Het recht van de Nederlandsche film WELKE KANSEN? %&U/ (IL Vorsten en Volken H De avonturen van een verkeersagentje n ÏKetveïftaal van den f' Permanente productie mogelijk LUX TOILET ZEEP Oe man van Iracema HONIG's KEUKENSTROOP^#**^/ Pauselijke woorden Uit: Divini Redemptoris 3 DEKENS lil® Adri s keus l5 cjcscij cv» ft V»OV fS'fr. c/Vtcof A<SS 1 VRIJDAG 25 NOVEMBER 1938 .EMAILLE 2lUVÖisU)Oc/ a ^fij l_ 4 JrkM (gjjggP Uit de missie terug »'t f"eest-\>c\'p*%ub(*i ÖOOR OTFRID VON HANSTEIN Meer dan eens hebben wij beschouwin gen ten beste gegeven over de mogelijk heden van een permanente filmindustrie hl Nederland en het merkwaardige ver- schij nsel doet zich voor, dat sommigen hun Sceptischen kijk op deze zaken heftiger Baan voeden, naarmate de Nederlandsche him grootere successen boekt, terwijl men Gestij ds, toen tonnen gouds aan slechte hlms werden verdaan, met alle geweld een Productie in stand trachtte te houden, ^elke geen bestaan verdiende. Op dit oogenblik loopt de film „Vadertje Langbeen" in niet minder dan twaalf co- fcieën voortdurend in de Nederlandsche bioscopen en men moet dus aannemen, Gat althans het Nederlandsche publiek Gat bij tienduizenden de film gaat zien ®en eigen filmproductie zeer sympathiek Bezind is en dat een bepaalde productie maatschappij, Neerlandia namelijk, niet donder optimisme initiatieven neemt, welke 'Ucces oogsten. Wanneer men bovendien de Wannen overweegt, eveneens door Neer- kandia voor de naaste toekomst onderno men, dan ziet -men reeds enkele van de condities voor een permanente productie Vervuld. Over een paar weken immers be- Bint men in Cinetone de opnamen van fien nieuwe Nederlandsche film, naar den Gaman „Morgen ist alles besser", van Anne- Warie Selinko en deze film zal reeds weer Ge publieke aandacht vragen als Vadertje Langbeen nog rustig voortgaat de provin ce te veroveren. Deze levendige gang van zaken weerlegt de pessimisme inzake de mogelijkheid van regelmatige filmproductie. Nu is het ^aar, dat we hier nog alleen te doen heb ben met één productiemaatschappij en één Hudio-onderneming en dat deze laatste mker niet bestaan kan van één of zelfs hvee willekeurige productieondernemingen, Goch, waar enkele zeer belangrijke condi ties reeds vervuld zijn, loont het de moeite Ga te gaan, wat er gedaan kan worden ojn Ge middelen te vinden, die tot het ge- G'enschte doel kunnen leiden. In verband hiermede hebben wij de mee- Gingen gevraagd van verschillende pronii- Genten in de Nederlandsche filmwereld, Gie geacht mogen worden deze moeilijke Caterie te kennen en tijdens de pourpar- '6ts kwamen telkens weer dezelfde deside- mta naar boven, zoodat men mag gelooven, Gat er vrij eensgezinde opvattingen ten G^ze bestaan. Om een blijvenden aanmaak van film te Gunnen garandeeren zal men allereerst de G'aatsen, waar zij gemaakt worden, veilig "Goeten stellen. Deze plaatsen zijn de fiim- ^Udio's, annex copieerinrichtingen, drie G getal, welke zoodanig van opdrachten t°üden moeten voorzien worden, dat zij ^gestoord continu kunnen doorwerken, tyt zou mogelijk worden van het oogen- 'ik, dat men de filmimporteurs kon ver achten de Nederlandsche copieën der bui- ^hlandsche films in de bestaande copieer- Gfichtingen te doen vervaardigen, hetgeen 3 dusver niet of nauwelijks geschiedde. Get gevolg van dezen maatregel zou zijn, Gat ten eerste de studio's hun noodzake- 'iken vasten technischen staf doorloopend ^bden kunnen handhaven om ten allen 'Me paraat te zijn bij de vervulling der ^drachten; ten tweede, dat de studiohuur ^hzienlijk zou kunnen verlaagd worden, ^Gardoor de producenten gemakkelijker Gh hun geld