Hoe Gijsbert Karei van Hogendorp NEDERLAND BEVRIJDDE De gebeurtenissen in November 1813 De Grondwet m 1 van 1814 y r mm J L: A.IZOO de Regeringloosheid veel is voorgekomen in de meeste rieden, door wyze voorzieningen van denotabelfte Ingezetenenmaar het Algemeen Bestuur geheel verwaar loosd en in niemands handen-is, terwyl het geroep van alle zyde om zulk een Bestuur tot redding van het Vaderland, onze harten diep getroffen heeft; Zoo is het dat wy befloten hebben hetzelve op te vatten tot de komst van ZYNE HOOGHEID toe. - Bezwerende alle de brave Nederlanders om zich te vereenigen tot onderfteuning van dit ons cordaat be/luit. GOD helpt die genendie zich zelve helpen. 's Gravenhage, den 2ofte November 1813. 'Get eekend F. VAN DER DUYN van MAASDAM. G. JL van HOGENDORP. BLADZIJDE 2 DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938 Door DR. L. G. J. VERBERNE November 1813. Jaar en maand hebben eigen Waarde in het boek van onze volkshisto rie. Wat slechts een enkeling nabij wist, maar Wat ieder hoopte, geschiedde: het land werd bevrijd uit Vreemde heer schappij, ons Volk hernam onder leiding van Gijsbert Karei van Hogendorp zijn zelfstandig bestaan. Napoleon Bonaparte Een werk van Neder- landschen oorsprong v> Bonaparte's terugkeer uit Rusland. door Prof. Mr. A. L. DE BLOCK De ondergang van Napoleon's geweldig leger in Rusland werd hier officieel bekend op 21 December 1812. Men begreep, dat aan 's keizers macht een zware slag was toegebracht. Zoo was het: de veldtochten van 1813 bevestigden de nederlaag in Rusland. De beslissing viel in den Volkerenslag bij Leipzig (1619 Oct. 1813), waar Napoleon een zoo zware nederlaag leed, dat Duitsch- land voor hem verloren ging. Het is de verdienste geweest van G ij s- bert Karei van Hogendorp, dat hij de beteekenis der feiten aanstonds doorzag, meer nog, dat hij geheel paraat stond om ze te benutten voor 's lands herstel. Reeds in December 1812 was hij begonnen met enkele vrienden besprekingen te houden. Zijn keuze was niet gelukkig, want in de moeilijke Novemberdagen heeft alleen Van der Duyn van Maasdam hem krachtig ge holpen. Het plan van Gijsbert Karei was: de vorming van een provisioneele regeering door de bijeenroeping van de Staten-Generaal van 1795; deze zou den prins van Oranje tot hooge over heid proclameeren en aldus de consti- tutioneele monarchie vestigen. Dit is onuit voerbaar gebleken. Gijsbert Karei veronder stelde bij de oude heeren van vóór 1795 een moed, die op hun leeftijd zelden groepsge wijze voorkomt. Bovendien hield hij er te weinig rekening mee, dat hij een instelling in het leven wilde roepen, die al lang dood was. Dat hij nochtans in groote trekken zijn uiteindelijk doel bereikte, pleit voor zijn inzicht en doorzettingsvermogen. Een omstandigheid was hem gunstig: de Bondgenooten ondernamen geen aanval op Nederland, maar gaven er de voorkeur aan, Frankrijk in het Noord-Oosten aan te tas ten. Daardoor kon de Nederlandsche op stand op eigen initiatief en zonder hulp van anderen beginnen. Toch hebben de troepen der bondgenooten zich hier wel vertoond. Sinds 9 November verschenen telkens kleine benden Kozakken in onze Oostelijke gewesten, niet om strategische redenen, maar louter om voedsel en klee ding op te halen voor het Russisch leger in Duitschland, waar weinig meer te stroo pen was. Werkelijke volksbewegingen heeft hun komst niet veroorzaakt. Meer invloed is van een Pruisisch leger uitgegaan. Generaal von Bülów overwoog, onafhankelijk van zijn superieuren, een aanval op Amsterdam. Het bericht, dat de Franschen de stad ontruimd hadden (15 Nov.) bevestigde hem in zijn denkbeeld: op 30 November bestormde zijn onderbevelheb ber Von Oppen Arnhem. Daarna rukten de Pruisen op naar Utrecht. Doch dit alles staat naast het initiatief tot den opstand: de data bewijzen zulks. Het Fransche bezettingsleger hier te lande was vrij zwak: het telde nog geen 10.000 man. Bovendien