Een buitenlandsche politiek gezocht Imperiale verde dig t De avonturen van een verkeersagentje %{d m&aal den da$ ing R.K.STMTSPARTU ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.- toö\ STMT De vorst" Dië~hee1l den lijd» ZATERDAG 19 NOVEMBER 1938 Kerk in Mexico Kleptomanie Hooge loonen een oor zaak van werkloosheid? 7 AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL ra** reist incognito DOOR FRITZ METZNER op' ,iëf CVan onzen Parijschen correspondent) In veler oogen zal het er misschien allen Schijn van hebben, dat het land, hetwelk op de oudste, meest bewogen en roemrijkste ge schiedenis in het West-Europeesche christelijke beschavingstijdperk mag roemen, weer eens op een van zijn laagtepunten o£ inzinkingen is aangeland. Wanneer dat inderdaad zoo is, dan ziet men nog niet, of het zich daaruit weer omhoog zal werken en hoe. Er heerscht, zooals in dergelijke omstandigheden wel te verwachten Is, heel wat verwarring. Het ontbreekt in Frankrijk niet, en dat is een goed teeken, aan meetellende geesten, die inzien, dat het land een diepgaande, inwen dige vernieuwing wat niet hetzelfde als min of meer uiterlijke hervormingen is behoeft, al zijn zij het helaas niet volkomen eens over het „hoe" dier noodzakelijke vernieuwing. Maar in afwachting, dat die inwendige vernieuwing haar, als alle waarlijk groote dingen, moei- zamen en smartelüken beslag krijgt wil men hopen is het zaak, dat het land zoo goed mogelijk zijn positie onder de andere landen, met wier inwendige gesteltenis het nu ook niet overal bijster rooskleurig gesteld is, handhaaft („tenir et durer, durer et tenir" als wijlen maarschalk Foch zeide), want daarbij zal het tenslotte gaan om het naakte bestaan. En hier ligt goeddeels de taak van de buitenlandsche politiek. Om een positie te handhaven dient echter eerst een nauwkeurige kennis van die positie voorhanden te zijn. Men kan niet zeggen, dat ten aanzien van het in de toekomst te volgen buitenlandsche beleid, het land in zijn geheel alle verwarring bereids heeft overwonnen. Tegenover de naaste toekomst heerscht nog veel onzekerheid, per plexiteit en zelfs angst. Wel schijnen de huidige verantwoordelijke leiders van het land reeds eenige groote lijnen te hebben getrokken. Op het congres van Mar seille der radicale partij, bij welke thans weer de leiding der landszaken berust, heeft men daarover eenig licht gekregen en bij het schijn sel daarvan kan men ook zien, dat het met de kennis van Frankrijks werkelijke positie on der de naties tot dusverre beter is gesteld, dan met de wetenschap, hoe althans deze positie in de toekomst te handhaven om van haar verbetering nog maar niet te spreken. Zoowel Daladier als Bonnet hebben nog eens de geschiedenis uiteengezet van de crisis rond Tsjecho-Slowakije, waarbij zij hun gehoor voor al hebben zoeken te overtuigen van deze pun ten; le. dat werkelijk het behoud van den vrede op het spel stond; dat noch de Dultsche noch de Fransche regeering met de reeds door haar getroffen militaire maatregelen slechts een spelletje bluf gespeeld hadden; 2e. dat de Fransche regeering erin geslaagd was de En- gelsche aan haar zijde te brengen voor het geval, dat het tot vijandelijkheden op Europee- sche schaal zou zijn gekomen, doch dat zij dit slechts bereikt had door van haar kant zich bereid te verklaren wat zij ook uit eigen overtuiging deed eerst alle verzoenings mogelijkheden uit te putten; 3e. dat het accoord van München inderdaad „in extremis" den vrede gered heeft en dat het, gegeven den stand van zaken, de best mogelijke oplossing vormde voor iedereen, niet in de laatste plaats voor Tsjecho-Slowakije zelf. Behalve misschien op het laatste punt, waren de betoogen wel overtuigend. Maar de Tsjechi sche crisis behoort nu eenmaal weer tot het verleden en ten aanzien van het heden en de toekomst, zijn nabetrachtingen daarover van secundairen aard. Voor wat het heden