kunnen komen. Emaille op z'n best. Modern, zeer solide, giftvrij en vuurvast. FABRIEK TE DIEREN Om te voorkomen, dat de studio's elkaar gaan onderbieden, zouden de huren ge fixeerd moeten worden, waardoor weer be reikt wordt, dat men zich niet in avon tuurlijken concurrentiestrijd gaat begeven, die doorgaans eindigt meteen slechte film. Is eenmaal vastgesteld, dat de co pieën van Nederlandsch fabrikaat moeten zijn en dat de studiohuur zoo en zooveel mag bedragen, dan liggen die mogelijkhe den open. Dan zal het iedere studio gegeven zijn twee a drie films per jaar te vervaar digen, het aantal dat (wij schreven het reeds geruimen tijd geleden) volgens de geleerden precies voldoet aan de vraag en dat zonder kunst- en vliegwerk door den handel kan geabsorbeerd worden. Al zal deze zienswijze in de practijk nog wel moeilijkheden ontmoeten, die men op papier niet tegenkomt, het lijkt ons toch allerminst fantastisch aan de hand van deze betrekkelijk sobere maatregelen een Nederlandsche filmproductie te entamee- ren, welke voor alle betrokken instanties bevredigend kan genoemd worden, terwijl er in dezen tijd van werkloosheid eveneens plaats is voor de overweging, dat een rege ling, als hierboven geschetst, groote kansen biedt op zeer gewenschte werkverschaf fingen. Er blijft nog een kapitale vraag ter be- Boven elke andere realiteit staat 't verheven, eenig hoogste Wezen, God, de almachtige Schepper van alle din gen, de alwijze en rechtvaardige Rechter van alle menschen. Deze hoogste werkelijkheid, God, is de meest absolute veroordeeling van de onbeschaamde leugens van het Com munisme. Immers, niet omdat de menschen gelooven, bestaat God, maar omdat Hij is, daarom gelooft in Hem en bidt tot Hem ieder, die niet vrijwillig de oogen sluit voor de waar heid. Niet God is er om ons te dienen, neen: wij zijn op aarde om God te dienen. Laten wij van deze waarheid goed doordrongen zijn. Van God, on zen Schepper, dus onzen Heer en Meester zijn wij volkomen afhan kelijk. Laten wij dit bedenken, als het leven ons moeilijk valt: wij leven voor God en God zal ons later voor ons dienen beloonen. Dit besef dat alles in ons leven op slot van zaken als laatste doel: God heeft, moet heel ons leven doordringen. Daardoor zul len wij ons onderscheiden van ande ren, communisten b.v., die dit besef niet hebben en wier gezichtskring tot de aarde beperkt is en wier leven daardoor doelloos, in den meest ei genlijken zin des woords moet ge noemd worden. m VOORKOMEN RHEUMATIEK r-V-V. -• T-'—- -iVS WETTIG GEDEP. HANDELSMERK antwoording over: welke macht zal deze regeling kracht bijzetten? Twee instanties komen daarvoor in aanmerking en wel de Nederl. Bioscoopbond en de regeering. Het ligt vrijwel voor de hand, dat de Bond deze zaken in studie zal nemen en men moet zich zelfs verbazen, dat hij het nog niet deed. Hier is immers een ordenen de taak te verrichten, waarmede de Bond nu eens overduidelijk zijn bestaansrecht kan bewijzen, maar juist omdat hij een zoo voor de hand liggende taak niet waar neemt, moet men vreezen, dat voor deze non-activiteit een bepaalde reden bestaat, die men wel gissen kan. Daarom lijkt het ons verstandig, dat de belanghebbenden hun hoop zullen stellen op de regeering, die reeds aandacht heeft voor deze aange legenheid en te zijner tijd zeker niet ver zuimen zal een goede en groote zaak met kracht te steunen. et bezoek van Koning Leopold III aan ons land is in dezen tijd van ge druktheid, wantrouwen en bevreesd heid in de internationale verhoudingen een kostbaar teeken van bemoedigend vertrou wen en krachtgevende vriendschap- Zoo heeft ook ons volk