Een schaap wezen
DE DU1TSCHE HELD
BAL ADDER EN BE C.G.T.,
wist wel, dat er veel ludht in zat
ZONDAG 4 DECEMBER 1938
VAN WEEK TOT WEEK
■A/Sj.a
NIEUW WOONCENTRUM
IN DEN HAAG?
Belangrijke aankoop van gronden
Nederlandsche tournee van
Trudi Schoop
WIJ KRIJGEN EEN ZACHTEN
WINTER
SLAGERS KRIJGEN BREVET
VAN VAKBEKWAAMHEID
Toen we eens langs de boorden van de Seine
te Parijs dwaalden en daar, na genoeg geno
ten te hebben van de heerlijke openheid der
kaden, het prille voorjaarsgroen aan de boo-
men, het blinkende licht op het water en de
prachtige monumentale bruggen, onze aan
dacht wijdden aan de boekenstalletjes ver
maard bij ieder vriend der letteren op den aard
bol viel ons oog op een onaanzienlijk werkje
met een Nederlandsch opschrift. Welk een ver
rassing! Tusschen zwaar-fiiosofische turven,
tusschen Fransche verzenbundels en Engelsche
werken over opgravingen in het land Ur, tus
schen voudevilles en flodderromans met plaatjes
van niet goed aangekleede dames,» lag daar in
eens een onooglijk exemplaar van „Jezus en de
Ziel" van Jan Luyken. Een onooglijk exem
plaar, maar kostbaar tevens, want het was een
eerste-drukje en de oude gravuretjes stonden
er nog helder en scherp in geëtst op het mooie
papier. Tusschen al die gewichtige wetenschap
en oppervlakkige fantasie deed het boekje van
Luyken aan als de blik van een limpide kin
deroog in een gezelschap van diplomaten en
uitgaanders. We kochten het direct, en we zul
len zoo eerlijk zijn te bekennen, dat het maar
voor een paar stuivers te koop was. De man
van het boekenstalletje begreep niet wat we
er aan vonden: Hollandsche devotie was een
afdeeling, waar hij zich nu niet bepaald in had
gespecialiseerd. Maar wij waren blij met het
boekske, we zetten ons neer, wel niet in een
hoekske, maar op een bank, tusschen cigaretten
verslindende werkloozen en vagebonden, en
spoedig waren we geheel verdiept in de lec
tuur van de ontroerende en naïeve zinnebeel
dige vroomheid van den Nedeirlandschen
schrijver.
Men rekent Jan Luyken tot de „protestant-
sche mystiek", en zeker zijn er werken die den
katholiek nader liggen, doch hij zal „Jezus en
de Ziel" toch stellig met vrucht ter hand ne
men, als hij er door aangetrokken wordt. Wie
met Thomas a Kempis vertrouwd is, zal zich
bij Jan Luyken niet heelemaal op vreemd ter.
rein gevoelen.
Jan Luyken heeft in zijn jeugd het normale
leven van een jongen dichter geleid en er staan
zeer sierlijke, amoureuze, zelfs coquette verzen
op zijn naam. Maar zooals Saulus tot Paulus
werd, is er ook bij hem, op een zeker oogen-
blik, een wending gekomen in het zieleleven
en na zijn bekeering heeft hii nog slechts god
vruchtige werken geschreven, sterk didactisch
van toon, maar doortrokken van echte over-
'gave en een zuivere liefde tot den Schepper.
Luyken is geboren te Amsterdam op 16 April
van het jaar 1649. Zijn vader Kasper Luiken
(hij heeft een boekje „Winst zonder Verlies"
geschreven, zijn zoon nam in 1674 de spelling
van den naam met een y aan) was een vroom
man en zijn moeder Hester Coores was een
godvruchtige vrouw. Maar het hart van Jan
trok in zijn jeugd naar dichtkunst en schilder
kunst en het was geen wonder, dat hij daarbij
in gezelschappen vertoefde die de kerk niet
plat liepen. Het is volstrekt ons streven niet,
een odium te werpen op ae artistenwereld,
dat gebeurt in het soms wel wat hypocriete
Holland véél te makkelijk, maar wij consta-
teeren eenvoudig dat de jonge Jan Luyken de
„jaren zijner jonkheid" genoot gelijk zoo tal
loos velen dat doen. Latere onderzoekers heb
ben trouwens uitgemaakt, dat Van Eeke's „Kort
verhaal van het godvruchtig leven en zalig
afsterven van Johannes Luyken" niet geheel
betrouwbaar is, waar hij spreekt over het jon
gelingsleven van den dichter en over het „slecht
gezelschap" waarin hij zou hebben verkeerd.