bestond het uit troepen van zeer verschillend en soms bedenkelijk gehalte. De en kele Nederlandsche compagnieën wa ren niet betrouwbaar en het beste corps, het vreemdeiingenregiment, waarin veel Pruisen waren, evenmin. Dit alles bleef het volk niet verborgen. Het verfoeide het Fransche bewind, dat geheel aansprakelijk gesteld werd voor de bestaande ellende- De conscriptie was ge haat, de tiërceering van de staatsschuld gevoelde men als een onrecht. Handel en scheepvaart waren geheel verloopen, de visscherij bestond niet meer, de industrie, zoo nog in bedrijf, was ingezonken tot een onbeduidende productie voor de locale markt. Alleen de agrarische bedrijven toon den welstand. Midden-November begon er teekening te komen in den toestand: in den nacht van 14 op 15 November ontruimde Molitor Am sterdam. Hij trok zich terug op Utrecht, om zoo bij een eventueelcn aanval beter in ver binding te kunnen blijven met de sterke vesting Gorcu(p. Na ziJn aftocht wilde Anton Reinhard Falck, kapitein der natio nale garde te Amsterdam, die eenig los con tact had met Gijsbert Karei, een stads- regeering vormen, welke door de bevolking zou moeten worden bevestigd, zoodra de voorhoede der Bondgenooten aan den Usel verschijnen zou. Hij slaagde daarin den 15den November niet. Beter succes had Job May, die óp 14 November Gijsbert Karei bezocht en van hem de verzekering had gekregen, dat, als Amsterdam begon, Den Haag zou volgen. Geheel onafhankelijk van Falck bracht hij de Bijltjes, het rumoerig volkje van de Eilanden, in draf en in den avond van dien 15en November gingen onder luid gejoel de douanenhuisjes, sym bool van de vreemde heerschappij, in vlam men op. May beheerschte echter den toe stand niet: de beweging greep andere volks groepen aan. Falck moest ten slotte met zijn nationale garde optreden, om aanval len op den Lombard en het West-Indisch huis af te weren en een volksoploop voor het huis van De Celles, den prefect van het „département du Zuiderzée", te verstrooien. De aard der beweging vindt teekening in de omstandigheid, dat geenerlei aanval op het gezag gedaan werd. Het nationale ele ment in May's initiatief kwam niet tot ont wikkeling. Den volgenden dag was de toestand hachelijk. Lebrun, de keizerlijke stadhou der, verliet de stad en dwong De Celles hem te volgen. Aanstonds greep Falck in en ver ijdelde een poging om een nieuw keizerlijk bestuur te vormen. Toen ontstond ten slotte een tusschenregeering, die noch den keizer, noch den prins van Oranje erkende en zich hield aan een „systema van strikte onzij digheid en loutere rustbewaring". Herstel der orde was inderdaad dringend geboden: het volk beheerschte de straat volkomen en pleegde daden van ruigen moedwil en wilde plunderzucht. De nationale garde, die zich aanvankelijk beperkte tot bescherming van den particulieren eigendom, slaagde er op 17 November in, bijgestaan door een vrij willige ruiterij, de rust te herstellen. En daar blijft het bij: er geschiedt te Amster dam niets, dat 's lands herstel als zelfstan digen staat beoogde- De Oranjevlag ver scheen niet op de torens. Geheel anders verliep de beweging te 's-Gravenhage. Reeds in den avond van 9 November was er voor het stadhuis eenig tumult. Van Limburg Stirum, aanvankelijk van oordeel, dat het beslissend uur geko men was, hielp nog mede de orde te her stellen, waarschijnlijk omdat hij begreep dat De Stassart, prefect van het „départe ment des Bouches de la Meuse", zich niet gewonnen geven zou. In de eerstvolgende dagen veranderde de toestand weinig. Wer kelijk ernstige volksbewegingen deden zich niet voor, hoewel de onrust onder de Fran sche autoriteiten toenam. „De Franschen zijn in de war", noteerde Gijsbert Karei op 10 November. 