ÖE De toestand van de Katholieken in 1813 B 1 M De Souvereine Vorst PRINS WILLEM T Meest onbezorgd/ PAX-HOLLAND n.v,== fes v he> 4 ~~TF~ bT. ONï VERDRUKKING EN SCHIJNBARE VRIJHEID CS De houding van Willem I Frederik van Oranje flezeketfieid, dat l/tu cpdioc/ï. ten dooi ons steeds op tt/denwtp Thx-Hoffand töïet taüe 110eïtiouioen Inboezemt INTERNATIONALE CLICHÉFABRIEKEN C8ew C BLADZIJDE 4 DONDERDAG 17 NOVEMBER 1938 door G. GORRIS S. J. Joachim George Le Sage ten Broek I Eerste Koning van het vrije Nederland SPUISTRAAT 6A*70 - AMSTERDAM,C - TELEF.'s 40181 - 40282 - 40308 e«C h Z. M. Koning Willem de Eerste K Dc Nder ;N o 0161 De drie kinderen van Stadhoud4 Willem V A iiiiiiimmiiimiiiii Ij het herstel van de Nederlandsche onafhankelijkheid ln 1813 stond het Katholicisme er wel geheel anders voor, dan gedurende de ongeveer drie eeu wen van de Republiek. Er had n.l. in de 20 voorafgaande jaren een belangrijke veran dering ten gunste der Katholieken plaats gehad. Het was begonnen met den Pa triottentijd. De Patriotten, hevig gekant tegen de Orangistische regenten-regeering, door trokken van de nieuwe ideeën van tole rantie, van vrijheid, gelijkheid en broeder schap, van volksrechten en volksinvloed op de regeering, hadden onder de Katho lieken geestdriftige aanhangers gewonnen. Men kan zeggen: de Katholieken, als ge heel genomen en voor zoo ver zij zich met de publieke aangelegenheden bemoeiden, waren patriotsch gezind. Geen wonder! De triomf der nieuwe denkbeelden zou hun de bevrijding brengen uit een toestand van verdrukking en minderwaardigheid, waar in zij niet alleen in de vrije beleving van him godsdienst waren verhinderd, maar ook maatschappelijk, cultureel en finan cieel op allerlei wijzen waren achtergesteld en gekneveld. In het altijd lezenswaardige boek van dr. Witlox (De Kath. Staatspartij I) kan men uitvoerig beschreven vinden, welk een invloedrijke rol de Katholieken in de Na tionale Vergadering (1796-'98) en bij den eersten staatsgreep van 22 Jan. 1798 hebben gespeeld. Niet, althans niet formeel, als Katholieken. Zij kwamen op, en dat in de snorkende tirades waarin de revolution- naire roes van toenmaals zich placht te uiten, voor vrijheid voor allen. Zij waren natuurlijk tegenstanders van de voorrech ten der heerschende Staatskerk, en stem den mede voor de afschaffing daarvan. Doch zij eischten de vrijheid voor Remon stranten, Joden en slaven, even goed als voor zich zelf. De brave pastoor Witbols, lid van de Nationale Vergadering, even goedhartig van aard als heftig revolution- nair van ideeën en van toon, die in tal van bombastische redevoeringen de meest ex treme princiepen over vrijheid en volksin vloed had uitgegalmd, riep een keer uit: „Ik daag ieder uit om te raden, tot welk een gezindheid ik behoore!" Dit was nu wel het toppunt van naïeveteit, maar in zóó verre lag er toch waars in zijn woor den: Hij kwam niet op als Katholiek voor Katholieke belangen, doch als patriot voor de vrijheid. „Niemand in deze vergadering", zei Guljé een ander Kath. afgevaardigde uit Bra bant, toen de kwestie van de afschaffing der slavernij aan de orde was, „heeft beter het ijselijke der slavernij ondervonden dan wij in Bataafsch Brabant. Dat gewest werd door het vorige bestuur weinig beter be handeld dan de slavenbevolking der Kolo niën. Daarom verfoei ik, Bataafsch-Bra- bander, ik, die ze van nabij gevoeld heb. de slavernij ten sterkst, en met het leven- digst gevoel van verachting." De Katholieken lieten zich waarlijk niet alleen, zelfs niet hoofdzakelijk, over gods dienstzaken hooren; heel de nieuwe orde van zaken had hun belangstelling, en met