ÖE
De toestand van de Katholieken in 1813
B
1
M
De Souvereine Vorst
PRINS WILLEM
T
Meest onbezorgd/
PAX-HOLLAND n.v,==
fes
v
he>
4
~~TF~
bT.
ONï
VERDRUKKING EN SCHIJNBARE VRIJHEID
CS
De houding van Willem I
Frederik van Oranje
flezeketfieid, dat l/tu cpdioc/ï.
ten dooi ons steeds op tt/denwtp
Thx-Hoffand töïet
taüe 110eïtiouioen Inboezemt
INTERNATIONALE CLICHÉFABRIEKEN
C8ew
C
BLADZIJDE 4
DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938
door
G. GORRIS S. J.
Joachim George Le Sage ten Broek I
Eerste Koning van het vrije Nederland
SPUISTRAAT 6A*70 - AMSTERDAM,C - TELEF.'s 40181 - 40282 - 40308
e«C h
Z. M. Koning Willem de Eerste
K
Dc
Nder
;N o
0161
De drie kinderen van Stadhoud4
Willem V A
iiiiiiimmiiimiiiii
Ij het herstel van de Nederlandsche
onafhankelijkheid ln 1813 stond het
Katholicisme er wel geheel anders
voor, dan gedurende de ongeveer drie eeu
wen van de Republiek. Er had n.l. in de 20
voorafgaande jaren een belangrijke veran
dering ten gunste der Katholieken plaats
gehad. Het was begonnen met den Pa
triottentijd.
De Patriotten, hevig gekant tegen de
Orangistische regenten-regeering, door
trokken van de nieuwe ideeën van tole
rantie, van vrijheid, gelijkheid en broeder
schap, van volksrechten en volksinvloed
op de regeering, hadden onder de Katho
lieken geestdriftige aanhangers gewonnen.
Men kan zeggen: de Katholieken, als ge
heel genomen en voor zoo ver zij zich met
de publieke aangelegenheden bemoeiden,
waren patriotsch gezind. Geen wonder! De
triomf der nieuwe denkbeelden zou hun
de bevrijding brengen uit een toestand van
verdrukking en minderwaardigheid, waar
in zij niet alleen in de vrije beleving van
him godsdienst waren verhinderd, maar
ook maatschappelijk, cultureel en finan
cieel op allerlei wijzen waren achtergesteld
en gekneveld.
In het altijd lezenswaardige boek van
dr. Witlox (De Kath. Staatspartij I) kan
men uitvoerig beschreven vinden, welk een
invloedrijke rol de Katholieken in de Na
tionale Vergadering (1796-'98) en bij den
eersten staatsgreep van 22 Jan. 1798 hebben
gespeeld. Niet, althans niet formeel, als
Katholieken. Zij kwamen op, en dat in de
snorkende tirades waarin de revolution-
naire roes van toenmaals zich placht te
uiten, voor vrijheid voor allen. Zij waren
natuurlijk tegenstanders van de voorrech
ten der heerschende Staatskerk, en stem
den mede voor de afschaffing daarvan.
Doch zij eischten de vrijheid voor Remon
stranten, Joden en slaven, even goed als
voor zich zelf. De brave pastoor Witbols,
lid van de Nationale Vergadering, even
goedhartig van aard als heftig revolution-
nair van ideeën en van toon, die in tal van
bombastische redevoeringen de meest ex
treme princiepen over vrijheid en volksin
vloed had uitgegalmd, riep een keer uit:
„Ik daag ieder uit om te raden, tot welk
een gezindheid ik behoore!" Dit was nu
wel het toppunt van naïeveteit, maar in
zóó verre lag er toch waars in zijn woor
den: Hij kwam niet op als Katholiek voor
Katholieke belangen, doch als patriot voor
de vrijheid.
„Niemand in deze vergadering", zei Guljé
een ander Kath. afgevaardigde uit Bra
bant, toen de kwestie van de afschaffing
der slavernij aan de orde was, „heeft beter
het ijselijke der slavernij ondervonden dan
wij in Bataafsch Brabant. Dat gewest werd
door het vorige bestuur weinig beter be
handeld dan de slavenbevolking der Kolo
niën. Daarom verfoei ik, Bataafsch-Bra-
bander, ik, die ze van nabij gevoeld heb.
de slavernij ten sterkst, en met het leven-
digst gevoel van verachting."