het begrepen, en aan de gevoelens van hartelijke vereering, die uit gaan naar den edelen mannelijken eenvoud van den persoon des jongen Konings, beant woordt ook een helder besef van de groote waarde, die zijn vriendschap en de vriend schap van zijn volk in de huidige onzekere wereld voor ons beteekenen. Het is voor beide nabuurvolken een waar geluk, dat zij in een verscheurd werelddeel elkander kunnen vinden, op elkander kun nen vertrouwen, van elkander kunnen lee- ren en elkander kunnen sterken. Burengeschillen, die in vreedzame tijden heel wat scherpte kunnen krijgen en heel wat bitterheid veroorzaken, verdwijnen in den gemeenschappelijken nood als blaren voor den wind, terwijl de factoren van een dracht, de verwantschappen, de overeen komstigheden en de gemeenzame idealen, juist in den nood tot bakens in den storm worden. „De positie zoo sprak Koningin Wil- helmina gisteren die elk onzer landen in West-Europa door natuurlijke ligging en eigen staatkundig inzicht heden ten dage inneemt, vertoont overwegende over- eenstemming met die van het andere. Niemands volgeling en niemands belager zijn beiden evenzeer gehecht aan de be vordering, waar mogelijk, van goede in ternationale verhoudingen." Koning Leopold sprak dezelfde gedachten en wenschen nog breeder uit in zijn ant woord, waarin de huidige overeenstemming van België's internationale houding met die van Nederland duidelijk was aangegeven. „Met den dag getuigde Zijne Ma jesteit voelen de kleine volkeren de noodwendigheid van toenadering en we derzij dsch hulpbetoon, willen zij niet in conflicten worden betrokken, waar hun eigen belangen niet mede zijn gemoeid. De angstige dagen die Onze beide vol keren onlangs moesten beleven, hebben de doelmatigheid doen blijken van een politiek, die tegelijk vrede en onafhanke lijkheid nastreeft. Nederland, zei Uwe Majesteit, wil zich zelf blijven. Heerlijke en fiere leus, die Nederland allang heeft toegepast en die toeliet dat het ongedeerd de tragische krisissen kon ontwijken, die zijne naburen geteisterd hebben. De toenadering van kleine sta ten verruimt de sfeer van hun actie en van hun gezag. Een solidaire houding kan den oorlog buiten Onze grenzen weren." De Nederlandsch-Belgische vriendschap en hun „solidaire houding" tegenover de nooden en gevaren van den tijd, in deze koninklijke woorden geschetst, vormen een geheel program van samenwerking tusschen de staten, maar ook van vriendschappelijke verstandhouding tusschen de volken, waar toe eenieder het zijne bijdragen kan. Met groote vriendelijkheid en merkwaar dig klare karakteristiek heeft Koning Leo pold de „geestelijke en moreele deugden" van het Nederlandsche volk willen prijzen: „De vastheid van zijn overleveringen, zijn zin voor orde en evenwicht, en zijn oordeelkundige nuchterheid, door een zoo liefderijken eerbied voor de natuur ge milderd." Dankbaar voor deze koninklijke waardee ring, zal het Nederlandsche volk in zijn verhouding tot het Belgische nabuurvolk gaarne nog een andere deugd op den voor grond plaatsen en beoefenen: de harte lijkheid en de eerlijkheid van zijn vriend schap. Pater P. Vogels, missionaris in Afrika (Witte Paters van Kardinaal Lavigerie) is gerepatri eerd en bij zijn familie te Nuenen (Nbr.l terug gekeerd voor het doorbrengen van 'n vacantie De tuinjongen viel van schrik op den grond en smeekte: „O! apookjelief, doe me asjeblieft niets!" Maar de koning, Want die was het tegen wien hij Was opgeloopen, hief dreigend zijn stok op en zeide: ,,Ik zal jou." Intusschen waren Keesie en de boschgod naderbij gekomen en toen de jongen, niet een van de moedigsten, de drie