Dreigende ontbossching van
Nederland
Problemen van econ.
en cultureelen aard
KUNSTENAAR
EN POLITICUS
De avonturen van een verkeersagentje
vlT?
C
<Hdmfiaal van den da$
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
Rheumatiek bestrijden
terwijl U slaapt.'
De man van Iracema
HONIC's KEUKENSTROOP^#»*^
WOENSDAG 7 DECEMBER 1938
Pauselijke woorden
\Een tragische j
tijgerjacht j
RITSEMA STOFZUIGERS
Uit: Rerum Noüarum
DOOR OTFRID VON HANSTEIN
Iedere medaille heeft haar keerzijde. Zoo
zal de omzetting van boschgrond in bouwgrond
inderdaad een aanmerkelijke vermindering der
werkloosheid met zich kunnen brengen, maar
tevens ontstaan hier moeilijkheden door de
dientengevolge ontstane ontbossching van Ne
derland.
In „Nederlandsch Fabrikaat" wijst Dr. Spran-
gers op de gevaren hieraan verbonden:
Het is niet meer dan een dichterlijke vrijheid,
wanneer men, over natuurschoon in het alge
meen of over bosschen sprekend, daaraan het
woord „ongerept" verbindt. In ons land is, im
mers, nauwelijks een plek aan te wijzen, hoe
klein ook, waar de hand van den menscb
of de invloed van de menscheljjke cultuur het
aangezicht van het landschap niet op eenigerlei
wijze heeft vervormd en gewijzigd. Natuurlijke
boschbedekking kennen wij in ons overgeculti-
veerde en bevolkte Nederland zoo goed als niet
meer, misschien dan alleen weer met voorbij -
zien van wat opkomend moerasstruikbosch op
aangewassen gronden. Al zijn er mogelijk nog
enkele plekken, waar de oorspronkelijke bosch
bedekking nooit geheel is verdwenen, zoo is
deze toch ook daar door 's menschen invloed
en van diens huisdieren veranderd. Het Neder-
landsche bosch moet dan ook geheel onder de
„cultuurbossdhen" worden gerangschikt. Cul
tuurbosch is nog niet hetzelfde als „productie
bosch": immers kunnen bosschen die kunst
matig aangelegd of hervormd zijn, van de pro
ductie geheel of grootendeels zijn uitgescha
keld.-
Nederland bezit thans volgens de officieele
statistische gegevens 255800 H.A. bosch. 7.77
pCt. van de totale oppervlakte van ons land.
Met dit geringe percentage is het naar de opper
vlakte en nog meer als men per hoofd der be
volking rekent, een der meest boscharme lan
den van Europa. Afgezien nog van de belangen,
die bij de houtproductie en bij de werkgelegen
heid in den winter betrokken zijn, moet het,
zoowel wegens het behoud van het natuurschoon
en van recreatieterrein voor de nog steeds
groeiende bevolking, voorts om de toeristische
belangen met inbegrip van die van het hotel-
en pensionwezen en de overige vreemdelingen-
b Indus trie", van het grootste belang worden
geacht, dat althans het geringe bestaande
boschpercentage wordt behouden. Daarvoor is
het noodig dat op woeste gronden voortdurend
nieuw bosch wordt aangelegd, want het be
staande verliest door allerlei oorzaken steeds
terrein. Van dit standpunt uitgaand, heeft de
regeering des lands sinds jaren een politiek
gevolgd, die bevorderend werkt zoowel op het
behoud van het bestaande particuliere bosch-
bezit, dat vier vijfden van het totaal omvat,
als op dat van de overheid en verder legde zij
zich toe op de bebossching van voor bosch Be
schikten woesten grond. Het streven naar
bosch behoud is vooral belichaamd in de Bosch-
wet 1922 en in de Natuurschoonwet 1928, welke
laatste de strekking heeft de eigenaren van
houtrijke landgoederen, die men als voornaam
ste dragers van het natuurschoon in Nederland
mag beschouwen, door fiscale verzachtingen ten
aanzien van deze goederen behulpzaam te zijn
hun bezit in stand te houden. Een Boschraad,
niet-ambtelijk college, adviseert de Regeering
over boschbouwaangelegenheden. Verder zorgt
de Staat door middel van een rijksdienst, het
Staatsboschbeheer, behalve voor het beheer der
domeinbosschen, voor het aanleggen van nieuwe
bosschen op zijn eigen, daartoe aangekochte
gronden en bovendien steunt het rijk de ge
meenten en vereenigingen en stichtingen van
algemeen nut voor dit doel geldelijk met ren-
telooze voorschotten ei} met technische hulp.
