Wat de Britten bedoelen met het breken van de as tKdvM&aal van den daa De avonturen van een verkeersagentje WOLLEN AaBe DEKENS1 ALLE ABONNÉ'S Afrikaansch wild De vorst MUSSOLINI WEEGT ZIJN KANSEN HOEST FAMEL vo°**< VRIJDAG 28 OCTOBER 1938 HONIG's KEUKENSTROOP^#**»^/ 2r"*«£«£Sj Jorg ratelden twee tM> machinegeweren °A1£n reist incognito DOOR FRITZ METZNER alle kwesties die het Europeesche evenwicht be treffen. Rome gaat mee met den sterkste. Wan neer deze echter zichzelf niet wil handhaven, dan wil Italië bü de verdeeling van de oude wereldrijken niet ontbreken. (Van een bij zonderen correspondent) Londen, 25 Oct. Het is zeker, dat de Britten de as Rome— Berlijn niet kunnen uitstaan. Hoe vaker zij dat te kennen geven, des te sterker legt Mussolini er den nadruk op, dat de as onverwoestbaar is. De Duce handelt daarbij volgens het elemen taire principe van den koopman, dat men den t>rijs kan verhoogen, als er groote vraag be staat. De Engelschen ergeren zich hierover en ha elke mislukte poging zeggen zij, dat men hiet dezen man nooit tot een resultaat geraakt, Want zoo vaak men hem tegemoet komt, ver hoogt hij zijn eischen. Intusschen hebben zij ter afwisseling een andere methode gepro beerd: zij lieten den Duce links liggen. Maar dat hielp even weinig als het achtemaloopen, Sooals zij eerst deden. Moet men hieruit concludeeren, dat deze ver zoening wanneer men van de mogelijkheid Van een tweede Canossa-München afziet onmogelijk is? Wij gelooven dat een andere con sequentie juister is. Duidelijk is gebleken, dat de Britsehe methode verkeerd was; zoowel het trotseeren als het achterna loopen van den t>uce was onjuist. Maar bestaat er nog een derde mogelijkheid? Wat de Engelschen bedoelen met het bre ken van de as, kan men thans reeds preciezer definieeren. Zij gelooven niet, dat het zal ge lukken de Duitsohers en Italianen er van af te brengen dat ze elkander in de kaart zul len spelen als de gelegenheid zich voordoet. Zij Zijn er ook niet op uit Berlijn van Romeinsche invloeden onafhankelijk te maken, want deze hebben reeds lang alle effect verloren. De ver houding van de „as"-partners tot elkander is thans immers juist omgekeerd als bij het begin, of zooals zij volgens Mussolini's wenschen had Kloeten zijn. Thans bestaan er slechts Duitsche invloeden op Rome. Italië is van Duitsche in vloeden afhankelijk geworden. En wat de Britten nu trachten te bereiken is, aan deze af hankelijkheid een einde te maken. Dat be doelen ze thans, wanneer ze het over de ver nietiging van de as hebben. Dit was ook Chamberlain's voornaamste streven toen hij in dit eene punt misschien verstandiger dan Eden een ontspanning tusschen Londen en Home tot stand bracht. Hij wilde bij den Duce den angst wegnemen, dat Engeland wegens zijn échec in het Abessinische conflict een re vanche-oorlog voorbereidde en hij wilde het den Duce mogelijk maken in een oorlog tus schen Duitschland en de Westersche mogend heden neutraal te blijven. Deze ontspanning was echter niet voldoende om Rome's afhankelijkheid van Berlijn te doen beëindigen. Deze krachtsinspanning was voor een zoo hoog doel te klein. Men' zou zich veel hieer hebben moeten inspannen. Om precies duidelijk te maken hetgeen we bedoelen, ver- Wijzen wij naar de positie van Polen, welke op het oogenblik, dank zij den strijd om Karpa- then-Rusland, duidelijker te zien is dan de po sitie van Italië. De rol van Polen in den strijd der groote mogendheden gelijkt buitengewoon Veel op de rol, welke Rome is toebedeeld. Ook Polen is, vergeleken met de oudere Europee sche groote mogendheden, niet sterk genoeg om in de rivaliteit, welke onder deze heerscht, de beslissing te brengen. Daarom blijft dit land niets anders over dan het met den sterkste te houden. Polen heeft steeds gewenscht. dat Frankrijk de sterkste zou zijn, want het is bang voor de Duitschers. Daarom was Pilsoedski Voor een preventleven oorlog, toen Hitler met de herbewapening begon. Daarom was Beek