betreft: de voornaam ste sprekers gaven een vrij onbewimpeld in zicht ten beste in Frankrijks nieuw geschapen situatie. Met de hegemonie van het land, welke berustte op het weefsel van zijn Oost-Europee- sche pacten, is het uit. Zoo het zich al niet in een volkomen isoloment ziet gedrongen, is zijn positie thans toch overwegend defensief. Het belangwekkendste, wat er o.i. op het heele congres is gezegd over de buitenlandsche poli tiek van Frankrijk, vindt men in het verslag, dat de congres-rapporteur voor de buitenland sche politiek, M. Berthod heeft uitgebracht en dat door het congres ook werd aangenomen. Een vraag, wel rhetorisch bedoeld, welke Berthod stelt, komt tenslotte daarop neer, of de waarde van het geheele Fransche pacten- stelsel, en daarmede dus de Fransche hegemo nie, reeds niet sedert langen tijd grootendeels hersenschimmig was. „Onze pacten, onze verbonden wij citee- „ren letterlijk heel dat ingewikkelde weef sel vam overeenkomsten en verdragen, welke „men met veel toeleg en geduld had gesloten, „welke men het een aan het ander had toe gevoegd, zonder zich er altijd genoegzaam „over te bekommeren, dat zij een samenhangend „geheel vormden, welk werkelijk nut zouden „zij ons verschaft hebben op den dag van het „gevaar? Zou men Polen, onze geallieerde, zich „zien werpen op Tsjecho-Slowakije, onze ge allieerde, of zich met geweld zien verzetten „tegen de tusschenkomst van Sovjet-Rusland, „eveneens onze geallieerde, terwijl JoegQ-Slavië „zich voorzichtiglijk afzijdig zou houden en .Roemenië, evenals Frankrijk, zich gevaarlijk „zou inspannen tegenstrijdige vriendschappen „met elkaar te verzoenen?" Dezelfde vraag had de rapporteur even te voren gesteld voor het plateau van Bohemen, dat met zijn fortengordel a-la-Maginot door velen als een der meest vitale strategische be langen voor Frankrijk in geval van een Euro- peesch conflict was beschouwd. „Zou het waar zijn aldus Berthold dat „op den dag van de invasie de eerste maat regel, welken de Tsjechische legers zouden heb- „ben moeten treffen, de ontruiming zou zijn „geweest van de versterkingen van het Sude- „tengebergte, teneinde te vermijden, dat de „troepen van achteren zouden worden aange vallen en ingesloten zouden worden?" Voor den rapporteur heeft het plateau van Bohemen zijn strategische waarde goeddeels verloren op den dag, dat de Duitsche legers zich konden installeeren op het voormalige Oostenrijksche grondgebied. Daladier heeft in zijn groote redevoering gezegd: „In het moderne tijdperk is oorlog nimmer een oplossing." Bonnet verklaarde in de zijne: „Het is niet mogelijk, dat wij voor Onze kin deren (zoowel Daladier, die weduwnaar is, als Bonnet hebben zelf ieder meer dan één kind) geen andere toekomst zien flan die van een oorlog, welke nog moorddadiger zou wezen dan de voorgaande." Het lijkt ons aan niet den minsten twijfel onderhevig, dat deze woorden den humanen en Europeeschen geest verraden, waarmede deze verantwoordelijke mannen werkelijk bezield zijn, en dat het hun dan ook volkomen ernst is met de politiek van toenadering en verzoe ning, welke zij tegenover Duitschland en Italië verklaard hebben te willen volgen. Zelfs, wan neer zij in hun binnenste bevreesd mochten zijn, dat de kansen op succes van die politiek niet veel grooter zouden zijn dan 10 procent. Een politiek van toenadering voert men ech ter niet alleen. Zij kan slechts slagen, wanneer de partners door denzelfden Europeeschen geest bezield zijn en dus niet de voorkeur ge ven aan voortzetting van het tot dusverre zoo vruchtbaar gebleken spelletje van chantage- pleging door te speculeeren op de aanwezigheid bij hun tegenstanders van het afgrijzen, dat hun het vooruitzicht van een nieuwen wereld oorlog inboezemt, een afgrijzen, dat zij zelf niet in gelijke mate schijnen te deelen. In ieder geval, met een probeeren van deze politiek behoeft Frankrijk niets te verliezen, mits het