zijn nog meer middelen, waardoor de Staat
het bewaren van houtopstanden bevordert, zoo
als b.v. de bestrijding van boschbranden en
van ziekten, maar het is alleen de bedoeling
hier de groote lijn aan te geven.
Het koet echter veel moeite om het totale
boschareaal ongeveer in stand te houden en
aldus verderen achteruitgang van het natuur
schoon zooveel mogelijk te beperken. Zelfs in
weerwil van het ten behoeve van de werkver
schaffing tegenwoordig sterk versnelde bebos-
schingstempo door de overheid, kan het geheele
bo6choppervlak des lands maar net op het te
genwoordig peil worden gehouden; was het in
1931 volgens de statistiek 254400 H.A., in 1935
is het nog altijd maar 255800 HA.
Velerlei en machtig zijn de invloeden die
aan het boechoppervlak knagen: hervorming
van bosch in bouw- en weiland en tuingrond,
bestemming tot bouw-, villa- en industrieter
rein, wegen- en kanaalaanleg, bestemming als
militair oefeningsterrein, enz.; ook worden ge
relde bosschen soms niet meer herplant en
vervallen tot woesten grond. Het omzettings
proces van bosch tot bouw- en weiland is in
het verleden altijd van groote beteekenis ge-
OUDSTE FABRIEK _HILVtRSUM_l5 MODEILEn!
weest, in de jaren vlak voor en direct na den
wereldoorlog omvatte het zelfs 1200 tot 1600
H.A. 's jaars. Daarna is het steeds minder ge
worden, hetgeen zijn natuurlijke oorzaak vond
in het geleidelijk verminderen van het opper
vlak b06ch, dat nog voorkomt op grond, die ook
voor den landbouw geschikt is.
Terreinen, die economisch niet voor den
landbouw geschikt te maken waren, kunnen
thans echter door middel van den rijkssteun
in de loonen bij werkverschaffing, toch worden
ontgonnen en inmiddels wordt ten krachtigste
propaganda gemaakt voor de ontginning, omdat
deze een der meest gewilde vormen is van
werkverschaffing. Om aan te toonen, hoezeer
de ontginning een middel kan zijn tot werk
verruiming, heeft men in den laatsten tijd
vaak ramingen gemaakt van de uitgestrekt
heden, die in ons land voor dit doel in aan
merking komen. Deze ramingen kunnen bij
gebreke aan statistische gegevens, niet anders
zijn dan ruwe schattingen, ook, wanneer ze van
overigens gezaghebbende zijde afkomstig zijn;
niet zelden komt men daarbij tot zéér over
dreven voorstellingen.
Zoo heeft men in den laatsten tijd bij her
haling kunnen lezen, in voordrachten en ar
tikelen over werkverruiming en landbouwves-
tiging, dat alsnog 75000 H.A. bosch in ons land
kan worden bestemd voor den landbouw.
