IR i De begonia met bloemen als kleine rozen DE WINTERSLAAP RADOX Den Dre weer in het Boschhuis zomergarderobe PRACTISCH ALLERLEI Verschillende recepten WOORDSORTEERING Aanhanger Afkomstig Antwerpen Eindhoven Emolument Naamdicht Tegengaan Terneuzen Zeventien GEEN VET PUISTJES MEER Spel leiding en tegenspel! Het afscheid Van Dré III Van den Eekcr ZONDAG 30 OCTOBER 1938 Hm van de PANNEKOEK MET HAM VISCHSGHOTEL MET WORTELEN ONS PRIJSRAADSEL Het viel niet mee de letters op de juiste wijze te vervangen De prijswinnaars Oplossing vorig raadsel Woordsorteering WK /- z. 2. BRABANTSCHE BRIEVEN f. Niet minder mooi dan de Begonia Exquise is de BEGONIA OPTIMA met donker zalmkleurige bloemen tusschen het gave, broze blad Bewondering hebben we voor de kweekers als wij dit jaargetijde in de tallooze etalages van de bloemwinkels de Begonia met de groote, dieprose .bloemen zien prijken. Want de be koorlijke variëteit met de fijnbeschilderde rose bloemen, van een omvang, die aan kleine rozen doet denken, en welke luistert naar den wel- luidenden naam „Exquise", is met eindeloos ge duld door voortdurend selecteeren gekweekt uit een vrij onooglijk donkerrose bloempje, dat vele decennia geleden, tot groote verrassing van een kweeker, in zijn Orchideeënkas tot bloei kwam. Dat het geen gewoon onkruid was, vermoed de hij dadelijk, want een dergelijk specimen had hij nog nooit gezien. Later bleek, dat dit eerste, nietige Begoniaatje zichzelf hier in den lande geïmporteerd had uit Zuid-Amerika, van waaruit het verdwaalde zaadje de lange reis had meegemaakt tusschen de Orchideeën. Met het instinct van zelfbehoud, dat elk zaadje eigen is, was het onder de gunstige omstan digheden in de broeikas tot ontwikkeling ge komen. En elk nieuw najaar verrassen de Begonia's ons tegenwoordig met grooter, edeler bloemen, in nóg warmer tinten. Voor de grootbloemige variëteit, welke al haar voorgangers overtreft, de Begonia Exquise, is de naam waarlijk niet ten onrechte gekozen, want een werkelijke bloemenliefhebber komt in verrukking bij het bezien van die teer-gave bloemen, waarvan de vier platte bloemblaadjes gevormd lijken uit doorzichtig was. Warm zacht-rose, dieper blozend naar de randen, bij eengehouden door het hartje van fijne, licht gele nopjes, doet elk der vier bloemblaadjes van de pasontloken bloem, die zich nog wat schuchter dichtgevouwen houdt, aan een kleine, teere schelp denken. De vol bloeiende Begonia is een juweel om in de kamer te hebben, maar het is een pre cair bezit, dat we met behoedzaamheid en zorg moeten omringen, willen we die plant haar schoonheid doen houden. Een Begonia, die we geven wat haar toekomt, zetten we op 'n lich te, frissche plaats, waar echter geen volle zon komt en waar de plant gevrijwaard is voor tocht. We verzetten de Begonia zoo min moge lijk, slechts met groote omzichtigheid verplaat- sen. we den bloempot voor het watergeven, wat met succes geschiedt op de volgende wijze: tweemaal per week den pot gedurende eenigen tijd in een emmer met water op kamertempe ratuur zetten. Onvermijdelijk is het, ook ondanks de meest zorgvuldige behandeling, dat de Begonia, schijn baar zonder reden, haar bloemen laat vallen, zonder dat deze verlept zijn. Dat is een hebbe lijkheid van de Begonia, die ons kan verdrieten, maar waar weinig aan te doen is. Ook de Lorraine Begonia met den weelde- rigen bloei van kleine, donkerrose bloempjes strooit van haar overdaad op de vensterbank, en de zalmkleurige „Optima" houdt evenmin al haar fraaie, diepgetinte bloemen aan de broze steeltjes. Hoofdzakelijk echter lijdt de Begonia aan dit euvel, wanneer de plant te veel