maar rekening houdt met de moge lijkheid van haar mislukken en voor die even tualiteit zijn voorzorgsmaatregelen neemt. En dat doet het. De voornaamste voorzorgsmaatregel is na tuurlijk de opvoering van de militaire sterkte van het land in de mate, waarin het tengevolge van den nieuwgeschapen toestand meer op eigen krachten aangewezen schijnt dan voor heen. Zeer vermoedelijk wel uit bezorgdheid, den nadruk toch vooral te laten vallen op Frank rijks toenaderingsgezindheid, is op het radicale congres maar weinig gesproken over de formi dabele krachtsinspanning, welke het land ge roepen zal worden zich voor zijn veiligheid te getroosten; en zal men het voorloopig nog moeten stellen met het reeds eenigen tijd ge leden in omloop gebrachte nieuws, dat het mi nisterie van luchtvaart voor het jaar 1939 een aanbouw voorzien heeft van 2400 nieuwe leger vliegtuigen. Wel is op het radicale congres vrij duidelijk in het licht gesteld, op welk beginsel de nieu we buitenlandsche politiek van Frankrijk zal behooren te rusten, een politiek, waarachter dan het militaire apparaat van het land zal staan en die overigens ook als onafhankelijk van het al dan niet slagen der politiek van toe nadering moet worden beschouwd. Het beginsel dezer nieuwe politiek kan men het beste aanduiden als „imperieele verdedi ging." Naar het voorbeeld der Engelsche traditie zou Frankrijk in de toekomst nog slechts pre cies omschreven en gebiedende verbintenissen aangaan op die punten, waar naar zijn mee ning zijn eigen vitale belangen in het geding zijn, terwijl het zich voor alle andere gevallen volkomen vrijheid van handelen zou voorbe houden en zijn tusschenkomst zou laten af hangen van den omvang der op het spel staan de belangen, de van andere zijde te verwachten hulp, de positie der legers, de oorlogskansen en den waarschijnlijken prijs der overwinning. Om nog eens de woorden van Berthod te gebruiken: Frankrijk zou zich voortaan voor oogen stellen, dat het als West-Europeesche en Afrikaansche Zeemogendheid met uitge strekte koloniale bezittingen, oneindig veel meer belang heeft bij het productief maken van zijn Rijk dan bij de ondankbare rol van internationalen gendarme of zelfs bankier, die Frankrijk zich in den overwinningsroes der eerste jaren na den grooten oorlog geroepen voelde te spelen. „Wij zijn het tweede Rijk ter wereld" is de formuleering van het slagwoord, dat men den laatsten tijd voortdurend hoort en ziet te berde brengen en waarmede men ook van boven af het Fransche volk vertrouwd wil maken. Ongetwijfeld moet deze leus ook dienst doen om het oude en fiere Fransche volk, dat waar schijnlijk meer dan welk ander in zijn ge schiedenis den zin der „grandeur" gehad heeft, en dat op den twintigsten verjaardag van den wapenstilstand eigenlijk nog slechts twee groote illusies herdacht de groote overwinning van 1918 (wat bleef er van over?) en van een or ganisatie der Europeesche samenwerking onder Fransche leiding te beschermen tegen een gevaarlijk minderwaardigheidscomplex. Hoe het zij, het richtsnoer van de te her ziene buitenlandsche en militaire politiek van Parijs zal in de toekomst wel de gedachte zijn: Sterk genoeg wezen om iederen aanval op welk punt van het Europeesche en Overzeesche rijks gebied ook, tot een voor den aanvaller uiterst hachelijke onderneming te maken". Het is een verdedigingspositie, maar zij be hoeft niet noodzakelijk oneervol te zijn of Frankrijks abdicatie als eersterangsmogend- heid te impliceeren. Ms n soms eens teveel haast hebt om ow beurt af te wach ten bij een kruispunt, dan Is t een prettige zekerheid, dat er een Andere wagen voor u Maar staat, die steeds den tijd heeft en altijd rustig z ij n •eert afwacht In het weekblad America schrijft James Magner na een bezoek aan Mexico over de ver houding van de Kerk tot "tie regeering van Car denas. Deze laatste blijft vaak aan haar anti- clericale politiek