Turksche minder
heden
De avonturen van een verkeersagentje
- skcMr 12^
SCHUDT UW LEVER
WAKKER
tKdwï&aal
mn
dm dag
dn
c
DEKENS
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
ïïy->
l
D
Wr<m
3 broertjes en 2 zusjes waren héél erg verkouden,
PAUSELIJKE WOORDEN
ft*
£^6i£#tt
De vorst'
DINSDAG 8 NOVEMBER 1938
'i
Aar
la«eV
?18 "o
'ÜREau
'^ASSai
Pv-Wfoyw.Tu
„Op te hoogen voet
Het adres der negen
onn<
^aarle
r,'3.25
Vertrouwen
kW
reist incognito
Nch!
Nu er in den laatsten tijd zoo druk over
minderheden gesproken wordt, is het
zeker interessant te vernemen, dat ook
Turkse zich zeer voor zijn onderdanen in Europa
interesseert en er zorg voor draagt.dat deze min
derheden alle langzaam maar zeker naar hun
oorspronkelijke vaderland terugkeeren, om zich
daar te vestigen. Dezer dagen hebben op grond
van een Turksch-Roemeensch verdrag 12.000
Turken het Dobroedsja-gebied in Roemenië
verlaten; met behulp van de Turksche regeering
zullen zij een nieuwe woonstede krijgen in
Anatolië en in Turksch Tracië. Daar
deze Turken slechts een deel vor
men van degenen, die Roemenië reeds verla
ten hebben of zich in de toekomst nog naar
Turkije zullen begeven, krijgt men door dit voor
beeld een goed overzicht over de oorzaken en
het verloop van deze emigratie, te meer, daar ook
Joego-Slavië en Bulgarije er bij betrokken zijn.
Sinds de verplichte bevolkingsuitwisseling tus-
schen Griekenland en Turkije, streeft de Turk
sche regeering er naar, volgens bepaalde emi
gratie- en nederzettingsplannen, al haar min
derheden in de Zuid-Oostelijke Europeesche
staten langzaam maar zeker in het Turksche
vaderland op te nemen. En inderdaad is dit
mogelijk, omdat er nog heel wat onbebouwd en
onbewoond land ter beschikking is. Hiermee zou
op radicale wijze het minderhedenvraagstuk op
gelost worden, terwijl tevens politieke spannin
gen verminderen zouden om plaats te maken
voor een streven naar nationale eenheid van de
Turksche republiek.
Het aantal Turken, dat in Roemenië geweest
is en dat er nog is, kan slechts geschat worden.
Omstreeks het jaar 1920 moeten er ongeveer
222.375 Turken en Tartaren, dat is 1,4 percent
van de geheele bevolking, in Roemenië gewoond
hebben. Daarby is het nagenoeg onmogeiyk een
duidelyk onderscheid te maken tusschen Tur
ken en Tartaren. De Turken waren als volgt over
de verschillende provincies verdeeld: in het
oude Roemenië 42.248, in Bessarabië 67.000 en
in de Dobroedsja 113.127. Het belangrijkste deel
woont dus in de Dobroedsja, waar ze al sinds
eeuwen gevestigd zijn. Alleen van de Gagauzen,
de Turksch sprekende Christenen, staat niet
vast, tot welk ras ze behooren en waarschyn-
lijk hebben deze menschen alleen maar zoo lang
in de Dobroedsja en in Bessarabië kunnen
standhouden, omdat ze gedurende de vele veld
tochten door de Russen als Christenen en door
de Turken, als Turksch sprekende menschen
ontzien werden. Waarschijnlijk zijn ze van
Turksche afkomst en worden ze daardoor mee
betrokken in deze algemeene emigratie, wat
evenwel leidde tot protesten van Bulgaarsche,
maar vooral van Grieksche zyde. In deze zaak
kunnen eigeniyk niet de politici, doch de an-
thropologen het laatste woord hebben, die het
echter onder elkaar ook al oneens zijn. Het aan
tal Turken in Roemenië bedraagt dan ongeveer
400.000, de Gagauzen inbegrepen.
Nu schijnt het Aziatische Turkije meer be
langstelling voor de Turken in Roemenië, dan
in Bulgarye te hebben. Reeds omstreeks het
jaar 1930 begon deze volksverhuizing, die lang
zaam maar zeker een steeds grooteren omvang
aannam. Van Roemeensche zijde maakte men
zich bezorgd, dat de door de Turken verlaten
goederen in handen der Bulgaren zouden kun
nen komen. Roemenië nam de gelegenheid te
baat, deze veranderingen te zijnen gunste aan
te wenden. Er werd een wet uitgevaardigd,
waarbij het recht van voorkoop van door de
Turken verlaten grondgebieden aan de regeering
gegeven werd. Het resultaat hiervan was zoo
gunstig, dat deze wet ook na 1934 van kracht
bleek. De Roemeniërs, die in die jaren weinig
voor de minderheden over hadden, zagen in de
Turken nu plotseling vreedzame, viytige kolo
nisten, die men ongaarne zag vertrekken.