spoken zag, had hij er al weer genoeg van en begon zijn vlucht op nieuw, vooral toen hij den verkeersagent, want die liet niet met zich spotten, dreigend op hem zag afkomen. Weet je wat die kerel me dorst te zeggen?" vroeg Ben Olivier aan z'n verloofde, „hij beweerde, dat de weinige paarden, die er over tien jaar nog waren, electrisch zouden beslagen worden. „Zoo, zei hij dat?" antwoordde Adri met een afwezigen blik. „Kijk eens naar de klok!" riep Ben eensklaps. „Ik moet op een drafje weg, over tien minuten komt Race om z'n paard te laten beslaan." Hij gaf Adri gauw een kus, riep nog: „Dag hoor, tot ziens!" en maakte dat hij weg kwam. Het jonge meisje huiverde even. Ze had hem op een lustelooze manier goeden dag gezegd. Toen Ben weg was, bleef zij aan de deur staan cn keek den anderen kant uit. Na eenige mi nuten balde zij de kleine, maar stevige vuisten. „Re doe het niet, ik vertik het," mompelde zij vastberaden. „Ik kan 't niet doen. Altijd 't zelf de. Als ik met Ben trouw, wordt ik nog gek." Tranen welden op in d'r oogen. Ze ging naar binnen, liep haar moeder voorbij en ging in 't achterkamertje zitten, om na te denken. Adri's vader had vroeger een kleine boerderij gehad. Ze kwamen behoorlijk rond. Adri had nooit zwaar werk behoeven te doen; een paar koeien melken, wat boterhammen snijden, op den moestuin letten, de kippen en eenden voe ren, soms even helpen met de aardappels of met het hooi, meer had de vader niet van z'n dochter verlangd. Nu was Adri een flinke, gezonde meid voort varend en met veel werklust, aan wie gedwon gen ledigheid volstrekt niet beviel. In haar vrijen tijd dwaalde ze veel in en om het dorp, en zoo bleef ze ook meermalen met belangstel ling staan kijken naar den hoefsmid. Daar in de smidse zag ze kracht; daar hoorde ze de forsche slagen van den hamer op 't aambeeld. Daar zag ze opgewekt naar de groote gedul dige paarden; zelfs de prikkelende lucht der bij 't beslaan geschroeide hoeven was poëzie en romantiek voor haar. Nog herinnerde zij zich den avond, dat ze hard naar huis was geloopen, toen de scheme ring reeds was ingevallen. „Vader," had ze gezegd, „ik wil hoefsmid wor den." Haar vader keek haar met verwonderde oogen over z'n bril aan. „Wat zeg je daar, kind?" „Ik meen 't. Ik wil hoefsmid worden. De tij den zijn aan 't veranderen. Vrouwen doen te genwoordig veel wat vroeger mannen deden. Ik wil vrij zijn, vader, en niet m'n leven lang op een boerderij doorbrengen en een sleurleven leiden. Ik wil hoefsmid worden." De vader van het jonge meisje spuwde op den grond, dacht even na en zei toen: „Neen, kind, je hebt veel te fijne handjes voor het smidswerk. Je kan geen hoefsmid worden. Dat is afgedaan. Begin er dus nooit meer over." Toen schoot het Adri te binnen, dat, als ze dan geen hoefsmid kon worden, ze toch met een hoefsmid kon trouwen. En nu was het bijna zoo ver. Ze herinnerde zich nog zoo goed, alsof 't gisteren gebeurd was, dat Ben Oliver haar ge vraagd had. En ze had: ja gezegd. Adri zuchtte. Ben was heel aardig voor haar en dat was 't hem juist. Soms wilde ze dat hij onvriendelijk en norsch tegen haar was. Dan had ze tenminste een reden om 't af te maken. O, ze had 't eerst zoo leuk gevonden, zoo alle machtig leuk. Ze stelde zoo'n belang in de hoef smederij, waar ze 's avonds zoo dikwijls kwam en Ben dan over z'n werk sprak. Ze kende de theorie van het hoefbeslag op haar duimpje. „Wel," vroeg ze dan aan Ben, als hij haar 's avonds op het binnenpad tegen kwam, „wel, is 't goed gelukt met die bruine merrie van Mildway?" ,,'t Kon niet beter," lachte hij dan, „ze loopt als een kievit." Dan kuste hij