buitengewonen en opvallenden ijver en vrijmoedigheid, ja men kan wel zeggen ver bijsterende driestheid, traden zij in de Na tionale Vergadering op om een nieuwen staat te stichten, waarin niet alleen voor hen, maar voor allen, ongestoorde vrijheid en gelijkheid zou gelden. Trouwens, een opvallend verschijnsel was, dat er zulk een groot aantal Katholieken in de Nationale Vergadering zitting hadden: 30 op de 126. Het scheen wel, dat er een algeheele omme keer in de positie der Katholieken in ons land was gekomen en dat de oude tegen stelling: Protestant-Katholiek geheel was opgeheven en overgegaan in een algemeene verbroedering. Voeg daarbij, dat art. 19 van de nieuwe Grondwet van Maart 1798 aan eiken bur ger de vrijheid verzekerde om God te die nen naar de overtuiging van zijn hart; dat volgens art. 21 elk kerkgenootschap moest zorgen voor het onderhoud van zijn eeredienst, en zoo een einde werd gemaakt aan de geprivilegieerde stelling der Calvi nistische staatskerk; dat vlg. art. 6 der Additioneele Artikelen, de kerkgebouwen, die geen privaat-eigendom waren, zouden worden toegekend aan 't kerkgenootschap, Oude schuilkerk Het Haantje O. Z. Voorburgwal hoek Heintjehoeksteeg te Amsterdam dat in de gemeente het grootste getal le den telde, dan lijkt het wel of sinds 1798 de Katholieken volkomen gelijkheid en vrijheid hadden verworven in de Bataaf- sche Republiek en zij thans als volkomen gelijkwaardige burgers naast hun Protes- tantsche landgenooten, in de eenheid van hun gemeenschappelijk Nederlanderschap, voortaan zouden kunnen optreden. En toch was dit slechts schijn. Bij het voortschrijden van den tijd (en hiermee volgden wij telkens de Fransche gebeurtenissen op een afstandje) kreeg men meer inzicht in de excessen en on doordachtheden, die uit de eerste revolu- tionnaire uitbarsting waren voortgespro ten. In politieke zaken werd men minder radicaal, en hiermee gingen ook de ver overingen, door de Katholieken gemaakt, geleidelijk verloren. In het thans optre dend regeeringsapparaat hadden zij lang niet meer denzelfden invloed als in de Nat. Vergadering; de mannen, die in de laatste zoo stout waren opgetreden, waren van de baan en nieuwe traden er thans niet naar voren. In het nieuwe bewind hadden de Katholieken zoo goed als geen ver tegenwoordigers meer. De reactie van het zich hervindend Protestantisme was in vollen gang. Wel bleef op papier de vrijheid en gelijkheid van alle godsdiensten voor de wet gewaarborgd, maar in de politiek speelden de Katholie ken geen rol meer en in de praktijk van het openbare leven werden zij weer op hun oude plaats teruggedrongen en misten allen invloed. Onder koning Lodewijk Napoleon (1806- '10) komt er weinig verandering. Wel was de koning zelf Katholiek en jegens al zijn onderdanen met de beste bedoeling be zield, maar weldra bemerkte hij, dat het Protestantisme, hetwelk hier zoo veel eeuwen overheerschend was geweest, een macht was, waar hij ten zeerste rekening mee moest houden. Tijdens de inlijving bij Frankrijk (1810- '13) kwam nog een nieuw groot gevaar op zetten: het gouvernement, doortrokken van den Napoleontischen geest van Cae- saro-papisme, ging zich op drukkende wijze met de kerkelijke zaken bemoeien: conne- xie met Rome, benoeming van geestelijken, kloosterorden, enz. Aldus stonden de za ken, toen Nederland in Nov. 1813 zich be vrijdde van het Fransche juk en de regee ring in handen legde van den Souvereinen Vorst, weldra den Koning der Nederlan den: Willem I. Vragen wij ons thans eerst af: Hoe is het mogelijk, dat na zulk een onvervaard, schijnbaar ook succesvol, optreden in den aanvang van den nieuwen tijd, zoo