Hoe Gijsbert Karei van Hogendorp
NEDERLAND BEVRIJDDE
De gebeurtenissen
in November 1813
De Grondwet
m
1
van 1814
y r
mm
J
L:
A.IZOO de Regeringloosheid veel is voorgekomen in de
meeste rieden, door wyze voorzieningen van denotabelfte
Ingezetenenmaar het Algemeen Bestuur geheel verwaar
loosd en in niemands handen-is, terwyl het geroep van alle
zyde om zulk een Bestuur tot redding van het Vaderland,
onze harten diep getroffen heeft; Zoo is het dat wy befloten
hebben hetzelve op te vatten tot de komst van ZYNE
HOOGHEID toe. - Bezwerende alle de brave Nederlanders
om zich te vereenigen tot onderfteuning van dit ons cordaat be/luit.
GOD helpt die genendie zich zelve helpen.
's Gravenhage, den 2ofte November 1813.
'Get eekend
F. VAN DER DUYN van MAASDAM.
G. JL van HOGENDORP.
BLADZIJDE 2
DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938
Door DR. L. G. J. VERBERNE
November 1813. Jaar en
maand hebben eigen Waarde in
het boek van onze volkshisto
rie. Wat slechts een enkeling
nabij wist, maar Wat ieder
hoopte, geschiedde: het land
werd bevrijd uit Vreemde heer
schappij, ons Volk hernam
onder leiding van Gijsbert
Karei van Hogendorp zijn
zelfstandig bestaan.
Napoleon Bonaparte
Een werk van Neder-
landschen oorsprong
v>
Bonaparte's terugkeer uit Rusland.
door Prof. Mr. A. L. DE BLOCK
De ondergang van Napoleon's geweldig
leger in Rusland werd hier officieel
bekend op 21 December 1812.
Men begreep, dat aan 's keizers macht
een zware slag was toegebracht. Zoo
was het: de veldtochten van 1813
bevestigden de nederlaag in Rusland.
De beslissing viel in den Volkerenslag bij
Leipzig (1619 Oct. 1813), waar Napoleon
een zoo zware nederlaag leed, dat Duitsch-
land voor hem verloren ging.
Het is de verdienste geweest van G ij s-
bert Karei van Hogendorp, dat hij
de beteekenis der feiten aanstonds doorzag,
meer nog, dat hij geheel paraat stond om
ze te benutten voor 's lands herstel. Reeds
in December 1812 was hij begonnen met
enkele vrienden besprekingen te houden.
Zijn keuze was niet gelukkig, want in de
moeilijke Novemberdagen heeft alleen Van
der Duyn van Maasdam hem krachtig ge
holpen. Het plan van Gijsbert Karei
was: de vorming van een provisioneele
regeering door de bijeenroeping van
de Staten-Generaal van 1795; deze zou
den prins van Oranje tot hooge over
heid proclameeren en aldus de consti-
tutioneele monarchie vestigen. Dit is onuit
voerbaar gebleken. Gijsbert Karei veronder
stelde bij de oude heeren van vóór 1795 een
moed, die op hun leeftijd zelden groepsge
wijze voorkomt. Bovendien hield hij er te
weinig rekening mee, dat hij een instelling
in het leven wilde roepen, die al lang dood
was. Dat hij nochtans in groote trekken
zijn uiteindelijk doel bereikte, pleit voor
zijn inzicht en doorzettingsvermogen.
Een omstandigheid was hem gunstig: de
Bondgenooten ondernamen geen aanval op
Nederland, maar gaven er de voorkeur aan,
Frankrijk in het Noord-Oosten aan te tas
ten. Daardoor kon de Nederlandsche op
stand op eigen initiatief en zonder hulp
van anderen beginnen. Toch hebben de
troepen der bondgenooten zich hier wel
vertoond. Sinds 9 November verschenen
telkens kleine benden Kozakken in onze
Oostelijke gewesten, niet om strategische
redenen, maar louter om voedsel en klee
ding op te halen voor het Russisch leger
in Duitschland, waar weinig meer te stroo
pen was. Werkelijke volksbewegingen heeft
hun komst niet veroorzaakt.
