Een buitenlandsche politiek
gezocht
Imperiale verde
dig
t
De avonturen van een verkeersagentje
%{d m&aal den da$
ing
R.K.STMTSPARTU
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
F 750.-
F 250.-
toö\
STMT
De vorst"
Dië~hee1l den lijd»
ZATERDAG 19 NOVEMBER 1938
Kerk in Mexico
Kleptomanie
Hooge loonen een oor
zaak van werkloosheid?
7
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
ra**
reist incognito
DOOR FRITZ METZNER
op'
,iëf
CVan onzen Parijschen correspondent)
In veler oogen zal het er misschien allen
Schijn van hebben, dat het land, hetwelk op
de oudste, meest bewogen en roemrijkste ge
schiedenis in het West-Europeesche christelijke
beschavingstijdperk mag roemen, weer eens op
een van zijn laagtepunten o£ inzinkingen is
aangeland. Wanneer dat inderdaad zoo is, dan
ziet men nog niet, of het zich daaruit weer
omhoog zal werken en hoe. Er heerscht, zooals
in dergelijke omstandigheden wel te verwachten
Is, heel wat verwarring.
Het ontbreekt in Frankrijk niet, en dat is
een goed teeken, aan meetellende geesten, die
inzien, dat het land een diepgaande, inwen
dige vernieuwing wat niet hetzelfde als min
of meer uiterlijke hervormingen is behoeft,
al zijn zij het helaas niet volkomen eens over
het „hoe" dier noodzakelijke vernieuwing. Maar
in afwachting, dat die inwendige vernieuwing
haar, als alle waarlijk groote dingen, moei-
zamen en smartelüken beslag krijgt wil men
hopen is het zaak, dat het land zoo goed
mogelijk zijn positie onder de andere landen,
met wier inwendige gesteltenis het nu ook niet
overal bijster rooskleurig gesteld is, handhaaft
(„tenir et durer, durer et tenir" als wijlen
maarschalk Foch zeide), want daarbij zal het
tenslotte gaan om het naakte bestaan. En hier
ligt goeddeels de taak van de buitenlandsche
politiek. Om een positie te handhaven dient
echter eerst een nauwkeurige kennis van die
positie voorhanden te zijn.
Men kan niet zeggen, dat ten aanzien van
het in de toekomst te volgen buitenlandsche
beleid, het land in zijn geheel alle verwarring
bereids heeft overwonnen. Tegenover de naaste
toekomst heerscht nog veel onzekerheid, per
plexiteit en zelfs angst.
Wel schijnen de huidige verantwoordelijke
leiders van het land reeds eenige groote lijnen
te hebben getrokken. Op het congres van Mar
seille der radicale partij, bij welke thans weer
de leiding der landszaken berust, heeft men
daarover eenig licht gekregen en bij het schijn
sel daarvan kan men ook zien, dat het met
de kennis van Frankrijks werkelijke positie on
der de naties tot dusverre beter is gesteld, dan
met de wetenschap, hoe althans deze positie
in de toekomst te handhaven om van haar
verbetering nog maar niet te spreken.
Zoowel Daladier als Bonnet hebben nog eens
de geschiedenis uiteengezet van de crisis rond
Tsjecho-Slowakije, waarbij zij hun gehoor voor
al hebben zoeken te overtuigen van deze pun
ten; le. dat werkelijk het behoud van den
vrede op het spel stond; dat noch de Dultsche
noch de Fransche regeering met de reeds door
haar getroffen militaire maatregelen slechts
een spelletje bluf gespeeld hadden; 2e. dat de
Fransche regeering erin geslaagd was de En-
gelsche aan haar zijde te brengen voor het
geval, dat het tot vijandelijkheden op Europee-
sche schaal zou zijn gekomen, doch dat zij dit
slechts bereikt had door van haar kant zich
bereid te verklaren wat zij ook uit eigen
overtuiging deed eerst alle verzoenings
mogelijkheden uit te putten; 3e. dat het accoord
van München inderdaad „in extremis" den
vrede gered heeft en dat het, gegeven den stand
van zaken, de best mogelijke oplossing vormde
voor iedereen, niet in de laatste plaats voor
Tsjecho-Slowakije zelf.
Behalve misschien op het laatste punt, waren
de betoogen wel overtuigend. Maar de Tsjechi
sche crisis behoort nu eenmaal weer tot het
verleden en ten aanzien van het heden en de
toekomst, zijn nabetrachtingen daarover van
secundairen aard.
