Het recht van de Nederlandsche
film
WELKE KANSEN?
%&U/
(IL
Vorsten en Volken
H
De avonturen van een verkeersagentje
n
ÏKetveïftaal van den
f'
Permanente productie
mogelijk
LUX TOILET ZEEP
Oe man van Iracema
HONIG's KEUKENSTROOP^#**^/
Pauselijke woorden
Uit: Divini Redemptoris
3 DEKENS lil®
Adri s keus
l5
cjcscij cv» ft V»OV fS'fr. c/Vtcof A<SS 1
VRIJDAG 25 NOVEMBER 1938
.EMAILLE
2lUVÖisU)Oc/
a ^fij
l_ 4 JrkM
(gjjggP
Uit de missie terug
»'t f"eest-\>c\'p*%ub(*i
ÖOOR OTFRID VON HANSTEIN
Meer dan eens hebben wij beschouwin
gen ten beste gegeven over de mogelijk
heden van een permanente filmindustrie
hl Nederland en het merkwaardige ver-
schij nsel doet zich voor, dat sommigen hun
Sceptischen kijk op deze zaken heftiger
Baan voeden, naarmate de Nederlandsche
him grootere successen boekt, terwijl men
Gestij ds, toen tonnen gouds aan slechte
hlms werden verdaan, met alle geweld een
Productie in stand trachtte te houden,
^elke geen bestaan verdiende.
Op dit oogenblik loopt de film „Vadertje
Langbeen" in niet minder dan twaalf co-
fcieën voortdurend in de Nederlandsche
bioscopen en men moet dus aannemen,
Gat althans het Nederlandsche publiek
Gat bij tienduizenden de film gaat zien
®en eigen filmproductie zeer sympathiek
Bezind is en dat een bepaalde productie
maatschappij, Neerlandia namelijk, niet
donder optimisme initiatieven neemt, welke
'Ucces oogsten. Wanneer men bovendien de
Wannen overweegt, eveneens door Neer-
kandia voor de naaste toekomst onderno
men, dan ziet -men reeds enkele van de
condities voor een permanente productie
Vervuld. Over een paar weken immers be-
Bint men in Cinetone de opnamen van
fien nieuwe Nederlandsche film, naar den
Gaman „Morgen ist alles besser", van Anne-
Warie Selinko en deze film zal reeds weer
Ge publieke aandacht vragen als Vadertje
Langbeen nog rustig voortgaat de provin
ce te veroveren.
Deze levendige gang van zaken weerlegt
de pessimisme inzake de mogelijkheid van
regelmatige filmproductie. Nu is het
^aar, dat we hier nog alleen te doen heb
ben met één productiemaatschappij en één
Hudio-onderneming en dat deze laatste
mker niet bestaan kan van één of zelfs
hvee willekeurige productieondernemingen,
Goch, waar enkele zeer belangrijke condi
ties reeds vervuld zijn, loont het de moeite
Ga te gaan, wat er gedaan kan worden ojn
Ge middelen te vinden, die tot het ge-
G'enschte doel kunnen leiden.
In verband hiermede hebben wij de mee-
Gingen gevraagd van verschillende pronii-
Genten in de Nederlandsche filmwereld,
Gie geacht mogen worden deze moeilijke
Caterie te kennen en tijdens de pourpar-
'6ts kwamen telkens weer dezelfde deside-
mta naar boven, zoodat men mag gelooven,
Gat er vrij eensgezinde opvattingen ten
G^ze bestaan.
Om een blijvenden aanmaak van film te
Gunnen garandeeren zal men allereerst de
G'aatsen, waar zij gemaakt worden, veilig
"Goeten stellen. Deze plaatsen zijn de fiim-
^Udio's, annex copieerinrichtingen, drie
G getal, welke zoodanig van opdrachten
t°üden moeten voorzien worden, dat zij
^gestoord continu kunnen doorwerken,
tyt zou mogelijk worden van het oogen-
'ik, dat men de filmimporteurs kon ver
achten de Nederlandsche copieën der bui-
^hlandsche films in de bestaande copieer-
Gfichtingen te doen vervaardigen, hetgeen
3 dusver niet of nauwelijks geschiedde.