vasthouden, omdat haar be windslieden eenvoudig onkundig zijn over de Deteekenis van den Katholieken Godsdienst voor het nationale leven. Aan deze politiek ligt ten grondslag een ver- oazingwekkende onwetendheid op historisch ge bied bij de ambtenaren der Mexicaansche re geering, of beter gezegd de officieele traditie van een opvatting, die jarenlang werd voorbe reid en gesanctionneerd door de „liberale" school, op de basis van een vreemd mengsel uit Fransch Encyclopedisme, Mexicaansche Vrij metselarij, politieke hebzucht en menschelijke ontaarding, welke invloeden nu alle samenwer ken om een communistisch ideaal te realiseeren van den staat, die op „sociale" waarden is ge richt. En terwijl men dankbaar moet zijn voor de betrekkelijke vrijheid, waarin de Kerk zich thans verheugt, moet men tevens wel getroffen worden door de minderwaardige propaganda van geschiedkundige onwaarheden en immora liteit, die voortgaat om de zedelijke kracht te ondermijnen van een volk, dat in den grond nog diep geloovig is. Men zegt, dat Cardenas op een van zijn in spectiereizen zijn bewondering uitsprak voor een liefdadige instelling, die door een priester werd geleid in den geboortestaat van den president, bij Patzcuaro. Toen men hem mededeelde, dat deze instelling op de been gehouden werd door de offervaardigheid der congregatie, waartoe deze priester behoorde, sprak het staatshoofd daarover zijn groote verwondering uit en voeg- der er aan toe, dat als de Kerk zich gedurende ->et koloniale tijdperk zooveel aan de inwoners geiegen had laten liggen, zij later niet zooveel zou hebben moeten verduren. Het is vrijwel niet te gelooven, dat de president van Mexico zoo volstrekt onkundig geweest zou zijn van het grcote werk, eeuwenlang door Bisschop Quiroga en andere Kerkelijke leiders juist in die streek bijna sedert het begin der Spaansche heer schappij verricht. Evenwel is het, ondanks de sombere stemming bij menig dieper denkend Mexicaan, die niet Degrijpen kan waarom vreemde regeeringen en met name die der Vereenigde Staten steun en zelfs bijval schonken aan de eigenaardige „liberale" en nieuwere „socialistische' partijen GW'thiMUT En dadelijk begon de boschgod Keesie te witten. Keesie gichelde en zeide: „Je moet me niet zoo kriebelen met jouw witkwast, daar kan ik niet tegen.'' Maar weldra was het blauwe unform van den verkeersagent in een wit omgetooverd. De Graaf, in hoogst eigen persoon, verzorgde het matroosje. Met den neus scheen hij het meeste werk te hebben, wat geen wonder was, daar elke keer, als de Graaf over den neus streek, het matroosje een niesbui kreeg. Professor Harding schreef aan het laatste hoofdstuk van zijn standaardwerk: „Psychologie van de Misdaad". Gedurende zijn arbeid mocht hg door nie mand worden gestoord en in de groote villa heerschte dan ook een doodsche stilte. Juist het laatste hoofdstuk lag den grooten geleerde bij zonder na aan het hart: dat behandelde zijn lievelingsthema de kleptomanie of „ziekelijke steelzucht." Vele jaren van intense studie had hij aan deze ziekteverschijnselen gewijd. Vlug bewoog zijn pen zich over het papier: „Kleptomanie een van de zoogenaamde mono manieën, waarbij de betrokkene onweerstaanbaar wordt beheerscht door een zucht tot stelen. Vaak stellen wij deze zucht om zich andermans eigendommen toe te eigenen bij geesteszieken vast. Doch niet zelden treffen wij by overigens geheel normale menschen deze ziekelijke afwij king aan, waarbij de steelzucht zich meestal be perkt tot kleine glinsterende of bont gekleurde voorwerpen Op dit oogenblik werd er aan de deur van professor Harding's studeervertrek geklopt. De geleerde schoof zijn bril naar het uiterste puntje van zijn neus, schreeuwde bijna dreigend „bin nen" en keek den huisknecht woedend aan. Deze haalde verlegen zijn schouders op: ,,'t spijt me, professoreen bezoeker, die zich niet laat afwijzen.... Een patiënt, geloof ik. Kan