Voor wat het heden betreft: de voornaam
ste sprekers gaven een vrij onbewimpeld in
zicht ten beste in Frankrijks nieuw geschapen
situatie. Met de hegemonie van het land, welke
berustte op het weefsel van zijn Oost-Europee-
sche pacten, is het uit. Zoo het zich al niet in
een volkomen isoloment ziet gedrongen, is zijn
positie thans toch overwegend defensief.
Het belangwekkendste, wat er o.i. op het heele
congres is gezegd over de buitenlandsche poli
tiek van Frankrijk, vindt men in het verslag,
dat de congres-rapporteur voor de buitenland
sche politiek, M. Berthod heeft uitgebracht en
dat door het congres ook werd aangenomen.
Een vraag, wel rhetorisch bedoeld, welke
Berthod stelt, komt tenslotte daarop neer, of
de waarde van het geheele Fransche pacten-
stelsel, en daarmede dus de Fransche hegemo
nie, reeds niet sedert langen tijd grootendeels
hersenschimmig was.
„Onze pacten, onze verbonden wij citee-
„ren letterlijk heel dat ingewikkelde weef
sel vam overeenkomsten en verdragen, welke
„men met veel toeleg en geduld had gesloten,
„welke men het een aan het ander had toe
gevoegd, zonder zich er altijd genoegzaam
„over te bekommeren, dat zij een samenhangend
„geheel vormden, welk werkelijk nut zouden
„zij ons verschaft hebben op den dag van het
„gevaar? Zou men Polen, onze geallieerde, zich
„zien werpen op Tsjecho-Slowakije, onze ge
allieerde, of zich met geweld zien verzetten
„tegen de tusschenkomst van Sovjet-Rusland,
„eveneens onze geallieerde, terwijl JoegQ-Slavië
„zich voorzichtiglijk afzijdig zou houden en
.Roemenië, evenals Frankrijk, zich gevaarlijk
„zou inspannen tegenstrijdige vriendschappen
„met elkaar te verzoenen?"
Dezelfde vraag had de rapporteur even te
voren gesteld voor het plateau van Bohemen,
dat met zijn fortengordel a-la-Maginot door
velen als een der meest vitale strategische be
langen voor Frankrijk in geval van een Euro-
peesch conflict was beschouwd.
„Zou het waar zijn aldus Berthold dat
„op den dag van de invasie de eerste maat
regel, welken de Tsjechische legers zouden heb-
„ben moeten treffen, de ontruiming zou zijn
„geweest van de versterkingen van het Sude-
„tengebergte, teneinde te vermijden, dat de
„troepen van achteren zouden worden aange
vallen en ingesloten zouden worden?"
Voor den rapporteur heeft het plateau van
Bohemen zijn strategische waarde goeddeels
verloren op den dag, dat de Duitsche legers
zich konden installeeren op het voormalige
Oostenrijksche grondgebied.
Daladier heeft in zijn groote redevoering
gezegd:
„In het moderne tijdperk is oorlog nimmer
een oplossing."
Bonnet verklaarde in de zijne:
„Het is niet mogelijk, dat wij voor Onze kin
deren (zoowel Daladier, die weduwnaar is, als
Bonnet hebben zelf ieder meer dan één kind)
geen andere toekomst zien flan die van een
oorlog, welke nog moorddadiger zou wezen dan
de voorgaande."
Het lijkt ons aan niet den minsten twijfel
onderhevig, dat deze woorden den humanen en
Europeeschen geest verraden, waarmede deze
verantwoordelijke mannen werkelijk bezield
zijn, en dat het hun dan ook volkomen ernst
is met de politiek van toenadering en verzoe
ning, welke zij tegenover Duitschland en Italië
verklaard hebben te willen volgen. Zelfs, wan
neer zij in hun binnenste bevreesd mochten
zijn, dat de kansen op succes van die politiek
niet veel grooter zouden zijn dan 10 procent.
Een politiek van toenadering voert men ech
ter niet alleen. Zij kan slechts slagen, wanneer
de partners door denzelfden Europeeschen
geest bezield zijn en dus niet de voorkeur ge
ven aan voortzetting van het tot dusverre zoo
vruchtbaar gebleken spelletje van chantage-
pleging door te speculeeren op de aanwezigheid
bij hun tegenstanders van het afgrijzen, dat
hun het vooruitzicht van een nieuwen wereld
oorlog inboezemt, een afgrijzen, dat zij zelf
niet in gelijke mate schijnen te deelen.
In ieder geval, met een probeeren van deze
politiek behoeft Frankrijk niets te verliezen,
mits het maar rekening houdt met de moge
lijkheid van haar mislukken en voor die even
tualiteit zijn voorzorgsmaatregelen neemt. En
dat doet het.