In werkelijkheid kon Roemenië Blechts te
vreden zijn over de wijze, waarop het in het
bezit van Turksche goederen kwam. Het bestuur
kreeg dan ook de opdracht, er over te waken,
dat niets in handen der Bulgaren kwam, daar
deze Bulgaren in de Zuideiyke Dobroedsja de
meerderheid van de niet-Roemeensche bevol
king uitmaken. Van Turksche, alsook van Roe
meensche zyde moet nu de schijn gewekt wor
den, alsof de Turken uit vryen wil hun land
verlaten hebben.
Weliswaar wordt officieel tegengesproken, dat
op de Turksche kolonisten een druk uitgeoefend
zou zyn, doch bij een critische beschouwing kan
deze bewering geen stand houden. In ieder ge
val moet toegegeven worden, dat van beide kan
ten getracht werd, de Turksche boeren er toe
over te halen, het land te verlaten. In Turkije
kwam een commissie onder voorzitterschap van
den minister van Binnenlandsche Zaken, Sju-
kru Kaya, byeen, waarin ook de Turksche gezant
in Boekarest, zitting had. De Roemeensche re
geering verloste nu de emigranten van alle
C.wJ'töSCMUT
Ze snelden op den gevallen ridder toe, maar toen zij naderby
kwamen lichtte hy zelf zijn vizier op en Keesie en de matroos
keken in het lachend gelaat van den ridder, die zeide, dat er
niets gebeurd was. Het was immers maar spel! „En ik dacht
warempel dat jullie ernstig aan het knokken waren," ver
zekerde de matroos.
Toen ze zagen, dat het maar spel was, wilden Keesie en het
matroosje het ook wel eens probeeren. Voor Keesie was er
geen harnas, maar hij kreeg wel een gesloten helm op, terwyl
hij parmantig de lans droeg. Ook het matroosje kreeg een
helm en een lans. Een der ridders riep Keesie toe, zich goed
te houden, maar Keesie antwoordde: „Een verkeersagent,
meneer de ridder, .is voor niets bang!"
maar moeder wist raad. Zij haalde 's avonds de doos Dampo voor den dag en den volgenden morgen waren ze alle 5 weer beter. Doos 30 et.
pas-moeiiykheden, ze behoefden geen achter
stallige belasting meer te betalen, wie in het
leger diende, mocht dit onmiddellijk verlaten,
terwyi tenslotte de Turksche beambten in de
gelegenheid gesteld werden direct hun betrek
king neer te leggen. De byzondere Roemeensche
belangen zag Turkye hierby over het hoofd.
Roemenië moest eenvoudig voor het land, dat
het er bij verkreeg, roerende goederen en het
vee mochten de emigranten meenemen de
helft van de waarde in geld en de rest in goe
deren, zooals petroleum, hout, enz., betalen.
Deze emigratie stuitte evenwel op tal van
moeilijkheden, want de Roemeensche staat had
veelal het nazien. Ongeveer 25.000 H.A. werden
verdeeld en tegen spotprüzen verkocht, zoodat
de regeering den koop ongedaan moest maken.
De goederen werden dikwijls door Roemeniërs
gekocht, zoodat het gevaar van grootgrondbezit
dreigde. Ook schijnen er toch eenige Bulgaren
in geslaagd te zyn, Roemeensch gebied te koo-
pen. En daarom zag de Roemeensche regeering
zich gedwongen, de emigratie by verdrag te re
gelen. Aldus kwam de Turksch-Roemeensche
conventie tot stand, die op 4 September 1936
door den Roemeenschen minister van Financiën
en den Turkschen gezant onderteekend werd.
De verkoop van landeryen vond nu voortaan
steeds plaats tusschen de staten onderling. In
verloop van vijf jaar zal men er mee gereed ge
komen zyn. En de Roemeensche staat wordt
daarmee ongeveer 100.000 H.A. land ryker. De
prys per H.A. is vastgesteld op 6000 Lei. Van af
het tydstip van inkrachttreding, dus van af 1
April 1937, moesten ongeveer 35.000 families, te
zamen ongeveer 150.000 personen tellende, naar
Turkye emigreeren. Deze emigratie is thans in
vollen gang.
Deze conventie moest op de betrekkingen tus
schen Roemenië en Turkye een gunstlgen in
vloed hebben. Turkije kwam in het bezit van
flinke kolonisten, terwyi Roemenië boeren naar
de Dobroedsja zenden kon, waarmee de Roeme-
niseering van dit eertyds Turksch-Bulgaar-
sche gebied beginnen kon. De Bulgaren zyn er
dus kaal afgekomen, hoewel er niet aan te twy-
felen valt, dat zy ook zekere rechten in dit op
zicht hadden en dat de Roemeniërs menig on
recht goed te maken hadden.
