Turksche minder heden De avonturen van een verkeersagentje - skcMr 12^ SCHUDT UW LEVER WAKKER tKdwï&aal mn dm dag dn c DEKENS ALLE ABONNÉ'S F 250.- ïïy-> l D Wr<m 3 broertjes en 2 zusjes waren héél erg verkouden, PAUSELIJKE WOORDEN ft* £^6i£#tt De vorst' DINSDAG 8 NOVEMBER 1938 'i Aar la«eV ?18 "o 'ÜREau '^ASSai Pv-Wfoyw.Tu „Op te hoogen voet Het adres der negen onn< ^aarle r,'3.25 Vertrouwen kW reist incognito Nch! Nu er in den laatsten tijd zoo druk over minderheden gesproken wordt, is het zeker interessant te vernemen, dat ook Turkse zich zeer voor zijn onderdanen in Europa interesseert en er zorg voor draagt.dat deze min derheden alle langzaam maar zeker naar hun oorspronkelijke vaderland terugkeeren, om zich daar te vestigen. Dezer dagen hebben op grond van een Turksch-Roemeensch verdrag 12.000 Turken het Dobroedsja-gebied in Roemenië verlaten; met behulp van de Turksche regeering zullen zij een nieuwe woonstede krijgen in Anatolië en in Turksch Tracië. Daar deze Turken slechts een deel vor men van degenen, die Roemenië reeds verla ten hebben of zich in de toekomst nog naar Turkije zullen begeven, krijgt men door dit voor beeld een goed overzicht over de oorzaken en het verloop van deze emigratie, te meer, daar ook Joego-Slavië en Bulgarije er bij betrokken zijn. Sinds de verplichte bevolkingsuitwisseling tus- schen Griekenland en Turkije, streeft de Turk sche regeering er naar, volgens bepaalde emi gratie- en nederzettingsplannen, al haar min derheden in de Zuid-Oostelijke Europeesche staten langzaam maar zeker in het Turksche vaderland op te nemen. En inderdaad is dit mogelijk, omdat er nog heel wat onbebouwd en onbewoond land ter beschikking is. Hiermee zou op radicale wijze het minderhedenvraagstuk op gelost worden, terwijl tevens politieke spannin gen verminderen zouden om plaats te maken voor een streven naar nationale eenheid van de Turksche republiek. Het aantal Turken, dat in Roemenië geweest is en dat er nog is, kan slechts geschat worden. Omstreeks het jaar 1920 moeten er ongeveer 222.375 Turken en Tartaren, dat is 1,4 percent van de geheele bevolking, in Roemenië gewoond hebben. Daarby is het nagenoeg onmogeiyk een duidelyk onderscheid te maken tusschen Tur ken en Tartaren. De Turken waren als volgt over de verschillende provincies verdeeld: in het oude Roemenië 42.248, in Bessarabië 67.000 en in de Dobroedsja 113.127. Het belangrijkste deel woont dus in de Dobroedsja, waar ze al sinds eeuwen gevestigd zijn. Alleen van de Gagauzen, de Turksch sprekende Christenen, staat niet vast, tot welk ras ze behooren en waarschyn- lijk hebben deze menschen alleen maar zoo lang in de Dobroedsja en in Bessarabië kunnen standhouden, omdat ze gedurende de vele veld tochten door de Russen als Christenen en door de Turken, als Turksch sprekende menschen ontzien werden. Waarschijnlijk zijn ze van Turksche afkomst en worden ze daardoor mee betrokken in deze algemeene emigratie, wat evenwel leidde tot protesten van Bulgaarsche, maar vooral van Grieksche zyde. In deze zaak kunnen eigeniyk niet de politici, doch de an- thropologen het laatste woord hebben, die het echter onder elkaar ook al oneens zijn. Het aan tal Turken in Roemenië bedraagt dan ongeveer 400.000, de Gagauzen inbegrepen. Nu schijnt het Aziatische Turkije meer be langstelling voor de Turken in Roemenië, dan in Bulgarye te hebben. Reeds omstreeks het jaar 1930 begon deze volksverhuizing, die lang zaam maar zeker een steeds grooteren omvang aannam. Van Roemeensche zijde maakte men zich bezorgd, dat de door de Turken verlaten goederen in handen der Bulgaren zouden kun nen komen. Roemenië nam de gelegenheid te baat, deze veranderingen te zijnen gunste aan te wenden. Er werd een wet uitgevaardigd, waarbij het recht van voorkoop van door de Turken verlaten grondgebieden aan de regeering gegeven werd. Het resultaat hiervan was zoo gunstig, dat deze wet ook na 1934 van kracht bleek. De Roemeniërs, die in die jaren weinig voor de minderheden over hadden, zagen in de Turken nu plotseling