1) De groote verandering kwam op 17 November. In den morgen hoor de Van Limburg Stirum van Wit te Tullingh, den commandant der na tionale garde, met wien hij in ge heim contact stond, dat De Stassart. die 's avonds te voren kennis gekregen had van Lebrun's aftocht, zich gereed maakte om met de andere autoriteiten te vertrek ken. De voortvarende Van Stirum haast te zich Gijsbert Karei te waarschu wen, die aanstonds het beslissend moment herkende: het volk moest nü in beweging gebracht worden. Korten tijd daarna ver liet Van Stiriim Gijsbert Karei zelf was door pijnlijke jichtaanvallen tot thuis-zijn gedwongen de statige woning van den leider aan den Kneuterdijk, den hoed ge tooid met Oranje. Wat bedoeld was, ge schiedde: in korten tijd droeg geheel de stad de nationale kleur. Inmiddels groeide de onrust. Het volk óm het stadhuis dwong om de Oranjevlag. Maar de heeren in het stad huis bleven treuzelen. Kort na den middag De Stassart was juist afgereisd tastte van Stirum door, Hij was in het bezit van een door Gijsbert Karei geteekende aan stelling en stelde zich voor als gouverneur van Den Haag en als commandant der troe pen, waaronder hij verstond een legertje van een vijftig man, weken te voren in diep geheim geworven. Dit besliste: men moest hem wel erkennen. Ten slotte werd na lang geaarzel men bleef bevreesd voor gene raal Bouvier om vier uur de Oranjevlag geheschen en op verschillende plaatsen van de stad, met eenig militair vertoon, de be kende proclamatie voorgelezen. Den Haag was dus tot opstand overge gaan, het had den keizer verlaten en werd geregeerd door den prins van Oranje. De wil van Van Hogendorp had gezegevierd over aarzeling en benepenheid. Nu kon hij beginnen aan de vorming van een lands bestuur. Dienzelfden avond nog verzond hij aan een vijftigtal oud-regenten een mede door zijn vrienden onderteekende uitnoo- diging om op den volgenden dag te zijnen huize te vergaderen. Dan zouden de Staten- Generaal van 1795 geconstitueerd worden. De bijeenkomst mislukte geheel. Nog geen twintig mannen gaven aan den oproep ge hoor; toen de vergadering begon, was nie mand uit Amsterdam aanwezig. Falck, die tijdens de besprekingen binnenkwam, tee kent het geval aldus: „Een aantal bejaarde heeren zat daar verspreid of wandelde rond, zich zeer bedaarlij k onderhoudende over de bevoegdheid van hen, die hen als oude regenten hadden bijeengeroepen, over hun regt zich eenig gezag aan te matigen en vooral over de tijdingen, die er zijn mogten van de Russen en de Pruissen". Het eenige waartoe men zich vermande, was het besluit om na twee dagen weer bijeen te komen, niet als oud-regenten, maar als „notabele leden zonder onderscheid van staatkundige en godsdienstige gevoelens" Ook de tweede bijeenkomst (20 Nov.) werd een fiasco. Het betoog van Fannius Scholten, dat men al te ver gegaan was om op Fransche clementie te kunnen rekenen en doorzetten dus geboden was, miste uit werking. Toen deed Gijsbert Karei een laatste poging. In den avond verzamelde hij bij zich die mannen van het gezelschap, die wél durf schenen te hebben, 't Was weer vergeefs, ofschoon Van Stirum met de militaire dictatuur dreigde, zoo er geen landsbestuur gevormd werd. Den volgenden morgen echter viel de beslissing. Er was reeds een proclamatie opgesteld, waarin aan de bevolking de vorming van een Alge meen Bestuur zou worden medegedeeld Zij droeg maar twee handteekeningen, die van Gijsbert Karei en van Van der Duyn van Maasdam. Er waren er vijf geweest, maar toen in de avondbijeenkomst van 20 November bleek, dat de andere heeren niet volgden, hadden drie zich weer teruggetrok ken. Het was deze proclamatie, welke Gijs bert Karei den volgenden morgen (21 Nov.) voorlas aan enkele officieren van de na tionale garde, die den toestand kwamen verkennen. Energiek brak Gijsbert Karei door zijn conservatisme heen en greep naar de dictatuur „tot de komst van Zijne Hoog heid". G ijsbert Karel's daad maakte aan veel onzekerheid een einde. De moedigen kozen zijn zijde, de bevreesden verzetten zich niet. Drie dagen later (24 Nov.) schaarde Am sterdam zich onder het Algemeen