voor de strikte toepassing van het Verdrag van Locarno, toen Hitier de Rijnzone binnenrukte. En alleen omdat de Westersche mogendheden steeds weer in gebreke bleven, besloot Polen een rol te gaan spelen, waardoor 't zich het on billijke verwijt op den hals haalde een vazal Van Duitschland te zijn geworden. Zelfs de menschen, die de Poolsche politiek begrepen, konden niet inzien, waarom Warschau aan de klopjacht tegen Praag deelnam, waardoor het immers, naar men algemeen aannam, zijn eigen onveiligheid deed toenamen. De verklaring is eenvoudig: de Polen zagen vooruit, dat de Westersche mogendheden voor Praag niet wil den marcheeren en daarom zorgden zij ervoor, dat niet de heele buit, vooral niet het gebied In hun Silezische flank, den Duitschers in den schoot zou vallen. Hun optreden was mis. De Edy-braadpan is iets zeer bijzonders, sterk als staal - fraai van lijn en rfr toch niet dUur! F schien niet aesthetisch, maar het was ver standig. En nu willen wij weer over Italië spreken. Ook Italië is niet sterk genoeg, om de rivali teit der groote mogendheden den doorslag te geven. Ook Italië moet daarom met den sterk ste meegaan. Ook Italië heeft gewenscht, dat dit het Westen zijn zou. Deze zin kan misschien aanstoot geven. Is hij waar? Heeft Italië er niet ongeloofelijk veel toe bijgedragen het Derde Rijk sterker te maken? Zeker, voor zoover de Duce hoopte daarmede zijn eigen zaken te be- voordeelen, zooals het hem in het Abessinisch conflict immers ook gelukt is, want slechts de angst voor Duitschland verhinderde toen, dat de ernstigste sancties toegepast werden, welke tot een open breuk tusschen Rome en de Wes tersche mogendheden zouden geleid hebben. In de gevallen echter, waarin de Duitsche machts uitbreiding onmiddellijk de Italiaansche inte resse benadeelde, was Mussolini telkens bereid tegen Duitschland partij te kiezen. Wij bedoe len, hoe vreemd het op het eerste gezicht ook moge schijnen, Oostenrijk, Tsjecho-Slotwakije en thans ook Karpathen-Rusland. Het kan bewezen worden, dat in al deze crises de Duce eerst dan een vaste houding aannam, als hij de reactie der Westersche mogendheden had gadegeslagen. Men moet zich herinneren, dat hij alleen den 25sten Juli 1934 den opmarsch van Hitier aan den Donau verhinderde. Destijds kon hij dat nog wagen, want de Duitsche bewapening verkeerde nog in haar begin-stadium. In Maart 1938 zou hij den tegenstand tegen het Duit sche leger slechts tezamen met Frankrijk heb ben kunnen riskeeren. Nog den lOden Maart steunde bij in de pers den Oostenrijkschen Kanselier. Eerst den dag daarop, toen hij zag, dat een Fransch premier voor de verantwoor ding terugschrok, hield hij zich groot. Zij, die Mussolini's politiek nauwkeurig gadesloegen, hebben een herhaling van dezelfde tactiek tij dens de Tsjechische crisis kunnen zien. 1 De houding der Italiaansche pers was langen tijd zoo neutraal, dat de Duitsche gezant te Rome een protest moest laten hooren. Maar ook daarna stelde zij zich er slechts mede tevre den de meeningen te Berlijn uitvoerig weer te geven. Eerst toen de Westersche mogendheden begonnen te wijken, koos de Duce de zijde van Duitschland, echter steeds nog er op bedacht, in geval het Westen toch nog moed vatte, op den achtergrond te blijven. En pas toen de nederlaag der Westersche mogendheden onher roepelijk was, ondersteunde Rome de Duitsche eischen schijnbaar openlijk, in werkelijkheid echter op een voor de Duitschers zeer storende wijze, daar hij namelijk met zijn eischen, in tal van streken plebiscieten te houden, de ter ritoriale vereeniging van Folen met Hongarije voorbereidde. Eerst na München verklaarde hij, dat hij in het geheim gemobiliseerd had, het geen zeer onwaarschijnlijk is, omdat zulke din gen in Italië nooit geheim blijven. En al zou hij dit gedaan hebben, dan zou het steeds nog uitgesloten zijn geweest, dat hij tegen de zee mogendheden in het veld getrokken was. Dit is heel in het kort de geschiedenis van de as in