vreedzame, viytige kolo nisten, die men ongaarne zag vertrekken. In werkelijkheid kon Roemenië Blechts te vreden zijn over de wijze, waarop het in het bezit van Turksche goederen kwam. Het bestuur kreeg dan ook de opdracht, er over te waken, dat niets in handen der Bulgaren kwam, daar deze Bulgaren in de Zuideiyke Dobroedsja de meerderheid van de niet-Roemeensche bevol king uitmaken. Van Turksche, alsook van Roe meensche zyde moet nu de schijn gewekt wor den, alsof de Turken uit vryen wil hun land verlaten hebben. Weliswaar wordt officieel tegengesproken, dat op de Turksche kolonisten een druk uitgeoefend zou zyn, doch bij een critische beschouwing kan deze bewering geen stand houden. In ieder ge val moet toegegeven worden, dat van beide kan ten getracht werd, de Turksche boeren er toe over te halen, het land te verlaten. In Turkije kwam een commissie onder voorzitterschap van den minister van Binnenlandsche Zaken, Sju- kru Kaya, byeen, waarin ook de Turksche gezant in Boekarest, zitting had. De Roemeensche re geering verloste nu de emigranten van alle C.wJ'töSCMUT Ze snelden op den gevallen ridder toe, maar toen zij naderby kwamen lichtte hy zelf zijn vizier op en Keesie en de matroos keken in het lachend gelaat van den ridder, die zeide, dat er niets gebeurd was. Het was immers maar spel! „En ik dacht warempel dat jullie ernstig aan het knokken waren," ver zekerde de matroos. Toen ze zagen, dat het maar spel was, wilden Keesie en het matroosje het ook wel eens probeeren. Voor Keesie was er geen harnas, maar hij kreeg wel een gesloten helm op, terwyl hij parmantig de lans droeg. Ook het matroosje kreeg een helm en een lans. Een der ridders riep Keesie toe, zich goed te houden, maar Keesie antwoordde: „Een verkeersagent, meneer de ridder, .is voor niets bang!" maar moeder wist raad. Zij haalde 's avonds de doos Dampo voor den dag en den volgenden morgen waren ze alle 5 weer beter. Doos 30 et. pas-moeiiykheden, ze behoefden geen achter stallige belasting meer te betalen, wie in het leger diende, mocht dit onmiddellijk verlaten, terwyi tenslotte de Turksche beambten in de gelegenheid gesteld werden direct hun betrek king neer te leggen. De byzondere Roemeensche belangen zag Turkye hierby over het hoofd. Roemenië moest eenvoudig voor het land, dat het er bij verkreeg, roerende goederen en het vee mochten de emigranten meenemen de helft van de waarde in geld en de rest in goe deren, zooals petroleum, hout, enz., betalen. Deze emigratie stuitte evenwel op tal van moeilijkheden, want de Roemeensche staat had veelal het nazien. Ongeveer 25.000 H.A. werden verdeeld en tegen spotprüzen verkocht, zoodat de regeering den koop ongedaan moest maken. De goederen werden dikwijls door Roemeniërs gekocht, zoodat het gevaar van grootgrondbezit dreigde. Ook schijnen er toch eenige Bulgaren in geslaagd te zyn, Roemeensch gebied te koo- pen. En daarom zag de Roemeensche regeering zich gedwongen, de emigratie by verdrag te re gelen. Aldus kwam de Turksch-Roemeensche conventie tot stand, die op 4 September 1936 door den Roemeenschen minister van Financiën en den Turkschen gezant onderteekend werd. De verkoop van landeryen vond nu voortaan steeds plaats tusschen de staten onderling. In verloop van vijf jaar zal men er mee gereed ge komen zyn. En de Roemeensche staat wordt daarmee ongeveer 100.000 H.A. land ryker. De prys per H.A. is vastgesteld op 6000 Lei. Van af het tydstip van inkrachttreding, dus van af 1 April 1937, moesten ongeveer 35.000 families, te zamen ongeveer 150.000 personen tellende, naar Turkye emigreeren. Deze emigratie is thans in vollen gang. Deze conventie moest op de betrekkingen tus schen Roemenië en Turkye een gunstlgen in vloed hebben. Turkije kwam in het bezit van flinke kolonisten, terwyi Roemenië boeren naar de Dobroedsja zenden kon, waarmee de Roeme- niseering van dit eertyds Turksch-Bulgaar- sche gebied beginnen kon. De Bulgaren zyn er dus kaal afgekomen, hoewel er niet aan te twy- felen valt, dat zy ook zekere rechten in