Over het adres van negen persooniykheden uit
handel en bankwezen schryft de „Maasbode":
„Het doet wel eenigszins komisch aan
juist van de zyde dezer heeren te hooren
verkondigen, dat ons volk op een te hoogen
voet leeft, terwyi het toch voor een ieder
waarneembaar is, dat breede lag^n onzer
bevolking nauweiyks in haar allemoodza-
keiykste behoefte aan voedsel, kleeding,
woning etc. kunnen voorzien. Ons volk is,
volgens hen, niet doordrongen van de on
evenwichtigheid, welke er tusschen dien
levensvoet bestaat en de ongunstige ontwik
keling van de economische en financieele
wereldomstandigheden! Daarom moeten de
REXW-W»*.
handen ineengeslagen worden om het pro
ductie-apparaat weer rendabel te maken en
de publieke financiën weer gezond 1
Er zal wel niemand zyn, die meer van
deze desiderata doordrongen is, dan de lei
ders van de betreffende departementen, de
ministers Steenberghe en De Wilde. Maar
zij zijn gelukkig niet in de oude onlogische
theorie vervallen, dat men het productie
proces weer op gang kan brengen, dus de
werkloosheid kan doen afnemen dit ziel
de regeering gelukkig als het belangrykste
probleem, dat haar bezig houdt door de
consumptie in te krimpen, dus door het
productie-apparaat te verkleinen.
En wat de openbare financiën betreft
Deze worden volgens de heeren, hier aan
het woord, thans zóó beheerd, dat het re
gelrecht naar den afgrond voert. Nu hadden
wy altyd gedacht, dat de ontwikkeling der
staatsschuld afwijkingen mocht, of liever
gezegd moest vertoonen met de ontwikke
ling van de conjunctuurgolven van het eco
nomisch leven; dat dus in tyden van de
pressie de schuld kan toenemen en zelfs
aanzieniyk, zoo de landsverdediging, de
werkloosheidsbestrijding, afzetstimuleering
etc. zulks eischen, mits men ln tyden van
hoogconjunctuur maar op aflossing bedacht
is. En hieraan heeft het ten onzent in de
vorige hoogconjunctuur niet ontbroken. Een
vergelijking ten dezen met Engeland, Ame
rika, Frankryk en België kan ons land dan
ook best doorstaan, om nog niet te spreken
van landen als Duitschland en Italië."
ZONDER SCHADELIJKE LAXEERMIDDELEN
en U zult 's morgéns „kiplekker"
uit bed springen.
lederen dag moet Uw lever minstens een liter gal
ln Uw ingewanden doen stroomen. Wanneer deze
stroom van gal onvoldoende is, verteert Uw voedsel
niet, het bederft. U voelt U opgeblazen, U raakt
verstopt. Uw lichaam ls vergiftigd en U bent
humeurig, vaelt U ellendig en ziet alles somber in.
De meeste laxeermiddelen zijn slechts lapmiddelen.
U moet CARTER'S LEVERPILLETJES nemen om
een liter gal vrij te doen stroomen en U zult weer
geheel fit zijn. Onschadelijk, plantaardig, zacht, on
overtroffen om de gal te doen stroomen.
Eischt Carter's Leverpilletjes bij apothekers en
drogisten- L 0.76.
De „Standaard" wydt aan het adres der
negen mannen van handel en bankwezen een
beschouwing, waarin het anti-rev. blad de
bezorgdheid van sommigen en het optimisme
van anderen tegenover elkander stelt. Na de
argumenten der bezorgden te hebben ge
schetst, vervolgt de „Standaard":
In scherpe tegenstelling met de bezorgd
heid van de adressanten, waarop wy in den
aanvang doelden, een bezorgdheid, die
hen leidt tot het stellen van eischen aan
het financieele beleid, die in dezen tijd
niet ten volle zijn te verwezeniyken
staat het optimisme, bijna schreven wy de
luchthartigheid van vele anderen, wy den
ken daarby nog niet zoozeer aan de dema
gogie, waaraan sommigen zich schuldig
maken, die thans aandringen op belang
rijke verhooging van uitgaven voor het
onderwas en voor allerlei andere voorzie
ningen. Neen, ook onder ernstige lieden, die
men niet van demagogische bedoelingen
mag verdenken, leeft thans de overtuiging,
dat men zich over een belangryke styging
van de publieke schuld niet zoo ongerust
behoeft te maken.
Ook aan de oude onderscheiding tus
schen „productieve" uitgaven, waarvoor
geleend mag worden, en niet-productieve
uitgaven, die uit „gewoon" zijn te bestrij
den, behoeft naar hun meening niet zoo
streng vastgehouden te worden. Zeker is
dat niet noodig, wanneer er sprake is van
plannen tot bestrijding van de werkloos
heid.