Waarschijnlijk ware „wereldsch gezelschap" een
betere terminologie geweest en Jan Luyken is,
op negentien-jarigen leeftijd al netjes getrouwd
met Maria de Oude, een meisje dat mooi zin
gen kon, waarvan de dichter een groot vriend
was. Zij schonk haren echtvriend vijf kin
deren, die allen jong zijn gestorven, uitgezon
derd de zoon Kaspar, die later in de etskunst
uitmuntte. Men mag dus aannemen, dat
Luyken in een' artistieke atmosfeer heeft ge
leefd. Hoe het zij, zeker is dat hij op een ge
geven oogenblik van zijn jeugdstreven het
ijdele in ging zien en zich geheel overgaf aan
de genade Gods.
Van Eeke vertelt: „In 't 26e jaar zijns ouder -
doms is hem de Heere op een krachtdadige wijs
aan zijn herte verschenen, hem met veel over-
tuiginge en bestraffinge nagaande en toonende
dat het burgerlijke leven niet genoeg was om
een Erfgenaam te worden van de onverderfe
lijke en onverwelkelijke erfenis, die weggelegd
is voor degenen die God liefhebben (I Petrus
1:4), maar dat er moet gestreden worden
(Matth. 7 14) om in te gaan, dewijl de poort
eng en de weg smal is, die ten leven leidt.
Waarop hij, vurig door de Liefde van God
ontstoken zijnde, resolveerde om een geheel
andere manier van leven te leiden; zijn oud en
slecht gezelschap verlatende, voegde hy zich
by de vromen van dien tijd, als Abraham
Galenus, Petrus Serarius en anderen meer, en
sloeg den weg van verloochening met groote
getrouwheid in, kloekmoedig afstervende al
wat der natuur lief was, dezelve niet gevende
al wat hij niet ontberen konde, nauwelijks
bloote nooddruft nemende van spijs, drank,
slapen, kleeding, enz., hoewel hij het zelve
rijkelijk konde winnen om aldus zijn Heeren
en Meesters voetstappen op 't leste na te vol
gen, als zijnde de veiligste weg (2 Petr. 1 4)
om der Goddelijke natuur deelachtig te wor
den, die men ook bijzonder in hem heeft zien
uitblinken en waardoor hij is geworden een
aangenaam instrument in de hand zijns
Makers; gelijk te zien is in zijne tien uitmun
tende tractaatjes, zoo vol zielroerende verzen'
er. op God verliefde uitdruksels, bekwaam om
alle Godminnende zielen meerder te doen ont
vonken in de Goddelijke liefde, waarin hij ook
nog lange zal lever nadat hij gestorven is, en
die mogelijk door verscheidene eeuwen als on-
uitblusschelijke lampen en brandende fakkels
zullen lichten aan allen die den weg des levens
zoeken te bewandelen."
Inderdaad, de voorspelling van Van Eeke is
uitgekomen. De „lampen" en „fakkels" van
Luyken's godvruchtige geschriften lichten nog
velen bij, al zijn het er niet zoo velen als wor
den bijgelicht door Merijntje Gijzen en de
nieuwste Van Ammers-Küller.
Het bekendste en meest geliefde werkje van
Luyken is „Jezus en de Ziel". De schrijver
noemt het een „geestelijke spiegel van 't ge
moed" en het bestaat uit veertig „aangename
en stichteiyke zinnebeelden", verhandelingen
over tal van begeerlijkheden van de menschen
en hoe zij ze kunnen overwinnen door Gods
wet en genade te volgen. Gedeeltelijk zijn ze
in mooie verzen, gedeeltelijk in statig proza
geschreven. Een invloed van Jacob Böhme, den
Duitschen schoenmaker-mysticus, is onmisken
baar. Men vindt bij Luyken niet dien hoogen
brand der ziel, welken men by Theresia van
Avila, bij St. Jan van 't Kruis, bij Hadewych
of Ruusbroec aantreft. We zijn in een meer ge
matigde luchtstreek en een zeker quiëtisme, een
gelatenheid, zoo typeerend voor vrome Protes
tanten in ons land, bij wie het Calvinisme door
zachter en vriendelijker invloeden werd ge
milderd, een stemming als we zien in den
Christus op de Emmaüsgangers van Johannes
Vermeer, is onmiskenbaar. Maar er biyft bü
dat al veel moois en edels in „Jezus en de
Ziel", veel dat direct toepasselijk is op de dage-
lijksche levenspractijk, op de verhouding van
den Christen tegenover God, zoowel als op zijn
verhouding tot den evenmensch.