dit op zicht hadden en dat de Roemeniërs menig on recht goed te maken hadden. Over het adres van negen persooniykheden uit handel en bankwezen schryft de „Maasbode": „Het doet wel eenigszins komisch aan juist van de zyde dezer heeren te hooren verkondigen, dat ons volk op een te hoogen voet leeft, terwyi het toch voor een ieder waarneembaar is, dat breede lag^n onzer bevolking nauweiyks in haar allemoodza- keiykste behoefte aan voedsel, kleeding, woning etc. kunnen voorzien. Ons volk is, volgens hen, niet doordrongen van de on evenwichtigheid, welke er tusschen dien levensvoet bestaat en de ongunstige ontwik keling van de economische en financieele wereldomstandigheden! Daarom moeten de REXW-W»*. handen ineengeslagen worden om het pro ductie-apparaat weer rendabel te maken en de publieke financiën weer gezond 1 Er zal wel niemand zyn, die meer van deze desiderata doordrongen is, dan de lei ders van de betreffende departementen, de ministers Steenberghe en De Wilde. Maar zij zijn gelukkig niet in de oude onlogische theorie vervallen, dat men het productie proces weer op gang kan brengen, dus de werkloosheid kan doen afnemen dit ziel de regeering gelukkig als het belangrykste probleem, dat haar bezig houdt door de consumptie in te krimpen, dus door het productie-apparaat te verkleinen. En wat de openbare financiën betreft Deze worden volgens de heeren, hier aan het woord, thans zóó beheerd, dat het re gelrecht naar den afgrond voert. Nu hadden wy altyd gedacht, dat de ontwikkeling der staatsschuld afwijkingen mocht, of liever gezegd moest vertoonen met de ontwikke ling van de conjunctuurgolven van het eco nomisch leven; dat dus in tyden van de pressie de schuld kan toenemen en zelfs aanzieniyk, zoo de landsverdediging, de werkloosheidsbestrijding, afzetstimuleering etc. zulks eischen, mits men ln tyden van hoogconjunctuur maar op aflossing bedacht is. En hieraan heeft het ten onzent in de vorige hoogconjunctuur niet ontbroken. Een vergelijking ten dezen met Engeland, Ame rika, Frankryk en België kan ons land dan ook best doorstaan, om nog niet te spreken van landen als Duitschland en Italië." ZONDER SCHADELIJKE LAXEERMIDDELEN en U zult 's morgéns „kiplekker" uit bed springen. lederen dag moet Uw lever minstens een liter gal ln Uw ingewanden doen stroomen. Wanneer deze stroom van gal onvoldoende is, verteert Uw voedsel niet, het bederft. U voelt U opgeblazen, U raakt verstopt. Uw lichaam ls vergiftigd en U bent humeurig, vaelt U ellendig en ziet alles somber in. De meeste laxeermiddelen zijn slechts lapmiddelen. U moet CARTER'S LEVERPILLETJES nemen om een liter gal vrij te doen stroomen en U zult weer geheel fit zijn. Onschadelijk, plantaardig, zacht, on overtroffen om de gal te doen stroomen. Eischt Carter's Leverpilletjes bij apothekers en drogisten- L 0.76. De „Standaard" wydt aan het adres der negen mannen van handel en bankwezen een beschouwing, waarin het anti-rev. blad de bezorgdheid van sommigen en het optimisme van anderen tegenover elkander stelt. Na de argumenten der bezorgden te hebben ge schetst, vervolgt de „Standaard": In scherpe tegenstelling met de bezorgd heid van de adressanten, waarop wy in den aanvang doelden, een bezorgdheid, die hen leidt tot het stellen van eischen aan het financieele beleid, die in dezen tijd niet ten volle zijn te verwezeniyken staat het optimisme, bijna schreven wy de luchthartigheid van vele anderen, wy den ken daarby nog niet zoozeer aan de dema gogie, waaraan sommigen zich schuldig maken, die thans aandringen op belang rijke verhooging van uitgaven voor het onderwas en voor allerlei andere voorzie ningen. Neen, ook onder ernstige lieden, die men niet van demagogische bedoelingen mag verdenken, leeft thans de overtuiging, dat men zich over een belangryke styging van de publieke schuld niet zoo ongerust behoeft te maken. Ook aan de oude onderscheiding tus schen „productieve" uitgaven, waarvoor geleend mag worden, en niet-productieve uitgaven, die uit „gewoon" zijn te bestrij den, behoeft naar