In breeden kring maakt hier indruk
hetgeen in sommige andere landen ge
schiedt. Daar worden millioenen, ja mil-
liarden uitgegeven voor militaire en ma
ritieme voorzieningen, voor de luchtbe
scherming etc. Een groot leger houdt
men op de been. „Muren" van beton en
staal worden gebouwd. In koortsachtig
tempo werken de fabrieken voor de ver
vaardiging van oorlogsmateriaal. Dure
en breede autowegen, ten deele ook weer
met een militair doel, worden aangelegd.
En alsof dit alles nog niet genoeg ware,
bouwt men paleizen voor de „partij", die
één is met den Staat, breekt men in som
mige steden nog betrekkeiyk nieuwe pan
den af, ten einde by weer-opbouw van
monumentale gebouwen het stadsbeeld te
verfraaien. Bovendien doet men ook nog
aan ontginningen. Om van de hooge koe
ten van het party- en politie-apparaat
maar niet te spreken!
Het is uitgesloten, dat men dit alles
zou kunnen financieren overeenkomstig
de beginselen, die velen ook hier te lande
tot dusverre de Juiste achtten. De heeren
Crena de Iongh c.s. klagen er over, dat
onze begrooting geen duidelijk beeld
geeft van den werkelijken toestand. Maar
ten slotte kan men toch over alle gege
vens beschikken. Niets wordt verheime-
lykt. In sommige andere landen kan men
dat niet steeds zeggen. Niemand weet
daar precies, hoe de zaken staan. Maar
dat men er allesbehalve handelt naar de
inzichten van de adressanten, zal wel
geen mensch in twyfel trekken.
De onderscheiding tusschen produc
tieve en improductieve uitgaven werd on
langs door een Italiaan van vooraan
staande positie een „boekenverschil" ge
noemd. De oudere economisten hadden
zich daarover druk gemaakt. Maar in de
werkeiykheid had die onderscheiding al
heel weinig beteekenis.
Men meene niet, dat hetgeen onder
den invloed van deze nieuwe „economi
sche" leeringen elders geschiedt, hier te
lande onopgemerkt biyft. Ook buiten
den kring dergenen, die zich met de
studie van financieele en economische
vraagstukken bezig houden, zegt men:
waarom zou het „rykere" Nederland niet
kunnen, wat büvoorbeeld het „arme"
Duitschland kennelijk wel vermag? Men
he<;ft daar dan toch maar in korten tijd
een einde aan de werkloosheid gemaakt.
De zwaartillende financiers van den
ouden stempel mogen het hoofd schud
den en den ondergang voorspellen, het
gaat toch nog maar steeds goed. Men
komt handen te kort, terwyi wy hier een
omvangryke werkloosheid kennen. Bo
vendien hebben wij ook geen sluitend
budget, al moge dan ons financieele
beleid, naar den ouden maatstaf geme
ten, nóg wat solider zijn.
Het zyn deze en hieraan verwante be
schouwingen, die op velen méér invloed
uitoefenen dan de vertoogen dergenen,
die voor beperking van uitgaven en voor
een voorzichtig financieel beleid het
pleit voeren, ook al gaan zij daarby niet
zoo ver als de heeren Trip c.s.
Het schijnt met het oog op dit alles
wenscheiyk, dat wy de nieuwe financieel-
economische theorieën en hetgeen men
elders in practyk brengt nader toetsen.
Bastiaan Snelders vond, dat het leven nem
te weinig weelde schonk. Doch als klerk
op een effectenkantoor was zyn salaris
niet van dien aard, dat hy zich datgene kon
verschaffen, waarnaar hy met geheel zün hart
hunkerde. Was hij maar een rijkeluiszoontje,
dan kon hy uitgaan zooveel hij wou! Of kon
hij maar leven zooals zyn patroon, die het geld
gewoon voor het grijpen scheen te hebben. En
door deze gedachte en verzuchting in beslag ge
nomen, kon Bastiaan nooit nalaten, als hy in
het kantoor van zijn baas kwam, een verlangen
den blik te slaan op de reusachtige brandkast,
die den heerlijken schat verborg, welke hem in
staat kon stellen, dit zoozeer verbeide leven te
zien verwezenlijken.
Hoe menigmaal had Bas al niet in zün geest
een diefstal gepleegd en was met zyn buit de
grens overgestoken. Doch de gelegenheid een
greep in dit verleidelyke te kunnen wagen, werd
hem nooit geboden. Mynheer Verwilk, de eige
naar, was, waar het zijn brandkast betrof, een
echte pietlut. En als hij het kantoor verliet,
kwam hij nog minstens tweemaal op zijn pas
sen terug, om te probeeren, of ze wel degeiyk
gesloten was. En Tomsen, die lamme boekhou
der, vergat ook nooit den sleutel aan mijnheer
Verwilk af te geven. Maar desondanks bleef
Bas hopen op een kans. En met een bijna niet
te beheerschen drang loerde hij naar den sleu
tel, om er dezen stiekem af te nemen. Maar
de oogen van Verwilk schenen hem geen se
conde los te laten. Dat is allemaal verbeelding
van me, dacht Bas, want de baas werkt steeds
door, zelfs als ik de papieren op zijn bureau
leg. Hij zou het niet eens hooren, als ik den
sleutel uit het slot trok. Maar toch zag Bas er
te veel gevaar in. Als hij maar eens vergeten
werd!