Meer invloed is van een Pruisisch leger
uitgegaan. Generaal von Bülów overwoog,
onafhankelijk van zijn superieuren, een
aanval op Amsterdam. Het bericht, dat de
Franschen de stad ontruimd hadden (15
Nov.) bevestigde hem in zijn denkbeeld: op
30 November bestormde zijn onderbevelheb
ber Von Oppen Arnhem. Daarna rukten de
Pruisen op naar Utrecht. Doch dit alles
staat naast het initiatief tot den opstand:
de data bewijzen zulks.
Het Fransche bezettingsleger hier te
lande was vrij zwak: het telde nog
geen 10.000 man. Bovendien bestond
het uit troepen van zeer verschillend
en soms bedenkelijk gehalte. De en
kele Nederlandsche compagnieën wa
ren niet betrouwbaar en het beste
corps, het vreemdeiingenregiment, waarin
veel Pruisen waren, evenmin.
Dit alles bleef het volk niet verborgen.
Het verfoeide het Fransche bewind, dat
geheel aansprakelijk gesteld werd voor de
bestaande ellende- De conscriptie was ge
haat, de tiërceering van de staatsschuld
gevoelde men als een onrecht. Handel en
scheepvaart waren geheel verloopen, de
visscherij bestond niet meer, de industrie,
zoo nog in bedrijf, was ingezonken tot een
onbeduidende productie voor de locale
markt. Alleen de agrarische bedrijven toon
den welstand.
Midden-November begon er teekening te
komen in den toestand: in den nacht van
14 op 15 November ontruimde Molitor Am
sterdam. Hij trok zich terug op Utrecht, om
zoo bij een eventueelcn aanval beter in ver
binding te kunnen blijven met de sterke
vesting Gorcu(p. Na ziJn aftocht wilde
Anton Reinhard Falck, kapitein der natio
nale garde te Amsterdam, die eenig los con
tact had met Gijsbert Karei, een stads-
regeering vormen, welke door de bevolking
zou moeten worden bevestigd, zoodra de
voorhoede der Bondgenooten aan den Usel
verschijnen zou. Hij slaagde daarin den
15den November niet. Beter succes had Job
May, die óp 14 November Gijsbert Karei
bezocht en van hem de verzekering had
gekregen, dat, als Amsterdam begon, Den
Haag zou volgen. Geheel onafhankelijk van
Falck bracht hij de Bijltjes, het rumoerig
volkje van de Eilanden, in draf en in den
avond van dien 15en November gingen
onder luid gejoel de douanenhuisjes, sym
bool van de vreemde heerschappij, in vlam
men op. May beheerschte echter den toe
stand niet: de beweging greep andere volks
groepen aan. Falck moest ten slotte met
zijn nationale garde optreden, om aanval
len op den Lombard en het West-Indisch
huis af te weren en een volksoploop voor
het huis van De Celles, den prefect van het
„département du Zuiderzée", te verstrooien.
De aard der beweging vindt teekening in
de omstandigheid, dat geenerlei aanval op
het gezag gedaan werd. Het nationale ele
ment in May's initiatief kwam niet tot ont
wikkeling.
Den volgenden dag was de toestand
hachelijk. Lebrun, de keizerlijke stadhou
der, verliet de stad en dwong De Celles hem
te volgen. Aanstonds greep Falck in en ver
ijdelde een poging om een nieuw keizerlijk
bestuur te vormen. Toen ontstond ten slotte
een tusschenregeering, die noch den keizer,
noch den prins van Oranje erkende en zich
hield aan een „systema van strikte onzij
digheid en loutere rustbewaring". Herstel
der orde was inderdaad dringend geboden:
het volk beheerschte de straat volkomen en
pleegde daden van ruigen moedwil en wilde
plunderzucht. De nationale garde, die zich
aanvankelijk beperkte tot bescherming van
den particulieren eigendom, slaagde er op
17 November in, bijgestaan door een vrij
willige ruiterij, de rust te herstellen. En
daar blijft het bij: er geschiedt te Amster
dam niets, dat 's lands herstel als zelfstan
digen staat beoogde- De Oranjevlag ver
scheen niet op de torens.