haar en Adri had zich dan ge lukkig gevoeld. Echter, na een maand of acht begon ze ge noeg te krijgen van altijd die zelfde gesprekken over het beslaan van paarden, over het hoef beslag. Haar vader was gestorven en d'r moeder was een winkel begonnen en praatte maar steeds over kousen en sokken, en Ben had het altijd over hoeven en hoefijzers. Hij scheen nergens anders over te kunnen praten. Zij had zich intusschen ontwikkeld. Ze had veel gelezen en veel naar de radio geluisterd. En nu zou ze trouwen, trouwen met Ben Oliver met z'n vervelende hoefsmederij. Bij die ge dachte sloeg Adri met haar vuistjes op de tafel, zoodat de kopjes rinkelden. „Ik doet 't niet." riep ze; „ik houd 't niet langer uit Op dit oogen blik werd ze door haar moeder ge roepen. Ze droog de haar tranen en ging naar den winkel. Haar moeder liep langs haar heen, de kamer ir.. In den winkel stond een knappe jonge man van ongeveer zes en twintig. „Jij hier!" riep Adri. „Zooals je ziet," antwoordde het jongemensch, „ik ben 't, Jack Weldon, je oude vriend; we hebben elkaar in geen tien jaar gezien." „Hoe kom je hier zoo opeens?" vroeg Adri met heesche stem. „Ik kom voor jou," luidde het prompte ant woord. „Wil je niet binnen komen?" Hij zei niet ja of neen, maar ging op den stoe! zitten, die dwars naast de toonbank stond. „Ik benbegon het meisje. „Dat weet ik," viel hij haar in de rede, „je bent verloofd. Dat doet er niet toe. Je gaat met mij trouwen, Adri. Dat heb ik altijd geweten. We hooren ben elkaar. Niemand heeft het recht zich tusschen ons in te dringen. Tien jaar ge leden heb ik je gezegd, dat ik terug zou komen, om je af te halen, en hier ben ik. Wanneer gaan we aanteekenen?" Ze stond daar fier en recht. Haar ocgen schitterden. „Vandaag nog, als je wilt!" riep ze. „Dan ga ik even met je moeder praten. Ik ben natuurlijk niet rijk, maar ik kan je evengoed onderhouden als die knaap, waar je mee ge gaan hebt. Wie is hij eigenlijk?" „Ben Oliver." „Wat! Ben Oliver, de hoefsmid!" riep Jack Weldon; „neen, maar die is goed. Ik ben ook hoefsmid!" Adri deed twee pas achteruit. „Watwatben jij?" vroeg ze stotterend. „Hoefsmid," zei Jack vroolijk. Adri deed aan sport. Ze maakte deel uit van de hockey-club in 't dorp en in den hoek van den winkel stonden een paar slaghouten. Ze koos den stevigsten stok uit en kwam daarmee op Jack af. „Zoo," zei ze, „zoo, is 't heusch?" Een oogenblik later zag de overmoedige vrijer tal van sterren voor z'n oogen en wist niet be ter ce doer dan met een geweldige vaart de buitendeur uit te vliegen. Adri had op een origineele manier haar keus tusschen de twee hoefsmeden gedaan. Zes we ken later trad ze in 't huwelijk met Ben Oliver. (Nadruk verboden) lOJHl (Uit j-v&oi CJcerojctte z**hi>t>chjc J. cm /<^/evtï>cr 'f939* Voor ieder, die U een prettige verras sing wilt bereidenl Een uiterst lijn crêpe georgette zakdoekje, uitgevoerd in de fraaiste, tere pasteltinten, tezamen met 4 flinke tabletten Lux Toilet Zeep en dan nog een smaakvol uitgevoerde kalender voor het jaar 19391 Wie van Uw kennissen zou zulk een prettige verrassing niet waar deren I Een drievoudige verrassing, die U toch slechts 50 cent kostl CTZ-F f-OWA i|3e trok een peinzend, bijna bedroefd gezicht, k^ar voordat mevrouw Hosband haar wat vra- >|G kon, trad haar echtgenoot binnen. Een iJjGke, veerkrachtige figuur, ook mager, op en tk® het type van den Amerikaanschen handels- Ggnaat. L''t>e auto staat te wachten; wij moeten ons ijpsten. Lieve hemel! Kindje, je hebt je nog t eens verkleed." finnen een minuut ben ik klaar." was blij, dat ze tante niet had behoe- k® te antwoorden, verdween en reed een rtier later met het echtpaar Hosband, ge joel in een elegant avondtoilet, naar het feeét- ?