Doch ook dit gebeurde niet.
Bas begon over een nog vreeselijker plan te
denken. Hij kon wat nawerken en ais hy dan
op een avond alleen was met zijn patroon, die
soms nog laat op kantoor bleef, hem overval
lendooden en dan de brandkast plunderen.
De moord zou den morgen nadien pas ontdekt;
worden en dan was hij al lang en breed in vei
ligheid.
Ik zal wachten tot vóór het verzenden van
de afrekeningen, besloot Bas, dan is er waar-
schijniyk het meeste voorradig.
Langzaam verstreek de tijd. Nog een paar
avonden en Bas zou zijn afschuwelyke daad ten
uitvoer brengen. Zijn salaris was op en Ja-
Het was een klacht, die geuit werd door
een vragensteller in het Radio-vragenhalf-
uurtje en die door Pater Otten volledig
ondersteund werd, de klacht n.l., dat de
Katholieken over het algemeen zoo weinig
van de Katholieke Leer op Sociaal-Econo
misch gebied afweten, en met name, dat zij
zoo weinig de encyclieken kennen. De wen-
schelijkheid werd toen geuit, om in de
Katholieke bladen regelmatig citaten der
Voornaamste encyclieken op te nemen.
Waar wij het in dezen geheel met Pater
Otten en den onbekenden vragensteller eens
zijn, zullen wij nu en dan een citaat uit
een der groote encyclieken weergeven, zoo
noodig nader toegelicht aan de hand van
de commentaren van D. v. Nell-Breuning,
Cassianus Hentzen, Jos. Pieper, Otto Schil
ling, Kard. Manning, Dekkers, Jacobs, Cor-
nelissen, enz.
Wij hopen daardoor op onze wijze gevolg
te geven aan den oproep van onzen Paus
Pius XI, aan het slot van Quadr. Anno
147) gedaan:
Laten dus alle mannen, die van
goeden wil zijn, zich vereenigen, allen
die, onder aanvoering van de herders
der Kerk, dezen goeden en vreedzamen
strijd van Christus willen strijden; laten
allen zich moeite geven, ieder naar zijn
talenten, zijn krachten en zijn plaats
in de maatschappij, iets bij te dragen
tot het christelijk herstel der mensche-
lijke samenleving, hetwelk Leo XIII
door Zijn onsterfelijke Encycliek Rerum
Novarum heeft ingeluid; niet zichzelf
en hun eigen belang moeten zij daarbij
zoeken, maar de belangen van Jezus
Christus (vgl. Philipp., 2, 21), niet tot
eiken prijs hun eigen meeningen
trachten door te zetten, maar bereid
zijn daarvan af te zien, hoe goed die
ook zijn, wanneer het grooter algemeen
welzijn dat schijnt te eischen; opdat in
alles en boven alles Christus regeere,
Christus heersche, „aan Wien eer en
glorie en kracht in de eeuwen der
eeuwen". (Openb., 5, 13).
loersch op jongens van zyn leeftyd, die zit*
naar hartelust vermaakten en aangemoedif!'
door een slechten vriend, die op de beurs va®
Bas speculeerde, dacht hij niet verder na. Dod*
juist op den dag door Bas uitgekozen, zei Vef
wilk tot hem: „Ik moet voor een paar dag'
naar Engeland, Snelders. Bel even een taxi
en ga met dit kaartje naar mijn huishouds
zij zal je een koffer geven, die op mün kam1
staat en dien breng je dan naar het vliegveld
Mijn plaats heb ik al besproken. Je wacht to
lk kom."
„Goed meneer," antwoordde Bas zeer teleuf'
gesteld. Even later verliet hy het kantoo®
„Wacht maar, als je terugkomt, meneer Vet'
wilk," bromde hij. „Geld moet en zal ik hebbeO
Uitstel is geen afstel! Dat het nu ook zoo mO«'
loopen," dacht hy woedend. Hoe kryg ik de**
maand alles betaald? Paul wil het geld, dat bi
mij voorgeschoten heeft, ook terug hebben.
Tomsen juist vandaag afwezig. Mooier had he' j.
niet gekund. Zou er nog wel ooit geschikte®
gelegenheid zich voordoen?
Even na zijn aankomst verscheen ook menee®
Verwilk. Hij gaf Bas nog een paar raadgevtf'
gen en overhandigde hem den sleutel van
brandkast, zeggende: „Dezen heb ik in mli®
haast en uit gewoonte meegenomen. Geef 1'
hem morgen aan Tomsen. Ik veronderstel d®:
hy wel weer genezen zal zijn. En anders vif'w.
jij er wel in wat je noodig mocht hebben."