Wat zullen we uit het boekje kiezen om den
lezer, die het niet mocht kennen, een indruk
te geven?
We laten onze keus vallen op het vijfde Zin
nebeeld, dat op den dag van heden wel erg
toepasselijk is. Het gaat over de Zachtmoedig
heid een deugd, voorwaar, die in de tegen
woordige wereld zeldzamer en zeldzamer wordt.
De zachtmoedigheid is niet in de mode. Zij
geldt als hopeloos ouderwetsch, nu de mensch-
heid, drom na drom, er een eer in schijnt te
stellen om geweldig flink en martiaal te wezen.
Weerbaar wil men zijn, om vooral goed terug
te kunnen slaan, wanneer men een tik ont
vangt, en nog liever deelt men zelf den eersten
klap uit, die immers een daalder waard is. Wie,
die een kaakslag ontvangt, biedt nog, volgens
de aansporing van den Goddelijken Meester,
zijn andere wang aan? Dat is immers geen
Herren-moral, het is niet dapper, het is laf,
het stemt niet overeen met de eer van de
familie, de natie, het ras. Men moet zorgen
dat men gewapend is, op alles voorbereid, ja,
er zijn er zelfs die betoogen dat het tijd is om
de belangen van de Kerk met de wapenen te
verdedigen en zy spreken van een „heiligen
oorlog", niet gewagend van de economische be
langen, die thans noodzakelijkerwijs met zoo'n
gewapend conflict samenhangen.
Waren het echter niet de wisselaars, die
door den in toorn ontstoken Heiland uit den
tempel werden gedreven? En gaf Hij niet een
voorbeeld van uiterste zachtmoedigheid, toen
Hij het oor van Zijn belager Malchus weder
aanzette, nadat een in nooelen verdedigings
hartstocht ontstoken Petrus het had afge
houwen?
Jan Luyken verstaat die zachtmoedigheid.
Het bloempje der zachtmoedigheid, weet hij,
wast verre van huis, verre van vleeschelijk
gemak, eigen wil, eigen gerechtigheid en ijdele
eere, op eenen hoogen berg, het wast onder 't
kruis, in hitte en koude, in regen en wind, zich
gedurig neigende en buigende, het laat alle
onweer over zich henen ruischen.
Zachtmoedigheid die echt is, en geen masker
voor een subtiel soort ijdelheid (want ook dit
bestaat, en kan veel kwaad aanrichten), vraagt
uitefste zelfverloochening. En dan is zij tevens
een uiterste kracht, van geheel geestelijken
aard, waarop tenslotte alle geweld en machts
vertoon doodloopen. Déze zachtmoedigheid heb
ben de martelaren getoond, die zich voor de
leeuwen lieten werpen en zingend den dood
in gingen. De missionarissen in den Ftoxerop-
JDUWAUX
IMPERATOR VAN 5 A
DE C.Gr-T.
99
99
stand. De priesters, die door het grauw in
Spanje zyn vermoord en voor het vuurpeleton,
hun blik ten hemel, baden voor hun beulen.
Dat eischt volmaakte geestelijke discipline, een
spanning van de zielskracht, een comble van
liefde, die den mensch allerhoogst verheft. En
zulke zachtmoedigheid blijft ook dikwijls ge
heel verborgen, als een deugd waarop de be
oefenaar zich totaal niet laat voorstaan. Zij
komt voor op kantoor en in werkplaatsen, waar
stille naturen zich laten verdringen en ach-
teruitzetten door haastige eerzuchtigen, haantje-
de-voorsten en oogendienaars, die over goede
ellebogen beschikken en weinig scrupules
kennen.