in het donker staat. Na den bloei hebben althans de grootbloe mige variëteiten hun waarde verloren. Het overhouden van een dergelijken winterbloeier zal den leek moeilijk lukken. Een patent huismiddeltje voor verkouden menschen is het eten van een rauwe ui. Daar de smaak zeer sterk is, verorbert men den ui het beste aan den maaltijd, tegelijk mét het andere voedsel. De sensatie, welke men daarna heeft, of het verhemelte in brand staat, geeft al een onmiddellijk gevoel van opluchting in de neus-keelholte. Voor het openen van schroefdeksels van alle formaat zijn er tegenwoordig instrumentjes in den handel, waarmede deze door een enkelen handgreep te openen zijn. Voor de huisvrouw met weinig kracht in haar handen, die telkens weer tobt met deksels van jam- en pindakaas- potten en van potjes, welke schoonheids-crèmes inhouden, een ware uitkomst. De haastig gebakerde vrouw, die zich geen tijd gunt om telkens het elastiek van haar di rectoire, als dit vernieuwd moet worden, met naald en draad vast te hechten, kan haar toe vlucht nemen tot smal knoopsgaten-elastiek, dat ze op de gewenschte lengte sluit met een plat boordeknoopje, een zoogenaamd verpleeg stersknoopje. Dit wordt eenvoudig in beide eind- knoopsgaatjes gezet. Rekt het elastiek op den duur uit, dan kan een eindje afgeknipt en de sluiting op dezelfde wijze weer toegepast wor den. Van de rubber warmwaterkruiken, die we, nu het koude seizoen begint, weer te voorschijn ha len, raakt men den schroefdop nogal eens kwijt ofwel men legt dezen ergens neer en weet hem dan niet terug te vinden. Een zeer gemakkelijk middel om dit te verhelpen is, den dop met 'n stevig bandje, dat eenige speling toelaat, aan de kruik vast te binden. Als we, nu het uitgaansseizoen weer begint, onze zwarte zijden schoenen te voor schijn halen en er blijken voor aan de teen kale, eenigszins afgesleten plekken te zijn, dan werken we die omzichtig bij met een fijn pen seeltje, gedoopt in Oost-Indischen inkt. Bij het aannaaien van knoopen aan jongens- goed maakt men den draad aanmerkelijk ster ker door dezen even door de was te halen. De knoop blijft, met dergelijk wasgaren aange naaid, veel langer zitten. Het kan soms moeilijk zijn, wanneer men in den namiddag in het donker thuiskomt, in een volle tasch den huissleutel te vinden. Prac- tisch is het, dezen met een eindje smal elastiek aan de binnenzijde van de handtasch van zelfsprekend met een behoorlijke speelruimte vast te naaien. Al stellen we ons in den zomer ook voor, dat we van de gemakkelijke dracht, die de ge bloemde zijdjes vormen, voorloopig geen af stand gaan doen zoodra de bladeren geel worden en de herfststemming zich over het land legt, al zijn de dagen nóg zoo zoel en nóg zoo zonnig, staat het niet meer en voelen we ons in ons zomergoed buitenseizoensch! Is het dan ook noode, we moeten voor eeni gen tijd afscheid nemen van onze flatteuze, luchtige zomerjurkjes en we doen verstandig bij.het begin der seizoenswisseling als de war mere kleedingstukken hun plaats eischen in onze kleerenkast, meteen onze zomergarderobe op te bergen, in een dergelijken staat, dat we de kleedingstukken het volgend voorjaar frisch en ongekreukt terugvinden. Geen enkele japon of blouse of zomerjum- per leggen we, zonder een reinigingsbeurt, weg. Datgene, wat thuis gewasschen kan worden, ge ven we een sopje, spoelen het grondig na en vouwen het, nadat het door en door droog is, ongestreken op, liefst binnenste buiten. Klee dingstukken, die we zelf noch in zeep, noch in benzine durven wasschen, geven we aan de chemische inrichting ter reiniging. Al zien we even tegen de kosten