„Best meneer. Ik wensch u goede reis.
neer," zei Bas met een stem, die bij Verww
achterdocht had moeten wekken, indien hij ze"
niet door andere zaken in beslag was genome®®
Bas voelde zich opeens als in een andef'
wereld verzeild. Was dat nu even een uitkoms®
Hij had maar het kantoor binnen te gaan,
brandkast te openen en zün zakken te vuile®1
Hij bezat nog een pas voor het buitenland, di^ty';
hij voor zijn vacantie had aangevraagd en d®(
dus nog geldig was. Alles ging op rolletjes.
er was niet noodig een moord te bedrijven. N®
hij zoo gemakkeiyk aan het geld kon gerakel®
huiverde Bas, toen hij daaraan dacht. Met de®
slinger van het rolluik had hij Verwilk op he'
hoofd willen slaan en nu, terwijl Bas naar
stad terugtram-
de en over dit
alles mijmerde,
zag hij zijn
slachtoffer voor
zich met een die- 1
pe wond, waaruit Mül
bloed vloeide en
voorover liggend op zün schrijftafel.
Zoo zou het geweest zyn, peinsde Bas, en "oinS|
zou dat afgrijselijk beeld altijd voor oogen he"' (j
ben gehad. Overal zou het my gevolgd hebb*® "e
en nooit zou ik er aan ontkomen zyn. Dit "ijksl
ik nu in. Ik mag den hemel danken, dat ik hie®'
voor behoed ben. Zijn gedachten gingen na* IVI
zijn ouderlijk huis, naar zijn vader, die stee*' hop,^
eerlijkheid als het hoogste beschouwde. Hy z®J 0(J
zijn vader, zooals deze hem by het afscheid na*\ ae
zijn nieuwe betrekking in de stad had toeg®'
sproken: ZlJn
„Bas, jongen, het leven daar is verleidelük®. s®e p]
dan hier op een dorp, maar tracht je sterk ®olliedeni
houden. Als men in zyn jeugd een verkeen
spoor volgt, moet men er zijn gansche leven <®tien
slechte gevolgen van ondervinden. Want
door de menschen een daad ook vergeven wO®T s- dat
den, in zyn binnenste moet men er steeds de! erooven
druk van blijven gevoelen. Dit is myn meenibiUuits^
tenminste. Dus, jongen, denk aan mijn raat®>elfs
En Bas had geantwoord: „W^ees niet ongeru*L °°k
vader, ik zal sterk zijn." had<
En nu stond hy op het punt zijn woord T®®® beve;
breken. En tevens» het vertrouwen, dat zün P®,*ïet iilllt
troon ln hem stelde, te beschamenDe gree'Öe c,
waarin hij den sleutel van de brandkast, etn°
een kostbare schat, omklemd hield, verslap®® etlt-
De tram stopte. Bas verliet den wagen.
sleutel zat in zijn zak, maar de hand had he^nne
y gi
als
s<
®eg<
nu geheel losgelaten. Hierin lag de beslissi-
van den Jongeman, zyn voornemen was op d6V06rs h
achtergrond geschoven. Het bestond niet me^vijaesten
En hoewel hy kort by kas was en aan de v°/iiiti'lclen
dering van zijn vriend dacht, zou niemand h^6t I®1', s
nu nog hebben kunnen dwingen den diefstal
bedryven, hoe gemakkeiyk dit nu ook voor ^jpiaa d
was. En om allen argwaan te voorkomen: É'heMr ee
kon eens toevallig op kantoor ingebroken wé®' J?en g
den, bracht Bas den sleutel aanstonds bij Tol®1 sic,16 *n
sen en ging naar huis. Eje °Pw
Den morgen daarop vond de boekhouder wc®'feUi'®®der
kelijk de brandkast geforceerd en alle stukk®1 enlat
van waarde gestolen. Eerst werd Bas van d®,
diefstal verdacht, maar zijn alibi bewees d®
hij onmogeiyk in dien korten tyd op kante*
kon zyn geweest. Ook was men van meenib®
dat het niet noodig was de brandkast te f°®J
ceeren, als men den sleutel ervan in zyn be*®
had. Dit stelde Bas buiten verdenking. M»®'
Bastiaan Snelders zal nooit die oogenblikK®'
van ondervraging en kruisverhoor vergeten d
dankt steeds nog den hemel hem voor dlefs®'
behoed te hebben. (Nadruk verboden)
Engs
ih. uesve
cp dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p wp/v bij levenslange gebeele ongeschiktheid tot werken door Fl oy een ongeval me»
ongevallen verzekerd voor een dor volgende uitkeeringen F I DUt" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen JF I OU»" doodelüken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR FRITZ METZNER
27
,Dat is werkelijk overbodig, juffrouw Maria
Disselhof. Myn patroon heeft geld als water, en
ik heb altyd nog mijn laatste jaarloon van hem
te goed, dat ik opzettelyk voor tijd van nood
heb laten staan. Nu weet je het precies."