De Katholieken lieten zich waarlijk niet
alleen, zelfs niet hoofdzakelijk, over gods
dienstzaken hooren; heel de nieuwe orde
van zaken had hun belangstelling, en met
buitengewonen en opvallenden ijver en
vrijmoedigheid, ja men kan wel zeggen ver
bijsterende driestheid, traden zij in de Na
tionale Vergadering op om een nieuwen
staat te stichten, waarin niet alleen voor
hen, maar voor allen, ongestoorde vrijheid
en gelijkheid zou gelden. Trouwens, een
opvallend verschijnsel was, dat er zulk een
groot aantal Katholieken in de Nationale
Vergadering zitting hadden: 30 op de 126.
Het scheen wel, dat er een algeheele omme
keer in de positie der Katholieken in ons
land was gekomen en dat de oude tegen
stelling: Protestant-Katholiek geheel was
opgeheven en overgegaan in een algemeene
verbroedering.
Voeg daarbij, dat art. 19 van de nieuwe
Grondwet van Maart 1798 aan eiken bur
ger de vrijheid verzekerde om God te die
nen naar de overtuiging van zijn hart;
dat volgens art. 21 elk kerkgenootschap
moest zorgen voor het onderhoud van zijn
eeredienst, en zoo een einde werd gemaakt
aan de geprivilegieerde stelling der Calvi
nistische staatskerk; dat vlg. art. 6 der
Additioneele Artikelen, de kerkgebouwen,
die geen privaat-eigendom waren, zouden
worden toegekend aan 't kerkgenootschap,
Oude schuilkerk Het Haantje
O. Z. Voorburgwal hoek Heintjehoeksteeg
te Amsterdam
dat in de gemeente het grootste getal le
den telde, dan lijkt het wel of sinds 1798
de Katholieken volkomen gelijkheid en
vrijheid hadden verworven in de Bataaf-
sche Republiek en zij thans als volkomen
gelijkwaardige burgers naast hun Protes-
tantsche landgenooten, in de eenheid van
hun gemeenschappelijk Nederlanderschap,
voortaan zouden kunnen optreden.
En toch was dit slechts schijn.
Bij het voortschrijden van den tijd (en
hiermee volgden wij telkens de Fransche
gebeurtenissen op een afstandje) kreeg
men meer inzicht in de excessen en on
doordachtheden, die uit de eerste revolu-
tionnaire uitbarsting waren voortgespro
ten. In politieke zaken werd men minder
radicaal, en hiermee gingen ook de ver
overingen, door de Katholieken gemaakt,
geleidelijk verloren. In het thans optre
dend regeeringsapparaat hadden zij lang
niet meer denzelfden invloed als in de Nat.
Vergadering; de mannen, die in de laatste
zoo stout waren opgetreden, waren van de
baan en nieuwe traden er thans niet naar
voren.
In het nieuwe bewind hadden de
Katholieken zoo goed als geen ver
tegenwoordigers meer. De reactie van
het zich hervindend Protestantisme
was in vollen gang. Wel bleef op
papier de vrijheid en gelijkheid van alle
godsdiensten voor de wet gewaarborgd,
maar in de politiek speelden de Katholie
ken geen rol meer en in de praktijk van
het openbare leven werden zij weer op hun
oude plaats teruggedrongen en misten allen
invloed.
Onder koning Lodewijk Napoleon (1806-
'10) komt er weinig verandering. Wel was
de koning zelf Katholiek en jegens al zijn
onderdanen met de beste bedoeling be
zield, maar weldra bemerkte hij, dat het
Protestantisme, hetwelk hier zoo veel
eeuwen overheerschend was geweest, een
macht was, waar hij ten zeerste rekening
mee moest houden.
Tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810-
'13) kwam nog een nieuw groot gevaar op
zetten: het gouvernement, doortrokken
van den Napoleontischen geest van Cae-
saro-papisme, ging zich op drukkende wijze
met de kerkelijke zaken bemoeien: conne-
xie met Rome, benoeming van geestelijken,
kloosterorden, enz. Aldus stonden de za
ken, toen Nederland in Nov. 1813 zich be
vrijdde van het Fransche juk en de regee
ring in handen legde van den Souvereinen
Vorst, weldra den Koning der Nederlan
den: Willem I.