„De zachtmoedigheid is dichte bij God,"
zegt Jan Luyken innig, „want de zachtmoedigen
hooren de stemme Gods, die de haastige en
toornige menschen nimmermeer hooren. Want
als de wind stormt dat de vensteren en deuren
kraken, dan kan men niet wèl hooren. Zult gij
nu het Vaderlijke, verborgen, heimelijk Woord
dat in den heiligen inwendigen grond gespro
ken wordt, in u hooren, zoo moet in u alle
haastigheid en ongestuimigheid nederliggen en
gij moet een zachtmoedig Schaapje zijn en be
kennen uwe groote gebreken en laten die;
hoorende naar deze stemme met stille zacht
moedigheid. Dit is al dengenen verborgen die
geen Schapen zijn."
Daar is het: men moet schaap durven wezen,
een schaap durven schijnen. Zij die het chris
tendom zoo gaarne martiaal zien, moesten daar
eens over na denken. Misschien dat dan hun
luide debatten en heftige termen, hun gewel
dige politieke opwinding (lees de blaadjes der
tinnegietende „jongeren" eens!) een weinig
zouden bedaren. Misschien dat zy eens iets
over hun kant lieten gaan. Mooier dan het ver
haal van den zeeslag van Lepanto hoewel het
erg mooi is is voor ons nog altijd de Kerst
nacht uit Vondel's Gysbreght, die werkelijk
doordeesemd is van de echte christelijke zacht
moedigheid. Heroïscher dan het zegevieren
over de heidenen en bolsjewieken is voor ons
het beate sterven van Bisschop Gozewijn en
zijn kuische Klarissen, die godverloofde nonnen,
die in 't rond lagen „gelijk een krans van
rozen, wit en rood."
Wie het Koninkrijk in wil gaan, die late
het zich rechtschapen ernst zyn, om alle grim
migheid af te sterven en van Jezus Christus te
leeren zachtmoedigheid en nederigheid des
harten. Dan kan hy meê zingen met den
vromen Jan Luyken;
Zachtmoedigheid, o koele Bron
des levens, wellende uit Gods krachten,
gij moet mijn Zielevuur verzachten,
dat buiten u niet leven kon.
Wel leven, maar niet zoo het zou.
Toen Lucifer, een Vorst der Koren,
door valsche lust u had verloren,
toen werd hij grimmig, hard en rauw.
Helaas! zoo zou het mij ook gaan,
indien ik niet uit U mocht drinken;
het Zielevuur verloor zijn blinken,
en 't ware leven was gedaan.
O 'E'euwig licht der Majesteit,
zoo mild met alle goede gaven,
laat uwe liefde ons eeuwig laven
met water der Zachtmoedigheid.
Zóó dichtte Jan Luyken, die ook een be
roemd etser was (hij maakte er wel 3000), doch
zich op zijn kunstvermogen totaal niet liet
voorstaan, aan lofredenaars antwoordende: „Het
dient mij maar tot een Staf om door het land
van dezen tijd te reizen." In de tien jaren van
zijn huwelijk verloor hij zijn vrouw en vier
kinderen, en vóór zijn eigen dood nog zijn
eenigst overgebleven kind, zijn zoon Kasper,
die de beeldende gaven zijns vaders geërfd
scheen te hebben. Hij stierf na een smartelijk
lijden, uiterst geduldig gedragen, „ons nala
tende den liefdelijken reuk van een heiligen
wandel, waardoor hij nog langer in 't herte
zijner vrienden zal leven, nadat hij dezen ster-
felijken rok heeft uitgetrokken op den 5en
April 1712, des avonds tusschen 6 en 7 uur, in
Amsterdam."
Men deelt ons mede, dat door de bemidde
ling van de te 's-Gravenhage gevestigde firma
Mestring en Van de Rovaart, voor rekening
van de eveneens aldaar gevestigde N.V. Provin
ciale Beleggingsmaatschappij, is aangekocht het
uitgestrekte complex gronden, gelegen tusschen
Van Alkemadelaan, Benoordenhoutscheweg,
Wassenaarscheweg en Filmstad, ter groote van
ongeveer 23 H.A. Deze aankoop een der belang
rijkste in de laatste jaren te Den Haag, omvat
o. m. de eigendommen van de N.V. Het Vier
kantje, directeur de heer H. P. C. Zanen, ge
legen ten Westen van de Clingendaallaan, welke
laan toegang geeft tot het groote buitenverblijf
Clingendaal, zoomede de gronden gelegen ten
Oosten van deze laan van de Erven Van Brie-
nen en jonkvrouwe M. M. baronesse van Brienen
waarin begrepen is de bezitting Het Uilennest.