op, toch zal deze metho de economischer blijken, dan een japon smoe zelig weg te hangen en het komend seizoen te ervaren, dat het klèedingstuk er veel verdrage- ner en minder frisch uitziet dan we meenden. Vreezen we, dat een stof zal krimpen, dan tornen we tovoren den zoom en de mouwen los. Korte, dunne jurkjes kunnen we weghangen zonder gevaar, dat er door de uiteinden van den hanger „moeten" op de schouders ont staan, hetgeen overigens gemakkelijk te voor komen is, door proppen yloeipapier om de han ger-uiteinden te wikkelen. Lange zomer-avond- jurken, waarvan de zoom op den grond sleept, bergen we liever in een platte, car,tonnen doos op met rijkelijk tusschengevouwen vloeipapier. Plissé rijgen we met groote steken vast, opdat het niet uitzakt. Hangen we de zomerkleeren op zolder in een ruimen, papieren zak, dan vergewissen we ons, dat geen der. kleedingstukken van den hanger af kan glijden en na eenige maanden terug gevonden wordt als een gekreukeld hoopje op den bodem van den zak. Desnoods voorzien we hierin met veiligheidspelden. Witte schoenen, mits van linnen, reinigen we met water en zeep, laten zolen en hakken voor zien, vullen het schoeisel op met proppen pa pier en bergen ze, in papier gepakt, weg. 400 gram bloem driekwart liter melk met water 10 gram zout 20 gram gist 2 ons uitgebakken spek 2 ons ham. Van bloem, zout en ruim 4 d.L. melk met wa ter roert men een glad beslag en voegt dan de met melk en water aangemaakte gist, sa men met de overgebleven vloeistof bij het be slag, om het daarna circa anderhalf uur te laten rijzen in een kom met lauw water. Voor het bakken gebruikt men bij gedeelten de stukjes spek. Door het beslag wordt de fijngesneden ham geroerd. Voor elke panne- koek gebruikt men ongeveer een achtste ge deelte van het beslag en bakt de koeken lang zaam aan beide kanten lichtbruin. In een beboterden, vuurvasten schotel belegt men den bodem met geschrapte en in schijf jes gesneden winterwortelen. Daaroverheen komt een laag filet van schelvisch, waarna men zooveel water toevoegt, dat de visch geheel on der het nat staat. Na toevoeging van een flin ken ui zet men den schotel gedurende 'n half uur in den niet te heeten oven. Vlak voor het opdienen wordt een lepel boter toegevoegd. Te serveeren met aardappelpurée. doch een frissche gave huid door geregeld gebruik van Radox in Uw waschwater Bij apothekers en erkende drogisten f0.90 per pak en f 0.15 per klein pakje. De opgave van twee weken geleden gaf aardige variaties: het eerste halve dozijntje bleef vrijwel onveranderd, (een enkele maal ging men van sport over porto of poets naar troep), maar het verdere verloop van preek over, kever veter renet naar neger of van id. over kreet verte rente naar id. en van neger over grein en garen naar wa gen of van id. over grein en gewin naar id. of van id. over garen en gewar naar id. Enz. Dit genre behoort niet tot de gemakkelijkste: wel te verklaren dus, dat het aantal inzendin gen maar ruim 50 percent van het aantal der vorige week haalde. Maar dit laatste kwantum was zoo omvangrijk, dat 50 percent daarvan voor deze week nog een aardig getalletje van 3 cijfers leverde! Na loting werden de prijzen als volgt toege kend: M. J. Heijselaar, Heggerankweg 29 bov. Amsterdam; M. van Kraay, Lange Jansstraat 5, Utrecht; G. J. Meyer, Kerkweg A 184, Lim- men; A. J. Klein Bleumink, san. „Dekkers- wald", Groesbeek; mevr. A. M. de Greef Wielens, Canisiuspension, Almelo; mej. M. Th. Boers, 's Gravendijkwal 119 b, Rotterdam. We spelen het gevraagde spel als volgt klaar: sport; poort: troep; koper: preek: kever; vrede; reden: neger: grens: garen; wagen, s vervangen o vervangen t vervangen o vervangen p vervangen k vervangen v vervangen d vervangen e vervangen s vervangen r vervangen door o door e door k door e door v door d door n door g door s door a door w Er wordt gevraagd, de 9 gegeven woorden zoodanig in de 9 horizontale rijen der figuur Tot nu toe heb ik steeds allerlei bijzonderhe den van de speltechniek behandeld en dit is dan ook zeer nuttig geweest om de methoden te leeren kennen, waarmede men in een be paalde kleur één of meer slagen kan winnen. We zullen nu echter de spelleiding eens van een algemeener standpunt uit gaan bekijken en dus trachten een inzicht te geven in de wijze van opmaken van een speelplan. Vanzelfsprekend moeten deze besprekingenen tevens de daaruit voortvloeiende richtlijnen ta melijk vaag blijven, omdat we natuurlijk niet het oog hebben op een speciaal geval, maar daarentegen juist zooveel mogelijk verschillende gevallen in het nauwe keurslijf van een syste matiek trachten te wringen. We verplaatsen ons dus in het geval, dat er uitgekomen is en de blinde zijn kaarten op ta fel gelegd heeft. De spelleider moet nu nimmer meteen bijspelen, maar eerst het speelplan op maken'. Dikwijls wordt er in den eersten slag al een fout gemaakt, die zich achteraf wreekt. Men had dan niet op een ongunstige verdeeling ge rekend, terwijl, indien mogelijk, de spelleider met elke distributie rekening moet houden. We onderscheiden dan de contracten in Sans Atout en de contracten in een kleur, omdat er een te groot verschil tusschen de wijze van spe len van deze twee contracten bestaat. Bjj een S. A.-contract moet de spelleider zich achtereenvolgens het volgende afvragen: le. Hoeveel dekkingen heb ik in elke kleur? 2e. Hoeveel maal kan de tegenpartij maximaal en hoeveel maal minimaal aan slag komen? over te brengen, dat men in de beide diago naal-rijen, op de plaats der kruisjes, en wel van 1 naar 2 en van 3 naar 4, twee Neder- landsche plaatsnamen te lezen krijgt, resp ge legen in de provinciën Noordholland en Gro ningen. 3e. In welke kleur kan ik er de meeste slagen bij winnen? 4e. Hoe moet ik spelen om den gevaarlijken tegenstander zoo min mogelijk aan slag te laten komen? Zooals ik n.l. al verschillende malen heb aan gegeven, is S. A. een strijd, die bijna altijd be slist wordt in het voordeel van die partij, die het eerst zijn kleur heeft vrij gemaakt. Wordt er daarentegen een kleurencontract gespeeld, dan moet de spelleider eerst onder zoeken, of de troefkleur hecht is, m.a.w. of die kleur inderdaad beantwoordt aan 't oorspron kelijke doel, n.l. overmacht in die kleur en te vens hulpmiddel om (door aftroeven) de tegen partij in een andere kleur te stoppen. Wanneer de troefkleur dan inderdaad hecht is moet de spelleider zich aan de volgende richt lijn houden: le. De troeven er uit slaan en dan onder dekking van de resteerende troeven trachten in andere kleuren de benoodigde slagen te ma ken: Uitzondering: le. Ingeval er in den blinde een korte kleur is, waarin de spelleider ook zwak is, moet eerst met de korte troef van den blinde afgetroefd worden alvorens de troeven er uit geslagen mo gen worden. lie. Als er geen rentrants in den, blinde zijn, kan het noodig zijn, dat de spelleider er niet alle troeven van de tegenpartij uithaalt, om één troef in den blinde als rentrant te houden. Indien de troefkleur echter niet hecht is. of niet hecht blijkt te zijn, staat de spelleider voor de volgende keuze: le. Ofwel er een cross-ruff van te maken, dus de troeven zooveel mogelijk apart te ma ken; 2e. Ofwel de troeven onder verlies van eenige slagen er toch uit te slaan en er dan een S. A.