Vragen wij ons thans eerst af: Hoe is
het mogelijk, dat na zulk een onvervaard,
schijnbaar ook succesvol, optreden in den
aanvang van den nieuwen tijd, zoo ras een
volslagen inzinking volgde?
Dit probleem is eigenlijk nog door geen
historicus onderzocht; de twee volgende
beschouwingen kunnen wellicht eenig licht
werpen op de kwestie.
Ten eerste ontbrak aan de Katholieken
alle organisatie. Gewend als zij waren on
der druk te leven en zich schuchter stil te
houden, was er onder de Republiek van
gezamenlijk optreden naar buiten, om hun
rechtmatigen invloed te doen gelden en hun
rechtmatige grieven opgeheven te zien,
nooit sprake geweest. Zooals dr. Witlox
terecht opmerkt: ,,'t Was de grootste ket
terij van dien tijd, zich te beschouwen als
representant van een bepaald district, en
vooral van een bepaalde godsdienstige ge
zindheid". Zeker, de Katholieken, die zoo
enthousiast de nieuwe staatsbeginselen»
aanhingen, maakten zich aan die ketterij
niet schuldig. Als men daarbij bedenkt, dat
zij eeuwenlang buiten het openbare leven
waren gehouden en dus nooit mannen ge
vormd hadden, die ervoor berekend waren
daarin een taak te vervullen, is het geen
wonder, dat zij in bekwaamheid, zoowel op
politiek ais op wetenschappelijk gebied,
verre bij hun Protestantsche landgenooten
ten achter stonden en er onder hen voor
alsnog geen uitstekende persoonlijkheden
naar voren traden, om wie de overigen
zich konden scharen.
aar er is een tweede. Men zou zich
grootelijk vergissen, als men uit
de geestdrift, waarmede in de
Nat. Vergadering de vrijheids- en ge
lijkheidsbeginselen werden afgekondigd,
zou besluiten, dat nu ook de oude
geest van Protestantsch superioriteits
besef algemeen uit de Bataafsche Republiek
was verdwenen. Dat was hoogstens schijn
en kon alleen gelden voor de politieke
ij veraars, die een oogenblik het hoogste
woord hadden gevoerd. Doch in de breede
massa, hoog en laag, was dit anders; alleen,
zij uitte zich niet. De geest van den tijd
was nu eenmaal in de richting van de
vrijheid en het scheen moeilijk daar tegen
op te komen. Men liet de politieke heeren,
zooals het meer gaat in troebele tijden van
politieke agitatie, begaan, maar daarom was
men het nog niet met hen eens!
Dat onder de niet-Katholieken de Protes
tantsche geest strijdbaar en heftig was
blijven leven, blijkt uit de geschiedenis van
de restitutie der kerkgebouwen ter uitvoe
ring van het reeds vermelde art- 6 der
Additioneele Artikelen. De heer Noorde
loos heeft hierover een buitengewoon leer
zaam en interessant boek geschreven,
berustend op uitgebreid archivalisch on
derzoek. Hij geeft hierin slechts een uit
voerige beschrijving der feiten, zonder
beschouwingen over motieven of gezind
heid der betrokken personen. Doch wat
blijkt duidelijk? In de hoogste regionen,
het Vertegenwoordigend Lichaam, waren
allen, Katholiek en niet-KathoIiek, voor
een eerlijke uitvoering. Doch bij de inge
wikkelde uitvoeringsmaatregelen, onder
handelingen, besprekingen enz. met lagere
en laagste instanties, blijkt duidelijk, dat
hoe dieper men afdaalt in de bevolkings
lagen, hoe feller de tegenwerking is. Onder
de provinciale autoriteiten duikt reeds hier
en daar een tegenstander op, onder de
stedelijke overheden nog meer, en bij de
Protestantsche Kerkeraden en gemeenten
is het duidelijk, dat de meeste beslist on
willig zijn en door eindelooze moeilijkheden
op te werpen, rapporten uit te stellen of
te weigeren, enz., de zaak slepende houden
en ten slotte saboteeren, tot ze in 1801
wordt stopgezet. De betrekkelijk kleine
bovenlaag, die aan politiek deed, was tole
rant gezind geweest; doch hun invloed
hield in 1801 op; de groote massa niet-
Katholieken was gebleven, wat ze altijd
geweest was: de overtuiging toegedaan,
dat Nederland was en moest zijn: een
Protestantsche natie.