Geheel anders verliep de beweging te
's-Gravenhage. Reeds in den avond van 9
November was er voor het stadhuis eenig
tumult. Van Limburg Stirum, aanvankelijk
van oordeel, dat het beslissend uur geko
men was, hielp nog mede de orde te her
stellen, waarschijnlijk omdat hij begreep
dat De Stassart, prefect van het „départe
ment des Bouches de la Meuse", zich niet
gewonnen geven zou. In de eerstvolgende
dagen veranderde de toestand weinig. Wer
kelijk ernstige volksbewegingen deden zich
niet voor, hoewel de onrust onder de Fran
sche autoriteiten toenam. „De Franschen
zijn in de war", noteerde Gijsbert Karei op
10 November. 1)
De groote verandering kwam op 17
November. In den morgen hoor
de Van Limburg Stirum van Wit
te Tullingh, den commandant der na
tionale garde, met wien hij in ge
heim contact stond, dat De Stassart.
die 's avonds te voren kennis gekregen had
van Lebrun's aftocht, zich gereed maakte
om met de andere autoriteiten te vertrek
ken. De voortvarende Van Stirum haast
te zich Gijsbert Karei te waarschu
wen, die aanstonds het beslissend moment
herkende: het volk moest nü in beweging
gebracht worden. Korten tijd daarna ver
liet Van Stiriim Gijsbert Karei zelf was
door pijnlijke jichtaanvallen tot thuis-zijn
gedwongen de statige woning van den
leider aan den Kneuterdijk, den hoed ge
tooid met Oranje. Wat bedoeld was, ge
schiedde: in korten tijd droeg geheel de
stad de nationale kleur.
Inmiddels groeide de onrust. Het
volk óm het stadhuis dwong om de
Oranjevlag. Maar de heeren in het stad
huis bleven treuzelen. Kort na den middag
De Stassart was juist afgereisd tastte
van Stirum door, Hij was in het bezit van
een door Gijsbert Karei geteekende aan
stelling en stelde zich voor als gouverneur
van Den Haag en als commandant der troe
pen, waaronder hij verstond een legertje
van een vijftig man, weken te voren in diep
geheim geworven. Dit besliste: men moest
hem wel erkennen. Ten slotte werd na lang
geaarzel men bleef bevreesd voor gene
raal Bouvier om vier uur de Oranjevlag
geheschen en op verschillende plaatsen van
de stad, met eenig militair vertoon, de be
kende proclamatie voorgelezen.
Den Haag was dus tot opstand overge
gaan, het had den keizer verlaten en werd
geregeerd door den prins van Oranje. De
wil van Van Hogendorp had gezegevierd
over aarzeling en benepenheid. Nu kon hij
beginnen aan de vorming van een lands
bestuur. Dienzelfden avond nog verzond hij
aan een vijftigtal oud-regenten een mede
door zijn vrienden onderteekende uitnoo-
diging om op den volgenden dag te zijnen
huize te vergaderen. Dan zouden de Staten-
Generaal van 1795 geconstitueerd worden.
De bijeenkomst mislukte geheel. Nog geen
twintig mannen gaven aan den oproep ge
hoor; toen de vergadering begon, was nie
mand uit Amsterdam aanwezig. Falck, die
tijdens de besprekingen binnenkwam, tee
kent het geval aldus: „Een aantal bejaarde
heeren zat daar verspreid of wandelde
rond, zich zeer bedaarlij k onderhoudende
over de bevoegdheid van hen, die hen als
oude regenten hadden bijeengeroepen, over
hun regt zich eenig gezag aan te matigen
en vooral over de tijdingen, die er zijn
mogten van de Russen en de Pruissen".