De voornaamste voorzorgsmaatregel is na
tuurlijk de opvoering van de militaire sterkte
van het land in de mate, waarin het tengevolge
van den nieuwgeschapen toestand meer op
eigen krachten aangewezen schijnt dan voor
heen.
Zeer vermoedelijk wel uit bezorgdheid, den
nadruk toch vooral te laten vallen op Frank
rijks toenaderingsgezindheid, is op het radicale
congres maar weinig gesproken over de formi
dabele krachtsinspanning, welke het land ge
roepen zal worden zich voor zijn veiligheid te
getroosten; en zal men het voorloopig nog
moeten stellen met het reeds eenigen tijd ge
leden in omloop gebrachte nieuws, dat het mi
nisterie van luchtvaart voor het jaar 1939 een
aanbouw voorzien heeft van 2400 nieuwe leger
vliegtuigen.
Wel is op het radicale congres vrij duidelijk
in het licht gesteld, op welk beginsel de nieu
we buitenlandsche politiek van Frankrijk zal
behooren te rusten, een politiek, waarachter
dan het militaire apparaat van het land zal
staan en die overigens ook als onafhankelijk
van het al dan niet slagen der politiek van toe
nadering moet worden beschouwd.
Het beginsel dezer nieuwe politiek kan men
het beste aanduiden als „imperieele verdedi
ging."
Naar het voorbeeld der Engelsche traditie
zou Frankrijk in de toekomst nog slechts pre
cies omschreven en gebiedende verbintenissen
aangaan op die punten, waar naar zijn mee
ning zijn eigen vitale belangen in het geding
zijn, terwijl het zich voor alle andere gevallen
volkomen vrijheid van handelen zou voorbe
houden en zijn tusschenkomst zou laten af
hangen van den omvang der op het spel staan
de belangen, de van andere zijde te verwachten
hulp, de positie der legers, de oorlogskansen en
den waarschijnlijken prijs der overwinning.
Om nog eens de woorden van Berthod te
gebruiken: Frankrijk zou zich voortaan voor
oogen stellen, dat het als West-Europeesche
en Afrikaansche Zeemogendheid met uitge
strekte koloniale bezittingen, oneindig veel
meer belang heeft bij het productief maken
van zijn Rijk dan bij de ondankbare rol van
internationalen gendarme of zelfs bankier, die
Frankrijk zich in den overwinningsroes der
eerste jaren na den grooten oorlog geroepen
voelde te spelen. „Wij zijn het tweede Rijk ter
wereld" is de formuleering van het slagwoord,
dat men den laatsten tijd voortdurend hoort
en ziet te berde brengen en waarmede men ook
van boven af het Fransche volk vertrouwd wil
maken.
Ongetwijfeld moet deze leus ook dienst doen
om het oude en fiere Fransche volk, dat waar
schijnlijk meer dan welk ander in zijn ge
schiedenis den zin der „grandeur" gehad heeft,
en dat op den twintigsten verjaardag van den
wapenstilstand eigenlijk nog slechts twee groote
illusies herdacht de groote overwinning van
1918 (wat bleef er van over?) en van een or
ganisatie der Europeesche samenwerking onder
Fransche leiding te beschermen tegen een
gevaarlijk minderwaardigheidscomplex.
Hoe het zij, het richtsnoer van de te her
ziene buitenlandsche en militaire politiek van
Parijs zal in de toekomst wel de gedachte zijn:
Sterk genoeg wezen om iederen aanval op welk
punt van het Europeesche en Overzeesche rijks
gebied ook, tot een voor den aanvaller uiterst
hachelijke onderneming te maken".
Het is een verdedigingspositie, maar zij be
hoeft niet noodzakelijk oneervol te zijn of
Frankrijks abdicatie als eersterangsmogend-
heid te impliceeren.
Ms n soms eens teveel haast
hebt om ow beurt af te wach
ten bij een kruispunt, dan Is
t een prettige zekerheid, dat
er een Andere wagen voor u
Maar staat, die steeds den tijd
heeft en altijd rustig z ij n
•eert afwacht
In het weekblad America schrijft James
Magner na een bezoek aan Mexico over de ver
houding van de Kerk tot "tie regeering van Car
denas. Deze laatste blijft vaak aan haar anti-
clericale politiek vasthouden, omdat haar be
windslieden eenvoudig onkundig zijn over de
Deteekenis van den Katholieken Godsdienst
voor het nationale leven.