het jaar 1938 en wat daaruit blijkt is het volgende; noch door hen te trotseeren, noch door hun geschenken aan te bieden, zal Londen de Italianen van hun afhankelijkheid van Berlijn kunnen bevrijden, maar slechts door een krachtige en vastberaden houding in II onzen tijd is Afrika geen onbekend en on- doorzocht werelddeel meer. Afgezien nog van de moderne, volkomen West-Europeesche en bijkans Amerikaansche groote steden, die er verrezen, is de mensch er overal in het oer woud doorgedrongen, heeft er dwars door de woestijn wegen aangelegd, waarop 'n regelmatig autobusverkeer plaats vindt en in het algemeen alle woeste gebieden volkomen overwonnen en aangepast aan de eischen van 't tegenwoordige verkeer. Deze ontwikkeling heeft geen vijftig jaar geduurd. Men mag ze uit romantische ar gumenten betreuren, maar zij is niet tegen te houden en zet zich met gestadige regelmaat voort. Wij spraken van aanpassing aan het moderne verkeer. Daarvoor komt voor een we relddeel als Afrika heel wat kijken! Daarvoor was meer noodig dan het overwinnen van kli matologische bezwaren, de effening van het oerwoud en de aanleg van tankstations. In de allereerste plaats kwam het er in Afrika op san den grootsten vijand van den reiziger te be strijden:' de wilde dieren. De vorderingen van de civilisatie hebben deze wilde dieren lang zamerhand maar bijna automatisch terugge drongen; de meeste wagen zich niet meer in de nabijheid van menschelijke nederzettingen. Maar de pioniers van dezen strijd tegen de dieren van het oerwoud drongen ook tot in de verste sluiphoekjes door en deze pioniers wa ren onverbiddelijke jagers. De jacht op wilde dieren was een der eerste en belangrijkste kenteekenen van een volkomen verandering in de structuur van Afrika. Bijna alle Afrikaansche stammen hebben een natuur- cultuur gehad. Bijna overal verhieven en ver heffen zich totems, die als bescherming van de dieren werden opgesteld en die heilig werden verklaard. Heilig waren ook groote gebieden van bet oerwoud zelf en wanneer de inboorlingen er doordrongen, dan gebeurde dat om strenge re ligieuze voorschriften na te komen en bijna al- .toos met inachtneming van de dieren, die er huisden. Zelfs de plantenwereld werd beschermd; alleen de „medicijn-mannen" mochten verschil lende soorten planten plukken, die* zij voor hun toovermiddelen noodig hadden. De blanke jagers wisten van dit alles niets af. Bekend is hoe omvangrijk de ivoor-jacht tien tallen jaren lang werd doorgevoerd met als ge- volgt, dat er heden ten dage nog maar eenige duizendtallen olifanten te vinden zijn. Zoo is de Rhinoceros bijvoorbeeld bijna geheel verdwe nen. De struisvogel jacht was in den tijd, dat struisveeren zeer modern waren, een ander be langrijk hoofdstuk in dezen meedoogenloozen strijd van de blanken tegen de Afrikaansche dierenwereld. Tienduizenden dieren worden jaarlijks neergelegd en evenveel dieren worden jaarlijks naar de dierentuinen overgebracht. De tropeëenjagers hebben onder de antilopen zoo huisgehouden, dat zelfs dit zoozeer verbreide dier, evenals de gazelle, in massa's niet eens meer voorkomt. Het gevaar werd op den duur zoo groot, dat de groote Afrikaansche koloniale machten tot beperkingen verplicht werden. In het jaar 1925 werd bij het Fransche ministerie van Koloniën een bijzonder nationaal comité ter bescherming van de Afrikaansche dierenwereld in het leven geroepen. Ook de Britsehe regeering begon zich te roeren en riep een internationale conferentie ter regeling van het vraagstuk bijeen. Deze con- VERKOUDHEID BRONCHITIS Sedert meer dan 30 jaar wordt Siroop Famel door doktoren gewaardeerd als een betrouw baar geneesmiddel ter bestrij ding van aandoeningen der ademhalingsorganen SIROOP Kleine flacon f 1.15 Groote flacon f 1.90 ferentie vond eind 1933 in de Engelsche hoofd stad plaats en het resultaat was een conventie die door alle belanghebbende landen bekrach tigd en in acht genomen werd. Men legde een lijst aan van alle