Het eenige waartoe men zich vermande, was
het besluit om na twee dagen weer bijeen
te komen, niet als oud-regenten, maar als
„notabele leden zonder onderscheid van
staatkundige en godsdienstige gevoelens"
Ook de tweede bijeenkomst (20 Nov.)
werd een fiasco. Het betoog van Fannius
Scholten, dat men al te ver gegaan was om
op Fransche clementie te kunnen rekenen
en doorzetten dus geboden was, miste uit
werking. Toen deed Gijsbert Karei een
laatste poging. In den avond verzamelde
hij bij zich die mannen van het gezelschap,
die wél durf schenen te hebben, 't Was weer
vergeefs, ofschoon Van Stirum met de
militaire dictatuur dreigde, zoo er geen
landsbestuur gevormd werd. Den volgenden
morgen echter viel de beslissing. Er was
reeds een proclamatie opgesteld, waarin
aan de bevolking de vorming van een Alge
meen Bestuur zou worden medegedeeld
Zij droeg maar twee handteekeningen, die
van Gijsbert Karei en van Van der Duyn
van Maasdam. Er waren er vijf geweest,
maar toen in de avondbijeenkomst van 20
November bleek, dat de andere heeren niet
volgden, hadden drie zich weer teruggetrok
ken. Het was deze proclamatie, welke Gijs
bert Karei den volgenden morgen (21 Nov.)
voorlas aan enkele officieren van de na
tionale garde, die den toestand kwamen
verkennen. Energiek brak Gijsbert Karei
door zijn conservatisme heen en greep naar
de dictatuur „tot de komst van Zijne Hoog
heid".
G ijsbert Karel's daad maakte aan
veel onzekerheid een einde. De
moedigen kozen zijn zijde, de
bevreesden verzetten zich niet. Drie
dagen later (24 Nov.) schaarde Am
sterdam zich onder het Algemeen Bestuur.
Ook elders vond het, meestal aarzelend, bij
val: van een forsch élan valt weinig te
bespeuren. Hetgeen niet onbegrijpelijk is.
Molitor lag nog te Utrecht, verschillende
hl .ij,:
Proclamatie door Van der Duyn van Maasdam en Van Hogendorp opgesteld
en den 21sten November 1813 verspreid
vestingen hadden garnizoen, in het sterke
Den Helder handhaafde admiraal Verhueli
zijn eed aan Napoleon, een bedreiging vooi
geheel Noord-Holland. En wat het leger
van het Algemeen Bestuur heette, was
klein, de geestdrift der vrijwilligers kon het
bijna geheel ontbreken van wapenen niet
corrigeeren. Door de komst der Pruisen van
Von Bülow werd de toestand beter. Molitor
ontruimde Utrecht, ging over Gorcum en
Den Bosch naar Grave en vereenigde zich
met een Fransch leger, dat terugtrok langs
de Maas. Feitelijk was Noord-Nederland
van een onmiddellijke bedreiging bevrijd.
De komst van Willem Frederik, den erf
prins van Oranje, voltooide de gebeurte
nissen van November 1813. Gijsbert Karel's
afgezanten ontmoetten hem te Londen op
21 November en aanstonds was 's prinsen
besluit genomen. De Engelsche regeering
beloofde bijstand, oorlogsschepen, troepen,
wapenen. Op 26 November ging hij scheep,
maar tegenwind vertraagde den overtocht:
eerst op 30 November in den namiddag
kwam men voor Scheveningen. De bekende
visscher Jacob Pronk bracht ijlings het be
richt naar Den Haag. Een geweldige geest
drift golfde door de stad, spontaan bereid
de de bevolking den prins een f eestelij ken
terugkeer. Die vreugde gold zijn naam en
de traditie, waarvan zijn Huis de drager
was. Want voor het eigen volk was deze
Oranje schier een vreemde. Dat de terug
keer van de dynastie niet een inleiding was
op een restauratie van het verleden, werd
schier aanstonds duidelijk: op 2 December
aanvaardde de erfprins te Amsterdam als
Willem I de souvereiniteit over de Veree
nigde Nederlanden.