ras een volslagen inzinking volgde? Dit probleem is eigenlijk nog door geen historicus onderzocht; de twee volgende beschouwingen kunnen wellicht eenig licht werpen op de kwestie. Ten eerste ontbrak aan de Katholieken alle organisatie. Gewend als zij waren on der druk te leven en zich schuchter stil te houden, was er onder de Republiek van gezamenlijk optreden naar buiten, om hun rechtmatigen invloed te doen gelden en hun rechtmatige grieven opgeheven te zien, nooit sprake geweest. Zooals dr. Witlox terecht opmerkt: ,,'t Was de grootste ket terij van dien tijd, zich te beschouwen als representant van een bepaald district, en vooral van een bepaalde godsdienstige ge zindheid". Zeker, de Katholieken, die zoo enthousiast de nieuwe staatsbeginselen» aanhingen, maakten zich aan die ketterij niet schuldig. Als men daarbij bedenkt, dat zij eeuwenlang buiten het openbare leven waren gehouden en dus nooit mannen ge vormd hadden, die ervoor berekend waren daarin een taak te vervullen, is het geen wonder, dat zij in bekwaamheid, zoowel op politiek ais op wetenschappelijk gebied, verre bij hun Protestantsche landgenooten ten achter stonden en er onder hen voor alsnog geen uitstekende persoonlijkheden naar voren traden, om wie de overigen zich konden scharen. aar er is een tweede. Men zou zich grootelijk vergissen, als men uit de geestdrift, waarmede in de Nat. Vergadering de vrijheids- en ge lijkheidsbeginselen werden afgekondigd, zou besluiten, dat nu ook de oude geest van Protestantsch superioriteits besef algemeen uit de Bataafsche Republiek was verdwenen. Dat was hoogstens schijn en kon alleen gelden voor de politieke ij veraars, die een oogenblik het hoogste woord hadden gevoerd. Doch in de breede massa, hoog en laag, was dit anders; alleen, zij uitte zich niet. De geest van den tijd was nu eenmaal in de richting van de vrijheid en het scheen moeilijk daar tegen op te komen. Men liet de politieke heeren, zooals het meer gaat in troebele tijden van politieke agitatie, begaan, maar daarom was men het nog niet met hen eens! Dat onder de niet-Katholieken de Protes tantsche geest strijdbaar en heftig was blijven leven, blijkt uit de geschiedenis van de restitutie der kerkgebouwen ter uitvoe ring van het reeds vermelde art- 6 der Additioneele Artikelen. De heer Noorde loos heeft hierover een buitengewoon leer zaam en interessant boek geschreven, berustend op uitgebreid archivalisch on derzoek. Hij geeft hierin slechts een uit voerige beschrijving der feiten, zonder beschouwingen over motieven of gezind heid der betrokken personen. Doch wat blijkt duidelijk? In de hoogste regionen, het Vertegenwoordigend Lichaam, waren allen, Katholiek en niet-KathoIiek, voor een eerlijke uitvoering. Doch bij de inge wikkelde uitvoeringsmaatregelen, onder handelingen, besprekingen enz. met lagere en laagste instanties, blijkt duidelijk, dat hoe dieper men afdaalt in de bevolkings lagen, hoe feller de tegenwerking is. Onder de provinciale autoriteiten duikt reeds hier en daar een tegenstander op, onder de stedelijke overheden nog meer, en bij de Protestantsche Kerkeraden en gemeenten is het duidelijk, dat de meeste beslist on willig zijn en door eindelooze moeilijkheden op te werpen, rapporten uit te stellen of te weigeren, enz., de zaak slepende houden en ten slotte saboteeren, tot ze in 1801 wordt stopgezet. De betrekkelijk kleine bovenlaag, die aan politiek deed, was tole rant gezind geweest; doch hun invloed hield in 1801 op; de groote massa niet- Katholieken was gebleven, wat ze altijd geweest was: de overtuiging toegedaan, dat Nederland was en moest zijn: een Protestantsche