dieren, die wezenlijke bescherming noodig hadden; men regelSe den uitvoer van jachttropeeën van aller lei soort; men verbood het gebruik van auto's en motorrijwielen, zelfs van vliegtuigen voor de jacht, men stelde uiterst strenge voorschriften vast ten aanzien van de soort vallen die wel en niet mochten worden gebruikt en het gebruik van gif werd geheel en al verboden. Dit moge merkwaardig klinken, maar men dient daarbij te weten, dat de vischvangst eenvoudig zoo be dreven werd, dat men heele stroomen vergiftigde. De dieren, die op de lijsten voorkwamen, wer den in twee groepen verdeeld. De jacht op een uitvoerig beschreven reeks werd finaal verbo den. Daartoe behoorden in de eerste plaats jonge olifanten en rhinocerossen, de dwerg- hypopotamus, de gorilla's, de chimpansee's, de adelaars, uilen en van de slangen de pythons. Voor de tweede categorie werden speciale pe rioden vastgesteld, waarin zij met rust moesten worden gelaten. Daartoe behooren de giraffen, de buffels, struisvogels en vele soorten anti lopen. Terzelfdertij d werd besloten tot het stichten van natuurreservaten. Het grootste en mooiste van deze parken is het Kriigerpark in Zuid- Afrika, dat een oppervlakte van twee millioen H.A. heeft en dat zich met het beste reservaat van Noord-Amerika meten kan. Ook hier vin den wij de prachtigste autowegen, die 'n totale lengte van 200 K.M. hebben en die de toe risten in de gelegenheid stellen de Afrikaansche dieren in volle vrijheid en tevens in volkomen veiligheid te ontmoeten en waar te nemen. Het Kriigerpark wordt bevolkt door honderd olifan ten, 250 giraffen, 800 buffels, 4 a 500 leeuwen en minstens 120.000 antilopen, om slechts enkele der voornaamste soorten te noemen die er leven. De onderhoudskosten van dit ontzaglijk uitge strekte park worden in hoofdzaak door staats subsidies bestreden, maar bovendien moeten de toeristen vrij hooge entréegelden betalen om 't te bezichtigen. België heeft in den Congo eveneens een heer lijk natuurreservaat geschapen, het Albertpark, dat verrukkelijk natuurschoon bezit, als vulcanen die tot 4000 meter hoog zijn. Daar leven 6700 gorilla's, 400 olifanten, 200 leeuwen en 45.000 slangen van verscheiden soort. Frankrijk stichtte reservaten op Madagascar en in N.-Afrika, in totaal niet minder dan 43. Ten slotte is ook de jacht zelf streng gelimi teerd. Er zijn vier soorten jachtpermissies. De gewone heeft betrekking op allerlei kleine die ren; de daaropvolgende, die al duurder is, be vat ook nog niet de echte Afrikaansche dier soorten en pas de „groote vergunning", die niet minder dan 300 gulden per jaar kost, staat den bezitter toe, leeuwen, buffels en antilopen neer te leggen. Eindelijk is er dan nog een zeer bijzondere vergunning voor wetenschappe lijke expedities, welke toestaat te jagen ook op die dieren, als de rhinoceros, die anders geheel beschermd zijn. FABRIEK TE DIEREN Vermoeid van het loopen, zetten zij zich neer op den voet Tot hun verbazing begon het standbeeld opeens te bewegen van een der standbeelden, dat een boschgod voorstelde. Hij en een stem riep: „Zeg eens, jullie zitten boven op mijn bee nen. In de ontvang- en seinkamer, waar een gele schemer van rookwolken hing, was het druk kend heet. Twee marconisten, die de wacht hielden, zaten voor de toestellen. De eerste Uriah Black zat aan z'n pijp te trekken en keek nu en dan naar z'n kameraad Jörg Cashby, die in gedachten verzonken scheen. „En hoe gaat het met je meisje, Jörg?" vroeg Black. „Dank je. Heel goed. We zullen wel gauw gaan trouwen. Maisie verdient nu bij haar patroon Panco een flink salaris en het lieve kind legt alles op zij." Uriah keek verwonderd op. „Panco, zeg je? Dien naam heb ik al eens meer gehoord. Maar waar, weet ik niet meer." „Die Panco," hernam Jörg, „is een beste ke rel. Hij is uitstekend voor z'n ondergeschikten en directeur van een groote maatschappij." Uriah, die hard aan z'n pijp trok, zweeg. Panco," dacht hij. Waar had hij dien vreem den naam