Ergens in Gijsbert Karel's Gedenkschrift
heet de erfprins de „regte Baas". Dit heeft
dieper zin dan Gijsbert Karei toen bedoel
de. Immers hij, die in 1813 terugkeerde, was
niet de Oranje der Oranjegezinden, een
partijhoofd, doch een nationale Oranje. In
het woord, „De Prins is patriotsch gewor
den", heeft de tijdgenoot het verschijnsel
getroffen, juister zelfs dan veelal aangeno
men wordt. Gijsbert Karei, de „verlichte
regent", zocht contact met de oud-regenten,
maar moest ervaren dat de krachten van
het regentendom ten eenenmale dood waren.
Willem I stelde zich aan het hoofd van de
intact gebleven keizerlijke administratie en
wist op die manier het oude stadhouder
schap, bevrijd van de versleten oligarchie,
te hervormen tot een verlichte despotie.
Beide mannen, Gijsbert Karei en Willem I,
heben een eigen plaats in onze volkshisto
rie: de een als de bevrijder van 1813, de
ander als de bouwer, de eigenlijke stichter
van den staat der Nederlanden.
1) Vergelijk Colenbrander:
Opstand" (Amsterdam, 1913).
„Inlijving en
Den 30sten November 1888 herdacht
in eene vergadering van de Tweede
Kamer de toenmalige voorzitter, Jhr.
Mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland,
in eene korte toespraak de herwin
ning van ons onafhankelijk volksbe
staan, daar dien dag vijf en zeven
tig jaren waren verstreken, sedert de
Prins van Oranje, onze latere Koning Wil
lem I, na negentienjarige ballingschap,
voet aan Neêrlands wal zette.
Er was, trots de tegenheên, die ook na
dien ons volk niet zijn bespaard -r— men
denke bij voorbeeld aan de zoozeer te be
treuren afscheiding van de Zuidelijke Ne
derlanden in 1830 en nog meer aan de wijze,
waarop deze tot stand kwam reden te
over om met dankbaarheid en voldoening
terug te zien op „het werk der zelfbevrij
ding, door onvergetelijke mannen met
kloekheid aangevangen" en onder Gods
zegen voorspoedig voltooid, waarvan de
redenaar dan ook met nadruk gewaagde.
Op zeventien November 1813 werden de
voorbereidende maatregelen genomen, die
ten slotte hebben geleid tot de aanvaarding,
op 21 November, van het algemeen bestuur
in naam van den Prins van Oranje door het
driemanschap Van Hogendorp, van Limburg
Stirum en van der Duyn van Maasdam.
Reeds zeer spoedig daarna aanvaardde
de inmiddels uit Engeland overgekomen
Prins op het raadhuis te Amsterdam de
hem aangeboden souvereiniteit. Hij deed
dit „onder waarborging eener wijze consti
tutie", welke de vrijheid der burgers tegen
volgende mogelijke misbruiken zou verze
keren.
Die constitutie, onze Grondwet, kwam in
Maart 1814 definitief tot stand, nadat in
eene commissie daarover overleg was ge
pleegd en eene vergadering van notabelen
in meerderheid hare goedkeuring er aan
had gehecht.
Over hare wording het volgende:
„Van het oogenblik af, dat de Franschen
in het land gevallen zijn, heb ik mijn ge
dachten laten gaan over de wijze, op welke
zij er wederom uit zouden geraken", dus
lezen wij in Hogendorp's gedenkschriften.
Er is nu eene merkwaardige ontwikkeling
waar te nemen in Van Hogendorp's denk
beelden op het stuk onzer staatsinrichting
tusschen 1795 en 1813, te treffender omdat
zij, althans op de hoofdpunten, op zuiver
nationalen grondslag bleef. De totstand
koming van de door hem ontworpen Schets
eener Grondwet is Nederlandsch werk
geweest.