Bestuur. Ook elders vond het, meestal aarzelend, bij val: van een forsch élan valt weinig te bespeuren. Hetgeen niet onbegrijpelijk is. Molitor lag nog te Utrecht, verschillende hl .ij,: Proclamatie door Van der Duyn van Maasdam en Van Hogendorp opgesteld en den 21sten November 1813 verspreid vestingen hadden garnizoen, in het sterke Den Helder handhaafde admiraal Verhueli zijn eed aan Napoleon, een bedreiging vooi geheel Noord-Holland. En wat het leger van het Algemeen Bestuur heette, was klein, de geestdrift der vrijwilligers kon het bijna geheel ontbreken van wapenen niet corrigeeren. Door de komst der Pruisen van Von Bülow werd de toestand beter. Molitor ontruimde Utrecht, ging over Gorcum en Den Bosch naar Grave en vereenigde zich met een Fransch leger, dat terugtrok langs de Maas. Feitelijk was Noord-Nederland van een onmiddellijke bedreiging bevrijd. De komst van Willem Frederik, den erf prins van Oranje, voltooide de gebeurte nissen van November 1813. Gijsbert Karel's afgezanten ontmoetten hem te Londen op 21 November en aanstonds was 's prinsen besluit genomen. De Engelsche regeering beloofde bijstand, oorlogsschepen, troepen, wapenen. Op 26 November ging hij scheep, maar tegenwind vertraagde den overtocht: eerst op 30 November in den namiddag kwam men voor Scheveningen. De bekende visscher Jacob Pronk bracht ijlings het be richt naar Den Haag. Een geweldige geest drift golfde door de stad, spontaan bereid de de bevolking den prins een f eestelij ken terugkeer. Die vreugde gold zijn naam en de traditie, waarvan zijn Huis de drager was. Want voor het eigen volk was deze Oranje schier een vreemde. Dat de terug keer van de dynastie niet een inleiding was op een restauratie van het verleden, werd schier aanstonds duidelijk: op 2 December aanvaardde de erfprins te Amsterdam als Willem I de souvereiniteit over de Veree nigde Nederlanden. Ergens in Gijsbert Karel's Gedenkschrift heet de erfprins de „regte Baas". Dit heeft dieper zin dan Gijsbert Karei toen bedoel de. Immers hij, die in 1813 terugkeerde, was niet de Oranje der Oranjegezinden, een partijhoofd, doch een nationale Oranje. In het woord, „De Prins is patriotsch gewor den", heeft de tijdgenoot het verschijnsel getroffen, juister zelfs dan veelal aangeno men wordt. Gijsbert Karei, de „verlichte regent", zocht contact met de oud-regenten, maar moest ervaren dat de krachten van het regentendom ten eenenmale dood waren. Willem I stelde zich aan het hoofd van de intact gebleven keizerlijke administratie en wist op die manier het oude stadhouder schap, bevrijd van de versleten oligarchie, te hervormen tot een verlichte despotie. Beide mannen, Gijsbert Karei en Willem I, heben een eigen plaats in onze volkshisto rie: de een als de bevrijder van 1813, de ander als de bouwer, de eigenlijke stichter van den staat der Nederlanden. 1) Vergelijk Colenbrander: Opstand" (Amsterdam, 1913). „Inlijving en Den 30sten November 1888 herdacht in eene vergadering van de Tweede Kamer de toenmalige voorzitter, Jhr. Mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland, in eene korte toespraak de herwin ning van ons onafhankelijk volksbe staan, daar dien dag vijf en zeven tig jaren waren verstreken, sedert de Prins van Oranje, onze latere Koning Wil lem I, na negentienjarige ballingschap, voet aan Neêrlands wal zette. Er was, trots de tegenheên, die ook na dien ons volk niet zijn bespaard -r— men denke bij voorbeeld aan de zoozeer te be treuren afscheiding van de Zuidelijke Ne derlanden in 1830 en nog meer aan de wijze, waarop deze tot stand kwam reden te over om met dankbaarheid en voldoening terug te zien op „het werk der zelfbevrij ding, door onvergetelijke mannen met kloekheid aangevangen" en onder Gods zegen voorspoedig voltooid, waarvan de redenaar dan ook met nadruk gewaagde. Op zeventien November 1813 werden de voorbereidende maatregelen genomen, die ten slotte hebben geleid