Get gevolg van dezen maatregel zou zijn,
Gat ten eerste de studio's hun noodzake-
'iken vasten technischen staf doorloopend
^bden kunnen handhaven om ten allen
'Me paraat te zijn bij de vervulling der
^drachten; ten tweede, dat de studiohuur
^hzienlijk zou kunnen verlaagd worden,
^Gardoor de producenten gemakkelijker
Gh hun geld kunnen komen.
Emaille op z'n best.
Modern, zeer solide,
giftvrij en vuurvast.
FABRIEK TE DIEREN
Om te voorkomen, dat de studio's elkaar
gaan onderbieden, zouden de huren ge
fixeerd moeten worden, waardoor weer be
reikt wordt, dat men zich niet in avon
tuurlijken concurrentiestrijd gaat begeven,
die doorgaans eindigt meteen slechte
film. Is eenmaal vastgesteld, dat de co
pieën van Nederlandsch fabrikaat moeten
zijn en dat de studiohuur zoo en zooveel
mag bedragen, dan liggen die mogelijkhe
den open. Dan zal het iedere studio gegeven
zijn twee a drie films per jaar te vervaar
digen, het aantal dat (wij schreven het
reeds geruimen tijd geleden) volgens de
geleerden precies voldoet aan de vraag en
dat zonder kunst- en vliegwerk door den
handel kan geabsorbeerd worden.
Al zal deze zienswijze in de practijk nog
wel moeilijkheden ontmoeten, die men op
papier niet tegenkomt, het lijkt ons toch
allerminst fantastisch aan de hand van
deze betrekkelijk sobere maatregelen een
Nederlandsche filmproductie te entamee-
ren, welke voor alle betrokken instanties
bevredigend kan genoemd worden, terwijl
er in dezen tijd van werkloosheid eveneens
plaats is voor de overweging, dat een rege
ling, als hierboven geschetst, groote kansen
biedt op zeer gewenschte werkverschaf
fingen.
Er blijft nog een kapitale vraag ter be-
Boven elke andere realiteit staat 't
verheven, eenig hoogste Wezen, God,
de almachtige Schepper van alle din
gen, de alwijze en rechtvaardige
Rechter van alle menschen. Deze
hoogste werkelijkheid, God, is de
meest absolute veroordeeling van de
onbeschaamde leugens van het Com
munisme. Immers, niet omdat de
menschen gelooven, bestaat God,
maar omdat Hij is, daarom gelooft in
Hem en bidt tot Hem ieder, die niet
vrijwillig de oogen sluit voor de waar
heid.
Niet God is er om ons te dienen,
neen: wij zijn op aarde om God te
dienen. Laten wij van deze waarheid
goed doordrongen zijn. Van God, on
zen Schepper, dus onzen Heer en
Meester zijn wij volkomen afhan
kelijk. Laten wij dit bedenken, als het
leven ons moeilijk valt: wij leven voor
God en God zal ons later voor ons
dienen beloonen. Dit besef dat alles
in ons leven op slot van zaken als
laatste doel: God heeft, moet heel
ons leven doordringen. Daardoor zul
len wij ons onderscheiden van ande
ren, communisten b.v., die dit besef
niet hebben en wier gezichtskring tot
de aarde beperkt is en wier leven
daardoor doelloos, in den meest ei
genlijken zin des woords moet ge
noemd worden.
m
VOORKOMEN
RHEUMATIEK
r-V-V. -•
T-'—- -iVS
WETTIG GEDEP. HANDELSMERK
antwoording over: welke macht zal deze
regeling kracht bijzetten? Twee instanties
komen daarvoor in aanmerking en wel de
Nederl. Bioscoopbond en de regeering.