Aan deze politiek ligt ten grondslag een ver-
oazingwekkende onwetendheid op historisch ge
bied bij de ambtenaren der Mexicaansche re
geering, of beter gezegd de officieele traditie
van een opvatting, die jarenlang werd voorbe
reid en gesanctionneerd door de „liberale"
school, op de basis van een vreemd mengsel uit
Fransch Encyclopedisme, Mexicaansche Vrij
metselarij, politieke hebzucht en menschelijke
ontaarding, welke invloeden nu alle samenwer
ken om een communistisch ideaal te realiseeren
van den staat, die op „sociale" waarden is ge
richt. En terwijl men dankbaar moet zijn voor
de betrekkelijke vrijheid, waarin de Kerk zich
thans verheugt, moet men tevens wel getroffen
worden door de minderwaardige propaganda
van geschiedkundige onwaarheden en immora
liteit, die voortgaat om de zedelijke kracht te
ondermijnen van een volk, dat in den grond
nog diep geloovig is.
Men zegt, dat Cardenas op een van zijn in
spectiereizen zijn bewondering uitsprak voor een
liefdadige instelling, die door een priester werd
geleid in den geboortestaat van den president,
bij Patzcuaro. Toen men hem mededeelde, dat
deze instelling op de been gehouden werd door
de offervaardigheid der congregatie, waartoe
deze priester behoorde, sprak het staatshoofd
daarover zijn groote verwondering uit en voeg-
der er aan toe, dat als de Kerk zich gedurende
->et koloniale tijdperk zooveel aan de inwoners
geiegen had laten liggen, zij later niet zooveel
zou hebben moeten verduren. Het is vrijwel niet
te gelooven, dat de president van Mexico zoo
volstrekt onkundig geweest zou zijn van het
grcote werk, eeuwenlang door Bisschop Quiroga
en andere Kerkelijke leiders juist in die streek
bijna sedert het begin der Spaansche heer
schappij verricht.
Evenwel is het, ondanks de sombere stemming
bij menig dieper denkend Mexicaan, die niet
Degrijpen kan waarom vreemde regeeringen
en met name die der Vereenigde Staten steun
en zelfs bijval schonken aan de eigenaardige
„liberale" en nieuwere „socialistische' partijen
GW'thiMUT
En dadelijk begon de boschgod Keesie te witten. Keesie
gichelde en zeide: „Je moet me niet zoo kriebelen met jouw
witkwast, daar kan ik niet tegen.'' Maar weldra was het blauwe
unform van den verkeersagent in een wit omgetooverd.
De Graaf, in hoogst eigen persoon, verzorgde het matroosje.
Met den neus scheen hij het meeste werk te hebben, wat geen
wonder was, daar elke keer, als de Graaf over den neus streek,
het matroosje een niesbui kreeg.
Professor Harding schreef aan het laatste
hoofdstuk van zijn standaardwerk: „Psychologie
van de Misdaad".
Gedurende zijn arbeid mocht hg door nie
mand worden gestoord en in de groote villa
heerschte dan ook een doodsche stilte. Juist het
laatste hoofdstuk lag den grooten geleerde bij
zonder na aan het hart: dat behandelde zijn
lievelingsthema de kleptomanie of „ziekelijke
steelzucht." Vele jaren van intense studie had
hij aan deze ziekteverschijnselen gewijd. Vlug
bewoog zijn pen zich over het papier:
„Kleptomanie een van de zoogenaamde mono
manieën, waarbij de betrokkene onweerstaanbaar
wordt beheerscht door een zucht tot stelen. Vaak
stellen wij deze zucht om zich andermans
eigendommen toe te eigenen bij geesteszieken
vast. Doch niet zelden treffen wij by overigens
geheel normale menschen deze ziekelijke afwij
king aan, waarbij de steelzucht zich meestal be
perkt tot kleine glinsterende of bont gekleurde
voorwerpen
Op dit oogenblik werd er aan de deur van
professor Harding's studeervertrek geklopt. De
geleerde schoof zijn bril naar het uiterste puntje
van zijn neus, schreeuwde bijna dreigend „bin
nen" en keek den huisknecht woedend aan.
Deze haalde verlegen zijn schouders op: ,,'t
spijt me, professoreen bezoeker, die zich
niet laat afwijzen.... Een patiënt, geloof ik.
Kan ik hem binnenlaten?"
„Een oogenblik," zei de geleerde peinzend. De
interruptie kwam hem uiterst ongelegen. Doch
nu hij toch reeds van zijn werk opgehouden
werd
Professor Harding knorde een antwoord, dat
een soort toestemming scheen te zijn, want de
bediende liet eenige oogenblikken later een ma-
geren jongeman binnen, die zichtbaar opgewon
den de kamer kwam binnengestormd.