Al deze gronden waren van oudsher in het
bezit van de familie Van Brienen.
Het ligt in de bedoeling, zoodra met het ge
meentebestuur van 's-Gravenhage overeenstem
ming zal zqn bereikt, deze gronden als bouw
terrein in exploitatie te brengen, waardoor dan
een aantrekkelijk wooncentrum zal ontstaan.
Zoodra dit mogelijk is, zal een situatieplan wor
den gepubliceerd.
De wereldberoemde danseres Trudi Schoop zal
met haar ensemble in de maand December een
tournée door geheel Nederland maken. Deze
tournée zal een feestelijk cachet dragen om het
feit dat Trudi Schoop thans vijf jaren achter
een naar Nederland is gekomen om ook hier
haar ongeëvenaarde kunst te brengen.
Men heeft voor dit jubileum een byzonder
feestprogramma opgesteld, waarbij de twee bal
letten, met welke Trudi Schoop haar groote suc
cessen in Nederland behaalde zullen worden uit
gevoerd en wel „Fridolin" en „De Blonde Marie
De voorstellingen dezer beide balletten samen,
zullen uur in beslag nemen.
Onze weerkundige medewerker schrijft:
De driemaandelijksche weervoorspelling, die
De Bilt thans weer heeft gegeven, betreft dit
maal den winter. Dit kwartaal December, Ja
nuari en Februari zal volgens de verwachtin
gen van De Bilt over het algemeen zacht zijn.
Onder degenen, die van deze weersverwachting
kennis hebben genomen, zullen er velen zijn,
die er geen geloof aan hechten. Geen wonder,
want de overtuiging, dat de meteorologen in
staat zijn het algemeen karakter van het weer
drie maanden vooruit te voorspellen, is tot nog
toe tot zeer weinigen doorgedrongen. Propa
ganda is voor deze toepassing der weerkunde in
ons land heel weinig gemaakt. Niemand buiten
de kringen der meteorologen kent de grond
slagen voor zulke voorspellingen en men denkt
daarbij al te veel aan oudere pogingen om een
weerkalender voor een geheel jaar op te stel
len, die niet steeds op goede grondslagen be
rust.
De weersverwachtingen, die De Bilt voor drie
maanden vooruit geeft, berusten op goede, we
tenschappelijke grondslagen, die echter nog niet
geheel uitgewerkt zijn en geen honderd procent
trefkans geven. Voor den winter zou dan de
trefkans volgens De Bilt zelf 2 op 3 bedragen.
Deze voorspelling laat de deur open voor de
mogelijkheid, dat de winter toch niet zacht zal
zijn. Dit is niet de bekende achterdeur, waar
over zoo dikwijls gesproken wordt en die ten
doel zou hebben bij een mogelijke mislukking
van de voorspelling den terugtocht te dekken,
maar komt telkens als onvermijdelijke factor te
voorschijn als gevolg van de grondslagen, die
voor de voorspelling worden gebruikt. De be
rekende trefkans is niet elke drie maanden even
groot, doch meestal groot genoeg om een voor
spelling te wagen. Ditmaal is zij aan den klei
nen kant.
Uit een meteorologisch oogpunt bezien acht
men een trefkans van 70 pet. meestal heel
mooi. Het publiek wil een grootere, al is het wel
niet zoo veeleischend om honderd procent te
willen hebben. Een zoo hoog percentage zal al
leen te bereiken zijn door de toepassing van
meer dan één grondslag, waardoor een weder-
beerige controle wordt verkregen. Toch ben ik
overtuigd, en wel op grond van eigen onderzoek
en door bekendheid met de in andere landen
toegepaste grondslagen, dat het mogelijk is de
trefkans tot nagenoeg 100 pet. op te voeren. Wij
zullen daartoe trouwens in de meteorologie
moeten komen en wel zoo spoedig mogelijk om
dat weervoorspellingen voor langen tijd vooruit
van 't grootste belang zijn in 't dagelijksch leven.
Het is met deze soort weervoorspellingen als
met zooveel toepassingen van een wetenschap-
peiyke vondst. Men moet de eerste tijden der
kinderziekten ermee doormaken. Het succes
komt later en m.i. zeker. De weervoorspelling
op langen termijn is in elk geval de laatste
jaren enorm vooruitgegaan.