- spelletje van te maken. Uit het verschil in opzet tusschen een kleu rencontract en een S. A.-contract kunt u op maken, waarin het belangrijkste principieele verschil ligt, n.l. in het feit, dat het aantal denkbare gevallen bij S. A. veel grooter is, om dat men daar niet aan een bepaalde kleur ge bonden is. Wanneer men besloten is om in een bepaalde kleur te gaan aanvallen, kan men nog altijd van die kleur afstappen en zijn heil in een andere kleur zoeken. Noodzakelijk is het echter, om er nog eens den nadruk op te vestigen, dat het aantal aan wezige dekkingen in de zwakste kleur veelal tevens het aantal malen aangeeft, dat men vau slag af mag komen en dit bepaalt dan ook ge deeltelijk de keuze van de kleuren waaruit men de benoodigde slagen hoopt te behalen. De keuze van de kleur, waarin men zal aan vallen, wordt dus bepaald door het aantal er bij te winnen slagen. Meestal zal dit ook wel de meest ongelijk ver deelde kleur zijn, aangezien uit een kleur met 53-verdeeling nu eenmaal meer slagen kun nen komen dan uit een kleur met een 44- verdeeling. We zullen hier echter dezen keer niet meer op in gaan en besluiten met een spelprobleem: Sch.: A. 5 3 H.: 10 9 R.: H. 9 2 KI.: H. B. 10 8 5 Sch.: H. 6 H.: A.V.7543 R.: 10 6 3 KI.: 9 3 N. W. O. Sch.: V. 10 4 H.: 8 2 R.: B. 8 5 4 KI.: V. 7 6 2 Sch.: B. 9872 H.: H. B. 6 R.: A. V. 7 KI.: A. 4 OW waren kwetsbaar en NZ niet; Zuid was gever en het bieden verliep als volgt: Z. 1 Schoppen 2 S. A. 3 S. A. W. Pas Pas Pas N. 2 Klaveren 3 Schoppen Pas O. Pas Pas Pas West komt uit met Harten 4 en Zuid moet thans zijn speelplan opmaken. Het beste is. dat de lezer tracht met weglating van West en Oost een plan op te maken. P. H. A. TUIN Ulvenhout, 27 Oct. 1938 Amico, 't Jaar spoeit ten ende. Moei en zwaar smak ken de lesten blaren uit 't geboomt. Stil peinst den ouwen buiten deur den graauwen schemer van deus tij, waarin den dag maar schriele binnenvalt langs 'n spleet van dikke nevelgor dijnen, die zwaar van den lagen hemel plooien. En 't licht dempen veur den Rouw van Allerzie len, die over d'eerde floerst. „Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen de bosschen, die vol staan van 'nen stiltewemel, die over oew zielement daauwt lijk de nevels over den wijen akker daargunder. „Allerzielen" 't wordt gevezeld binnen ons stille bosschen, in den tik van neveldruppen, die tranen in den zachten bojem. In 't geritsel ook van dooie takskes, die schuren deur de krui nen. En schuiven de nevelgordijnen 'ns efkes open, valt 'n dunne bamis-zon binnen, in den befloer sten buiten, dan glanst 't natte takkenrag lijk zilverdraad aan de zwarte bóompilèèren. Dan flakkert hier en daar 't gele vlammeke van 'n leste herfstblad, dan strepen lange schaduws over den fonkelbruinen boschbojem en dan echoowt efkes 'nen hoogen sjilp van 'n kwieke boschveugeltje teugen den stiltewemel aan. 'n Konijn, mee opstaande lepels, zit verrast, daar gunderwijd, temidden in de blaauwe dreef; 'n kaauw wiekt daar boven mee dof gerucht, dwars over 't zilverspinsel om de leege eiken, waarin rosse vlamkes branden. Schuins steken blaauwe zonnebussels deur den doorn, die daar smoort deur de boschdrevels. Even is den dag opengegaan, maar de stilte suizelf nog om oewen kop. Plustert van Aller zielen, hier in deuze groote sterfkamer van 't bosch, waarin tóch efkens den dag binnenviel langs 'n spleet van de dichtgeplooide nevelgor dijnen. 'tWas Zondag en ik was nou toch halverweuge. 