Zonder een toestemming af te wachten, wierp
hij zich in een fauteuil voor het bureau van den
professor en zei op zenuwachtigen toon:
„U moet mij van mijn ziekte genezen: Het is
vreeselijk, professor! Ontzettend! Hoezeer ik er
ook tegen vecht, ik kan de verzoeking niet weer
staan: altijd weer overvalt mij het verlangen.."
En in verwar.de, onsamenhangende woorden
schilderde hy zijn vreeselijke ziekte: hij leed aan
kleptomanie. Overal waar hij was, moest hij iets
wegnemen, een innerlijke drang dwong hem,
alles wat hij grijpen kon, mee te nemen.
De geleerde nam den man tegenover hem
nauwkeurig op. Hij zag, hoe het gezicht van
den jongeman zich bij het spreken herhaaldelijk
vertrok en hoe hij zenuwachtig met zijn ringers
op den rand van het bureau trommeide. Iets
aan den bezoeker hinderde blijkbaar den pro-
fessor; hij had zijn halve leven met zenuw
patiënten doorgebracht doch de jongeman,
die daar voor hem zat, scheen hem een simu*
lant toe. Wi^ weet, wat hij in werkelijkheid
wilde. In elk geval prakkizeerde professor Har
ding er niet over, zijn kostbaren tijd met dezen
jongeman te gaan verknoeien. Hoe iaat was
het eigenlijk? De blik van den professor zocht
het horloge, doch het uurwerk, dat altijd rechts
van hem op het bureau lag, bevond zich niet
meer op zijn gewone plaats!
Bliksemsnel flitste het door 't hoofd van den
geleerde, dat de man, die daar voor hem zat,
een gewone dief was, die slechts voor het ge*
val van ontdekking den kleptomaan speelde!
Met een vlugge
beweging trok de
geleerde zijn bu
reaulade open en
het volgende
oogenblik was een
kleine, zwarte re- f f
volver gevaarlijk
dreigend op zijn zenuwachtiger, bezoeker gericm
„Geef direct dat horloge hier!" beval de pro
fessor met een energie en vastberadenheid, die
men van den reeds bejaarden man niet ver
wacht zou hebben. De jongeman was verschrikt
opgesprongen. Doodsbleek en met angstige, wijd
geopende oogen staarde hij naar het dreigende
wapen. Hij wilde iets zeggen, zich verdedigeh.
maar hij kon geen woord uitbrengen.
„Geeft u oogenblikkelijk dat horloge hier'
DadelijkandersDe revolver in de hand
van den professor beefde en dc jongeman
draalde niet langer. Vlug haalde hij het uur
werk uit zijn zak en wierp het op de schrijftafej
van den professor. De geleerde stak het snel
in zijn zak en beval toen: „Zooen nu er
uit! Voordat ik de politie roep
Een oogenblik scheen het, alsof de jongeman
nog iets wilde zeggen. Doch dan keerde hij zi®11
om en rende het vertrek uit. Direct daarop
hoorde de geleerde de voordeur in het slot
vallen.
Professor Harding knikte tevreden en haalP''
zijn horloge weer te voorschijn. Het was ha''
vijf. Hij besloot na dit opwindende incident
maar een kleine wandeling te gaan maken.
„Margareth," zei de professor, toen hij 4Ê
kamer van zijn vrouw betrad, „ik ga nog een
straatje om. Stel je voor, mijn horloge
„O ja.... goed dat je het zegt! Ik heb het
zoo juist op het nachtkastje gevonden...."
En mevrouw Harding drukte haar niet weinig
verbaasden echtgenoot diens horloge in de
hand
in Mexico, onmogelijk om dit land te verlaten
zonder het gevoel, dat gelukkiger dagen zullen
aanbreken. Moge het Katholieke geloof al wor
den verhinderd zich uit te breiden, het toont
duidelijk hoe het zich verdiept heeft onder hen,
die alles offerden om het te kunnen bewaren.