(Nadruk verboden)
Donderdag 1 Dec. jj. vond in hotel „Noord-
Brabant" te Utrecht de uitreiking der diplo
ma's van den 45sten dagcursus der E.N.S.V.
plaats.
De secretaris van S.V.O., de heer Th. Cuiper,
verontschuldigde in zijn openingswoord den heer
De Haas, den voorzitter van S.V.O., die niet
aanwezig kon zijn. Het verheugt spr„ dat hij
hier ook welkom kan heeten de dames der hee
ren leeraren en dr. Reitsma, den regeeringsge-
committeerde bij de examens. Het is een op zich
zelf prettig feit, dat de school te klein is ge
worden en deze eind-avond „buiten de deur"
moet worden gehouden.
Deze cursus is de grootste, die ooit gehouden
is, maar evenals dit altijd het geval is geweest,
zijn er ook ditmaal enkele leerlingen, die er niet
in slaagden het diploma te behalen.
Acht cursisten zijn niet geslaagd. Dit sluit
echter niet in aldus beklemtoonde spr.
dat zij nimmer het diploma zullen halen. In
tegendeel, bij naarstige verdere studie is er
alle kans de praktijk toont dit aan dat zij
bij het volgend examen gelukkiger zullen zijn.
Hierna richtte spr. zich in het bijzonder tot 4
leerlingen (de heeren Th. H. v. d. Berg, Boxmeer,
H. Braamskamp, Meppel, G. P. H. Franssen,
Maastricht en T. Hopman, Amsterdam), wier
examenprestaties dusdanig waren, dat zij als
„cum laude" geslaagd geacht kunnen worden.
Met enkele hartelijke woorden reikte spr. hun
de zilveren gildepenning uit.
Zich tot alle cursisten wendende merkte spr.
op, dat door buitenstaanders de beteekenis van
deze dagcursussen voor slagers wel eens minder
hoog wordt aangeslagen. Deze opvating is on
juist. Juist op deze cursussen wordt een basis
gelegd, die zoowel voor de cursisten zelf, als
voor het heele bedrijf van zeer veel beteekenis is.
Tot slot dankte spr. nog het corps leeraren en
de administratie voor het werk door hen voer
dezen grooten cursus verricht.
De heer P. A. M. Tissen, directeur der school
richtte zich met enkele woorden van afscheid
tot de cursisten. Met aandrang wekte spr. hen
op dóór te gaan in hun vak, opdat zy zullen
worden: een ware meester in hun vak volgens
de beste traditie van de aloude gilden.
Bij de gelukwenschen, door de andere spre
kers geuit, sloot ook dr. Reitsma, de regeerings-
gecommitteerde zich aan. Het slagersbedrijf, al
dus spr., heeft de laatste jaren benarde om
standigheden meegemaakt. Hierin is door de
Vestigingswet en andere oorzaken gelukkig
eenige verlichting gekomen. Er zijn weer kan
sen! Pak ze aan, zoo adviSeerde spr.
Dr. Reitsma richtte ten slotte nog een woord
van dank tot heeren examinatoren, voor wier
werk hij alle waardeering heeft. (Applaus).
De heer De Visser sprak in zijn qualiteit van
bestuurslid van den Ned. Slagershond een woord
van opwekking tot organisatiebesef tot zijn
„aanstaande collega's".
Namens de cursisten sprak de heer Van Hou
ten. Allereerst richtte spr. zich tot den heer
Cuiper en zegde hem dank voor al zyn be
moeiingen met de school. In zijn dankwoord be
trok spr. ook den directeur en het leerarencorps;
in menig opzicht was hun taak een zeer
moeiiyke.
Een roman van Enrica von Handel-Mazzëtti
23
De moeder verroerde zich niet; met star om
hoog gerichten blik en ineengeklemde handen
stond zij voor het pörtret van haar man.
„Georg! Alles ontvalt mij, maar jij bent van
mij!" murmelde zij hulpeloos. Opeens overviel
haar een heftige siddering; smart en zwakheid
overmanden haar; zij wankelde naar het bed
en zonk als levenloos er op neer.
„Mammie, mammie!" riep de knaap. ,Wat
hebt u?"
Haar oogen waren gesloten, onbewegelijk stil
lag zij.
„Mammie, u leeft toch nog?" smeekte het
kleine meisje, klom op het bed, kroop naar haar
toe en kuste haar witte lippen.