Wanneer men dan echter bedenkt, dat dit
bijna 1/3 van onze totale boschoppervlakte zou
zijn, dan mag men zich wel afvragen, welke
consequenties het voldoen aan dezen vérgaan-
den eisch zou medebrengen, vooral ook in ver
band met het landschapsschoon. Men komt dan
tot de conclusie, dat het er niet meer alleen
om gaat of er nóg wat minder bosch zal zijn
ofschoon dit op zichzelf bij het geringe
boschpercentage voor ons land ook al zeer be
denkelijk zou zijn maar dat men er boven
dien in moet zien een bedreiging van die bos
schen, die wij het minst van alle kunnen mis
sen.
Er zijn meerdere streken aan te wijzen, waar
op enkele vierkante kilometers tientallen kaal
geslagen vlakten zijn aan te wijzen, waarvan
er nauwelijks een enkele opnieuw bosch zal
dragen. In de omzetting van bosch in land
bouwgrond op deze wijze kan niet meer worden
gezien het natuurlijke proces, dat in zijn ge-
zamenlijken omvang in ons land reeds tot zeer
bescheiden afmetingen was ingekrompen en
dat trouwens bij lage landbouwconjunctuur ook
soms in omgekeerde richting verliep. Ineens
is daarvoor in de plaats getreden een kunst
matig te voorschijn geroepen en door geldelijken
steun bevorderde omzetting, die juist daardoor
een onrustbarenden omvang heeft aangenomen.
Het ligt voor de hand, dat thans ook gronden
voor den landbouw worden bestemd, die daar
voor eigenlijk niet geschikt zijn en die in de
toekomst ook alleen door blijvenden overheids
steun als zoodanig in exploitatie kunnen wor
den gehouden.
Bosch slachten gaat snel genoeg, maar het
duurt lang eer misrekeningen in dit opzicht
hersteld zijn Indien de ontbossching in het
zelfde tempo als tegenwoordig nog enkele jaren
zou voortduren, dan is het gevolg: ten eerste,
een ernstige en niet meer te herstellen bena
deeling van vele algemeene landsbelangen. Ook
verlies aan natuurschoon, al wordt geen werk-
versdhaffingssubsidie verleend, wanneer het
landschapsschoon op evidente wijze zou worden
geschaad en in ieder geval een vergrooting van
het tekort aan natuurruimte voor de stijgende
bevolking, vooral die van de steden;
ten tweede, benadeeling van de economische
belangen van die groote groepen der bevolking,
die zijdelings bij het boschbehoud betrokken
zijn, zooals de bedrijven, die men samen kan
vatten onder den naam „vreemdelingenindus
trie", waaronder vallen de hotels, pensions,
restaurants, café's, lunchrooms, winkels van
ververschingen, autobusdiensten, autoverhuur-
inrichtingen enz. Voorts ook van de belangen
der wooncentra, met eenigszins luxe-karakter,
die zich gevormd hebben in streken rijk aan
bosch;
ten derde, niet in de laatste plaats, de ver
storing van de hout voorziening. Minder duide
lijk in normale rustige tijden, wanneer de hout
import uit het buitenland, die voor ons land
de hoofdschotel is, ongestoord is. Maar de
jongste Septemberdagen van dreigende oorlogs
spanning riepen de jaren van den wereldoorlog
weer in herinnering. Toendertijd bracht de
harde werkelijkheid het besef, dat een zekere
reserve aan staand hout ook voor een land als
het onze een onmisbaar element is voor de
economische verdediging van het land. Toen
Iedereen is er van overtuigd, er
moet geholpen worden, meer nog,
er moet spoedig en afdoende geholpen
worden, wijl, tengevolge der wanver
houdingen, ontelbare menschen een
ellendig en onwaardig bestaan leiden.
In de omwenteling der vorige eeuw
werden de bestaande gilden der arbei
dende klassen vernietigd, geen nieuwe
vereenigingen traden er voor in de
plaats, de maatschappij en de wetge
ving ontdeden zich hoe langer hoe
meer van den voorvaderlijken gods
dienst, en zoo gebeurde het, dat hand
werk en arbeid allengs, eenzaam en
onbeschermd, ten prooi vielen' aan de
gevoelloosheid der bezitters en aan de
teugellooze hebzucht der concurrentie.