Zelfs de vervolging heeft haar voordeelen,
terwijl de Katholieke Actie, werkende op strikt
godsdienstig-cultureelen grondslag, een prachtig
werk verrichtte, door aan het volk een diepere
kennis van zijn geloof te verschaffen en den
invloed hiervan op de geschiedenis van het
Mexicaansche volk. Het is waar, dat de uitbrei
ding van een socialistisch bewind over bijna
elk gebied van werkzaamheid de rangen der
regeeringsambtenaren heeft versterkt, en om
standigheden maken, dat deze personen vaak
bevreesd zijn voor hun positie, als zij hun ge
loof openlijk belijden. Desondanks zijrt er een
treffend kerkbezoek en. een nieuwe godsdien
stige bezieling onder de mannen, die in het bij
zonder verheugen moet. Er zijn feiten, die wij
zen op een stijgende waardeering voor gods
dienstige waarden en het doorbreken van een
inzicht, dat als Mexico een sterke en in een
heid verbonden natie wil worden, dit gebeuren
moet op den grondslag eener door den gods
dienst geïnspireerde beschaving, en niet op het
verwerpen daarvan voor een nieuwe hersen
schimmige bron van menschenrechten, zooals
door sommigen wordt voorgestaan.
In zijn rede, gehouden op de Economische
Studiedagen voor het R. K. Werkliedenverbond
te Bilthoven en gepubliceerd in het Octo-
bernummer van „Leering en Leiding", gaf Drs.
Albregts de diverse oorzaken der thans heer-
schende werkloosheid aan. Hij stelde zich daar
bij ook de vraag in hoeverre hooge loonen als
zoodanig konden worden aangemerkt.
Vaak wordt beweerd, dat hooge loonen
een oorzaak zijn van werkloosheid, of dat
tenminste het op- en neergaan der werk
loosheid parallel zou loopen met de loon-
beweging, en er is daarom wel aanleiding
dit nader te onderzoeken.
Bij de opkomst van de moderne tech
niek stonden de arbeiders vaak voor de
keuze om, wilden zij de aanwending van
nieuwe productiemiddelen tegenhouden,
genoegen te nemen met loonsverlaging. De
machine maakte op het moment van haar
invoering een deel der arbeiders overbodig
Ike beproeving biedt kans op
hooger deugd.
en noopte hen loonsverlagingen in te
willigen; vandaar de verbitterde sterf'
ming die reeds meer dan een eeuw 6®'®'
den Sismonde de Sismondi bij hen op
merkte tegen de toepassing van nieuV®
technische vindingen: „De machine ver
jaagt den arbeider, de machine verlaaS
het loon, de machine verergert de werf'
loosheid!"
Inderdaad kon voorheen gemakkelijk'
dan thans een aanpassing der kosten Se
schieden door middel van loonsverlagi11?'
De prijsdaling bracht de goederen in h®
bereik van de koopkracht van breeder
scharen van afnemers en verzachtte de ëe'
volgen. Bovendien waren de bedrijven xaee_.
arbeidsintensief, zoodat de loonfactor ®e
veel grootere beteekenis had voor de
kostprijs van het product. Beïnvloedih»
door monetaire en handelspolitieke 10 f
delen vond toen nog niet plaats, zood®
aanpassing meer moest gezocht word®
aan den kant van productie en prijzen,
kwestie waarop wij aanstonds nog zuU®^
terugkomen. De omstandigheden zijn sinds
dien -evenwel anders geworden. Vooral n
de crisis van 1929 is gebleken, dat
beweerde verband tusschen loon en werk
gelegenheid niet meer uitkomt, hetge®v
onder andere samenhangt met het kap
taalintensieve karakter der productie,
volg van de na den oorlog versterkte ra
nalisatie-tendenzen. Dit neemt niet
dat de hoogte van het loonniveau de werk
gelegenheid zal beïnvloeden. Naar verh°
ding te hooge loonen zullen leiden tot
hoogeren prijs met minder afzetmogelü*
heid. Bovendien zullen zij 't streven »a
rationalisatie prikkelen en om beide reden®
de werkloosheid in de hand werken. VO°^
al indien een depressie lang genoeg h®®
doorgewerkt, kan loonsverlaging de we'
gelegenheid gunstig beïnvloeden en
hoeft zij door een meer dan evenredig
toename van tewerkgestelden de tota
koopkracht niet te ondermijnen. Rela''f
te lage loonen daarentegen kunnen
het aantasten van de koopkracht de
beidsmogelijkheid verkleinen. Deze aaa
tasting heeft thans des te meer gevolg pj
de industrie een veel omvangrijker
der arbeidende bevolking omvat dan vr
ger, dus loonsverlaging een grooter t o t a
effect heeft. We mogen dus veilig best
ten, dat de hoogte van het loon in dc
gegeven omstandigheden lang niet de cC,.,
ge of beslissende factor is inzake de W®r
gelegenheid.
btj levenslange geheele ongeschiktheid tot weiken door
op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen 1" f üUt" verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen
bij een ongeval met
doodelfjken afloop
bfj verlies van
een voet of
Vr
*T
„Ik heb vlug Maria's kamer voor je in orde
laten maken, Slgmar. Goed, zegJij"
en de smid gaf Sigmar een vertrouwelliken
stoot met zijn elleboog „jij met die vijf
duizend mark.... Dat is toch maar een bof,
niet? Laat Richter nu maar opkomen; nu kan
hij mü niets meer doen."