hun meening niet zoo streng vastgehouden te worden. Zeker is dat niet noodig, wanneer er sprake is van plannen tot bestrijding van de werkloos heid. In breeden kring maakt hier indruk hetgeen in sommige andere landen ge schiedt. Daar worden millioenen, ja mil- liarden uitgegeven voor militaire en ma ritieme voorzieningen, voor de luchtbe scherming etc. Een groot leger houdt men op de been. „Muren" van beton en staal worden gebouwd. In koortsachtig tempo werken de fabrieken voor de ver vaardiging van oorlogsmateriaal. Dure en breede autowegen, ten deele ook weer met een militair doel, worden aangelegd. En alsof dit alles nog niet genoeg ware, bouwt men paleizen voor de „partij", die één is met den Staat, breekt men in som mige steden nog betrekkeiyk nieuwe pan den af, ten einde by weer-opbouw van monumentale gebouwen het stadsbeeld te verfraaien. Bovendien doet men ook nog aan ontginningen. Om van de hooge koe ten van het party- en politie-apparaat maar niet te spreken! Het is uitgesloten, dat men dit alles zou kunnen financieren overeenkomstig de beginselen, die velen ook hier te lande tot dusverre de Juiste achtten. De heeren Crena de Iongh c.s. klagen er over, dat onze begrooting geen duidelijk beeld geeft van den werkelijken toestand. Maar ten slotte kan men toch over alle gege vens beschikken. Niets wordt verheime- lykt. In sommige andere landen kan men dat niet steeds zeggen. Niemand weet daar precies, hoe de zaken staan. Maar dat men er allesbehalve handelt naar de inzichten van de adressanten, zal wel geen mensch in twyfel trekken. De onderscheiding tusschen produc tieve en improductieve uitgaven werd on langs door een Italiaan van vooraan staande positie een „boekenverschil" ge noemd. De oudere economisten hadden zich daarover druk gemaakt. Maar in de werkeiykheid had die onderscheiding al heel weinig beteekenis. Men meene niet, dat hetgeen onder den invloed van deze nieuwe „economi sche" leeringen elders geschiedt, hier te lande onopgemerkt biyft. Ook buiten den kring dergenen, die zich met de studie van financieele en economische vraagstukken bezig houden, zegt men: waarom zou het „rykere" Nederland niet kunnen, wat büvoorbeeld het „arme" Duitschland kennelijk wel vermag? Men he<;ft daar dan toch maar in korten tijd een einde aan de werkloosheid gemaakt. De zwaartillende financiers van den ouden stempel mogen het hoofd schud den en den ondergang voorspellen, het gaat toch nog maar steeds goed. Men komt handen te kort, terwyi wy hier een omvangryke werkloosheid kennen. Bo vendien hebben wij ook geen sluitend budget, al moge dan ons financieele beleid, naar den ouden maatstaf geme ten, nóg wat solider zijn. Het zyn deze en hieraan verwante be schouwingen, die op velen méér invloed uitoefenen dan de vertoogen dergenen, die voor beperking van uitgaven en voor een voorzichtig financieel beleid het pleit voeren, ook al gaan zij daarby niet zoo ver als de heeren Trip c.s. Het schijnt met het oog op dit alles wenscheiyk, dat wy de nieuwe financieel- economische theorieën en hetgeen men elders in practyk brengt nader toetsen. Bastiaan Snelders vond, dat het leven nem te weinig weelde schonk. Doch als klerk op een effectenkantoor was zyn salaris niet van dien aard, dat hy zich datgene kon verschaffen, waarnaar hy met geheel zün hart hunkerde. Was hij maar een rijkeluiszoontje, dan kon hy uitgaan zooveel hij wou! Of kon hij maar leven zooals zyn patroon, die het geld gewoon voor het grijpen scheen te hebben. En door deze gedachte en verzuchting in beslag ge nomen, kon Bastiaan nooit nalaten, als hy in het kantoor van zijn baas kwam, een verlangen den blik te slaan op de reusachtige brandkast, die den heerlijken schat verborg, welke hem in staat kon stellen, dit zoozeer verbeide leven te zien verwezenlijken. Hoe menigmaal had Bas al niet in zün geest een diefstal gepleegd en was met zyn buit de grens overgestoken. Doch de gelegenheid een greep in dit verleidelyke te kunnen wagen, werd hem nooit geboden. Mynheer Verwilk, de eige naar, was, waar