tot de aanvaarding, op 21 November, van het algemeen bestuur in naam van den Prins van Oranje door het driemanschap Van Hogendorp, van Limburg Stirum en van der Duyn van Maasdam. Reeds zeer spoedig daarna aanvaardde de inmiddels uit Engeland overgekomen Prins op het raadhuis te Amsterdam de hem aangeboden souvereiniteit. Hij deed dit „onder waarborging eener wijze consti tutie", welke de vrijheid der burgers tegen volgende mogelijke misbruiken zou verze keren. Die constitutie, onze Grondwet, kwam in Maart 1814 definitief tot stand, nadat in eene commissie daarover overleg was ge pleegd en eene vergadering van notabelen in meerderheid hare goedkeuring er aan had gehecht. Over hare wording het volgende: „Van het oogenblik af, dat de Franschen in het land gevallen zijn, heb ik mijn ge dachten laten gaan over de wijze, op welke zij er wederom uit zouden geraken", dus lezen wij in Hogendorp's gedenkschriften. Er is nu eene merkwaardige ontwikkeling waar te nemen in Van Hogendorp's denk beelden op het stuk onzer staatsinrichting tusschen 1795 en 1813, te treffender omdat zij, althans op de hoofdpunten, op zuiver nationalen grondslag bleef. De totstand koming van de door hem ontworpen Schets eener Grondwet is Nederlandsch werk geweest. Reeds in den zomer van 1795 gaf hij zich rekenschap van de mogelijkheid van den val van het toen pas opgetreden bewind en vroeg hij zich in eene uitvoerige memorie af, welk staatsbestel er dan in ons land zou moeten komen. Herstel van de oude staatsregeling achtte hij ongewenscht en onmogelijk, daar hij zich te zeer bewust was van de fouten, die daaraan kleefden. De oude Republiek was een Statenbond, waarin een tot krachtdadig optreden be kwaam centraal bestuur ontbrak. Het woord „ruggespraak" kenmerkt den stroeven gang van zaken in dat centraal bestuur van vroeger dagen, de Staten-Generaal. In dien Statenbond nu wenschte Gijsbert Karei het centrale gezag, de generaliteit, te zien ver sterkt en eene evolutie te bevorderen, eer gaande in de richting van eenen Bonds staat. Van groote beteekenis achtte hij daarbij de positie van den Stadhouder, die zijns inziens moest worden gesteld in eene betrekking tot „het geheel der Republiek" cn niet meer tot de provinciën afzonderlijk. In de eerste plaats diende de behartiging van tal van belangten van staat aan de pro* vinciën te worden onttrokken en gelegd i® handen van de generaliteit, met name h3' buitenlandsch beleid, de defensie, het be' heer der geldmiddelen ter bekostiging va® die beide onderwerpen van staatszorg, 3® het koloniaal beleid. Vijf departemente® leger en vloot dienden te worden geschei' den zouden te dien einde moeten worde® ingesteld. De hoofden er van zouden staa® onder den Stadhouder, als hoofd der uit* voerende macht. De oppermacht blijft ecb' ter in handen van de Staten-Generaal, di3 de wetgevende macht zouden vormen, g3' kozen zonder ruggespraak, op grond va® het meerderheidsbeginsel. Aangaande de samenstelling van dit col' lege, wijken Hogendorp's denkbeelden va® de oude opvatting af. Ook de Generaliteit' landen zullen er zitting in hebben. Verder stelde hij zich voor, meerderi eenheid in de rechtspraak te brengen do®r de instelling van een centraal hoogg3' rechtshof ter berechting van de overtreding van wetten en besluiten der algemee®e regeering. In 1799 schrijft Gijsbert Karei een tweed3 memorie, ditmaal getiteld: „De Unie va® Utrecht herzien". Er is daarin zeer vee' overeenkomst met het in 1795 betoogde. I® dat stuk heet de Stadhouder „Erfgouvef neur". De Staten-Generaal blijven de soU' vereinen. Het aantal afgevaardigden, da1 elke provincie ter Staten-Generaal zenden, zou afhangen van de volkrijkheid van elk gewest en niet meer van het quo' turn, dat wordt opgebracht als aandeel 1® de gemeene lasten. Van veel grooter belang is de Verklaring aan het Staatsbewind van 1801, ook omd3' in die dagen Gijsbert Karei de eenige wa®1 die een eigen