Het ligt vrijwel voor de hand, dat de
Bond deze zaken in studie zal nemen en
men moet zich zelfs verbazen, dat hij het
nog niet deed. Hier is immers een ordenen
de taak te verrichten, waarmede de Bond
nu eens overduidelijk zijn bestaansrecht
kan bewijzen, maar juist omdat hij een zoo
voor de hand liggende taak niet waar
neemt, moet men vreezen, dat voor deze
non-activiteit een bepaalde reden bestaat,
die men wel gissen kan. Daarom lijkt het
ons verstandig, dat de belanghebbenden
hun hoop zullen stellen op de regeering,
die reeds aandacht heeft voor deze aange
legenheid en te zijner tijd zeker niet ver
zuimen zal een goede en groote zaak met
kracht te steunen.
et bezoek van Koning Leopold III
aan ons land is in dezen tijd van ge
druktheid, wantrouwen en bevreesd
heid in de internationale verhoudingen een
kostbaar teeken van bemoedigend vertrou
wen en krachtgevende vriendschap- Zoo
heeft ook ons volk het begrepen, en aan de
gevoelens van hartelijke vereering, die uit
gaan naar den edelen mannelijken eenvoud
van den persoon des jongen Konings, beant
woordt ook een helder besef van de groote
waarde, die zijn vriendschap en de vriend
schap van zijn volk in de huidige onzekere
wereld voor ons beteekenen.
Het is voor beide nabuurvolken een waar
geluk, dat zij in een verscheurd werelddeel
elkander kunnen vinden, op elkander kun
nen vertrouwen, van elkander kunnen lee-
ren en elkander kunnen sterken.
Burengeschillen, die in vreedzame tijden
heel wat scherpte kunnen krijgen en heel
wat bitterheid veroorzaken, verdwijnen in
den gemeenschappelijken nood als blaren
voor den wind, terwijl de factoren van een
dracht, de verwantschappen, de overeen
komstigheden en de gemeenzame idealen,
juist in den nood tot bakens in den storm
worden.
„De positie zoo sprak Koningin Wil-
helmina gisteren die elk onzer landen
in West-Europa door natuurlijke ligging
en eigen staatkundig inzicht heden ten
dage inneemt, vertoont overwegende over-
eenstemming met die van het andere.
Niemands volgeling en niemands belager
zijn beiden evenzeer gehecht aan de be
vordering, waar mogelijk, van goede in
ternationale verhoudingen."
Koning Leopold sprak dezelfde gedachten
en wenschen nog breeder uit in zijn ant
woord, waarin de huidige overeenstemming
van België's internationale houding met die
van Nederland duidelijk was aangegeven.
„Met den dag getuigde Zijne Ma
jesteit voelen de kleine volkeren de
noodwendigheid van toenadering en we
derzij dsch hulpbetoon, willen zij niet in
conflicten worden betrokken, waar hun
eigen belangen niet mede zijn gemoeid.
De angstige dagen die Onze beide vol
keren onlangs moesten beleven, hebben
de doelmatigheid doen blijken van een
politiek, die tegelijk vrede en onafhanke
lijkheid nastreeft.
Nederland, zei Uwe Majesteit, wil zich
zelf blijven.
Heerlijke en fiere leus, die Nederland
allang heeft toegepast en die toeliet dat
het ongedeerd de tragische krisissen kon
ontwijken, die zijne naburen geteisterd
hebben. De toenadering van kleine sta
ten verruimt de sfeer van hun actie en
van hun gezag. Een solidaire houding
kan den oorlog buiten Onze grenzen
weren."
De Nederlandsch-Belgische vriendschap
en hun „solidaire houding" tegenover de
nooden en gevaren van den tijd, in deze
koninklijke woorden geschetst, vormen een
geheel program van samenwerking tusschen
de staten, maar ook van vriendschappelijke
verstandhouding tusschen de volken, waar
toe eenieder het zijne bijdragen kan.