het zijn brandkast betrof, een echte pietlut. En als hij het kantoor verliet, kwam hij nog minstens tweemaal op zijn pas sen terug, om te probeeren, of ze wel degeiyk gesloten was. En Tomsen, die lamme boekhou der, vergat ook nooit den sleutel aan mijnheer Verwilk af te geven. Maar desondanks bleef Bas hopen op een kans. En met een bijna niet te beheerschen drang loerde hij naar den sleu tel, om er dezen stiekem af te nemen. Maar de oogen van Verwilk schenen hem geen se conde los te laten. Dat is allemaal verbeelding van me, dacht Bas, want de baas werkt steeds door, zelfs als ik de papieren op zijn bureau leg. Hij zou het niet eens hooren, als ik den sleutel uit het slot trok. Maar toch zag Bas er te veel gevaar in. Als hij maar eens vergeten werd! Doch ook dit gebeurde niet. Bas begon over een nog vreeselijker plan te denken. Hij kon wat nawerken en ais hy dan op een avond alleen was met zijn patroon, die soms nog laat op kantoor bleef, hem overval lendooden en dan de brandkast plunderen. De moord zou den morgen nadien pas ontdekt; worden en dan was hij al lang en breed in vei ligheid. Ik zal wachten tot vóór het verzenden van de afrekeningen, besloot Bas, dan is er waar- schijniyk het meeste voorradig. Langzaam verstreek de tijd. Nog een paar avonden en Bas zou zijn afschuwelyke daad ten uitvoer brengen. Zijn salaris was op en Ja- Het was een klacht, die geuit werd door een vragensteller in het Radio-vragenhalf- uurtje en die door Pater Otten volledig ondersteund werd, de klacht n.l., dat de Katholieken over het algemeen zoo weinig van de Katholieke Leer op Sociaal-Econo misch gebied afweten, en met name, dat zij zoo weinig de encyclieken kennen. De wen- schelijkheid werd toen geuit, om in de Katholieke bladen regelmatig citaten der Voornaamste encyclieken op te nemen. Waar wij het in dezen geheel met Pater Otten en den onbekenden vragensteller eens zijn, zullen wij nu en dan een citaat uit een der groote encyclieken weergeven, zoo noodig nader toegelicht aan de hand van de commentaren van D. v. Nell-Breuning, Cassianus Hentzen, Jos. Pieper, Otto Schil ling, Kard. Manning, Dekkers, Jacobs, Cor- nelissen, enz. Wij hopen daardoor op onze wijze gevolg te geven aan den oproep van onzen Paus Pius XI, aan het slot van Quadr. Anno 147) gedaan: Laten dus alle mannen, die van goeden wil zijn, zich vereenigen, allen die, onder aanvoering van de herders der Kerk, dezen goeden en vreedzamen strijd van Christus willen strijden; laten allen zich moeite geven, ieder naar zijn talenten, zijn krachten en zijn plaats in de maatschappij, iets bij te dragen tot het christelijk herstel der mensche- lijke samenleving, hetwelk Leo XIII door Zijn onsterfelijke Encycliek Rerum Novarum heeft ingeluid; niet zichzelf en hun eigen belang moeten zij daarbij zoeken, maar de belangen van Jezus Christus (vgl. Philipp., 2, 21), niet tot eiken prijs hun eigen meeningen trachten door te zetten, maar bereid zijn daarvan af te zien, hoe goed die ook zijn, wanneer het grooter algemeen welzijn dat schijnt te eischen; opdat in alles en boven alles Christus regeere, Christus heersche, „aan Wien eer en glorie en kracht in de eeuwen der eeuwen". (Openb., 5, 13). loersch op jongens van zyn leeftyd, die zit* naar hartelust vermaakten en aangemoedif!' door een slechten vriend, die op de beurs va® Bas speculeerde, dacht hij niet verder na. Dod* juist op den dag door Bas uitgekozen, zei Vef wilk tot hem: „Ik moet voor een paar dag' naar Engeland, Snelders. Bel even een taxi en ga met dit kaartje naar mijn huishouds zij zal je een koffer geven, die op mün kam1 staat en dien breng je dan naar het vliegveld Mijn plaats heb ik al besproken. Je wacht to lk kom." „Goed meneer," antwoordde Bas zeer teleuf' gesteld. Even later verliet hy het kantoo® „Wacht maar, als je terugkomt, meneer Vet' wilk," bromde hij. „Geld moet en zal ik hebbeO Uitstel is geen afstel! Dat het nu ook zoo mO«' loopen," dacht hy woedend. Hoe kryg ik de** maand alles betaald? Paul wil het geld, dat bi mij