Daarbij kwam de alles verslindende
woeker het kwaad verergeren. En
heeft de Kerk herhaaldelijk haar ver-
oordeeling over dit euvel uitgesproken,
een onverzadelijk en winziek kapita
lisme gaat nochtans in onze dagen
voort het oude spel zij het ook
onder een anderen vorm dan voor
heen, te drijven. Zoo zijn produc
tie en handel schier het monopolie
geworden van eenige weinigen, en zoo
konden enkele bezitters van onmete
lijke schatten den massa's van het
proletariaat een juk opleggen, dat
slechts weinig van dat der slaven ver
schilt.
Dit is geen nieuwe uitspraak van
Leo XIII. Toch is het velen misschien
onbekend, dat de studie van het
Sociale Vraagstuk reeds lang zijn
geest heeft bezig gehouden. Toen hij
bisschop van Perugia was, vaardigde
hij herderlijke brieven uit, korter en
bondiger, over het lijden der arbei
ders en de ongevoeligheid der werk
gevers. Wat hij toen schreef in een
Herderlijken brief aan zijn Umbrische
kudde, verkondigt hij thans, door een
gelukkige beschikking der Goddelijke
Voorzienigheid, met Apostolisch gezag
over de geheele wereld.
Kard. Manning in zijn commentaar.
(1891)
duurde de periode van onvoldoenden aanvoer
uit het buitenland gelukkig maar kort. Door een
zeer ingrijpende wet, de „Noodboschwet", die
eenvoudig beslag legde op het particulier bosch-
bezit, heeft men dezen moeilijken tijd, toen de
huisbrandvoorziening en de fabrieken voor een
deel op hout uit onze bosschen waren aange
wezen, weten door te komen. Thans, bij een
veel grootere houtbehoefte onzer kolenmijnen
en een geringeren voorraad staand velbaar hout,
zou de toestand veel ernstiger zijn en iedere
week, dat wij het op eigen kracht langer kun
nen uithouden, kan dan van het allergrootste
belang zijn.
Jacques Louis David, wiens hevig realisti
sche dood van Marat nog kort geleden op de
Fransche kunsttentoonstelling in het Stedelijk
Museum te Amsterdam was te bewonderen, is
grooter kunstenaar dan politicus geweest. Hij
was 30 Augustus 1748 te Parijs geboren en
stierf 29 December 1825 in de verbanning
hij had als lid van de Conventie voor de ter-
doodveroordeeling van Lodewijk XVI gestemd
te Brussel. Onlangs hebben notities van een
broeder Oratoriaan, die in Parijs werden ge
publiceerd, de aandacht weer op dezen mensch
van een vehementen overgangstijd gevestigd.
David was de man, die een einde maakte aan
de schilderkunst van den rococo-tijd, aan de
kunst van het gracieuze, lichte, lichtzinnige.
Hij schilderde ernstiger, maar ook droger. Hij
verheerlijkt het antiek-heroïeke, dat overeen
kwam met den smaak van zijn tijd. De oude
Romeinen en Grieken waren zijn ideaal. En
dat van zijn tijd, welke dit ideaal tot uitdruk
king bracht in de uiterlijkheid der kleeding.
David vereeuwigde dit ideaal in Madame Re-
camier, uitgestrekt op de sofa van bijzonderen
vorm, die naderhand haar naam zou dragen.
Als historie-schilder wordt hij heden niet zoo
hoog meer aangeslagen. Hooger wordt hij ge
acht als portretschilder. Onbestreden is echter
zijn beteekenis op een keerpunt van de beel
dende kunst, voor en na 1800. Oorspronkelijk
was hij hofschilder van Lodewijk XVI. Hij
schilderde in dien tijd beelden uit het Romein-
sche en Grieksche tijdvak en uit de sagen van
beide landen. Een der beroemdste doeken is
de „Dood van Socrates".' Een parlementslid
had het besteld en betaalde er voor die dagen
de enorme som van 6000 livres voor. David
wilde het doek zooveel mogelijk in overeen
stemming brengen met de historische waarheid
en overleving. Hij had echter geringe histori
sche ontwikkeling en wist weinig van Socrates.