ik hem binnenlaten?" „Een oogenblik," zei de geleerde peinzend. De interruptie kwam hem uiterst ongelegen. Doch nu hij toch reeds van zijn werk opgehouden werd Professor Harding knorde een antwoord, dat een soort toestemming scheen te zijn, want de bediende liet eenige oogenblikken later een ma- geren jongeman binnen, die zichtbaar opgewon den de kamer kwam binnengestormd. Zonder een toestemming af te wachten, wierp hij zich in een fauteuil voor het bureau van den professor en zei op zenuwachtigen toon: „U moet mij van mijn ziekte genezen: Het is vreeselijk, professor! Ontzettend! Hoezeer ik er ook tegen vecht, ik kan de verzoeking niet weer staan: altijd weer overvalt mij het verlangen.." En in verwar.de, onsamenhangende woorden schilderde hy zijn vreeselijke ziekte: hij leed aan kleptomanie. Overal waar hij was, moest hij iets wegnemen, een innerlijke drang dwong hem, alles wat hij grijpen kon, mee te nemen. De geleerde nam den man tegenover hem nauwkeurig op. Hij zag, hoe het gezicht van den jongeman zich bij het spreken herhaaldelijk vertrok en hoe hij zenuwachtig met zijn ringers op den rand van het bureau trommeide. Iets aan den bezoeker hinderde blijkbaar den pro- fessor; hij had zijn halve leven met zenuw patiënten doorgebracht doch de jongeman, die daar voor hem zat, scheen hem een simu* lant toe. Wi^ weet, wat hij in werkelijkheid wilde. In elk geval prakkizeerde professor Har ding er niet over, zijn kostbaren tijd met dezen jongeman te gaan verknoeien. Hoe iaat was het eigenlijk? De blik van den professor zocht het horloge, doch het uurwerk, dat altijd rechts van hem op het bureau lag, bevond zich niet meer op zijn gewone plaats! Bliksemsnel flitste het door 't hoofd van den geleerde, dat de man, die daar voor hem zat, een gewone dief was, die slechts voor het ge* val van ontdekking den kleptomaan speelde! Met een vlugge beweging trok de geleerde zijn bu reaulade open en het volgende oogenblik was een kleine, zwarte re- f f volver gevaarlijk dreigend op zijn zenuwachtiger, bezoeker gericm „Geef direct dat horloge hier!" beval de pro fessor met een energie en vastberadenheid, die men van den reeds bejaarden man niet ver wacht zou hebben. De jongeman was verschrikt opgesprongen. Doodsbleek en met angstige, wijd geopende oogen staarde hij naar het dreigende wapen. Hij wilde iets zeggen, zich verdedigeh. maar hij kon geen woord uitbrengen. „Geeft u oogenblikkelijk dat horloge hier' DadelijkandersDe revolver in de hand van den professor beefde en dc jongeman draalde niet langer. Vlug haalde hij het uur werk uit zijn zak en wierp het op de schrijftafej van den professor. De geleerde stak het snel in zijn zak en beval toen: „Zooen nu er uit! Voordat ik de politie roep Een oogenblik scheen het, alsof de jongeman nog iets wilde zeggen. Doch dan keerde hij zi®11 om en rende het vertrek uit. Direct daarop hoorde de geleerde de voordeur in het slot vallen. Professor Harding knikte tevreden en haalP'' zijn horloge weer te voorschijn. Het was ha'' vijf. Hij besloot na dit opwindende incident maar een kleine wandeling te gaan maken. „Margareth," zei de professor, toen hij 4Ê kamer van zijn vrouw betrad, „ik ga nog een straatje om. Stel je voor, mijn horloge „O ja.... goed dat je het zegt! Ik heb het zoo juist op het nachtkastje gevonden...." En mevrouw Harding drukte haar niet weinig verbaasden echtgenoot diens horloge in de hand in Mexico, onmogelijk om dit land te verlaten zonder het gevoel, dat gelukkiger dagen zullen aanbreken. Moge het Katholieke geloof al wor den verhinderd zich uit te breiden, het toont duidelijk hoe het zich verdiept heeft onder hen, die alles offerden om het te kunnen bewaren. Zelfs de vervolging heeft haar voordeelen, terwijl de Katholieke Actie, werkende op strikt godsdienstig-cultureelen grondslag, een prachtig werk verrichtte, door aan het volk een diepere kennis van zijn geloof te