®r in Astoria. Vet was in den laten avond, dat de „I-üt- L nadat men de trossen van de sleepbooten G losgegooid, langzaam de haven uit stoomde, k chitterend was het laatste gezicht op de k^enstad met haar verlichte wolkenkrabbers L. Uit de omhoog geheven hand van het vrij- iGsbeeld straalde het licht over de haven. Robert Severing stond aan de railing. Hij O6? nu het witte dienstbuisje, was met zijn klaar en staarde in gedachten naar de „Onzin, niet denken, ik had heelemaal niet moeten gaan." Maar zijn gedachten dwaalden telkens weer naar Iracema terug. Hij dacht er aan hoe hij als krijgsgevangene te Londen in het ziekenhuis had gelegen. Hij zag zijn nicht, wier vader al sedert jaren Engelsch onderdaan was, als ver pleegster naast zijn bed staan. Geërgerd schudde hij het hoofd. De tanden op elkaar klemmen; mijmeren over het verleden heeft geen zin. Hij ging naar beneden en lag in zijn kooi nog lang wakker. Het was diep in den nacht toen Iracema Hosband thuis kwam. „Gauw naar bed, kindje het heeft je meer aangepakt dan je weten wilt," vermaande mevrouw. Ira was gelukkig eindelijk alleen te zijn. Hoe blij was ze met haar record geweest. En toch had zij den geheelen avond daar geen pleizier meer van gehad. Waarom was Robert zoo snel weer vertrokken? Zij had het licht aangeknipt en begon zich te ontkleeden. Nog net zag ze een brief op tafel liggen. Onwillekeurig zei ze hard op: „Van papa!" Ze ging zitten, sneed den brief open en las: „Lieveling ik wil je niet angstig maken maar ik geloof, dat ik veel zieker ben dan wij beiden denken. Den vijftienden vertrekt een mailstoomer van New-York naar Londen, die goede aansluiting geeft op een maiboot naar Madeira. Ik vraag je daarmee te komen. Ik zou je erg graag bij mij hebben en heb heel wat met je te bespreken. Je moet niet schrikken, maar ik heb ook een bijzonder plan. Bij mijn leven mocht ik nog de zaken mijner firma zoo regelen, dat ze niet in vreemde handen kan komen na mijn dood. De firma, die ik met hard werken gemaakt heb tot wat ze nu is. Ik heb er over gedacht je neef Robert Severing, die je weliswaar nog maar oppervlakkig kent, in mijn zaak op te nemen. Hü is een flinke, bekwame, fatsoenlijke kerel, en misschien vallen jullie wel in eikaars smaak. Ik wil je natuurlijk tot niets dwingen, maar ik heb hem gevraagd ook op Madeira te komen, zoodat jullie elkaar beter kunnen leeren kennen. Telegrafeer alsjeblieft of je met het door mij opgegeven schip komt, dan kan ik er op rekenen welken dag ik je in mijn armen zal sluiten." Iracema liet den brief uit haar handen val len. Ze kon dit alles maar zoo opeens niet ver werken, maar in haar jubelde het. Ze lachte hardop. Als papa eens wist, dat ze Robert zoo veel beter kende dan hij dacht. Dat ze van hem hield. Maar plotseling werd ze ernstig. Zou vader zoo ziek zijn? Robert had toch uitdrukkelijk gezegd, dat hij papa niet had gesproken en nooit had papa over Robert met haar gesproken of geschreven Robert zou zeker ook nog wel van niets weten. Weer lachte ze. Papa was heel verstandig en had zeker in het geheim naar hem laten informeeren. Natuurlijk was Robert flink. Ze lachte weer hardop bij de gedachte hoe Robert juichen zou, wanneer hij de tijding kreeg. Ze had heel duidelijk gevoeld dat hij slechts daarom zoo snel verdwenen was, omdat hij zijn groote liefde zoo moeilijk kon verber gen. Ze liep naar de slaapkamer van het echtpaar Hosband en klopte aan. „Wat is er aan de hand?" „Ik ben het, oom. Bent u beiden nog op?" „Jij kan zeker door den