ook meer gehoord of gelezen? Zeker in een of ander politiebericht. Hij zou daar echter aan Jörg, die vreeselijk verliefd was, maar niets van zeggen. tWas weer stil in de seinkamer. Men hoorde er alleen het brommen en tikken der verschil lende geluiden uit den aether door de sein- apparaten. Eensklaps kwam er leven in het vermoeid en slaperig gezicht van Jörg Cashby. Hij trok de microfoon vaster aan z'n ooren en draaide aan de knoppen. Uriah Black volgde z'n voorbeeld. Na eenige seconden schreef Jörg haastig eenige woorden op de voor hem liggende bloc-note. „Drommels," sprak hij. „Daar heb je 't weer, Uriah. Vandaag krijgen we dié smokkelaars te pakken, 't Is hun teeken." Direct daarna drukte hij op een anderen knop, .De chef zal ook wel willen luisteren." Even daarna kwam de d.d. inspecteur der kustpolitie haastig de seinkamer binnen. Jörg gaf hem den tweeden hoorn. „De opwindende spreekt weer, chef." De inspecteur luisterde eenige minuten met aandacht. Daarna wierp hij den hoorn neer en zei: „Ja, eindelijk. We hebben ze te pakken. Ik weet hun ligplaats. Jij, Cashby, gaart met me mee. Black kan dan verder luisteren. Blijf met ons in verbinding. Zeker, vandarag krijgen we ze." Een minuut later weerklonk een alarmsignaal door de kleine kazerne van de kustwacht. Het bericht, dat de beruchte smokkelaarsbende, die men al weken op de hielen zat, weer aan 't werk was, verspreidde zich als een loopend vuurtje. „En nu de groote boot los," beval de inspec teur. „Vandaag zal de .Defiance" eens laten zien waartoe ze in staat is. En denk er om, di rect vuren, geen pardon. Het zijn beruchte smokkelaars." Acht minuten waren pas na het seinen ver- loopen, toen de „Defiance" al in snelle vaart uit de haven schoot en de golven der zee door kliefde. De motor werkte geruischloos. Toen de boot in de open zee kwam, sloeg een ijskoude wind den mannen in 't gezicht. Ze waren gewa pend met zware brownings en achter de twee kanonnen waren twee machinegeweren opge steld. Al de lichten waren gedoofd. Alleen een snelle lichtstreep uit een klqine lamp scheen op de zeekaart, die voor den inspecteur lag uit- uitgespreid. Naast hem stond Jörg Cashby. De boot schoot snel vooruit. Spoedig zou men op de door de radio aangegeven plek van het smokkelvaartuig zijn. De inspecteur keek door z'n nachtkijker over de golven. ,Daar," zei hij en wees met z'n wijsvinger de richting aan. „Daar zijn ze. Het groote jacht en twee kleine motorbooten. Met alle kracht vooruit!" Van al de opvarenden óp de „Defiance" had zich een koortsachtige spanning meester ge maakt. De boot gleed als een spookschip over de golven. In den donkeren nacht kon men de zwarte omtrekken zien van drie schepen-. „Dus toch in de Parsonsbocht," mompelde de inspecteur. „Daar hebben die bandieten hun losplaats." De schepen kon men nu met het bloote oog zien. ,3ijlichten!" klonk het bevel. Een verblindende lichtbundel uit de schijn werpers schoot uit over de donkere zee. Direct daarop donderde een kanonschot. „Bijdraaien!" klonk het weer. Maar van de zijde der drie schepen ratelde als antwoord een machinegeweer. „Duiken! Naar beneden! Vlug!" riep de in specteur. De mannen lieten zich als steenen op het dek vallen, terwijl de kogels als hagel op het ge pantserde dek en tegen de zijwanden van de „Defiance" kletterden. „En nu vieren! Op de stuurinrichting!" com mandeerde de inspecteur weer. De kanonskogel vloog uit het geschut en spleet de motorboot der smokkelaars, die van iiet jacht trachtten weg te kernen, midden door. Een gele vlam steeg hoog op, een ontploffing volgde en de boot zakte in het water. „Gereed tot vuren!" schreeuwde de inspecteur. De „Defiance" naderde steeds dichter. Thans belichtten haar schijnwerpers de tweede motor boot. „Handen op!" riep men van de politieboot. Het antwoord was het ratelen van het ma chinegeweer op de motorboot. Twee politieman nen vielen. De smokkelaars verdedigden zich met den moed der wanhoop. Op de „Defiance" gekraak