Bij de regeeringsaanvaarding van Wil
lem I was de stand van zaken dus zoo:
Grondwettelijk waren de Katholieken vrij
en gelijk met alle overige Nederlanders
en dat was een zeer groote verbetering in
hun positie; maar zij moesten het feitelijk
bezit van hun rechten nog veroveren en
daartoe waren zij vooralsnog niet in staat
door gebrek aan leiding, aan organisatie,
aan durf en geest van initiatief, alles ten
gevolge van den toestand, waarin zij drie
eeuwen geleefd hadden.
En onder Willem's regeering? De geest
van het Protestantsche deel der natie
blijkt uit het bovenstaande: die was
vrijwel onveranderd. Ik zou de onder Katho
lieken traditioneele voorstelling, alsof Willem
I zijn Katholieke onderdanen geen goed
hart toedroeg, sterk willen nuanceeren. Het
nieuwe boek van dr. Verberne over de
Geschiedenis van Nederland in de 19e
eeuw, dat veel lof voor Willem I over heeft,
acht ik juister en rechtvaardiger. Inder
daad, weinig vorsten hebben zich zoo ten
volle aan hun taak gegeven als deze regent
Zijn zoo vaak helder inzicht in hetgeen de
tijd vereischte, zijn ongeëvenaarde werk
kracht, ernst en toewijding, dwingen eer
bied en bewondering af. En dat hij met
al zijn onderdanen, Protestantsche en
Katholieke, oprecht het beste voorhad, kar.
dunkt mij niet betwijfeld worden. Door
zijn verbod van kloostergeloften en kloos
terorden, door het opheffen der seminaries
en de opleiding der geestelijkheid in een
staatsschool (het Collegium Philosophi-
cum), door de handhaving van het Placet,
door het onderdrukken van elk begin van
organisatie der Katholieken, door zijn op
treden tegen verschillende geestelijken,
door zijn houding bij de Concordaatskwes
tie enz. heeft hij zijn Katholieke onderda
nen geheel van zich vervreemd. Bij den
Koning, en zelfs bij zijn raadgevers, hoeft
men daarbij niet aan hun goede bedoelin
gen en hun eerlijke overtuiging te twijfelen,
maar zij toonden (ook waar het het Pro
testantisme betrof) een volslagen wanbe
grip omtrent het wezen en de rechten van
den godsdienst. En in plaats van door over
leg aan Kerk en Staat ieder het zijne te
geven, zocht Willem I autoritair zijn wil
op te leggen. Voor hem bestond geen Kerk
met eigen rechten en zending naast den
Staat; er bestonden voor hem, wat de
Katholieken betreft, dissidente onderdanen,
en die hadden slechts noodig: kerken
(welke hij hun in ruime mate verschaft
heeft) met een ontwikkelde, staatsgezinde
geestelijkheid; en, maar ook alleen binnen
die kerken, vrije godsdienstoefening. Doch
geen autonomie, zelfs niet op zuiver gees
telijk gebied (zoo werd door de regeering
in 1824 nadrukkelijk verboden Protestan
ten, die Katholiek werden, onder voor
waarde te herdoopen, en dit met een be
roep ophet Concilie van Trente!),
geen overleg in kwesties, die zoowel het
geestelijke als het burgerlijke raakten (bijv
het onderwijs), geen invloed op de open
bare zaak, geen wereldbeschouwing uitdra
gen in het maatschappelijk leven tegenover
Protestantisme, Deïsme, Indifferentisme en
andere geestelijke stroomingen.
De bedroevende uitkomst was het uit
eenvallen van de pas vereenigde Nederlan
den door de Belgische revolutie, waarin
zeker de Zuidel. Katholieken niet de ac
tieve, stuwende drijfkracht geweest zijn,
maar die zonder of tegen hen toch wel
niet tot het bekende resultaat zou gevoerd
hebben.
Wat de Noordelijke Katholieken betreft:
het feit bleef, dat zij er grondwettig en
theoretisch beter voor stonden onder Wil
lem I dan ooit te voren. En dit werd het
uitgangspunt van hun feitelijke emancipa
tie. De geleidelijke bewustwording van hun
recht onder de Katholieken zelf dank zij
het werk van Le Sage ten Broek en zijn
opvolgers, de voortschrijdende denkbeelden
des tijds, de meer begrijpende houding van
vele Protestantsche landgenooten (ik denk
aan mannen als Thorbecke en Kuyper),
het gezegend bestuur eindelijk van de op
eenvolgende Oranje-vorsten, hebben ons
gebracht tot waar we nu zijn. Niet alleen
als Nederlanders, ook als Katholieken, moe
ten wij vol dankbaarheid terugzien op
Nederlands Herstel in 1813.