verschaffen en den invloed hiervan op de geschiedenis van het Mexicaansche volk. Het is waar, dat de uitbrei ding van een socialistisch bewind over bijna elk gebied van werkzaamheid de rangen der regeeringsambtenaren heeft versterkt, en om standigheden maken, dat deze personen vaak bevreesd zijn voor hun positie, als zij hun ge loof openlijk belijden. Desondanks zijrt er een treffend kerkbezoek en. een nieuwe godsdien stige bezieling onder de mannen, die in het bij zonder verheugen moet. Er zijn feiten, die wij zen op een stijgende waardeering voor gods dienstige waarden en het doorbreken van een inzicht, dat als Mexico een sterke en in een heid verbonden natie wil worden, dit gebeuren moet op den grondslag eener door den gods dienst geïnspireerde beschaving, en niet op het verwerpen daarvan voor een nieuwe hersen schimmige bron van menschenrechten, zooals door sommigen wordt voorgestaan. In zijn rede, gehouden op de Economische Studiedagen voor het R. K. Werkliedenverbond te Bilthoven en gepubliceerd in het Octo- bernummer van „Leering en Leiding", gaf Drs. Albregts de diverse oorzaken der thans heer- schende werkloosheid aan. Hij stelde zich daar bij ook de vraag in hoeverre hooge loonen als zoodanig konden worden aangemerkt. Vaak wordt beweerd, dat hooge loonen een oorzaak zijn van werkloosheid, of dat tenminste het op- en neergaan der werk loosheid parallel zou loopen met de loon- beweging, en er is daarom wel aanleiding dit nader te onderzoeken. Bij de opkomst van de moderne tech niek stonden de arbeiders vaak voor de keuze om, wilden zij de aanwending van nieuwe productiemiddelen tegenhouden, genoegen te nemen met loonsverlaging. De machine maakte op het moment van haar invoering een deel der arbeiders overbodig Ike beproeving biedt kans op hooger deugd. en noopte hen loonsverlagingen in te willigen; vandaar de verbitterde sterf' ming die reeds meer dan een eeuw 6®'®' den Sismonde de Sismondi bij hen op merkte tegen de toepassing van nieuV® technische vindingen: „De machine ver jaagt den arbeider, de machine verlaaS het loon, de machine verergert de werf' loosheid!" Inderdaad kon voorheen gemakkelijk' dan thans een aanpassing der kosten Se schieden door middel van loonsverlagi11?' De prijsdaling bracht de goederen in h® bereik van de koopkracht van breeder scharen van afnemers en verzachtte de ëe' volgen. Bovendien waren de bedrijven xaee_. arbeidsintensief, zoodat de loonfactor ®e veel grootere beteekenis had voor de kostprijs van het product. Beïnvloedih» door monetaire en handelspolitieke 10 f delen vond toen nog niet plaats, zood® aanpassing meer moest gezocht word® aan den kant van productie en prijzen, kwestie waarop wij aanstonds nog zuU®^ terugkomen. De omstandigheden zijn sinds dien -evenwel anders geworden. Vooral n de crisis van 1929 is gebleken, dat beweerde verband tusschen loon en werk gelegenheid niet meer uitkomt, hetge®v onder andere samenhangt met het kap taalintensieve karakter der productie, volg van de na den oorlog versterkte ra nalisatie-tendenzen. Dit neemt niet dat de hoogte van het loonniveau de werk gelegenheid zal beïnvloeden. Naar verh° ding te hooge loonen zullen leiden tot hoogeren prijs met minder afzetmogelü* heid. Bovendien zullen zij 't streven »a rationalisatie prikkelen en om beide reden® de werkloosheid in de hand werken. VO°^ al indien een depressie lang genoeg h®® doorgewerkt, kan loonsverlaging de we' gelegenheid gunstig beïnvloeden en hoeft zij door een meer dan evenredig toename van tewerkgestelden de tota koopkracht niet te ondermijnen. Rela''f te lage loonen daarentegen kunnen het aantasten van de koopkracht de beidsmogelijkheid verkleinen. Deze aaa tasting heeft thans des te meer gevolg pj de industrie een veel omvangrijker der arbeidende bevolking omvat dan vr ger, dus loonsverlaging een grooter t o t a effect heeft. We mogen dus veilig best ten, dat de hoogte