barstte l j rj 1 de andere motor- UC1 LOO] ClC boot in tweeën i s en verdween in de golven. Tusschen wrakhout zag men men schen met den dood worstelen. „Nu het jacht!" Maar de bemanning streed op leven en dood. Vliegensvlug schoten beide schepen door de golven. „Niets uit de vuurlinie laten komen! Bijlich ten!" klonk het op de „Defiance". Weer knetterde het machinegeweer van de smokkelaars en weer vielen drie politiemannen. Onafgebroken duurde het vuurgevecht en nu en dan ontploften kleine granaten op de politie boot. „Ik ben gewond," riep de politie-inspecteur. Uit z'n linkermouw vloeide het bloed op het dek. Daarop viel de tweede kanonnier neer. Di rect sprong Jörg Cashby op, om het kanon te bedienen. Hij richtte nauwkeurig en brandde los. Het jacht vertraagde z'n vaart. Nog tweemaal schoot Jörg het kanon af en twee kogels ont ploften op het dek. Het stuur van 't vijandelijk schip was stuk geschoten en het jacht slingerde geweldig. Maar steeds bleven de kogels om de ooren der politiemannen fluiten. ,Die bandieten," kreunde de gekwetste in specteur; „maar nog vandaag krijg ik dien el lendeling van een Panco te pakken!" „Wat zegt hij? Panco?" vroeg Cashby zich af. „Maar zoo heet ook de patroon van Maisy." Het was nu echter geen tijd om na te denken. Eenige oogenblikken later lag de „Defiance" ter zijde van het smokkelaarsschip en met doods verachting wierp Cashby een aantal handgra naten in de richting van 't ratelende machine geweer. Een geweldige ontploffing volgde en het schieten op het jacht hield op. In 't licht der schijnwerpers zag men eenige menschen op het dek in elkander zakken. De krachten van den gewonden inspecteur schenen weer terug te komen. Met één sprong stond hij op het dek van het jacht, gevolgd door Jörg Cashby. Beiden wierpen handgranaten tegen de wanden van de dekkajuit, die ontploften en een vreeselijke ver woesting aanrichtten. Cashby sprong tegen de opengespleten deur op en stond weldra in de bijna tot puin gescho ten kajuit, waar een kleine lamp nog slechts een flauw schijnsel verspreidde. Hij keek met groote oogen naar het ontzettende schouwspel vóór hem. Ook de inspecteur strompelde meer dan hij liep naar binnen en staarde rond. Dwars voor de deur lagen twee lijken; op den achter grond stond hoog opgericht, met vlammende oogen, een lange, donkere gestalte, met bloed bedekt, een revolver in de vuist geklemd. Hij liep op de indringers toe. „Handen op, Senor Panco!" waarschuwde de inspecteur. Als antwoord floot een revolverkogel rakelings langs Cashby's hoofd, gevolgd door een tweede schot, dat den hoofdman der opium- smokkelaars neervelde. Toen de inspecteur daarop verder rondkeek) ontwaarde hij een vrouw, die onbeweeglijk in een hoek lag. „Wat is dat?" riep hij verwonderd, „zijn hier vrouwen?" Jörg Cashby's gelaat was doodsbleek geworden, toen hij zich over de doode vrouw heenboog en het bebloede hoofd naar het licht draaide. „Wat heb je, Cashby?" vroeg de inspecteur, „wat is er? Ken je die vrouw? Of ben je ge wond?" As een geest stond Cashby rechtop voor z'n chef. Een onuitsprekelijk droeve uitdrukking straalde uit z'n oogen. „Ik ken die vrouw zeer goed," sprak hij met moeite. „Ze is secretaresse van Senor Panco; ze heet Maisy Dixon en ze was mijn verloofde," en Jörg zakte naast het lijk van 't meisje ineen. „Arme jongen," mompelde de Inspecteur. „On* succes is wel duur betaald,"' en hij trok z'n jas uit, om z'n doorschoten arm te laten verbinden. (Nadruk verboden) had een mannenkop, doeh had hoorns als een bok en ook een staart. In zjjn hand had hij een fluit. Kunnen jullie niet een ander plaatsje opzoeken?" Daarop trok de boschgod zijn bokkepootjes terug en Keesie en het matroosje tuimelden achterover. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ri fTF*bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door r> mna bQ ma ongeval met W"l ftp/v bQ Veritas ran een bana ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen i ff OU«" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JF ff OU«" doodeliJken afloop MuUt" m voet «ff ma eos, AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL 19 Sigmar had het wel geraden; heel Altroda ■Was reeds voorzien van stof voor nieuwe praat jes. Het was om te gieren en lachend stapte Sigmar dan ook regelrecht op de smederij toe. „Hallo, Hans! Is juffrouw Maria niet thuis?" „Toch wel, mijnheer Warmsteen. Zal ik haar even roepen?" „Ja, graag," antwoordde Sigmar, doch daar stond Maria al met een angstig gezicht voor hem. Frisch als morgendauw zag het meisje er uit en evenals reeds zoovele keeren, werd Sigmar door haar stralende schoonheid weer verrast en getroffen. Overgelukkig ging hij naar haar toe en kuste haar de hand. O, wat moesten de eenvoudige, Altrodasche luitjes, die juist uit de kerk langs de smederij kwamen, daar nu weer van denken? Waar had den zij in hun leven zooiets al meer gezien? Misschien in een film, die Zondags in de dans zaal van „Het Witte Hert" werd vertoond, maar Knders toch nergens. En nu.... nu zagen zij het, in de met roet en rook doortrokken smederij, in werkelijkheid gebeuren. Een hand kus! Dat was voor hen onbegrijpelijk. „Goeden morgen, Maria, ben je ongerust over het een of ander?" Onmiddellijk klaarde Maria's gezicht op. „Goeden morgen, Sigmar. Ja, ik ben wat ongerust. Vader heeft mij weer duchtig de les gelezen. In opdracht van Richter heeft hij mij verboden, nog maar één woord met je te spreken. En mijn arm moedertje maakt zich nu vanzelf zorgen over onze toekomst." „Waar is je moedertje? Binnen? En je vader? Is hij in „Het Witte Hert"? Kom, laat mij dan met je moeder spreken. Moedig zijn hoor." „O, ik ben nu weer een en al moed. Maar zie je, als jij niet bij mij bent, dan valt het niet mee. Naar vader mag je in geen geval gaan, want hij is meer dan woedend. Jij daagt ook eigenlijk het heele dorp uit. Zooals daarnet nu ook weer, om my, dat iedereen 't zien kon, de hand te kussen. Leer dan toch begrijpen, wat dat voor Altroda be teekent, Sigmar!" „Wat kunnen ons de menschen schelen, Maria! Voor mij is zooiets toch heel gewoon, daar ik jaren lang bij een graaf in huis ben geweest." „Maar ik ben geen gravin, Sigmar!" „Dat weet ik nog zoo net niet. Misschien word je nog wel eens vorstin, ja, een echte vorstin! Alles Is mogelijk." „Maria! Maria!" De stem van juffrouw Dis- selhoff klonk angstig. „Kom, Sigmar, moeder roept. Zeg jij haar nu iets geruststellends. Ja?" SigmaT von Wemstein knikte, doch sloot Maria eerst nog eens in zijn armen en kuste haar. „Zoo, daarmee moet men toch eigenlijk den Zondag beginnen. En nu naar binnen. Een vroolijk gezicht, Maria. Alles komt beslist in orde." „Maar alsjeblieft niet naar vader gaan, want dan is het uit." Sigmar liet zich naar een klein, doch o zoo proper kamertje brengen. Hij kende dat toort kamertjes van kasteel Wernstein. Door het per soneel werden ze daar bewoond; ze waren een voudig en hagelschoon. En dit eenvoudige, kleine kamertje was nu het rijk van zyn Maria. Wat leek het hem vertrouwd; wat gaf het hem een gevoel van thuis-zijn. En daar zag hij op de sofa nu ook de zieke, die zich verwonderd oprichtte. „Excuseer, dat ik zoo plotseling binnenval, juffrouw Disselhoff. De verschrikkelijke land- looper wil zich even aan u voorstellen. Kijkt u my maar eens rustig aan. Lijk ik nu werkelijk zoo geheimzinnig en gevaarlijk, als uw man mij beschrijft? Nee, hè? Zie ik er niet uit als een heel normaal mensch?" De zieke lachte enSigmar had het al ge wonnen. Maria dankte hem daarvoor met een hartelijken blik. „Dat is nu Warmsteen, moedertje. Hij hield niet op, of hij moest eens kennis met u maken." „Ik voelde mij daartoe verplicht, juffrouw Disselhoff, want Maria en ik zijn niet van plan, ons door de babbelzucht van Altroda uit het veld te laten slaan." Met een correcte buiging drukte Sigmar de zieke de hand. Oogenblikkelijk voelde de moeder, dat hier een oprecht mensch voor haar stond en dat trof