voorgeschoten heeft, ook terug hebben. Tomsen juist vandaag afwezig. Mooier had he' j. niet gekund. Zou er nog wel ooit geschikte® gelegenheid zich voordoen? Even na zijn aankomst verscheen ook menee® Verwilk. Hij gaf Bas nog een paar raadgevtf' gen en overhandigde hem den sleutel van brandkast, zeggende: „Dezen heb ik in mli® haast en uit gewoonte meegenomen. Geef 1' hem morgen aan Tomsen. Ik veronderstel d®: hy wel weer genezen zal zijn. En anders vif'w. jij er wel in wat je noodig mocht hebben." „Best meneer. Ik wensch u goede reis. neer," zei Bas met een stem, die bij Verww achterdocht had moeten wekken, indien hij ze" niet door andere zaken in beslag was genome®® Bas voelde zich opeens als in een andef' wereld verzeild. Was dat nu even een uitkoms® Hij had maar het kantoor binnen te gaan, brandkast te openen en zün zakken te vuile®1 Hij bezat nog een pas voor het buitenland, di^ty'; hij voor zijn vacantie had aangevraagd en d®( dus nog geldig was. Alles ging op rolletjes. er was niet noodig een moord te bedrijven. N® hij zoo gemakkeiyk aan het geld kon gerakel® huiverde Bas, toen hij daaraan dacht. Met de® slinger van het rolluik had hij Verwilk op he' hoofd willen slaan en nu, terwijl Bas naar stad terugtram- de en over dit alles mijmerde, zag hij zijn slachtoffer voor zich met een die- 1 pe wond, waaruit Mül bloed vloeide en voorover liggend op zün schrijftafel. Zoo zou het geweest zyn, peinsde Bas, en "oinS| zou dat afgrijselijk beeld altijd voor oogen he"' (j ben gehad. Overal zou het my gevolgd hebb*® "e en nooit zou ik er aan ontkomen zyn. Dit "ijksl ik nu in. Ik mag den hemel danken, dat ik hie®' voor behoed ben. Zijn gedachten gingen na* IVI zijn ouderlijk huis, naar zijn vader, die stee*' hop,^ eerlijkheid als het hoogste beschouwde. Hy z®J 0(J zijn vader, zooals deze hem by het afscheid na*\ ae zijn nieuwe betrekking in de stad had toeg®' sproken: ZlJn „Bas, jongen, het leven daar is verleidelük®. s®e p] dan hier op een dorp, maar tracht je sterk ®olliedeni houden. Als men in zyn jeugd een verkeen spoor volgt, moet men er zijn gansche leven <®tien slechte gevolgen van ondervinden. Want door de menschen een daad ook vergeven wO®T s- dat den, in zyn binnenste moet men er steeds de! erooven druk van blijven gevoelen. Dit is myn meenibiUuits^ tenminste. Dus, jongen, denk aan mijn raat®>elfs En Bas had geantwoord: „W^ees niet ongeru*L °°k vader, ik zal sterk zijn." had< En nu stond hy op het punt zijn woord T®®® beve; breken. En tevens» het vertrouwen, dat zün P®,*ïet iilllt troon ln hem stelde, te beschamenDe gree'Öe c, waarin hij den sleutel van de brandkast, etn° een kostbare schat, omklemd hield, verslap®® etlt- De tram stopte. Bas verliet den wagen. sleutel zat in zijn zak, maar de hand had he^nne y gi als s< ®eg< nu geheel losgelaten. Hierin lag de beslissi- van den Jongeman, zyn voornemen was op d6V06rs h achtergrond geschoven. Het bestond niet me^vijaesten En hoewel hy kort by kas was en aan de v°/iiiti'lclen dering van zijn vriend dacht, zou niemand h^6t I®1', s nu nog hebben kunnen dwingen den diefstal bedryven, hoe gemakkeiyk dit nu ook voor ^jpiaa d was. En om allen argwaan te voorkomen: É'heMr ee kon eens toevallig op kantoor ingebroken wé®' J?en g den, bracht Bas den sleutel aanstonds bij Tol®1 sic,16 *n sen en ging naar huis. Eje °Pw Den morgen daarop vond de boekhouder wc®'feUi'®®der kelijk de brandkast geforceerd en alle stukk®1 enlat van waarde gestolen. Eerst werd Bas van d®, diefstal verdacht, maar zijn alibi bewees d® hij onmogeiyk in dien korten tyd op kante* kon zyn geweest. Ook was men van meenib® dat het niet noodig was de brandkast te f°®J ceeren, als men den sleutel ervan in zyn be*® had. Dit stelde Bas buiten verdenking. M»®' Bastiaan Snelders zal nooit die oogenblikK®' van ondervraging en kruisverhoor vergeten d dankt steeds nog den hemel hem voor dlefs®' behoed te hebben. (Nadruk verboden) Engs ih. uesve cp dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p wp/v bij levenslange gebeele