Met groote vriendelijkheid en merkwaar
dig klare karakteristiek heeft Koning Leo
pold de „geestelijke en moreele deugden"
van het Nederlandsche volk willen prijzen:
„De vastheid van zijn overleveringen,
zijn zin voor orde en evenwicht, en zijn
oordeelkundige nuchterheid, door een zoo
liefderijken eerbied voor de natuur ge
milderd."
Dankbaar voor deze koninklijke waardee
ring, zal het Nederlandsche volk in zijn
verhouding tot het Belgische nabuurvolk
gaarne nog een andere deugd op den voor
grond plaatsen en beoefenen: de harte
lijkheid en de eerlijkheid van zijn vriend
schap.
Pater P. Vogels, missionaris in Afrika (Witte
Paters van Kardinaal Lavigerie) is gerepatri
eerd en bij zijn familie te Nuenen (Nbr.l terug
gekeerd voor het doorbrengen van 'n vacantie
De tuinjongen viel van schrik op den grond en smeekte: „O!
apookjelief, doe me asjeblieft niets!" Maar de koning, Want
die was het tegen wien hij Was opgeloopen, hief dreigend zijn
stok op en zeide: ,,Ik zal jou."
Intusschen waren Keesie en de boschgod naderbij gekomen
en toen de jongen, niet een van de moedigsten, de drie spoken
zag, had hij er al weer genoeg van en begon zijn vlucht op
nieuw, vooral toen hij den verkeersagent, want die liet
niet met zich spotten, dreigend op hem zag afkomen.
Weet je wat die kerel me dorst te zeggen?"
vroeg Ben Olivier aan z'n verloofde, „hij
beweerde, dat de weinige paarden, die
er over tien jaar nog waren, electrisch zouden
beslagen worden.
„Zoo, zei hij dat?" antwoordde Adri met een
afwezigen blik.
„Kijk eens naar de klok!" riep Ben eensklaps.
„Ik moet op een drafje weg, over tien minuten
komt Race om z'n paard te laten beslaan."
Hij gaf Adri gauw een kus, riep nog: „Dag
hoor, tot ziens!" en maakte dat hij weg kwam.
Het jonge meisje huiverde even. Ze had hem
op een lustelooze manier goeden dag gezegd.
Toen Ben weg was, bleef zij aan de deur staan
cn keek den anderen kant uit. Na eenige mi
nuten balde zij de kleine, maar stevige vuisten.
„Re doe het niet, ik vertik het," mompelde zij
vastberaden. „Ik kan 't niet doen. Altijd 't zelf
de. Als ik met Ben trouw, wordt ik nog gek."
Tranen welden op in d'r oogen. Ze ging naar
binnen, liep haar moeder voorbij en ging in 't
achterkamertje zitten, om na te denken.
Adri's vader had vroeger een kleine boerderij
gehad. Ze kwamen behoorlijk rond. Adri had
nooit zwaar werk behoeven te doen; een paar
koeien melken, wat boterhammen snijden, op
den moestuin letten, de kippen en eenden voe
ren, soms even helpen met de aardappels of
met het hooi, meer had de vader niet van z'n
dochter verlangd.
Nu was Adri een flinke, gezonde meid voort
varend en met veel werklust, aan wie gedwon
gen ledigheid volstrekt niet beviel. In haar
vrijen tijd dwaalde ze veel in en om het dorp,
en zoo bleef ze ook meermalen met belangstel
ling staan kijken naar den hoefsmid. Daar in
de smidse zag ze kracht; daar hoorde ze de
forsche slagen van den hamer op 't aambeeld.
Daar zag ze opgewekt naar de groote gedul
dige paarden; zelfs de prikkelende lucht der bij
't beslaan geschroeide hoeven was poëzie en
romantiek voor haar.