natie. Bij de regeeringsaanvaarding van Wil lem I was de stand van zaken dus zoo: Grondwettelijk waren de Katholieken vrij en gelijk met alle overige Nederlanders en dat was een zeer groote verbetering in hun positie; maar zij moesten het feitelijk bezit van hun rechten nog veroveren en daartoe waren zij vooralsnog niet in staat door gebrek aan leiding, aan organisatie, aan durf en geest van initiatief, alles ten gevolge van den toestand, waarin zij drie eeuwen geleefd hadden. En onder Willem's regeering? De geest van het Protestantsche deel der natie blijkt uit het bovenstaande: die was vrijwel onveranderd. Ik zou de onder Katho lieken traditioneele voorstelling, alsof Willem I zijn Katholieke onderdanen geen goed hart toedroeg, sterk willen nuanceeren. Het nieuwe boek van dr. Verberne over de Geschiedenis van Nederland in de 19e eeuw, dat veel lof voor Willem I over heeft, acht ik juister en rechtvaardiger. Inder daad, weinig vorsten hebben zich zoo ten volle aan hun taak gegeven als deze regent Zijn zoo vaak helder inzicht in hetgeen de tijd vereischte, zijn ongeëvenaarde werk kracht, ernst en toewijding, dwingen eer bied en bewondering af. En dat hij met al zijn onderdanen, Protestantsche en Katholieke, oprecht het beste voorhad, kar. dunkt mij niet betwijfeld worden. Door zijn verbod van kloostergeloften en kloos terorden, door het opheffen der seminaries en de opleiding der geestelijkheid in een staatsschool (het Collegium Philosophi- cum), door de handhaving van het Placet, door het onderdrukken van elk begin van organisatie der Katholieken, door zijn op treden tegen verschillende geestelijken, door zijn houding bij de Concordaatskwes tie enz. heeft hij zijn Katholieke onderda nen geheel van zich vervreemd. Bij den Koning, en zelfs bij zijn raadgevers, hoeft men daarbij niet aan hun goede bedoelin gen en hun eerlijke overtuiging te twijfelen, maar zij toonden (ook waar het het Pro testantisme betrof) een volslagen wanbe grip omtrent het wezen en de rechten van den godsdienst. En in plaats van door over leg aan Kerk en Staat ieder het zijne te geven, zocht Willem I autoritair zijn wil op te leggen. Voor hem bestond geen Kerk met eigen rechten en zending naast den Staat; er bestonden voor hem, wat de Katholieken betreft, dissidente onderdanen, en die hadden slechts noodig: kerken (welke hij hun in ruime mate verschaft heeft) met een ontwikkelde, staatsgezinde geestelijkheid; en, maar ook alleen binnen die kerken, vrije godsdienstoefening. Doch geen autonomie, zelfs niet op zuiver gees telijk gebied (zoo werd door de regeering in 1824 nadrukkelijk verboden Protestan ten, die Katholiek werden, onder voor waarde te herdoopen, en dit met een be roep ophet Concilie van Trente!), geen overleg in kwesties, die zoowel het geestelijke als het burgerlijke raakten (bijv het onderwijs), geen invloed op de open bare zaak, geen wereldbeschouwing uitdra gen in het maatschappelijk leven tegenover Protestantisme, Deïsme, Indifferentisme en andere geestelijke stroomingen. De bedroevende uitkomst was het uit eenvallen van de pas vereenigde Nederlan den door de Belgische revolutie, waarin zeker de Zuidel. Katholieken niet de ac tieve, stuwende drijfkracht geweest zijn, maar die zonder of tegen hen toch wel niet tot het bekende resultaat zou gevoerd hebben. Wat de Noordelijke Katholieken betreft: het feit bleef, dat zij er grondwettig en theoretisch beter voor stonden onder Wil lem I dan ooit te voren. En dit werd het uitgangspunt van hun feitelijke emancipa tie. De geleidelijke bewustwording van hun recht onder de Katholieken zelf dank zij het werk van Le Sage ten