Reeds in den zomer van 1795 gaf hij zich
rekenschap van de mogelijkheid van den
val van het toen pas opgetreden bewind en
vroeg hij zich in eene uitvoerige memorie
af, welk staatsbestel er dan in ons land zou
moeten komen.
Herstel van de oude staatsregeling achtte
hij ongewenscht en onmogelijk, daar hij
zich te zeer bewust was van de fouten, die
daaraan kleefden.
De oude Republiek was een Statenbond,
waarin een tot krachtdadig optreden be
kwaam centraal bestuur ontbrak. Het woord
„ruggespraak" kenmerkt den stroeven gang
van zaken in dat centraal bestuur van
vroeger dagen, de Staten-Generaal. In dien
Statenbond nu wenschte Gijsbert Karei het
centrale gezag, de generaliteit, te zien ver
sterkt en eene evolutie te bevorderen, eer
gaande in de richting van eenen Bonds
staat. Van groote beteekenis achtte hij
daarbij de positie van den Stadhouder, die
zijns inziens moest worden gesteld in eene
betrekking tot „het geheel der Republiek"
cn niet meer tot de provinciën afzonderlijk.
In de eerste plaats diende de behartiging
van tal van belangten van staat aan de pro*
vinciën te worden onttrokken en gelegd i®
handen van de generaliteit, met name h3'
buitenlandsch beleid, de defensie, het be'
heer der geldmiddelen ter bekostiging va®
die beide onderwerpen van staatszorg, 3®
het koloniaal beleid. Vijf departemente®
leger en vloot dienden te worden geschei'
den zouden te dien einde moeten worde®
ingesteld. De hoofden er van zouden staa®
onder den Stadhouder, als hoofd der uit*
voerende macht. De oppermacht blijft ecb'
ter in handen van de Staten-Generaal, di3
de wetgevende macht zouden vormen, g3'
kozen zonder ruggespraak, op grond va®
het meerderheidsbeginsel.
Aangaande de samenstelling van dit col'
lege, wijken Hogendorp's denkbeelden va®
de oude opvatting af. Ook de Generaliteit'
landen zullen er zitting in hebben.
Verder stelde hij zich voor, meerderi
eenheid in de rechtspraak te brengen do®r
de instelling van een centraal hoogg3'
rechtshof ter berechting van de overtreding
van wetten en besluiten der algemee®e
regeering.
In 1799 schrijft Gijsbert Karei een tweed3
memorie, ditmaal getiteld: „De Unie va®
Utrecht herzien". Er is daarin zeer vee'
overeenkomst met het in 1795 betoogde. I®
dat stuk heet de Stadhouder „Erfgouvef
neur". De Staten-Generaal blijven de soU'
vereinen. Het aantal afgevaardigden, da1
elke provincie ter Staten-Generaal
zenden, zou afhangen van de volkrijkheid
van elk gewest en niet meer van het quo'
turn, dat wordt opgebracht als aandeel 1®
de gemeene lasten.
Van veel grooter belang is de Verklaring
aan het Staatsbewind van 1801, ook omd3'
in die dagen Gijsbert Karei de eenige wa®1
die een eigen geluid dorst te doen hoore®'
Hij had niet deelgenomen aan de stei®'
ming over de nieuwe staatsregeling 3®
wenschte naar aanleiding daarvan te Se'
tuigen, dat dit niet instemming met die
regeling beteekende. Die verklaring, di3
helaas (ook bij de Oranjes) weinig bijv®*
vond, is voornamelijk van gewicht om d3
er in voorkomende historische zinsned3,
„Ik keur veelmeer alle constitutiën bS'
welke niet het Huis van Oranje met d3
erflijke waardigheid van Hoofd van de®
Staat bekleeden". Daarmede stelt hij d3
Oranjes in de plaats van de Staten en word'
de eerste schrede gezet op den weg, die z°®
leiden naar de aanbieding van de souverei'
niteit aan den zoon van Stadhouder W'
lem V.