overwinningsroes niet slapen!" „Er is een brief van papa uit Madeira!" ,3elangrijk nieuws?" „Ja bijzonder!" Mijnheer Hosband deed in zijn pyama de deur open. „Papa is erg ziek en ik moet direct naar hem toekomen. Morgen moét ik al vertrek ken!" Ze las den brief gedeeltelijk voor mijn heer Hosband kende te weinig Duitsch om hem zelf te kunnen lezen. Ze dacht snel na. Van de plannen aangaande Robert zei ze niets. Mis schien had haar neef met zijn armoedig voor komen en zijn schuchter optreden op het echt paar wel geen prettigen indruk gemaakt. „Dan moeten wij direct telephoneeren. Dat is de „Susquehanna", die morgen vertrekt. Het passagebureau is ook 's nachts open. Stakkerd, nu moet je koffers pakken, in plaats van op je lauweren te gaan rusten. Maar ik geloof nooit, dat het met papa zoo erg is!" Ze ging naar haar kamer terug en begon te pakken. Het was maar goed, dat tante al sliep. Ze kon zich niet weerhouden zachtjes te zingen. Ook zij geloofde niet, dat het met vader zoo erg zou zijn daar was ze wel te veel optimiste voor. Ze dacht aan Weer lachte ze hardop. Wat zou dat een verrassing voor papa zijn, wanneer zij hem zou zeggen, dat ze Robert heel goed kende en heel veel van hem hield! „Hé, gekookte aardappelenmeier." Robert keek verbaasd op en begreep er niets van. „Allemachtig! Kerel! Severing! Jij hier! Aan boord heeft iedereen een bijnaam de man, die de aardappelslaatjes maakt, heet de gekookte aardappelenmeier, de man, die de glazen spoelt, de glazenmeier, die de kopjes spoelt, de kopjes meier, die de aardappelen schilt de koude aard appelenmeier. „Vlug schiet op, waarde vriend!" Wenzel Martens, vroeger beeldhouwer, sedert jaren zeevarend om zijn longen, die niet deug den maar in den zeewind geheel genezen waren, was pantry-steward hofmeester van de pro visiekamer of „kalte Mamsell" op de mail boot, waarop de Lloyd Robert Severing gele genheid had gegeven om als werkend passagier naar Duitschland terug te keeren. Hij was niet weinig verbaasd Severing dien hij van vroeger kende, als assistent aan zich te zien toege voegd. Robert haastte zich om „de blauwe koe" de melk te halen en daarna „de sleepsabel" een lang gebak in sneedjes te snijden. Zoo gingen de dagen voorbij en de „ge kookte aardappelmeier" had van den vroegen morgen wanneer hij zijn stuk van de gangen moest schoonmaken tot des avonds de laatste sandwiches daar waren, weinig gelegenheid om over zichzelf en het weerzien met Iracema na te denken, hoewel niemand hem het leven al te moeilijk maakte. Een aantal dagen later. De „Lützow" was in Southampton aan den steiger gemeerd, en zou een paar uren blijven liggen. Ook Robert had van den pantry-steward permissie gekregen een uurtje den wal op te gaan, om eens rond te kijken. „Hallo, daar heb je den geluksvogel." Hij keek op. Voor hem stond Dick Thomson. „Zoo kerel jij hier?" „Doet me pleizier dat je mij nog herkent. Dat is toch alweer een paar jaar geleden, dat we samen gewond in het ziekenhuis lagen." „Het pleizier lijkt me aan mijn kant te zijn, want het schijnt je goed te gaan." „Dat gaat wel. Ik ben de vertegenwoordiger van een der bekendste notariskantoren van Londen." „Van harte gefeliciteerd! Mij gaat het niet zoo bijzonder. Ik ben werkend passagier op de „Lützow" en als ik straks in Bremen aan wal stap niets dan een werklooze, wien het in Amerika niet meegeloopen is." „Man, weet je nog heelemaal niets of wil je er nog niet over praten?" „Wat moet ik weten?" „Dat je niet alleen een van de rijkste kerels bent, maar ook nog de bruidegom van een der allerliefste meisjes." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 13