HOOFDSTUK IX.
De villa van den rentmeester lag aan het
einde van het groote park van slot Wemstein.
Daar bevond zich ook het bureau waar graaf
Hughen met Maria binnentrad.
Graaf Margon, wiens gezicht altijd een
strenge, gereserveerde uitdrukking had, zoodat
de bedienden hem liefst uit den weg gingen,
stond onmiddellijk op, toen hij hen zag.
In werkelijkheid had graaf Margon een
goedmoedig karakter, doch gedurende den in
flatie-tijd was zijn geheele vermogen verloren
gegaan en dat had hem eenigszins verbitterd.
„Welkom op slot Wernstein, juffrouw Dis-
■elhoff."
Onbevangen gaf Maria den graaf een hand.
„Ik ben u veel dank verschuldigd voor uw
welwillendheid, mijnheer Margon. Ik hoop, dat
ik u eer zal aandoen."
De beide heeren keken elkaar aan. Graaf
Margon was verwonderd. Alle menschen, dat
meisje had iets aparts, en op haar manieren
was niets te zeggen. Enwat was zij mooi.
„Een dame van de wereld zou niet anders
optreden," zei de blik van den rentmeester.
„U wilt mij wel verontschuldigen," sprak
graaf Hughen. „Ik moet gaan."
„De bagage van de juffrouw zal ik direct
naar haar kamers laten brengen, waarde
Hughen. Ik hoop, dat het de juffrouw op Wem
stein zal bevallen."
.Duizendmaal bedankt voor alles, mijnheer
Hughen," zei Maria zacht. „Wilt u vooral aan
mevrouw nog myn groeten overbrengen?"
„Wij komen u zoo gauw mogelijk opzoeken,
juffrouw Disselhoff."
En nu stond Maria geheel alleen in het le
ven. Nu moest zij zich flink houden.
Aan de zijde van gsaaf Morgan ging zij door
het uitgestrekte park en zij kon het maarniet
genoeg herhalen:
„Wat is het hier mooiprachtigals
in een paradijs
„Ja, het Is mooi op Wernstein en ik hoop,
dat u zich hier spoedig thuis zult voelen. Doch
daar komt uw kamenier al aan. Zij zal u straks
uw kamers wijzen. Nu is het tijd voor het di
ner en zijne hoogheid heeft mü bevolen, u aan
tafel voor te stellen,"
Maria schrok.
„Wat moet ik met een kamenier beginnen?
Die heb ik toch niet noodig!"
„Dat is regel van het huis, juffrouw Dissel
hoff."
„Nu, dan moet het voorloopig maar zoo blij
ven. Doch wat zei u over het voorstellen aan
tafelZijne hoogheid wil zeker zien of ik
ook fatsoenlijk eten kan."
Graaf Margon, die deze vraag als een grap
opnam, lachte luid.
„U zegt het wel, zooals u het denkt!"
„Och, dat is het verstandigste in den omgang
met menschen. Het voorkomt misverstand."
„Dat is ook mijn meening, juffrouw Dissel
hoff. Doch vorst van Wernstein houdt er niet
van."
Maria bleef staan en keek haar begeleider
vragend aan.
„Dat zou een tegenvaller zyn, mijnheer
MaTgon. En dat om te beginnen! Maar nou
ja, ik moet eerst den ouden heer maar eens
goed aankijken, vindt u ook niet?"
O, o, dat beloofde goed te worden.
Graaf Margon stond er een oogenblik bij,
of hij een bom zag neerkomen. Maar wat
zou hij er aan doen? Hij moest nu eenmaal den
wensch van Sigmar vervullen. Men kon nooit
weten, of Sigmar den een of anderen dag toch
niet de majoraatsheer op Wemstein zou wor
den en dan was het met zijn betrekking ge
daan.
„Als het u belieft, juffrouw Disselhoff, hier
is de eetzaal."
Twee bedienden, in rijk betreste uniformen,
stonden als wachtposten by den ingang en
bogen met ernstige gezichten.
Maria keek hen met verbaasden blik aan;
zooiets begreep zij niet.
Heel bescheiden werd er aangeklopt, waarop
de kamerdienaar verscheen. Ook hij had zoo'n
ernstig en plechtig gezicht, dat Maria een
oogenblik spijt kreeg in een werkelijk slot be
land te zijn.