Na 1801 trekt Gijsbert Karei zich té'
rug in een soort van eenzaamheid'
Openbare ambten bekleedt hij ni3'1
ook niet onder Lodewijk Napoleon.
Tusschen 1810 en 1813 zet hij zich a3®
het bewerken van een „Discours s®J
l'histoire de la Patrie", waarin hij trac®
op eene eventueel® Nederlandsche mona1"
qhie een nationaal stempel te drukken.
In 1812 ziet Gijsbert Karei Napoleon'5
macht allengs verminderen en ontwerpt
de beroemde Schets eéner Grondwet.
Hij stelt daarin een erfelijk koningschap
vóórop. Wat dan volgt is in menig opzie®
een nadere uitwerking van hetgeen in de®
Franschen Tijd reeds was neergeschrevc®1
al is eene sterke ontwikkeling niet te mlS'
kennen. Het aantal opdrachten aan
generaliteit is toegenomen. Ook wordt de
behartiging der binnenlandsche zaken a3®
het centraal bewind getrokken en aan
gewesten medewerking toegedacht aan de
uitvoering van de centrale wetgeving. W3''
iswaar lijkt het ontwerp meer op o3®
Bonds- dan op een Eenheidsstaat, m®3
de kiemen voor den laatsten zijn aanwez'-'
De Schets diende, zij het (in overleg
den Vorst) eenigszins omgewerkt,
leidraad bij de samenstelling van de Grond'
wet. Wel werd er veel in verander®'
De Schets liet redactioneel veel te we®j
schen over en bevatte in menig opzie®,
onpractische voorstellen. Nochtans is ®r
bestel, zooals Van Hogendorp het zich
groote lijnen in den loop der jaren b3jj
gedacht, in de in 1814 tot stand gekoin3®
Grondwet te vinden. Er is de Souverei®1'
teit van het Huis van Oranje, er is ee®
volksvertegenwoordiging, de Staten-Ge®^
raai, die het geheele Nederlandsche V®1
representeeren. Ongewenscht centralis®1®'
als van Maanen had willen bevorder3®'
werd door Gijsbert Karei gestuit. Dat d»
eerste bestel niet aan de verwachting
heeft beantwoord en pas later, door de i®'
voering van zeer ingrijpende hervorming3®'
goede ontplooiing vond, vindt niet in
laatste plaats zijne oorzaak in de ma'1?
geestesgesteldheid, die destijds op polity
gebied heerschte. Het land bezat een ov3^
werkzamen Koning, doch een staatkufld1®
ongeschoold volk. Van reëelen volksinvl"3
was nog geen sprake.
Aan Gijsbert Karei komt de verdien®^
toe, dat hij enkele zuiver nationale gro®<^
slagen heeft gelegd, waarop een later
slacht heeft voortgebouwd.
Met het federatief bestel was principi3^
gebroken. Het Koningschap der OranJ3
was gevestigd.
Herhaaldelijk is getracht, zijne méri®®5
te verkleinen ten behoeve van ander3®
zooals Kemper, die, hoe verdienstelijk o°
in vergelijking met van Hogendorp
slotte een deus minor blijkt te zijn gewee®
Gijsbert Karel's levensgang na 1813
er niet een van stijgend succes. ZU®(.
eigengereidheid botste tegen den stalen
van onzen eersten Koning, die dienar3®*
geene zelfstandige raadslieden, om z'c,
heen wenschte en zoo was de laatste r°'
die onze emancipator speelde, die van
ponent in de Staten-Generaal. Ook te dl3'
opzichte heeft zijn werk resultaat gehad 3 j
er toe bijgedragen, dat meer politiek bes®
in Nederland tot rijpheid kwam en leid®
tot eenen groei in het staatsleven, waarv®
hij zelf niet meer getuige heeft mogen ztf®'
„Een man, singulier in veel": ziedaar eC,^
kenmerk, ook toepasselijk op onzen beVi'U
der, Gijsbert Karei van Hogendorp.