Het is bij herdenkingsnummers aan
gaande feiten onzer vaderlandsche
geschiedenis gewoonlijk zóó gesteld,
dat men de verschillende personen, die
behandeld worden, moeilijk uit elkaar
kan houden. Niet altijd hebben wij
op vragen als: „wie was Willem VI?'
en „hoe heette hij als koning'' dade
lijk het juiste antwoord gereed. Daarom
volge een korte opfrissching van ons ge
heugen.
Willem Frederik, die op 30 Novem
ber te Scheveningen uit Engeland aan wal
stapte, om als Souverein Vorst van het be
vrijde Nederland te worden ingehaald, was
de zoon van Willem V, die van 1766 tot het
jaar 1795 stadhouder was van de Republiek
der Vereenigde Nederlanden.
Toen in 1795 de Fransche regeering,
waartegen wij als bondgenooten van Enge
land hadden oorloggevoerd, ons drong tot
de aanvaarding van een Jacobijnschen be
stuursvorm, legde Willem V zijn waardig
heid als stadhouder neer en nam hij de wijk
naar Engeland. In die dagen danste Hol
land om den „vrijheids"-boom.
Op zijn vlucht naar Engeland was de-
stadhouder vergezeld van zijn twee zoons,
waarvan de erfprins Willem Frederik, in
1772 was geboren. De jonge prins was
hoofdzakelijk opgevoed door zijn begaafde
moeder, Frederike Sophia van Pruisen; hij
had te Leiden gestudeerd aan de hooge-
school, welke hij op 18-jarigen leeftijd weer
had verlaten. Men vertelt, dat hij als stu
dent eens op een nationalen feestdag in
een steegje ruzie kreeg, omdat hij geen
oranjelint droeg. Zijn opvoeding nadien
was grootendeels militair geweest. In 1791
was hij gehuwd met Frederike Louise van
Pruisen, met wie hij nog datzelfde jaar een
intocht hield te 's-Gravenhage.
Van den loop der staatszaken had de
Prins geen hoogen dunk. Hij minachtte de
onbekwaamheid van zijn vader en den
administratieve sleur van het staatsbe
stel; zelf voelde hij zich militair.
Tóen de oorlog met Frankrijk uitbrak,
bleef hij niet werkeloos in Den Haag. Hij
nam persoonlijk de leiding over 16.000 man,
trok op 15 November 1793 de rivieren over
en hernam het door de Franschen verover
de Breda. In Mei van het daaropvolgende
jaar bezette hij de plaatsen Mouchin en
Orchies en wist daardoor de plannen van
den vijand te verijdelen.
Het succes was echter niet van langen
duur. Hoewel de prins zich in den slag bij
Wervik, waar hij ernstig werd gewond, bij
zonder onderscheidde, was de stroom der
Franschen niet te keeren.
In Nederland zelf kozen de Patriotten
onder Daendels de zijde van den vijand;
toen was het met onze zelfstandigheid ge
daan.