Nog herinnerde zij zich den avond, dat ze
hard naar huis was geloopen, toen de scheme
ring reeds was ingevallen.
„Vader," had ze gezegd, „ik wil hoefsmid wor
den."
Haar vader keek haar met verwonderde oogen
over z'n bril aan.
„Wat zeg je daar, kind?"
„Ik meen 't. Ik wil hoefsmid worden. De tij
den zijn aan 't veranderen. Vrouwen doen te
genwoordig veel wat vroeger mannen deden. Ik
wil vrij zijn, vader, en niet m'n leven lang op
een boerderij doorbrengen en een sleurleven
leiden. Ik wil hoefsmid worden."
De vader van het jonge meisje spuwde op den
grond, dacht even na en zei toen:
„Neen, kind, je hebt veel te fijne handjes voor
het smidswerk. Je kan geen hoefsmid worden.
Dat is afgedaan. Begin er dus nooit meer over."
Toen schoot het Adri te binnen, dat, als ze
dan geen hoefsmid kon worden, ze toch met een
hoefsmid kon trouwen. En nu was het bijna zoo
ver. Ze herinnerde zich nog zoo goed, alsof 't
gisteren gebeurd was, dat Ben Oliver haar ge
vraagd had. En ze had: ja gezegd.
Adri zuchtte. Ben was heel aardig voor haar
en dat was 't hem juist. Soms wilde ze dat hij
onvriendelijk en norsch tegen haar was. Dan
had ze tenminste een reden om 't af te maken.
O, ze had 't eerst zoo leuk gevonden, zoo alle
machtig leuk. Ze stelde zoo'n belang in de hoef
smederij, waar ze 's avonds zoo dikwijls kwam
en Ben dan over z'n werk sprak. Ze kende de
theorie van het hoefbeslag op haar duimpje.
„Wel," vroeg ze dan aan Ben, als hij haar
's avonds op het binnenpad tegen kwam, „wel,
is 't goed gelukt met die bruine merrie van
Mildway?"
,,'t Kon niet beter," lachte hij dan, „ze loopt
als een kievit."
Dan kuste hij haar en Adri had zich dan ge
lukkig gevoeld.
Echter, na een maand of acht begon ze ge
noeg te krijgen van altijd die zelfde gesprekken
over het beslaan van paarden, over het hoef
beslag. Haar vader was gestorven en d'r moeder
was een winkel begonnen en praatte maar steeds
over kousen en sokken, en Ben had het altijd
over hoeven en hoefijzers. Hij scheen nergens
anders over te kunnen praten.
Zij had zich intusschen ontwikkeld. Ze had
veel gelezen en veel naar de radio geluisterd.
En nu zou ze trouwen, trouwen met Ben Oliver
met z'n vervelende hoefsmederij. Bij die ge
dachte sloeg Adri met haar vuistjes op de tafel,
zoodat de kopjes rinkelden.
„Ik doet 't niet."
riep ze; „ik houd
't niet langer
uit
Op dit oogen
blik werd ze door
haar moeder ge
roepen. Ze droog
de haar tranen en ging naar den winkel. Haar
moeder liep langs haar heen, de kamer ir..
In den winkel stond een knappe jonge man
van ongeveer zes en twintig.
„Jij hier!" riep Adri.
„Zooals je ziet," antwoordde het jongemensch,
„ik ben 't, Jack Weldon, je oude vriend; we
hebben elkaar in geen tien jaar gezien."
„Hoe kom je hier zoo opeens?" vroeg Adri
met heesche stem.
„Ik kom voor jou," luidde het prompte ant
woord.
„Wil je niet binnen komen?"
Hij zei niet ja of neen, maar ging op den stoe!
zitten, die dwars naast de toonbank stond.
„Ik benbegon het meisje.
„Dat weet ik," viel hij haar in de rede, „je
bent verloofd. Dat doet er niet toe. Je gaat met
mij trouwen, Adri. Dat heb ik altijd geweten.