Broek en zijn opvolgers, de voortschrijdende denkbeelden des tijds, de meer begrijpende houding van vele Protestantsche landgenooten (ik denk aan mannen als Thorbecke en Kuyper), het gezegend bestuur eindelijk van de op eenvolgende Oranje-vorsten, hebben ons gebracht tot waar we nu zijn. Niet alleen als Nederlanders, ook als Katholieken, moe ten wij vol dankbaarheid terugzien op Nederlands Herstel in 1813. Het is bij herdenkingsnummers aan gaande feiten onzer vaderlandsche geschiedenis gewoonlijk zóó gesteld, dat men de verschillende personen, die behandeld worden, moeilijk uit elkaar kan houden. Niet altijd hebben wij op vragen als: „wie was Willem VI?' en „hoe heette hij als koning'' dade lijk het juiste antwoord gereed. Daarom volge een korte opfrissching van ons ge heugen. Willem Frederik, die op 30 Novem ber te Scheveningen uit Engeland aan wal stapte, om als Souverein Vorst van het be vrijde Nederland te worden ingehaald, was de zoon van Willem V, die van 1766 tot het jaar 1795 stadhouder was van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Toen in 1795 de Fransche regeering, waartegen wij als bondgenooten van Enge land hadden oorloggevoerd, ons drong tot de aanvaarding van een Jacobijnschen be stuursvorm, legde Willem V zijn waardig heid als stadhouder neer en nam hij de wijk naar Engeland. In die dagen danste Hol land om den „vrijheids"-boom. Op zijn vlucht naar Engeland was de- stadhouder vergezeld van zijn twee zoons, waarvan de erfprins Willem Frederik, in 1772 was geboren. De jonge prins was hoofdzakelijk opgevoed door zijn begaafde moeder, Frederike Sophia van Pruisen; hij had te Leiden gestudeerd aan de hooge- school, welke hij op 18-jarigen leeftijd weer had verlaten. Men vertelt, dat hij als stu dent eens op een nationalen feestdag in een steegje ruzie kreeg, omdat hij geen oranjelint droeg. Zijn opvoeding nadien was grootendeels militair geweest. In 1791 was hij gehuwd met Frederike Louise van Pruisen, met wie hij nog datzelfde jaar een intocht hield te 's-Gravenhage. Van den loop der staatszaken had de Prins geen hoogen dunk. Hij minachtte de onbekwaamheid van zijn vader en den administratieve sleur van het staatsbe stel; zelf voelde hij zich militair. Tóen de oorlog met Frankrijk uitbrak, bleef hij niet werkeloos in Den Haag. Hij nam persoonlijk de leiding over 16.000 man, trok op 15 November 1793 de rivieren over en hernam het door de Franschen verover de Breda. In Mei van het daaropvolgende jaar bezette hij de plaatsen Mouchin en Orchies en wist daardoor de plannen van den vijand te verijdelen. Het succes was echter niet van langen duur. Hoewel de prins zich in den slag bij Wervik, waar hij ernstig werd gewond, bij zonder onderscheidde, was de stroom der Franschen niet te keeren. In Nederland zelf kozen de Patriotten onder Daendels de zijde van den vijand; toen was het met onze zelfstandigheid ge daan. ijdens haar ballingschap in het be vriende Engeland bleef de stad houderlijke familie de gebeurte nissen op het continent met belang stelling volgen.. Daarbij toonde de erf prins een heel ander inzicht dan de stadhouder. Leefde de laatstgenoemde nog geheel in de mentaliteit van het ancien régime, zijn voortvarende zoon dacht over de zaken anders. Eigenzinnig en eerzuchtig van aard, energiek en vooruitstrevend, ge raakte hij herhaaldelijk in conflict met zijn vader, wiens afwachtende en besluitelooze houding hij onuitstaanbaar vond. Het ge volg was een scheuring. Nog in 1795 ver trekt de erfprins uit Engeland en vestigt zich te Berlijn. Merkwaardig is uit dien tijd een in het Fransch gestelde brief van zijn moeder, die hem