ijdens haar ballingschap in het be
vriende Engeland bleef de stad
houderlijke familie de gebeurte
nissen op het continent met belang
stelling volgen.. Daarbij toonde de erf
prins een heel ander inzicht dan de
stadhouder. Leefde de laatstgenoemde nog
geheel in de mentaliteit van het ancien
régime, zijn voortvarende zoon dacht over
de zaken anders. Eigenzinnig en eerzuchtig
van aard, energiek en vooruitstrevend, ge
raakte hij herhaaldelijk in conflict met zijn
vader, wiens afwachtende en besluitelooze
houding hij onuitstaanbaar vond. Het ge
volg was een scheuring. Nog in 1795 ver
trekt de erfprins uit Engeland en vestigt
zich te Berlijn. Merkwaardig is uit dien tijd
een in het Fransch gestelde brief van zijn
moeder, die hem vanuit Engeland schrif
telijk danig de les las: „gij verbeeldt u
groot te zijn, door te toonen, dat ge een
echte Hollander zij t en niets anders
Het verfoeilijke systeem: „men moet de
(Steendruk van Madou naaf
Joseph Paelinck)
zaken maar deurzetten" maakt
zich meer en meer van u meester". Noch'
tans eindigt zij met de woorden: „Je voU2
embrasse mon cher Guillaume et je su*s
tenté d'ajoüter comme Céliante dans *e
Philosophie marié: „malgré tous vos défaut5
je vous aime a la rage"."l)
In Duitschland hoopte de prins, door be'
middeling van Pruisen, in onderhands'
ling te komen met Frankrijk. Dit misluk'
te. Toen vormde hij op eigen gelegenheid eeh
plan voor een opstand in Holland en zocht
daartoe relaties met naar Duitschland uit'
geweken Belgische edelen en prelaten. P0
Staatsgreep van Consul Napoleon Bona'
parte in 1801, waar ook Nederland de ge'
volgen van ondervond, maakte intusscheh
ook dit plan voorloopig onmogelijk. In 1802
reisde de erfprins naar Parijs om van Na'
poleon schadevergoeding te verkrijgen voor
de verloren goederen van het huis va°
Oranje. Maar de Consul, hoewel niet oh'
vriendelijk gezind, had er geen ooren naaf!
hij bepaalde zich ertoe, den prins een pof'
tret te vragen van zijn voorvader, stadhoU'
der Willem III, koning van Engeland
Naderhand verbond de prins zich aan de
Duitsche partij en streed aan die zijde znee
tegen de Franschen. Tevergeefs; zelfs ge'
raakte hij te Erfurt, dat hij aan den over'
winnenden vijand moest overgeven, tijdelijk
in krijgsgevangenschap. Tijdens de over'
heersching van Napoleon over Duitschland
in de jaren 1806 en 1807 leefde de prihs
met zijn jonge gezin in bijna volslagen af'
moede. Wel schreef hij brieven aan Nap"'
leon, maar deze werden niet beantwoord.
In die omstandigheden bleef hem niet5
anders over dan weer contact te zoeken me'
Engeland. Zoo zien wij hem in de critiek5
jaren van Napoleon's macht meestrijdeh
in het leger van Wellingtonen nu eih'
delijk met succes.
Wie den levensloop van den prih5
tijdens al deze verwikkeling^11
met aandacht volgt, krijgt b
beeld voor oogen van een energie'
ken, rusteloozen man, die geen oogeh'
blik zijn plannen loslaat. Hij valt van de
eene teleurstelling in de andere, wendt zie*1
nu in deze, dan in gene richting, altijd me
dat ééne onverzettelijke doel: het bestuit
over Holland weer terug te brengen a»11
het Huis van Oranje. Is het aan zijn stre'
ven te danken, dat dit doel in werkelijkheid
is bereikt?
Het is moeilijk, een oordeel te vellen ove*
de oorzakelijkheid der historie. Zeker is, da
de leiding van den Hollandschen opstal*0
geheel berustte bij Gijsbert Karei va11
Hogendorp, die, los van de hulp der bond'
genooten, Nederland heeft vrijgemaakt
Terwijl de prins moeite had, zich van de"
Engelschen invloed te bevrijden, had Va*1
Hopendorp het heéle plan al klaar. Op de°
18den November zond hij twee gezante*1
naar Londen, om den prins op de hoogtf
te stellen van den opstand. Zelf regelde b®
het voorloopige bestuur. En terwijl
legers der bondgenooten te zamen met d6
nationale garden het land zuiverden va*1
den Franschman, landde op 30 Novembe
Willem VI te Scheveningen. Vier dageJ1
later hield hij zijn triomf alen intocht
Amsterdam, waar hij in de Nieuwe Kefk
gehuldigd werd niet als Willem VI
maar als Willem I, constitutioneel vorst va"
het bevrijde Koninkrijk. B.
,'ett
h erst
4^ Bon
Ver<
ze
„^rijl
fler d
erinf
dl
ieVan
^baai
v bed
t6an'
ïs, e
►ij *as
iJ'hoer
*stir -
>d,
■Set
OV(
e
'e ei
W'ke,
bba
1) H. T. Colenbrander:
der Nederlanden".
„Willem L
Kon*"*
r
(Naar een geschilderd port*
van.: Guillaume de Spinnsd