'k docht: allee, ik kuier 'ns even naar 't „Bosch huis", naar de familie Zonneveld. Den Vic had ik al eenige weken gemist en Hanneke'k kost me op den oogenbllk heur beeld nie helder veur oogen krijgen, 't Witte porceleinige kopke, mee de deurschijnenCte zdeurkes van 't ouwe mevrouwke, mee 't zijig witte kroezelhaar stond veul scherper veur m'nen geest. Vrimd'k had Hanneke toch veul meer keeren gezien. En as ik goed nadocht ook den klank van heur stem, die toch schoon is, kost ik me nie sjuust meer herinneren! Gek. Ik had dat vroeger ook mee m'n moeder, schoot me nou te binnen. En piekerend slefte-n-ik deur den ijlen dag, die zwaar rook naar den herfst. De lichtspleet in den lagen hemel was weer dichtgetrokken, kilte viel op m'nen nek en 'n opgestoken win- deke wreef langs m'n slapen. Vreemd. Elf slagen van ons kerketorentje zoefden dunnekes tot hier deur. God wat kwa men ze van ver. 'k Zou best 'nen mensch willen zien, nou. Al was 't den Eeker maar. Ja, sjuust den Eeker, dat eenzaam zwervend, wegflierend blaaike, zoo wijd van den boom. Waar zou 't ooit tot rust komen? In den Bels? InAme rika? BijDré III? Toch 'ns mee den Vic over praten, 't Was Dré III nie gelukt den Eeker verom te brengen. „Eeker, ge gaat dood," had ie gezeed. „Ge hebt pas nog op 't kantje gelegen, ge zijt veul erger ziek gewist, dan ge eigens weetl Deus woon- wagel- en kermisleven is ie zwaar veur jou." Maar den Eeker had 'ns dunnekes gelachen en gezeed: „Dré, ik gaai nog nie kapot!" „Hebt ge dat op 'n briefke gekregen?" vroeg den Dré. En seerjeus had den Eeker gezeed: „Neeë, maar tóch weet ik 't!" „Ik heb oew kleeren meegebrocht, Eeker. En oew centen." Strak had ie toen naar de spullen gekeken. Efkes den jas gestreeld. Dan, twee dikke tranen in z'n oogen, had ie weer gezeed: „Dré, 't spet me zoo!" „Kom dan sodejuu mee verom!" riep den Dré woeïend uit. Maar triestig schudde den Eeker z'nen kop. „Nognie," fluisterde-n-ie. En toen: „Dré hangt alles weer netjes op de kleerhoutjes, aste- blieft. Sjüüst.... zoo as ik 't eigens gebor gen had opons kamerke." Toen was ie weer eerpel gaan jassen, op t trapke achter den woonwagel. „Waar gade naar toe, volgende week?" „BergenopZoom." „En dan?" „Naar Antwerpen. Wochten op den eersten Vlomschen foor." „En wat voerde dan uit, ondertusschen?" „Verven. De wagels, de tent, de zeilen en X doei 't huishouwen van madame." „Wat doet ze dan eigens?" „Vendu." „Watte?" „Ouwe rommel opkoopen en weer verkoopen. Heb ik ook werk mee. Rippereeren, opwrijven, 'n streek verf geven en zoo, nuuw maken, ge ver staat, Dré. En 's Zaterdagsavonds meehelpen op de markt, ee!" .„Zij-d-al by oew moeder gewist?" Ja „En?" "wit ze, dat ge hier zijt?" „Jazekers!" „Vind ze dat goed?" Toen had den Eeker 'ns gelachen en gevraagd: „Waarom nie?" „Gade ze nog goeiendag zeggen, veur ge wij er trekt?" „Zekers! Want ik blijf misschien lang weg, ee." Toen was madame Delhomme te voorschijn gekomen tusschen de bouwsels van den kermis- deur. „Awel, manneke, hebt gaai nie anders te doen, dan te discussieeren? Gaai mot coiffeur zien te worden, da's 'nen deftigen stiel voor ouw. Hebt ge de stoof nog nie aangelegd? Kan ik patatten gaarsmoren op 'n kauwe stoof? Wie zaaide gaai?" Dit leste tot den Dré. „Den Eeker was in onzen dienst en „Gaai zaait den auwen patron van dieën kwiebus? Sa! Da's merveljeus! Heeft 'm ge stolen, toch nie?," Den Eeker lee ondertusschen de kachel aan, in den wagel, en wees heimelijk op de kleeren. die den Dré over den arm had. Hij wilde be- duiën dat den Dré ze nie af moest geven. „Wat hebt ge daar?" vroeg madame. „Oow.... eh.... niks. Kleeren." „Zaain die van ons?" Heftig schudde den Eeker z'nen kop achter madame. „Die zijn van mij," zee den Dré kordaat. „Ik geloof 't nie, zulle," klapte madame en ze stak 'r