat ik zoo plotseling binnenval,
juffrouw Disselhoff. De verschrikkelijke land-
looper wil zich even aan u voorstellen. Kijkt u
my maar eens rustig aan. Lijk ik nu werkelijk
zoo geheimzinnig en gevaarlijk, als uw man mij
beschrijft? Nee, hè? Zie ik er niet uit als een
heel normaal mensch?"
De zieke lachte enSigmar had het al ge
wonnen. Maria dankte hem daarvoor met een
hartelijken blik.
„Dat is nu Warmsteen, moedertje. Hij hield
niet op, of hij moest eens kennis met u maken."
„Ik voelde mij daartoe verplicht, juffrouw
Disselhoff, want Maria en ik zijn niet van plan,
ons door de babbelzucht van Altroda uit het
veld te laten slaan."
Met een correcte buiging drukte Sigmar de
zieke de hand.
Oogenblikkelijk voelde de moeder, dat hier
een oprecht mensch voor haar stond en dat
trof haar. Doch haar bedenkingen waren toch
nog niet heelemaal verdwenen.
„Mijnheer WarmsteenIk ben maar een
gebrekkig menschU wilt mijn Maria toch
niet ongelukkig maken? Wij hebben tot nu
toe altijd zoo zorgvuldig over haar gewaakt,
hoewel dat eigenlijk niet noodig was.... Nu
schijnt voor den eersten keer haar verstand
haar in den steek te hebben gelaten, maar dat
mag niet."
„Excuseer, dat ik u even in de rede val,
juffrouw Disselhoff. Het is alles werkelijk in
orde. En ik ben Maria zoo dankbaar. Zij heeft
mij toch het zuivere bewijs gegeven, dat haar
gevoelens tegenover mij eerlijk en oprecht zyn."
Maria had voor Sigmar een stoel naast het
rustbed geschoven en zoo kon haar moeder hem
nu beter opnemen.
„Een prettig mensch," dacht de zieke. „Nee,
zoo ziet een landlooper er toch niet uit. En
hoe goed Ijeeft hij zijn uiterlijk verzorgd
De scheiding in zijn lichtblond haar kan niet
keuriger en hij draagt zijn das werkelijk met
meer smaak dan de heer Richter zelf."
Een tevreden lachje kwam over het gezicht
van de zieke doch het verdween direct weer,
toen zij aan de waarschuwende woorden van
haar man dacht.
„Maar u bent toch niets, mijnheer Warm
steen. U zult het toch een zieke moeder niet
kwalijk nemen, dat zy bezorgd is voor haar
kind. Maria is alles wat wij hebben. En u hebt
toch geen beroep en geen tehuis. Een mensch
kan toch niet altijd langs den weg zwerven. Wat
hebt u dan geleerd, mijnheer Warmsteen?"
„H'm." Sigmar von Wernstein keek eens naar
Maria, die tegenover hem stond, en antwoordde:
„Een beroep heb ik eigenlijk niet. En het is
zooals u zegt een mensch kan niet altijd langs
den weg zwerven. Wat Ik geleerd heb? Niet
veel. Laten wij zeggen: Paardrijden, pianospe
len, Engelsch en Fransch, dat Is zoowat alles."
„Om te trouwen veel te weinig, mijnheer
Warmsteen. Dat bent u toch zeker met mij
eens."
„O, moedertje!" kwam nu Maria tusschen-
beide.
„Stil, Maria, jij denkt niet verstandig meer.
Jy laat je door mijnheer Warmsteen onmoge
lijke dingen voorpraten. Ik heb daarstraks toch
duidelijk gehoord, dat hij zei, dat je nog wei
eens een echte vorstin zou kunnen worden. Je
gelooft dat tenslotte nog, en wat dan?"
„Dan zou het zoo zijn, juffrouw Disselhoff!"
„Kom moeder, wat geeft dat nou, zoo'n
grapje! En jy, Sigmar, doe weer niet zoo
dwaas!"
„U weet, mijnheer Warmsteen, dat de Richters
er tegen zijn, dat u hier komt. Maar weet u
ook, dat wij van de Richters afhankelijk zijn?
Aan hen behoort de smederij en mijn man is
al een jaar achter met de pacht. Wij hebben
wel een contract voor nog tien jaar, doch als
wij voor één December onze schuld niet hebben
betaald, dan moeten wij er uit. En dan...."
De zieke kreeg tranen in haar oogen. Ook
Maria keek bedrukt en zweeg.
Toen stond Sigmar von Wernstein op en
sprak: „Juffrouw Disselhoff, ik wist niet dat
het er zóó ernstig voor stond. Maar nu ik het
weet, zal ik probeeren of ik niet wat geld
machtig kan worden."
„U, een zwerver?"
„Moeder! Toe, niet zoo scherp!"
„ScherpHet gaat om een schuld van
vijfduizend maxk, kind!"
„Die zal een goede vriend mij zeker willen
leenen, juffrouw Disselhoff. En.... u stelt zich
niet tusschen Maria en mij, wel? Ik zorg voor
dat geld. Let nu maar eens op, moedertje Dis
selhoff, de zaak komt nog schitterend in orde.
Ik voorspel het u. Vandaag nog schrijf ik aan
mijn vriend of aan mijn vroegeren patroon. En
dan wordt de schuld betaald."
„Nee, dat willen wij niet. Maria helpt al mee,
om een knecht uit te sparen. Het zal wel gaan,
als mijn man maar
Het gesprek eindigde met een overwinning
van den landlooper over de geheele linie.
„Schulden zijn, zooals iedereen weet, geen
hazen, juffrouw Disselhoff; zij loopen dus niet
weg. Morgen zijn zij er ook nog. Maar wij
krijgen ze de laan wel uit. Misschien kunnen wij
de kwestie ook daarmee oplossen, dat ik ronduit
met Richter spreek, want lang kan ik daar toch
niet blijven."
Juffrouw Disselhoff schudde bezorgd haar
hoofd.
(Wordt vervolgd)