ongeschiktheid tot werken door Fl oy een ongeval me» ongevallen verzekerd voor een dor volgende uitkeeringen F I DUt" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JF I OU»" doodelüken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR FRITZ METZNER 27 ,Dat is werkelijk overbodig, juffrouw Maria Disselhof. Myn patroon heeft geld als water, en ik heb altyd nog mijn laatste jaarloon van hem te goed, dat ik opzettelyk voor tijd van nood heb laten staan. Nu weet je het precies." „Ik geloof dat echter niet, daarom zal ik het den graaf vragen. En van nu af moet je ge regeld gaan werken, Sigmar. Het is nu ernst tusschen ons, en dat zoo maar wat rondboeme- len is afgeloopen. Ziet gauw meester-smid te zijn, dan komen wy vooruit." Nu vond Sigmar het zelf noodig, even te stop pen. Ha, ha, dat was weer een geheel nieuwe karaktertrek, dien hy in zijn Maria ontdekte. Hoe kwam zij daaraan....? En hoe zy alles maar zoo ronduit zei! Toch kon men niet kwaad op haar worden, met den besten wil niet. De woorden klonken wel wat streng, doch zy gingen vergezeld van een lach en in de groote grys- ólauwe oogen lag een blik vol goedheid en eer lijkheid. „Je stelt mü dus onder curateele, meisje? Heb Je er echter wel over nagedacht, wien je onder curateele stelt?" „Wien? Wel een landlooper, die er zich tot heden niet om bekommerde waar hy den vol genden dag zou eten of slapen. Dat moet van nu af veranderen." „Ben ik erg nieuwsgierig, als ik vraag, waar om dat juist nu moet veranderen?" „Nieuwsgierig wel, maar je moogt het we ten. Omdat je my vandaag officieel aan je vroegeren patroons wil voorstellen, en dan is het noodig, dat je er eerst zelf van overtuigd bent, dat het ernst tusschen ons is. Wy be hooren dan toch bij elkaar en moeten dan van zelf alles doen om vooruit te komen.Toe, ry nu verder." „Ik kan niet, Maria, ik moet eerst tanken." „WatDe tank is vol." „Ik bedoel, dat ik nu eerst een zoen van je moet hebben, lieveling." Sigmar sloeg zyn armen om Maria heen, doch zy weerde hem verontwaardigd af. „Zie je dan al die menschen niet, die naar de renbaan gaan?" „Zeker, lieveling, maar laat die maar gaan. Die wil ik niet zoenen. Alleen jou maar!" En Sigmar zoende Maria, hoe zy zich daar ook tegen verzette. „Zie je, meisje, dat is mijn revanche voor je boetpredicatie en voor dien oorveeg van straks." En hierna gaf Sigmar gas en hield een paar minuten later stil voor het terras van het Harz- burger hotel, waar zij door graaf en gravin Hughen harteiyk werden begroet. Tegenover Maria's bekoorlijkheid en de geheel .onverwachte elegance in haar kleeding, ver gat graaf Hughen opnieuw zijn rol en kuste Maria de hand. Maria liet het toe, alsof zij het altijd zoo gewoon was, doch toen zij aan de koffietafel zaten, kwam zij er op terug. „Mynheer Hughen, u heeft mij zooeven met een opvallende onderscheiding behandeld, want een graaf kust de verloofde van zijn vroegeren bediende toch niet de hand. Wat moet dat beteekenen? Wilt u mij dat zeggen? En kunt u my misschien dan ook gelijk ver klaren, waarom u Sigmar vijfduizend mark hebt gegeven? Sigmar zegt, dat u hem nog een jaarloon schuldig bent, maar sinds wanneer verdient een bediende per jaar vyfduizend mark?" Dat was nu weer zoo ronduit, en tevens on weerstaanbaar lief gezegd, dat Sigmar zich lachend afwendde en Edlar met een blik van verstandhouding aankeek. Alleen graaf Hughen was ernstig gebleven. Hy was nu zijn rol weer meester. „Juffrouw Disselhoff! Laat u het in de 'toe komst maar gerust aan my over, of ik uw hand zal kussen of niet. En ten tweede: Die vijfdui zend mark betreffen natuurlyk gedeelteiyk een leening, waarvan de afbetaling geheel door Sig mar kan worden geregeld." „En hoe groot is het geleende bedrag, graaf?" „O.... o, Sigmar!" riep gravin Hughen, nog vlug een woord inslikkend, dat veel had kunnen verraden. „Ja, ik kom in een harde school, mevrouw", lachte Sigmar terug. „Precies gezegd, zyn er tweeduizend mark ge leend geld by. Is de nauwgezette juffrouw Dis selhoff nu tevreden?" schertste graaf