dikke handen uit naar 't goed. „Pooten thuis!" had den Dré gecomman deerd. „Da's niks veur jouwen vendu, madame!" Efkens had 't wijf betutterd gestaan. Toen was ze gaan schelden, zóó rap, dat den Dré er nie veul van verstond. „En 't leste, opa, wat ik van den Eeker heb gezien is: dat ie de pan eerpel te vuur zette en 'n groote roetstreep over z'n gezicht had. Hij keek me lachend-triestig aan en sjuust als ik op de fiets stapte, heurde ik die madame gaan uitvaren tegen den Eeker. En zoo ben 'k niks aan 'm kwijt kunnen geraken, opa. Z'n kleeren nie, z'n centen nie. Alleen 'n half dooske siga retten." ,,'kHeb 't oe veuruit gezeed, Dré!" herinner- de-n-ik 'm. „Ja, ja, opa. Maar toch.ikik wilde nou ja! Eén dingske: hij wit nou dat we nie kwaad op 'm zijn en daarmee was ie veul, heel veul content, sjuust als gij docht, opa!" „Dan zien we 'm nog wel 'ns verom, Dré!" „Op z'n vroegst over 'n jaar!" „Wit niemand, jonk! En den Eeker eigens wit er 't allerminst van Ja 'k moest er mee den Vic toch ook 'ns over praten. Den hemel was weer dicht, 'n Dooi blad viel op m'nen schouwer. M'n pepke kraakte in de stilte. Maar ieverans in de verte hoorde-n-ik rijven, 'n IJzeren rijf rettelde deur tuingrind. Dat moest bij den Vic zijn! En ik dee er 'n paske bij. Ja In de verte zag ik Hanneke's figuurke gebogen in den voorhof van 't Boschhuis. En als ik nader kwam, m'nen pas was nie te hooren op den zachten boschbojem, terwijl de rijf veul gerucht mokte deur 't stille bosch, dan speurde- n-ik, zoo tusschen de boomen deur, naar deus pittig tuiniersterke, naar Hanneke Zonneveld, die daar orde op den herfst stelde, 'k Bleef efkes staan. Had plazier in deus heimelijk weerzien. Maar Herman verraaide me. Blaffend, brie- schend, sturmde-n-ie op me af, den gebrilden boxer. Nam in z'nen ren 'nen sprong, even voel- de-n-ik z'n natte neus, of was 't z'n tong, teu gen m'n gezicht, dan viel ie neer op z'nen kor ten steert, hunkerend naar 'n goei woord! Wa 'k geren veur deuzen ouwen kameraad overhad. Maar daar was Hanneke al. Daar was gelijk den Vic! Hannek's lage, klaterende stem lachte ze nuwachtig van plazier. Den Vic kwekte, brulde deur 't bosch over Herman z'n geblaf henen. En zelden heb ik de machtige stilte van 't bosch zoo rap zien verschrompelen als den lesten Zon' dagmergen, daar in den voorhof van de Zonne- velds. Van Hanneke kreeg ik 'nen kus, sjuust zoo spontaan als van den Herman en toen.... 'nen teleurstellenden blik naar m'n pijp. „Ja, Hanneke, jouwen kustelijken, Amerikaan- schen meerschuimer krijg ik van Trui nie mee, naar buiten, horre! We zijn er.... allebei.... even zuinig op!" „Drré, ouwe makkerr, verrd „Domd, domd, domd," galmde 't deur 't bosch! „Wat ben ik blij, onsterflijke vriend, dat je m'n tent weer 'ns komt opzoeken! 'k Heb 'n schilderrstuk op den ezel staankom binnen, kom binnen, kom binnen!" „Hoe is 't mee mevrouw, Vic?" „Perrfect, perrfect! Ik zég je toch ik heb 'n schilderrij op den ezel staan als ik nog nóóit, nóóóit gemaakt heb?!" En als we leutig en gezellig in de werme huis kamer zaten, waar den pendule 'n zilveren wijske klingelde, den koffie geurde tot in de diepste hoeken van de bruine kamer, Vik z'n wefke ge zellig ronddribbelde mee servies en koek- gerei, Hanneke sigaren en tabak meebrocht uit den Vic z'n atelier en den Vic eigens telkens in 'nen anderen stoel gong zitten als ie opgestaan was om „moeder" te helpen, mü 'n sigaar te geven, Herman in z'n mand gecommandeerd had, dan schoof den Vic z'nen grooten, zwarten flambard achterover en als 'nen vorst brulde- n-ie me, mee uitgestoken armen in hemdsmou wen toe „Drré, ouwe strrijdmakkerr.wat