„Zijne hoogheid verwacht u."
Weer een buiging voor Maria en den rent
meester. En toen stond Maria met haar bege
leider in een groote zaal, waar aan de wanden,
uit zware gouden lijsten, de voorvaderen der
Wernsteins op hen neerzagen.
Aan een kleine, sierlijk gedekte tafel in den
uitersten hoek van de zaal stonden twee be
dienden in onbeweeglijke houding.
Vóór hen zat een oude heer, met zilverwit
haar, in een rolstoel, en at.
Vreemd en groot deed alles aan! Voor Maria
was de heele inrichting overweldigend, en haar
oogen wilden wel overal tegelijk rondkijken.
Graaf Margon was met vlugge schreden tot
op tien meter voor de tafel van den majo
raatsheer getreden, maakte een eerbiedige bui
ging en zei op halfluiden toon:
„Uwe hoogheid gaf mij opdracht, juffrouw
Disselhoff tijdens het diner voor te stellen."
„Dank u." Verder geen woord.
De rentmeester wenkte en Maria ging op de
tafel toe. Zij1 bleef echter op denzelfden afstand
staan als haar begeleider.
De vorst nam haar van hoofd tot voet op.
Toen dwaalden zyn oogen naar de bedienden,
waarop deze onmiddellijk verdwenen.
„Hebt u reeds gedineerd, juffrouw Dissel
hoff?"
„Ja, hoogheid."
Dat was een onwaarheid, doch in deze om
geving verging Maria alle eetlust. Zij sou
Vandaag heusch niet verhongeren. En zooals de
vorst daar zat te eten, nee, zoo deed zij het
liever niet. Het couvert was zoo sierlijk en fijn,
dat het werkelijk een kunststuk moest zijn,
daarmee iets naar je mond te brengen. En
dan, de blikken van den vorst waren zoo door
dringend. dat het haar werkelijk onaangenaam
was.
Eindelijk sprak de vorst, nadat hij zyn servet
met veel omslag terzijde had gelegd:
„Ik was niet van plan, nogmaals een gezel
schapsdame te engageeren. Graaf Morgan heeft
mij u echter aanbevolen. Met u probeer ik het
voor het laatst. Wees welkom op slot Wern
stein. Ik dank u, graaf Margon."
De graaf trok zich onder herhaalde buigingen
terug. Maria zag hem glimlachend na. doch
voelde plotseling, dat de vorst haar gadesloeg.
„Interesseert graaf Margon u zoo? Waarom
keek u hem na?"
WaaromMaria voelde veel lust, dit ver
schrikkelijk huis zoo spoedig mogelijk te verla
ten. Dan maar liever aan het aambeeld. En
van zoo'n omgeving hield Sigmar nuDan
was hij ook niet heelemaal normaal.
Doch de vorst had haar iets gevraagd, en ze
moest dus antwoorden.
„Graaf Margon zou mij interesseeren? Nee,
hoogheid. Maar weet u, wanneer men voor den
eersten keer op een groot slot komt, dan valt.
men van de eene verbazing in de andere.
dan, die bediendennet afgodsbeelden, p
een lijkt precies op den andere. Denkt u, da
den graaf van de bedienden zou kunnen °nd p
scheiden? NeeMen ziet van allemaal jj
alleen maar den rug, want zij doen niets
buigingen maken."
Met half open mond bleef Maria steken,
de slotheer keek haar plotseling verontwaaró
aan- „jet
„U hebt een manier van spreken, die my gp
bevalt, juffrouw Disselhoff. Zulk een toon i®' j$
slot Wernstein nog nooit gehoord, en h® pe'
mijn onaantastbaar recht, dien toon van
begin af te verbieden."
Nu stond Maria er by, of zy ergens een D
zag neerkomen. Zij bleef den vorst maar a j>
staren, in haar oogen een blik van volkom
hulpeloosheid.
De vorst nam haar zoo nog eenige mi""
Glinsterden er tranen op de bleeke wa»»
van het mooie meisje? De vorst meende da
zien. Meer en meer bekoelde zijn veronWa
diging.
Maria wist met zichzelf geen raad.
kon haar tranen niet langer meester b
Zou zij maar wegloopenDoch ,gi
Hughen had haar toch gezegd, dat zy zich f
druk om den vorst moest maken, en hem 1(1
net eender moest behandelen als Sigma^w p
Nu bleek dat toch verkeerd te zijn geVe
want de vorst was woedend.
(Wordt vervol