vanuit Engeland schrif telijk danig de les las: „gij verbeeldt u groot te zijn, door te toonen, dat ge een echte Hollander zij t en niets anders Het verfoeilijke systeem: „men moet de (Steendruk van Madou naaf Joseph Paelinck) zaken maar deurzetten" maakt zich meer en meer van u meester". Noch' tans eindigt zij met de woorden: „Je voU2 embrasse mon cher Guillaume et je su*s tenté d'ajoüter comme Céliante dans *e Philosophie marié: „malgré tous vos défaut5 je vous aime a la rage"."l) In Duitschland hoopte de prins, door be' middeling van Pruisen, in onderhands' ling te komen met Frankrijk. Dit misluk' te. Toen vormde hij op eigen gelegenheid eeh plan voor een opstand in Holland en zocht daartoe relaties met naar Duitschland uit' geweken Belgische edelen en prelaten. P0 Staatsgreep van Consul Napoleon Bona' parte in 1801, waar ook Nederland de ge' volgen van ondervond, maakte intusscheh ook dit plan voorloopig onmogelijk. In 1802 reisde de erfprins naar Parijs om van Na' poleon schadevergoeding te verkrijgen voor de verloren goederen van het huis va° Oranje. Maar de Consul, hoewel niet oh' vriendelijk gezind, had er geen ooren naaf! hij bepaalde zich ertoe, den prins een pof' tret te vragen van zijn voorvader, stadhoU' der Willem III, koning van Engeland Naderhand verbond de prins zich aan de Duitsche partij en streed aan die zijde znee tegen de Franschen. Tevergeefs; zelfs ge' raakte hij te Erfurt, dat hij aan den over' winnenden vijand moest overgeven, tijdelijk in krijgsgevangenschap. Tijdens de over' heersching van Napoleon over Duitschland in de jaren 1806 en 1807 leefde de prihs met zijn jonge gezin in bijna volslagen af' moede. Wel schreef hij brieven aan Nap"' leon, maar deze werden niet beantwoord. In die omstandigheden bleef hem niet5 anders over dan weer contact te zoeken me' Engeland. Zoo zien wij hem in de critiek5 jaren van Napoleon's macht meestrijdeh in het leger van Wellingtonen nu eih' delijk met succes. Wie den levensloop van den prih5 tijdens al deze verwikkeling^11 met aandacht volgt, krijgt b beeld voor oogen van een energie' ken, rusteloozen man, die geen oogeh' blik zijn plannen loslaat. Hij valt van de eene teleurstelling in de andere, wendt zie*1 nu in deze, dan in gene richting, altijd me dat ééne onverzettelijke doel: het bestuit over Holland weer terug te brengen a»11 het Huis van Oranje. Is het aan zijn stre' ven te danken, dat dit doel in werkelijkheid is bereikt? Het is moeilijk, een oordeel te vellen ove* de oorzakelijkheid der historie. Zeker is, da de leiding van den Hollandschen opstal*0 geheel berustte bij Gijsbert Karei va11 Hogendorp, die, los van de hulp der bond' genooten, Nederland heeft vrijgemaakt Terwijl de prins moeite had, zich van de" Engelschen invloed te bevrijden, had Va*1 Hopendorp het heéle plan al klaar. Op de° 18den November zond hij twee gezante*1 naar Londen, om den prins op de hoogtf te stellen van den opstand. Zelf regelde b® het voorloopige bestuur. En terwijl legers der bondgenooten te zamen met d6 nationale garden het land zuiverden va*1 den Franschman, landde op 30 Novembe Willem VI te Scheveningen. Vier dageJ1 later hield hij zijn triomf alen intocht Amsterdam, waar hij in de Nieuwe Kefk gehuldigd werd niet als Willem VI maar als Willem I, constitutioneel vorst va" het bevrijde Koninkrijk. B. ,'ett h erst 4^ Bon Ver< ze „^rijl fler d erinf dl ieVan ^baai v bed t6an' ïs, e ►ij *as iJ'hoer *stir - >d, ■Set OV( e 'e ei W'ke, bba 1) H. T. Colenbrander: der Nederlanden". „Willem L Kon*"* r (Naar een geschilderd port* van.: Guillaume de Spinnsd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 8