„Ja, kinderen. O, kinderen, ik ben zoo moe,
zoo moe! kinderen, Mariannezuchtte zij
zacht, glimlachend en de handjes zwakjes op
heffend, „nu moeten jullie gaan slapendaar
naast mijwaar papa altijd geslapen
heeftmama heeft rust noodig."
„Marianne, mama moet rust hebben," fluister
de de jongen, nog bleek van schrik, „ik zal haar
schoenen uittrekken." Hij probeerde het met be
vende handen; de moeder lachte. Moeizaam
richtte zij zich op, maakte een paar haken los
van haar strak lijfje. Toen viel zij, doodelijk af
gemat, in een sluimering. De lamp zag nog
twee kleine gedaanten in de kamer heen en weer
spoken; de kinderen maakten het bed op, zoo
goed zij konden, en keken voortdurend naar de
bleeke moeder, die daar met over de borst ge
kruiste armen zoo stil lag en zwak, heel zwak
ademde.
„Willy," fluisterde het kleine meisje, in het
groote bed waarin zij verzonk heen en
weer woelende, „Willy, heeft mammie gebeden,
dat Onze Lieve Heer haar tot zich zou nemen
O!"
De jongen die zich nog aan het' uitkleeden
was, viel heftig uit: „Dat heeft mama zoo niet
bedoeld, zeg zulken onzin niet, dom kind, anders
kan ik niet slapen." En zacht, maar toch vol wil
den angst de hand van zijn moeder aanrakend,
drong hij: „Mammi, ik weet alles al, wat ik den
aartshertog zeggen zal, ik ken 't van buiten
mammie! Bent u niet nieuwsgierig? Zal ik 't op
zeggen voor u? Mammie! O, kijk toch eventjes,
anders kan ik niet slapen!"
De oogleden der moeder trilden; zij opende
haar oogen; heel zacht en glimlachend zuchtte
zij: „Braaf, Willy, dat je het geleerd hebt
't Is goed hoor kinderenga slapen....
doe de lamp uit, Willy. Bidt, kinderen, bidt voor
papa
„Zie je wel, Marianne?" triomfeerde Willy.
De kleine hief haar blonde kopje van het
harde hoofdkussen op en fluisterde bestraffend:
„Sst!" Toen maakte zij een kruisteeken en be
gon halfluid de korte schietgebedjes op te zeg
gen, die kostschoolkinderen vóór het inslapen
bidden:
„Onder Uwe hoede en bescherming vluchten
wij, heilige Moeder Gods
„In den zoeten naam van Jezus, slaap ik in!
Goede God, eeuwig blijf ik Uw kind!"
„O Heer Jezus, bekeer de zondaars, versterk
de boetvaardigen."
„Hart van Jezus, dat doodsangsten doorstond,
ontferm u over de stervenden!"
Toen het kind zoo bad, bewoog de moeder zich
en zuchtte: „Niet zeggen „stervenden" Mari-
anneke God zal ons helpendat hij leeft."
Het kind begreep haar niet; het dacht, dat
't bidden haar hinderde, trok de dekens ver
over zich heen en zweeg.
De jongen sloop intusschen naar de tafel om
de lamp uit te draaien. Met kloppend hart keek
hij naar zijn moeder, tranen ontwelden aan haar
oogleden.
„Mammie, huilt u?"
Maar zij antwoordde niet.
De jongen deed de lamp uit, liep tastend naar
het zij vertrek, zocht met de handen voor zich
uit naar de canapé en wierp zich huiverend
daarop neer.
De moeder verstikte haar tranen in den zak
doek om het sluimerende kind naast zich niet
te wekken. Beangstigend klonk dat woord nog
in haar na: de stervenden. De stervende is haar
Georg; zij slooft zich af op God en de harte-
looze rechters bepalen reeds den dagEn de
stervendg is de vader van haar kinderen die
dood is voor hen en met wiens zware schuld be
laden zij zich morgen voor de voeten van den
aartshertog zal werpen
Toen kwamen langzaam langzaam troostryker
gedachten. Had vader niet geschreven: „Als jij
smeekt is het niet in zijn macht?".... Wreed
als de dood was die brief, maar deze eene zin,
was die niet vol blijde hoop?
In de diepe, doodsche stilte woelden haar ge
dachten achter haar kloppende slapen, ziek en
koortsig.