zeg je van m'n vrrouwvolk?! Wordt daar, voor den dondèrr, de hand aan gehouden, offe.... wor den de feeksen verwaarloosd?!" „Vic, mevrouw is twintig jaren jonger gewor- ren van deuzen zomer en...." „Méén je dat?!" „Ja! Dat meen ik!" „Lien, kom hier, ik vrreet je op!" En weer gong ie ergens anders zitten, nou op den leu ning van z'n vrouw d'ren stoel. „En die weggeloopen schooljuffrouw; zég je meening! Rronduit, óók als 't in haar nadeel is, de waarrheid verdzal ik weten. Sprrèèk!" „Vic, als ik dertig jaren jonger was, wierd Hanneke vannacht geschaakt!" Weer stond ie op. Kwam bij mij op den leu ning zitten. Gooide z'nen hoed naar 'nen ande ren kant. Sloeg me op den schouwer: „Dré, god- delijken vrouwenroover, wij vrreten hier mee z'n drieën 't geluk op, met bonken! Luisterr: onzen.. Willem.onzen.in-gé-njeurr.is onder weg met den Statendam!!! Half jaar verlof! Thuis! Thuis bij vader en moeder en...." Toen wees ie naar Hanneke. Wijer praten kost ie nie. Maar dan viel ie uit, knipperend mee z'n oogen: ,,'k Heb verdiets in m'n keel. Moeder kóffie! Koffie met koek! Zieje Drré? Net als bij Trui op Zondagmorgen! Dat hou ik vol, m'n lieven llang!" Dan zachtjes: „Den laatsten Zondag, voor ik op de boot ging om m'n Lieneke en m'n Han neke te gaan halen, was ik bij jou en Trui op den koffie met koek. Dik besmeerd met boter, goud als de zon! 'k Had in geen jaren zooiets geproefd op Zondagmcrrgen. 't Leek mij het zinnebeeld van hoogst huiselijk geluk! En iede- ren Zondag wordt hier dit feest gevierd door drie gelukkigste schlemielen van Gód Weer sprong ie op. „Kom op! Kom zien in m'n verf winkel, wat daar gewrocht wordt, man!" Ochja wélken kunsteneer is nie altij bezig aan 't „beste" ooit deur hum geschapen Maar geren gong ik mee. Tc Wilde 'ns efkens rustig praten over den Eeker. En als m'n ver haal pas half onderweuge was, dan vroeg ie: „Waar is die snotaap nou?" „In Bergen op Zoom, op den kermis." „Hoe ziet ie eruit?" „Lijk 'n eeker! Da's 't beste portret!" „En hij is „In de pijpenschieterij van 'n zekere madame Delhomme." ,,'k Ga 'm morgen halen!" „Wocht efkens. Vic. Ge ként 't verhaal nog nie half!" Ik vertelde. Hoe den Eeker bij ons was ge komen deur Dré III. Van z'n kamerke. Z'nen verjaardag. Z'n horloge. Van z'nen puiken ar beid, zwijgzaamheid. Van z'n goeie hart, vooral veur z'n moeder. Van 't ongeluk mee Bles. Zie kenhuis. Nuuwen jas. Van z'nen strijd tusschen hiér blij ven of gaan zwerven. Van z'n leeren on der Dré III. Van z'n vlucht. „Drré," brulde den Vic: „Ik ben niet Vic Zon neveld den kunstschilder, als ik dat jong niet bij je terugbrreng!" „Dat leste „eng" dreunde na lijk 'n kerkklok. „Vic, oew bedoelingen zijn schoon, maar t is nie den weg, kearel!" „Dénk je" ik geloof dat ie me efkens haat te om m'n „stommigheid". „Dénk je, dat ik het rrecht heb van mijn kostelijk gelukWillem komt ook thuis, God!.... (hij brulde 't uit) „dénk je, dat ik op al dat geluk zoo'n verd.... klein pietsie rrecht heb, als ik m'n pooten niet uitsteek naar zo'n joch, dat het geluk van jouw huis moet in-ge-trapt worden?!" Ik schoot in den lach. „Dat is 't nou sjuust, Vic! Hij mot er inge trapt worden. En.... éngij, als gelukkige, herboren mensch, gij ziet de dingskes té mak kelijk nou!" „We zzullen zzienn...., Delhomme, schiettent. Eekhoorn," zee-t-ie-veur z'n eigen. En den groo ten hoed verhuisde weer op z'nen witten krul lenbol. Amico, ik mot er, tot m'nen spijt, afseheien. M'n pampier is vol. Maarafijn, tot de noste week! Veul groeten van Trui, Dré IH en als altij gin horke minder van oewen t.& v. DRÉ.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 7