„Ik geloof dat echter niet, daarom zal ik het
den graaf vragen. En van nu af moet je ge
regeld gaan werken, Sigmar. Het is nu ernst
tusschen ons, en dat zoo maar wat rondboeme-
len is afgeloopen. Ziet gauw meester-smid te zijn,
dan komen wy vooruit."
Nu vond Sigmar het zelf noodig, even te stop
pen. Ha, ha, dat was weer een geheel nieuwe
karaktertrek, dien hy in zijn Maria ontdekte.
Hoe kwam zij daaraan....? En hoe zy alles
maar zoo ronduit zei! Toch kon men niet kwaad
op haar worden, met den besten wil niet. De
woorden klonken wel wat streng, doch zy gingen
vergezeld van een lach en in de groote grys-
ólauwe oogen lag een blik vol goedheid en eer
lijkheid.
„Je stelt mü dus onder curateele, meisje? Heb
Je er echter wel over nagedacht, wien je onder
curateele stelt?"
„Wien? Wel een landlooper, die er zich tot
heden niet om bekommerde waar hy den vol
genden dag zou eten of slapen. Dat moet van
nu af veranderen."
„Ben ik erg nieuwsgierig, als ik vraag, waar
om dat juist nu moet veranderen?"
„Nieuwsgierig wel, maar je moogt het we
ten. Omdat je my vandaag officieel aan je
vroegeren patroons wil voorstellen, en dan is
het noodig, dat je er eerst zelf van overtuigd
bent, dat het ernst tusschen ons is. Wy be
hooren dan toch bij elkaar en moeten dan van
zelf alles doen om vooruit te komen.Toe, ry
nu verder."
„Ik kan niet, Maria, ik moet eerst tanken."
„WatDe tank is vol."
„Ik bedoel, dat ik nu eerst een zoen van je
moet hebben, lieveling."
Sigmar sloeg zyn armen om Maria heen, doch
zy weerde hem verontwaardigd af.
„Zie je dan al die menschen niet, die naar
de renbaan gaan?"
„Zeker, lieveling, maar laat die maar gaan.
Die wil ik niet zoenen. Alleen jou maar!"
En Sigmar zoende Maria, hoe zy zich daar
ook tegen verzette.
„Zie je, meisje, dat is mijn revanche voor
je boetpredicatie en voor dien oorveeg van
straks."
En hierna gaf Sigmar gas en hield een paar
minuten later stil voor het terras van het Harz-
burger hotel, waar zij door graaf en gravin
Hughen harteiyk werden begroet.
Tegenover Maria's bekoorlijkheid en de geheel
.onverwachte elegance in haar kleeding, ver
gat graaf Hughen opnieuw zijn rol en kuste
Maria de hand.
Maria liet het toe, alsof zij het altijd zoo
gewoon was, doch toen zij aan de koffietafel
zaten, kwam zij er op terug.
„Mynheer Hughen, u heeft mij zooeven met
een opvallende onderscheiding behandeld,
want een graaf kust de verloofde van zijn
vroegeren bediende toch niet de hand. Wat
moet dat beteekenen? Wilt u mij dat zeggen?
En kunt u my misschien dan ook gelijk ver
klaren, waarom u Sigmar vijfduizend mark
hebt gegeven? Sigmar zegt, dat u hem nog een
jaarloon schuldig bent, maar sinds wanneer
verdient een bediende per jaar vyfduizend
mark?"
Dat was nu weer zoo ronduit, en tevens on
weerstaanbaar lief gezegd, dat Sigmar zich
lachend afwendde en Edlar met een blik van
verstandhouding aankeek.
Alleen graaf Hughen was ernstig gebleven.
Hy was nu zijn rol weer meester.
„Juffrouw Disselhoff! Laat u het in de 'toe
komst maar gerust aan my over, of ik uw hand
zal kussen of niet. En ten tweede: Die vijfdui
zend mark betreffen natuurlyk gedeelteiyk een
leening, waarvan de afbetaling geheel door Sig
mar kan worden geregeld."
„En hoe groot is het geleende bedrag,
graaf?"
„O.... o, Sigmar!" riep gravin Hughen, nog
vlug een woord inslikkend, dat veel had kunnen
verraden.
„Ja, ik kom in een harde school, mevrouw",
lachte Sigmar terug.
„Precies gezegd, zyn er tweeduizend mark ge
leend geld by. Is de nauwgezette juffrouw Dis
selhoff nu tevreden?" schertste graaf Hughen.
Maria echter keek Sigmar heei ernstig aan.
„Dat had Je my toch wel kunnen zeggen, Sig
mar, dan had ik mijnheer niet lastig hoeven te
vallen."
„Het was voor my geen last, juffrouw Dissel
hoff."