van het loon in dc gegeven omstandigheden lang niet de cC,., ge of beslissende factor is inzake de W®r gelegenheid. btj levenslange geheele ongeschiktheid tot weiken door op dit blad zijn ingevolge de verzekerlngsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen 1" f üUt" verlies van beide armen, belde beenen of belde oogen bij een ongeval met doodelfjken afloop bfj verlies van een voet of Vr *T „Ik heb vlug Maria's kamer voor je in orde laten maken, Slgmar. Goed, zegJij" en de smid gaf Sigmar een vertrouwelliken stoot met zijn elleboog „jij met die vijf duizend mark.... Dat is toch maar een bof, niet? Laat Richter nu maar opkomen; nu kan hij mü niets meer doen." HOOFDSTUK IX. De villa van den rentmeester lag aan het einde van het groote park van slot Wemstein. Daar bevond zich ook het bureau waar graaf Hughen met Maria binnentrad. Graaf Margon, wiens gezicht altijd een strenge, gereserveerde uitdrukking had, zoodat de bedienden hem liefst uit den weg gingen, stond onmiddellijk op, toen hij hen zag. In werkelijkheid had graaf Margon een goedmoedig karakter, doch gedurende den in flatie-tijd was zijn geheele vermogen verloren gegaan en dat had hem eenigszins verbitterd. „Welkom op slot Wernstein, juffrouw Dis- ■elhoff." Onbevangen gaf Maria den graaf een hand. „Ik ben u veel dank verschuldigd voor uw welwillendheid, mijnheer Margon. Ik hoop, dat ik u eer zal aandoen." De beide heeren keken elkaar aan. Graaf Margon was verwonderd. Alle menschen, dat meisje had iets aparts, en op haar manieren was niets te zeggen. Enwat was zij mooi. „Een dame van de wereld zou niet anders optreden," zei de blik van den rentmeester. „U wilt mij wel verontschuldigen," sprak graaf Hughen. „Ik moet gaan." „De bagage van de juffrouw zal ik direct naar haar kamers laten brengen, waarde Hughen. Ik hoop, dat het de juffrouw op Wem stein zal bevallen." .Duizendmaal bedankt voor alles, mijnheer Hughen," zei Maria zacht. „Wilt u vooral aan mevrouw nog myn groeten overbrengen?" „Wij komen u zoo gauw mogelijk opzoeken, juffrouw Disselhoff." En nu stond Maria geheel alleen in het le ven. Nu moest zij zich flink houden. Aan de zijde van gsaaf Morgan ging zij door het uitgestrekte park en zij kon het maarniet genoeg herhalen: „Wat is het hier mooiprachtigals in een paradijs „Ja, het Is mooi op Wernstein en ik hoop, dat u zich hier spoedig thuis zult voelen. Doch daar komt uw kamenier al aan. Zij zal u straks uw kamers wijzen. Nu is het tijd voor het di ner en zijne hoogheid heeft mü bevolen, u aan tafel voor te stellen," Maria schrok. „Wat moet ik met een kamenier beginnen? Die heb ik toch niet noodig!" „Dat is regel van het huis, juffrouw Dissel hoff." „Nu, dan moet het voorloopig maar zoo blij ven. Doch wat zei u over het voorstellen aan tafelZijne hoogheid wil zeker zien of ik ook fatsoenlijk eten kan." Graaf Margon, die deze vraag als een grap opnam, lachte luid. „U zegt het wel, zooals u het denkt!" „Och, dat is het verstandigste in den omgang met menschen. Het voorkomt misverstand." „Dat is ook mijn meening, juffrouw Dissel hoff. Doch vorst van Wernstein houdt er niet van." Maria bleef staan en keek haar begeleider vragend aan. „Dat zou een tegenvaller zyn, mijnheer MaTgon. En dat om te beginnen! Maar nou ja, ik moet eerst den ouden heer maar eens goed aankijken, vindt u ook niet?" O, o, dat beloofde goed te worden. Graaf Margon stond er een oogenblik bij, of hij een bom zag neerkomen. Maar wat zou hij er aan doen? Hij moest nu eenmaal den wensch van Sigmar vervullen. Men kon nooit weten, of Sigmar den een of anderen dag toch niet de majoraatsheer op Wemstein zou wor den en dan was het met zijn betrekking ge daan. „Als het u belieft, juffrouw Disselhoff, hier is de eetzaal." Twee bedienden, in rijk betreste uniformen, stonden als wachtposten by den ingang en bogen met ernstige gezichten. Maria keek hen met verbaasden blik aan; zooiets