We hooren ben elkaar. Niemand heeft het recht
zich tusschen ons in te dringen. Tien jaar ge
leden heb ik je gezegd, dat ik terug zou komen,
om je af te halen, en hier ben ik. Wanneer gaan
we aanteekenen?"
Ze stond daar fier en recht. Haar ocgen
schitterden.
„Vandaag nog, als je wilt!" riep ze.
„Dan ga ik even met je moeder praten. Ik ben
natuurlijk niet rijk, maar ik kan je evengoed
onderhouden als die knaap, waar je mee ge
gaan hebt. Wie is hij eigenlijk?"
„Ben Oliver."
„Wat! Ben Oliver, de hoefsmid!" riep Jack
Weldon; „neen, maar die is goed. Ik ben ook
hoefsmid!"
Adri deed twee pas achteruit.
„Watwatben jij?" vroeg ze stotterend.
„Hoefsmid," zei Jack vroolijk.
Adri deed aan sport. Ze maakte deel uit van
de hockey-club in 't dorp en in den hoek van
den winkel stonden een paar slaghouten. Ze
koos den stevigsten stok uit en kwam daarmee
op Jack af.
„Zoo," zei ze, „zoo, is 't heusch?"
Een oogenblik later zag de overmoedige vrijer
tal van sterren voor z'n oogen en wist niet be
ter ce doer dan met een geweldige vaart de
buitendeur uit te vliegen.
Adri had op een origineele manier haar keus
tusschen de twee hoefsmeden gedaan. Zes we
ken later trad ze in 't huwelijk met Ben Oliver.
(Nadruk verboden)
lOJHl
(Uit
j-v&oi CJcerojctte z**hi>t>chjc J.
cm /<^/evtï>cr 'f939*
Voor ieder, die U een prettige verras
sing wilt bereidenl Een uiterst lijn crêpe
georgette zakdoekje, uitgevoerd in de
fraaiste, tere pasteltinten, tezamen met
4 flinke tabletten Lux Toilet Zeep en
dan nog een smaakvol uitgevoerde
kalender voor het jaar 19391
Wie van Uw kennissen zou zulk
een prettige verrassing niet waar
deren I Een drievoudige
verrassing, die U
toch slechts 50
cent kostl
CTZ-F f-OWA
i|3e trok een peinzend, bijna bedroefd gezicht,
k^ar voordat mevrouw Hosband haar wat vra-
>|G kon, trad haar echtgenoot binnen. Een
iJjGke, veerkrachtige figuur, ook mager, op en
tk® het type van den Amerikaanschen handels-
Ggnaat.
L''t>e auto staat te wachten; wij moeten ons
ijpsten. Lieve hemel! Kindje, je hebt je nog
t eens verkleed."
finnen een minuut ben ik klaar."
was blij, dat ze tante niet had behoe-
k® te antwoorden, verdween en reed een
rtier later met het echtpaar Hosband, ge
joel in een elegant avondtoilet, naar het feeét-
?®r in Astoria.
Vet was in den laten avond, dat de „I-üt-
L nadat men de trossen van de sleepbooten
G losgegooid, langzaam de haven uit stoomde,
k chitterend was het laatste gezicht op de
k^enstad met haar verlichte wolkenkrabbers
L. Uit de omhoog geheven hand van het vrij-
iGsbeeld straalde het licht over de haven.
Robert Severing stond aan de railing. Hij
O6? nu het witte dienstbuisje, was met zijn
klaar en staarde in gedachten naar de
„Onzin, niet denken, ik had heelemaal niet
moeten gaan."
Maar zijn gedachten dwaalden telkens weer
naar Iracema terug. Hij dacht er aan hoe hij
als krijgsgevangene te Londen in het ziekenhuis
had gelegen. Hij zag zijn nicht, wier vader al
sedert jaren Engelsch onderdaan was, als ver
pleegster naast zijn bed staan. Geërgerd schudde
hij het hoofd.