Weer voelde Maria zich een weinig verwaTd,
en gelukkig zag zy niet, dat Sigmar den graaf
een blik toewierp, waarmede hij hem te verstaan
gaf, dat hy een poosje ongestoord met hem wil
de praten.
Doch graaf Hughen begreep den vorst.
„Sigmar?"
„Tot uw dienst, mynheer."
„Ga $alsjebiieft naar boven, naaT myn kamer.
Het is nu vier uur, en ik kan ieder oogenblik
dringend intercommunaal worden opgebeld.
Wacht daarop en roep mij dan dadeiyk."
Met een onderdanige buiging ging Sigmar
heen, en natuurlyk kwam eenige minuten later
een piccolo van 't hotel den graaf vragen, aan de
telefoon te komen.
Hiermede was het doel bereikt. Gravin Hu
ghen kon nu rustig wat met Maria alleen zijn,
terwijl Sigmar aan zijn vriend vertelde, hoe zyn
autoritje met Maria was verloopen.
„Een oorveeg gaf zy je?" Jongen, Jongen, wat
is er van den vorst von Wemstein geworden?"
„Een mensch, Hervard! Zoo'n verfrisschende
omgang dat is nu juist wat mün oom mist. Ge
loof je niet, dat Maria ook hem zal veran-
4eren?"
„Hij is al zoo versteend, Sigmar."
„Laten wy het tenminste probeeren. Ik wil
niets onbeproefd laten. Maria zal jullie spoedig
schrijven, dat zij komen zal. Wy hebben elkaar
toch goed verstaan, nietwaar? En nu wilde ik je
nog zeggen, waarom ik je alleen wilde spreken."
Graaf Hughen, die in lengte niet voor Sigmar
onderdeed, zette zich op het groote bureau-
ministre van zijn zitkamer, en liet zijn beenen
gedachteloos slingeren. Over zijn scherp ge-
teekend gezicht, dat door het zwarte, recht
achterover gekamde haar iets strengs had, gleed
een goedige lach. Hij vermoedde wel wat er
komen ging.
„Vooruit maar, Sigmar. Ik heb al een voor
stelling van myn taak en ik heb reeds met
Edlar afgesproken, dat wij die geheel en al
accepteeren. Eigenlijk hadden wij er zelf reeds
over willen beginnen, maar dat durfden wij toch
niet goed."
„WatVermoed Je werkelijk wat ik van
plan ben!"
„Wat zou de verliefde en romantische vorst
von Wemstein nu van plan zyn? Natuurlyk
hetzelfde wat ik ook eens zoo jong en zoo
onverwachts heb gedaan: zich verloven
Sigmar von Wemstein had met groote, onrus
tige stappen de kamer op en neer geloopen,
doch trad nu plotseling op zijn vriend toe en
greep hem by de schouders.
„Hervard, is dat waar, hebben jy en EdlaT
dat al gedacht? En zijn jullie het er mee eens?
En waarom?"
„Waarom? Dat is gauw gezegd. Ik benüd je
,om de prachtige karaktereigenschappen van i&>
toekomstige vrouw enEdlar benyd
om haar schoonheid. Heb je niet gezien hoe
straks de heele bevolking van tuin en terf®'
naar jullie omdraaide?"
Sigmar keek zwygend voor zich uit.
„Dus vorst Sigmar von Wemstein zal g®®
mésalliance aangaan?" J
„Onzin, jongen. Menschelykerwijze gesprok*
heelemaal niet; integendeel."
„Duizendmaal dank, Hervard. Dan viéren
vanavond de verloving. En binnen enkele dag^(
is Maria by julie. Geef haar vooral een go®*,
leiding. Vanzelf heeft zij in veel opzichten h^
tekortkomingen." J
„Heel weinig Sigmar. En ik raad je, laat h®*
haar eeriyk en eenvoudig karakter behoud®®'
verstar haar niet door conventies, want dat
werkeiyk jammer zyn van de ongekunstel®
bekooriykheid van deze byzondere vrouw.
Doch hoe zal ik 't nu inkleeden? Ik kan
toekomstige vorstin von Wemstein toch niet
een ondergeschikte behandelen."
„Je doet maar wat Je wilt, maar denk er °^t
dat het spel nog niet ten einde is, Hervftf i
En laat ons nu naar de dames teruggaan. V®,
mijn hartelijken dank natuurlijk, ook v®°;
Edlar. Persoonlijk zal' ik haar vanavond i®'
meer kunnen bedanken." a
Onderwijl had gravin Hughen op het text*
naar Maria's eenvoudig, eerlijk praten geW'(
terd, dat zy af en toe slechts met moeite zon®
lachen had kunnen aanhooren.
f vai
eld t
^tsch
06 Pi
>ts
l*eëïi
n ken
t0l
preien
0röen
een
ar>den
Vlt®dt. v
ken
^en,
ÖQor
^Berv
en
.«Vordt vervolg*#