haar. Doch haar bedenkingen waren toch nog niet heelemaal verdwenen. „Mijnheer WarmsteenIk ben maar een gebrekkig menschU wilt mijn Maria toch niet ongelukkig maken? Wij hebben tot nu toe altijd zoo zorgvuldig over haar gewaakt, hoewel dat eigenlijk niet noodig was.... Nu schijnt voor den eersten keer haar verstand haar in den steek te hebben gelaten, maar dat mag niet." „Excuseer, dat ik u even in de rede val, juffrouw Disselhoff. Het is alles werkelijk in orde. En ik ben Maria zoo dankbaar. Zij heeft mij toch het zuivere bewijs gegeven, dat haar gevoelens tegenover mij eerlijk en oprecht zyn." Maria had voor Sigmar een stoel naast het rustbed geschoven en zoo kon haar moeder hem nu beter opnemen. „Een prettig mensch," dacht de zieke. „Nee, zoo ziet een landlooper er toch niet uit. En hoe goed Ijeeft hij zijn uiterlijk verzorgd De scheiding in zijn lichtblond haar kan niet keuriger en hij draagt zijn das werkelijk met meer smaak dan de heer Richter zelf." Een tevreden lachje kwam over het gezicht van de zieke doch het verdween direct weer, toen zij aan de waarschuwende woorden van haar man dacht. „Maar u bent toch niets, mijnheer Warm steen. U zult het toch een zieke moeder niet kwalijk nemen, dat zy bezorgd is voor haar kind. Maria is alles wat wij hebben. En u hebt toch geen beroep en geen tehuis. Een mensch kan toch niet altijd langs den weg zwerven. Wat hebt u dan geleerd, mijnheer Warmsteen?" „H'm." Sigmar von Wernstein keek eens naar Maria, die tegenover hem stond, en antwoordde: „Een beroep heb ik eigenlijk niet. En het is zooals u zegt een mensch kan niet altijd langs den weg zwerven. Wat Ik geleerd heb? Niet veel. Laten wij zeggen: Paardrijden, pianospe len, Engelsch en Fransch, dat Is zoowat alles." „Om te trouwen veel te weinig, mijnheer Warmsteen. Dat bent u toch zeker met mij eens." „O, moedertje!" kwam nu Maria tusschen- beide. „Stil, Maria, jij denkt niet verstandig meer. Jy laat je door mijnheer Warmsteen onmoge lijke dingen voorpraten. Ik heb daarstraks toch duidelijk gehoord, dat hij zei, dat je nog wei eens een echte vorstin zou kunnen worden. Je gelooft dat tenslotte nog, en wat dan?" „Dan zou het zoo zijn, juffrouw Disselhoff!" „Kom moeder, wat geeft dat nou, zoo'n grapje! En jy, Sigmar, doe weer niet zoo dwaas!" „U weet, mijnheer Warmsteen, dat de Richters er tegen zijn, dat u hier komt. Maar weet u ook, dat wij van de Richters afhankelijk zijn? Aan hen behoort de smederij en mijn man is al een jaar achter met de pacht. Wij hebben wel een contract voor nog tien jaar, doch als wij voor één December onze schuld niet hebben betaald, dan moeten wij er uit. En dan...." De zieke kreeg tranen in haar oogen. Ook Maria keek bedrukt en zweeg. Toen stond Sigmar von Wernstein op en sprak: „Juffrouw Disselhoff, ik wist niet dat het er zóó ernstig voor stond. Maar nu ik het weet, zal ik probeeren of ik niet wat geld machtig kan worden." „U, een zwerver?" „Moeder! Toe, niet zoo scherp!" „ScherpHet gaat om een schuld van vijfduizend maxk, kind!" „Die zal een goede vriend mij zeker willen leenen, juffrouw Disselhoff. En.... u stelt zich niet tusschen Maria en mij, wel? Ik zorg voor dat geld. Let nu maar eens op, moedertje Dis selhoff, de zaak komt nog schitterend in orde. Ik voorspel het u. Vandaag nog schrijf ik aan mijn vriend of aan mijn vroegeren patroon. En dan wordt de schuld betaald." „Nee, dat willen wij niet. Maria helpt al mee, om een knecht uit te sparen. Het zal wel gaan, als mijn man maar Het gesprek eindigde met een overwinning van den landlooper over de geheele linie. „Schulden zijn, zooals iedereen weet, geen hazen, juffrouw Disselhoff; zij loopen dus niet weg. Morgen zijn zij er ook nog. Maar wij krijgen ze de laan wel uit. Misschien kunnen wij de kwestie ook daarmee oplossen, dat ik ronduit met Richter spreek, want lang kan ik daar toch niet blijven." Juffrouw Disselhoff schudde bezorgd haar hoofd. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 13