Hij besloot daarom zijn kennis te verrijken.
Hij ging naar de Oratorianen en vroeg om een
geleerden pater als leeraar. Men bracht hem
bij broeder Andry, die, streng naar den regel
der Congregatie levende, zich geheel aan de
wetenschap wijdde. Broeder Andry wist veel
van de klassieke geschiedenis en David vond
in hem den man, dien hij zocht. Hij werd zeer
vriendelijk ontvangen en kreeg zéér gedétail-
leerde notities, die hem bij de vervaardiging
van zijn Socrates-stuk van dienst konden zijn.
Deze notities nu zijn teruggevonden, en daarin
staat te lezen, dat Plato in de groep der leer
lingen van Socrates aanwezig behoort te zijn.
„Want heeft deze philosoof niet de laatste
woorden van Socrates opgeteekend en aan ons
overgeleverd?" Ook, zoo schreef de broeder,
moest David bij de teekening der koppen ge
bruik maken van de afbeeldingen, die uit den
antieken tijd stammen. De afbeeldingen van
beide philosofen zijn namelijk zóó bekend, dat
de een met den andere niet verwisseld kan
worden. David moest den kop van Socrates
zooveel waardigheid als maar mogelijk was ge
ven, ofschoon deze een soort dronkemanshoofd
had gehad. Had Socrates zich zelf niet vol
humor beschreven: platte neus, geweldige
neusvleugels en kleine oogjes? Deze trekken
n
53
t-a/n-ijcm/T.
De koning der kabouters, die nog altijd zijn kroon op het
hoofd droeg, toonde zich zeer verheugd, toen hij Keesie en
zijn vriend, den matroos, weer zag. Lachend ging hij hen tege
moet, schudde ze allervriendelijkst de hand. .Woe gaat het,
sire, majesteit," vroeg Keesie belangstellend. Toen deelde hij
den koning de reden van hun komst mede. Ze moesten de
maanpaardjes hebben, die zij hier hadden achtergelaten.
De koning bracht hen naar den stal, waar de maanpaardjes
goed waren verzorgd. Ze leefden in een modelstal en hadden
voer in overvloed. Toen de paardjes Keesie en den matroos
zagen, hinnikten zij van blijdschap, want zij hadden hun oude
vrienden dadelijk herkend. Keesie streelde de dieren over htm
snuit. De paardjes waren heelemaal niet bevreesd.
De beste olifantenjager in de heele provin
cie Lahore was Dara-Moeri; z'n faam was
ver over de grenzen der provincie bekend.
Hij en z'n jongere broer Dandoe waren belast
met de verzorging van den olifantenstal van
den marahadja van Benares. Ze waren officieel
belast met het toezicht over de rij- en jacht-
olifanten van den Indischen potentaat.
De maharadja organiseerde elk jaar een
groote tijgerjacht. In dien tijd was ik officier
van het Engelsche garnizoen in Benares en be
hoorde steeds met onzen kolonel Selby tot de
genoodigden van den marahadja, om aan die
jacht deel te nemen. Onze kolonel, overigens
een uitstekend officier, was kort aangebonden
en daar hij vrij laat in Indië gedetacheerd was,
slecht op de hoogte van de zeden en gewoon
ten van dit land.
Op den bepaalden dag werden we zeer har
telijk aan t hof van den marahadja ontvangen.
Hij liet ons z'n olifantenstal zien, waarbij we
achter kolonel Selby liepen, die echter geen bij
zondere belangstelling voor de olifanten aan den
dag legde. Dara-Moeri wees ons juist een zijner
mooiste dieren aan en somde de kwaliteiten er
van op, toen de kolonel als verveeld geeuwde
en op z'n armbandhorloge wilde kijken. Het
horloge was verdwenen.