Langzaam richtte Sophie zich op haar elle
bogen op en wierp een blik over haar tengere,
door smargt gebroken gestalte, waarover een
zwakke maneschijn speelde.
Zij weet niet, dat zy zoo schoon als een engel
is. Zij denkt, dat haar tijd reeds lang, lang voor
bij is. Zij is dag voor dag bevreesd, in Georg's
oogen onverschilligheid en verkoeling te zullen
lezen, omdat sedert de dagen van haar moeder
schap, midden in de verschrikkingen van den
oorlog, sedert het vele zielelijden in haar huwe
lijk, haar zonnige bloei verbleekt en door een
tranensluier omwoeld is; zij weet niet, dat deze
sluier van weemoed haar liefelijkheid nog ver
innigt; zij vermoedt niet, dat zij na zware jaren
van martelaarschap nog den sleutel tot het
mannelijk hart in hare onschuldige handen
houdt, zij valt neer voor God en bidt zonder op
houden dat zij het hart van dien éénen nooit
zal verliezen
En nu, in de duisternis van haar zwaarsten
nacht begint zij opnieuw te bidden te smeeken
met wanhopige vurigheid. Alles hangt er immers
van af, mogen; het leven van den geliefbde is
er toch mee gemoeid, of de vorst zijn nobele
oogen met welbehagen op haar armzalige ge
stalte zal laten rusten. Over haar trillende lip
pen komt een woord, een gebed, dat Georg dik
wijls gezongen heeft haar daarbij schalks aan
kijkend; de bede van een vrouw om schoonheid:
„Gij die den nacht met duister pleegt te dekken
„Ach, zuiver mij van alle vlekken,
„Geef mij het kleed der schoonheid
En die vrouw wier naam Sophie niet kent,
sprak zoo uit vermetelheid, want zij wilde harten
breken; maar Sophie denkt slechts aan het eene
hart, het eene in hemel fen op aarde, dat vijan
den willen doorboren en breken, en dat zij alleen
beschermt met haar arme lichaam.
Wat ademt het kind aan haar zijde stil en
vredig! Een dichte nevel stijgt op, de sluime
rende kleine is weg en Georg is daar; op het
kussen naast haar, het hoofd gesteund in de
hand, vol donkere en zwaarmoedige gedachten.
En zy doorproeft het weer, dat heerlijk en over-
rijk verleden.
Och, 't schijnbeeld is verdwenen. Op zijn
kussen droomt nu zijn kind haar zoete droomen;
hij echter, o, welke verschrikkingen omgeven
hem nu in den kerker!
Zy was wakker, kreunde van overgroote smart.
Maar onmiddellijk doemden weer andere ge
zichten op, werkelijkheid en droom vloeiden in
elkaar. De vorst, die leven en dood in handen
hield, trad binnen, zij knielde voor hem neer
met diep gebogen hoofd en hü sprak vol wel
willendheid tot haar: .Morgen, omstreeks dezen
tijd maar toen was ook hy verdwenen. Zij
kwam weer tot zich zelf en dacht na, hoe zy
het haar zou opmaken en welke sieraden....
O! sieraden. Alles was alles in het pand
huis, alleen een ketting barnsteen.
De vlecht opstekenlokken over de ooren,
een voile zij had er een een lichte voile
maar was die niet gescheurd?
En de woorden, die zü spreken zal.... ja, ze
zei tegen Georg: „Ik weet alles." Maar nu was
zij zoo mat zoo zwak; de woorden zweefden voor
haar geest, maar zij kon het verband niet vin
den weer vloeiden tranen over haar gezicht
en zij dacht er aan, hoe de provoost hem van
daag weer wegleidde. Als een slechten, gemee-
nen misdadiger! Zij verschrok. Neen, zij
mocht niet meer huilen zij heeft al te veel
te veel gehuild zij mag zich niet laten gaan
haar schoonheid, die ze nog heeft, is het
eigendom van haar Georg en daarmee zal ze
voor hem moeten pleiten. Zij dacht weer aan
het verzoek. Hoe zou zij beginnen? Zij voelde
zich ziek zwaar ziek; haar hart had geen
kracht, maar haar pols sloeg als razend.
De lichte voile o, ze was gescheurd! de
barnsteenen ketting was ook beleend ze had
niets.... niets dan haar gelaat, dat God haar
gegeven had.
(Wordt vervolgd)