De tanden op elkaar klemmen; mijmeren
over het verleden heeft geen zin. Hij ging
naar beneden en lag in zijn kooi nog lang
wakker.
Het was diep in den nacht toen Iracema
Hosband thuis kwam.
„Gauw naar bed, kindje het heeft je meer
aangepakt dan je weten wilt," vermaande
mevrouw.
Ira was gelukkig eindelijk alleen te zijn. Hoe
blij was ze met haar record geweest. En toch
had zij den geheelen avond daar geen pleizier
meer van gehad. Waarom was Robert zoo snel
weer vertrokken? Zij had het licht aangeknipt
en begon zich te ontkleeden. Nog net zag ze een
brief op tafel liggen. Onwillekeurig zei ze hard
op: „Van papa!" Ze ging zitten, sneed den brief
open en las:
„Lieveling ik wil je niet angstig maken
maar ik geloof, dat ik veel zieker ben dan wij
beiden denken. Den vijftienden vertrekt een
mailstoomer van New-York naar Londen, die
goede aansluiting geeft op een maiboot naar
Madeira. Ik vraag je daarmee te komen. Ik
zou je erg graag bij mij hebben en heb heel wat
met je te bespreken. Je moet niet schrikken,
maar ik heb ook een bijzonder plan. Bij mijn
leven mocht ik nog de zaken mijner firma zoo
regelen, dat ze niet in vreemde handen kan
komen na mijn dood. De firma, die ik met hard
werken gemaakt heb tot wat ze nu is. Ik heb
er over gedacht je neef Robert Severing, die je
weliswaar nog maar oppervlakkig kent, in mijn
zaak op te nemen. Hü is een flinke, bekwame,
fatsoenlijke kerel, en misschien vallen jullie wel
in eikaars smaak. Ik wil je natuurlijk tot niets
dwingen, maar ik heb hem gevraagd ook op
Madeira te komen, zoodat jullie elkaar beter
kunnen leeren kennen. Telegrafeer alsjeblieft of
je met het door mij opgegeven schip komt, dan
kan ik er op rekenen welken dag ik je in mijn
armen zal sluiten."
Iracema liet den brief uit haar handen val
len. Ze kon dit alles maar zoo opeens niet ver
werken, maar in haar jubelde het. Ze lachte
hardop.
Als papa eens wist, dat ze Robert zoo veel
beter kende dan hij dacht. Dat ze van hem
hield. Maar plotseling werd ze ernstig.
Zou vader zoo ziek zijn?
Robert had toch uitdrukkelijk gezegd, dat hij
papa niet had gesproken en nooit had papa over
Robert met haar gesproken of geschreven
Robert zou zeker ook nog wel van niets weten.
Weer lachte ze.
Papa was heel verstandig en had zeker in
het geheim naar hem laten informeeren.
Natuurlijk was Robert flink.
Ze lachte weer hardop bij de gedachte hoe
Robert juichen zou, wanneer hij de tijding
kreeg. Ze had heel duidelijk gevoeld dat hij
slechts daarom zoo snel verdwenen was, omdat
hij zijn groote liefde zoo moeilijk kon verber
gen.
Ze liep naar de slaapkamer van het echtpaar
Hosband en klopte aan.
„Wat is er aan de hand?"
„Ik ben het, oom. Bent u beiden nog op?"
„Jij kan zeker door den overwinningsroes niet
slapen!"
„Er is een brief van papa uit Madeira!"
,3elangrijk nieuws?"
„Ja bijzonder!"
Mijnheer Hosband deed in zijn pyama de deur
open.
„Papa is erg ziek en ik moet direct naar
hem toekomen. Morgen moét ik al vertrek
ken!"