geluid dorst te doen hoore®' Hij had niet deelgenomen aan de stei®' ming over de nieuwe staatsregeling 3® wenschte naar aanleiding daarvan te Se' tuigen, dat dit niet instemming met die regeling beteekende. Die verklaring, di3 helaas (ook bij de Oranjes) weinig bijv®* vond, is voornamelijk van gewicht om d3 er in voorkomende historische zinsned3, „Ik keur veelmeer alle constitutiën bS' welke niet het Huis van Oranje met d3 erflijke waardigheid van Hoofd van de® Staat bekleeden". Daarmede stelt hij d3 Oranjes in de plaats van de Staten en word' de eerste schrede gezet op den weg, die z°® leiden naar de aanbieding van de souverei' niteit aan den zoon van Stadhouder W' lem V. Na 1801 trekt Gijsbert Karei zich té' rug in een soort van eenzaamheid' Openbare ambten bekleedt hij ni3'1 ook niet onder Lodewijk Napoleon. Tusschen 1810 en 1813 zet hij zich a3® het bewerken van een „Discours s®J l'histoire de la Patrie", waarin hij trac® op eene eventueel® Nederlandsche mona1" qhie een nationaal stempel te drukken. In 1812 ziet Gijsbert Karei Napoleon'5 macht allengs verminderen en ontwerpt de beroemde Schets eéner Grondwet. Hij stelt daarin een erfelijk koningschap vóórop. Wat dan volgt is in menig opzie® een nadere uitwerking van hetgeen in de® Franschen Tijd reeds was neergeschrevc®1 al is eene sterke ontwikkeling niet te mlS' kennen. Het aantal opdrachten aan generaliteit is toegenomen. Ook wordt de behartiging der binnenlandsche zaken a3® het centraal bewind getrokken en aan gewesten medewerking toegedacht aan de uitvoering van de centrale wetgeving. W3'' iswaar lijkt het ontwerp meer op o3® Bonds- dan op een Eenheidsstaat, m®3 de kiemen voor den laatsten zijn aanwez'-' De Schets diende, zij het (in overleg den Vorst) eenigszins omgewerkt, leidraad bij de samenstelling van de Grond' wet. Wel werd er veel in verander®' De Schets liet redactioneel veel te we®j schen over en bevatte in menig opzie®, onpractische voorstellen. Nochtans is ®r bestel, zooals Van Hogendorp het zich groote lijnen in den loop der jaren b3jj gedacht, in de in 1814 tot stand gekoin3® Grondwet te vinden. Er is de Souverei®1' teit van het Huis van Oranje, er is ee® volksvertegenwoordiging, de Staten-Ge®^ raai, die het geheele Nederlandsche V®1 representeeren. Ongewenscht centralis®1®' als van Maanen had willen bevorder3®' werd door Gijsbert Karei gestuit. Dat d» eerste bestel niet aan de verwachting heeft beantwoord en pas later, door de i®' voering van zeer ingrijpende hervorming3®' goede ontplooiing vond, vindt niet in laatste plaats zijne oorzaak in de ma'1? geestesgesteldheid, die destijds op polity gebied heerschte. Het land bezat een ov3^ werkzamen Koning, doch een staatkufld1® ongeschoold volk. Van reëelen volksinvl"3 was nog geen sprake. Aan Gijsbert Karei komt de verdien®^ toe, dat hij enkele zuiver nationale gro®<^ slagen heeft gelegd, waarop een later slacht heeft voortgebouwd. Met het federatief bestel was principi3^ gebroken. Het Koningschap der OranJ3 was gevestigd. Herhaaldelijk is getracht, zijne méri®®5 te verkleinen ten behoeve van ander3® zooals Kemper, die, hoe verdienstelijk o° in vergelijking met van Hogendorp slotte een deus minor blijkt te zijn gewee® Gijsbert Karel's levensgang na 1813 er niet een van stijgend succes. ZU®(. eigengereidheid botste tegen den stalen van onzen eersten Koning, die dienar3®* geene zelfstandige raadslieden, om z'c, heen wenschte en zoo was de laatste r°' die onze emancipator speelde, die van ponent in de Staten-Generaal. Ook te dl3' opzichte heeft zijn werk resultaat gehad 3 j er toe bijgedragen, dat meer politiek bes® in Nederland tot rijpheid kwam en leid® tot eenen groei in het staatsleven, waarv® hij zelf niet meer getuige heeft mogen ztf®' „Een man, singulier in veel": ziedaar eC,^ kenmerk, ook toepasselijk op onzen beVi'U der, Gijsbert Karei van Hogendorp.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 6