begreep zij niet. Heel bescheiden werd er aangeklopt, waarop de kamerdienaar verscheen. Ook hij had zoo'n ernstig en plechtig gezicht, dat Maria een oogenblik spijt kreeg in een werkelijk slot be land te zijn. „Zijne hoogheid verwacht u." Weer een buiging voor Maria en den rent meester. En toen stond Maria met haar bege leider in een groote zaal, waar aan de wanden, uit zware gouden lijsten, de voorvaderen der Wernsteins op hen neerzagen. Aan een kleine, sierlijk gedekte tafel in den uitersten hoek van de zaal stonden twee be dienden in onbeweeglijke houding. Vóór hen zat een oude heer, met zilverwit haar, in een rolstoel, en at. Vreemd en groot deed alles aan! Voor Maria was de heele inrichting overweldigend, en haar oogen wilden wel overal tegelijk rondkijken. Graaf Margon was met vlugge schreden tot op tien meter voor de tafel van den majo raatsheer getreden, maakte een eerbiedige bui ging en zei op halfluiden toon: „Uwe hoogheid gaf mij opdracht, juffrouw Disselhoff tijdens het diner voor te stellen." „Dank u." Verder geen woord. De rentmeester wenkte en Maria ging op de tafel toe. Zij1 bleef echter op denzelfden afstand staan als haar begeleider. De vorst nam haar van hoofd tot voet op. Toen dwaalden zyn oogen naar de bedienden, waarop deze onmiddellijk verdwenen. „Hebt u reeds gedineerd, juffrouw Dissel hoff?" „Ja, hoogheid." Dat was een onwaarheid, doch in deze om geving verging Maria alle eetlust. Zij sou Vandaag heusch niet verhongeren. En zooals de vorst daar zat te eten, nee, zoo deed zij het liever niet. Het couvert was zoo sierlijk en fijn, dat het werkelijk een kunststuk moest zijn, daarmee iets naar je mond te brengen. En dan, de blikken van den vorst waren zoo door dringend. dat het haar werkelijk onaangenaam was. Eindelijk sprak de vorst, nadat hij zyn servet met veel omslag terzijde had gelegd: „Ik was niet van plan, nogmaals een gezel schapsdame te engageeren. Graaf Morgan heeft mij u echter aanbevolen. Met u probeer ik het voor het laatst. Wees welkom op slot Wern stein. Ik dank u, graaf Margon." De graaf trok zich onder herhaalde buigingen terug. Maria zag hem glimlachend na. doch voelde plotseling, dat de vorst haar gadesloeg. „Interesseert graaf Margon u zoo? Waarom keek u hem na?" WaaromMaria voelde veel lust, dit ver schrikkelijk huis zoo spoedig mogelijk te verla ten. Dan maar liever aan het aambeeld. En van zoo'n omgeving hield Sigmar nuDan was hij ook niet heelemaal normaal. Doch de vorst had haar iets gevraagd, en ze moest dus antwoorden. „Graaf Margon zou mij interesseeren? Nee, hoogheid. Maar weet u, wanneer men voor den eersten keer op een groot slot komt, dan valt. men van de eene verbazing in de andere. dan, die bediendennet afgodsbeelden, p een lijkt precies op den andere. Denkt u, da den graaf van de bedienden zou kunnen °nd p scheiden? NeeMen ziet van allemaal jj alleen maar den rug, want zij doen niets buigingen maken." Met half open mond bleef Maria steken, de slotheer keek haar plotseling verontwaaró aan- „jet „U hebt een manier van spreken, die my gp bevalt, juffrouw Disselhoff. Zulk een toon i®' j$ slot Wernstein nog nooit gehoord, en h® pe' mijn onaantastbaar recht, dien toon van begin af te verbieden." Nu stond Maria er by, of zy ergens een D zag neerkomen. Zij bleef den vorst maar a j> staren, in haar oogen een blik van volkom hulpeloosheid. De vorst nam haar zoo nog eenige mi"" Glinsterden er tranen op de bleeke wa»» van het mooie meisje? De vorst meende da zien. Meer en meer bekoelde zijn veronWa diging. Maria wist met zichzelf geen raad. kon haar tranen niet langer meester b Zou zij maar wegloopenDoch ,gi Hughen had haar toch gezegd, dat zy zich f druk om den vorst moest maken, en hem 1(1 net eender moest behandelen als Sigma^w p Nu bleek dat toch verkeerd te zijn geVe want de vorst was woedend. (Wordt vervol

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 10