Ze las den brief gedeeltelijk voor mijn
heer Hosband kende te weinig Duitsch om hem
zelf te kunnen lezen. Ze dacht snel na. Van de
plannen aangaande Robert zei ze niets. Mis
schien had haar neef met zijn armoedig voor
komen en zijn schuchter optreden op het echt
paar wel geen prettigen indruk gemaakt.
„Dan moeten wij direct telephoneeren. Dat
is de „Susquehanna", die morgen vertrekt. Het
passagebureau is ook 's nachts open. Stakkerd,
nu moet je koffers pakken, in plaats van op je
lauweren te gaan rusten. Maar ik geloof nooit,
dat het met papa zoo erg is!"
Ze ging naar haar kamer terug en begon te
pakken. Het was maar goed, dat tante al sliep.
Ze kon zich niet weerhouden zachtjes te zingen.
Ook zij geloofde niet, dat het met vader zoo
erg zou zijn daar was ze wel te veel optimiste
voor. Ze dacht aan
Weer lachte ze hardop.
Wat zou dat een verrassing voor papa zijn,
wanneer zij hem zou zeggen, dat ze Robert
heel goed kende en heel veel van hem hield!
„Hé, gekookte aardappelenmeier."
Robert keek verbaasd op en begreep er niets
van.
„Allemachtig! Kerel! Severing! Jij hier! Aan
boord heeft iedereen een bijnaam de man, die
de aardappelslaatjes maakt, heet de gekookte
aardappelenmeier, de man, die de glazen spoelt,
de glazenmeier, die de kopjes spoelt, de kopjes
meier, die de aardappelen schilt de koude aard
appelenmeier. „Vlug schiet op, waarde vriend!"
Wenzel Martens, vroeger beeldhouwer, sedert
jaren zeevarend om zijn longen, die niet deug
den maar in den zeewind geheel genezen waren,
was pantry-steward hofmeester van de pro
visiekamer of „kalte Mamsell" op de mail
boot, waarop de Lloyd Robert Severing gele
genheid had gegeven om als werkend passagier
naar Duitschland terug te keeren. Hij was niet
weinig verbaasd Severing dien hij van vroeger
kende, als assistent aan zich te zien toege
voegd.
Robert haastte zich om „de blauwe koe"
de melk te halen en daarna „de sleepsabel"
een lang gebak in sneedjes te snijden.
Zoo gingen de dagen voorbij en de „ge
kookte aardappelmeier" had van den vroegen
morgen wanneer hij zijn stuk van de gangen
moest schoonmaken tot des avonds de laatste
sandwiches daar waren, weinig gelegenheid om
over zichzelf en het weerzien met Iracema na
te denken, hoewel niemand hem het leven al
te moeilijk maakte.
Een aantal dagen later. De „Lützow" was in
Southampton aan den steiger gemeerd, en zou
een paar uren blijven liggen. Ook Robert had
van den pantry-steward permissie gekregen een
uurtje den wal op te gaan, om eens rond te
kijken.
„Hallo, daar heb je den geluksvogel."
Hij keek op. Voor hem stond Dick Thomson.
„Zoo kerel jij hier?"
„Doet me pleizier dat je mij nog herkent.
Dat is toch alweer een paar jaar geleden, dat
we samen gewond in het ziekenhuis lagen."
„Het pleizier lijkt me aan mijn kant te zijn,
want het schijnt je goed te gaan."
„Dat gaat wel. Ik ben de vertegenwoordiger
van een der bekendste notariskantoren van
Londen."
„Van harte gefeliciteerd! Mij gaat het niet
zoo bijzonder. Ik ben werkend passagier op de
„Lützow" en als ik straks in Bremen aan wal
stap niets dan een werklooze, wien het in
Amerika niet meegeloopen is."
„Man, weet je nog heelemaal niets of wil je
er nog niet over praten?"
„Wat moet ik weten?"
„Dat je niet alleen een van de rijkste kerels
bent, maar ook nog de bruidegom van een der
allerliefste meisjes."
(Wordt vervolgd)