Hughen. Maria echter keek Sigmar heei ernstig aan. „Dat had Je my toch wel kunnen zeggen, Sig mar, dan had ik mijnheer niet lastig hoeven te vallen." „Het was voor my geen last, juffrouw Dissel hoff." Weer voelde Maria zich een weinig verwaTd, en gelukkig zag zy niet, dat Sigmar den graaf een blik toewierp, waarmede hij hem te verstaan gaf, dat hy een poosje ongestoord met hem wil de praten. Doch graaf Hughen begreep den vorst. „Sigmar?" „Tot uw dienst, mynheer." „Ga $alsjebiieft naar boven, naaT myn kamer. Het is nu vier uur, en ik kan ieder oogenblik dringend intercommunaal worden opgebeld. Wacht daarop en roep mij dan dadeiyk." Met een onderdanige buiging ging Sigmar heen, en natuurlyk kwam eenige minuten later een piccolo van 't hotel den graaf vragen, aan de telefoon te komen. Hiermede was het doel bereikt. Gravin Hu ghen kon nu rustig wat met Maria alleen zijn, terwijl Sigmar aan zijn vriend vertelde, hoe zyn autoritje met Maria was verloopen. „Een oorveeg gaf zy je?" Jongen, Jongen, wat is er van den vorst von Wemstein geworden?" „Een mensch, Hervard! Zoo'n verfrisschende omgang dat is nu juist wat mün oom mist. Ge loof je niet, dat Maria ook hem zal veran- 4eren?" „Hij is al zoo versteend, Sigmar." „Laten wy het tenminste probeeren. Ik wil niets onbeproefd laten. Maria zal jullie spoedig schrijven, dat zij komen zal. Wy hebben elkaar toch goed verstaan, nietwaar? En nu wilde ik je nog zeggen, waarom ik je alleen wilde spreken." Graaf Hughen, die in lengte niet voor Sigmar onderdeed, zette zich op het groote bureau- ministre van zijn zitkamer, en liet zijn beenen gedachteloos slingeren. Over zijn scherp ge- teekend gezicht, dat door het zwarte, recht achterover gekamde haar iets strengs had, gleed een goedige lach. Hij vermoedde wel wat er komen ging. „Vooruit maar, Sigmar. Ik heb al een voor stelling van myn taak en ik heb reeds met Edlar afgesproken, dat wij die geheel en al accepteeren. Eigenlijk hadden wij er zelf reeds over willen beginnen, maar dat durfden wij toch niet goed." „WatVermoed Je werkelijk wat ik van plan ben!" „Wat zou de verliefde en romantische vorst von Wemstein nu van plan zyn? Natuurlyk hetzelfde wat ik ook eens zoo jong en zoo onverwachts heb gedaan: zich verloven Sigmar von Wemstein had met groote, onrus tige stappen de kamer op en neer geloopen, doch trad nu plotseling op zijn vriend toe en greep hem by de schouders. „Hervard, is dat waar, hebben jy en EdlaT dat al gedacht? En zijn jullie het er mee eens? En waarom?" „Waarom? Dat is gauw gezegd. Ik benüd je ,om de prachtige karaktereigenschappen van i&> toekomstige vrouw enEdlar benyd om haar schoonheid. Heb je niet gezien hoe straks de heele bevolking van tuin en terf®' naar jullie omdraaide?" Sigmar keek zwygend voor zich uit. „Dus vorst Sigmar von Wemstein zal g®® mésalliance aangaan?" J „Onzin, jongen. Menschelykerwijze gesprok* heelemaal niet; integendeel." „Duizendmaal dank, Hervard. Dan viéren vanavond de verloving. En binnen enkele dag^( is Maria by julie. Geef haar vooral een go®*, leiding. Vanzelf heeft zij in veel opzichten h^ tekortkomingen." J „Heel weinig Sigmar. En ik raad je, laat h®* haar eeriyk en eenvoudig karakter behoud®®' verstar haar niet door conventies, want dat werkeiyk jammer zyn van de ongekunstel® bekooriykheid van deze byzondere vrouw. Doch hoe zal ik 't nu inkleeden? Ik kan toekomstige vorstin von Wemstein toch niet een ondergeschikte behandelen." „Je doet maar wat Je wilt, maar denk er °^t dat het spel nog niet ten einde is, Hervftf i En laat ons nu naar de dames teruggaan. V®, mijn hartelijken dank natuurlijk, ook v®°; Edlar. Persoonlijk zal' ik haar vanavond i®' meer kunnen bedanken." a Onderwijl had gravin Hughen op het text* naar Maria's eenvoudig, eerlijk praten geW'( terd, dat zy af en toe slechts met moeite zon® lachen had kunnen aanhooren. f vai eld t ^tsch 06 Pi >ts l*eëïi n ken t0l preien 0röen een ar>den Vlt®dt. v ken ^en, ÖQor ^Berv en .«Vordt vervolg*#

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10