Rood van woede, riep onze chef, dat men z'n
armbandhorloge gestolen had. Dara-Moeri en
z'n broer Dandoe, die zagen dat er iets onge
woons aan de hand was, vroegen aan den tolk
naar de oorzaak van de opwinding.
„M'n horloge is zooeven gestolen!" bulderde
kolonel Selby, „en ik verlang dat alle hoeken en
gaten hier direct worden doorzocht."
Opnieuw sprak de tolk tegen de beide inlan
ders en ik zag hoe verwondering en onwil zich
op hun gelaat afteekenden. Gaarne zou ik met
den kolonel gesproken hebben en hem hebben
gekalmeerd, maar de krijgstucht' eischte, dat ik
m'n mond hield, 't Was voor den maharadja een
zware beleediging, om in z'n huis van diefstal
te spreken. Bovendien scheen mij die diefstal
vrij onwaarschijnlijk toe. Wellicht had de kolo
nel z'n horloge, zonder dat hij 't gemerkt had,
verloren. Maar ook was het een groote belee
diging voor Dara-Moeri en Dandoe, ja zelfs voor
de overige inlandsche bedienden.
Heel kort nadat de kolonel z'n beschuldiging
van diefstal geuit had, schoof de olifant mét
moest David veredelen, maar zich toch er voor
wachten, ze onkenbaar te maken.
David hield zich trouw aan het recept van den
goeden Oratorianer broeder en zijn werk ver
meerderde zijn roem. Een paar jaar later
brak dan de Fransche revolutie uit.
David, die zich altijd graag met de politiek
had bemoeid en van overtuiging even gemak
kelijk wisselde als van dienstbetrekking, was
intusschen overgeioopen naar de radicaalste
der radicale omwentelingsmannen, de Jakobij-
nen, was lid van de. Conventie en bekleedde
daar een invloedrijke positie. Den geestelijken en
broeders ging het in het toenmalige Frankrijk
zeer slecht. Zijn helper bij „Socrates", broeder
Andry, leed eveneens veel onder de vervolgingen
en stond op het punt van honger om te ko
men. Op dit moment daeht de arme Oratoriaan
aan den beroemden schilder, aan het machtige
lid van het convent. Hij wilde hem om hulp
smeeken. De deur bleef echter gesloten. David
liet zelfs zeggen, dat hij dien burger niet kende.
De schilder David, het sieraad der Fransche
kunst in die dagen, had echter in de verste
verte niet zooveel karakter en ziel als schil
derstalent. Nog een andere pijnlijke episode
werpt schaduwen over hem. Het is trouwens
niet de eenige om dezen man, die na de revo
lutiejaren de bevoorrechte schilder van Napo
leon werd en diens slaafsche verheerlijker. De
dochter van den schilder Joseph Vernet was
als beschermelinge van den Koning in het
Louvre opgevoed. Als meisje van zestien jaar
was zij getrouwd met den architect Chalgrin,
een knap artiest, die in Parijs een paar ker
ken en de torens van Saint-Sulpice heeft ge
bouwd. Zy was een mooie, maar deugdzame
vrouw, die veel succes had in de „society" van
het toenmalige Frankrijk. Minder geluk had
zij echter in haar huwelijk. Zij keerde in 1782
weer naar haar vader terug, die nog in het
Louvre woonde, en bleef ook na den dood van
haar vader met haar broeder, die de vader was
van den beroemden schilder Horace Vernet,
daar wonen. Tijdens het schrikbewind moest
zij vluchten, vond toevlucht bij een vriendin
en moest leven van het weinige, dat de revo
lutie haar had overgelaten. Tenslotte werd zij
in 1794 gearresteerd, omdat zij in het bezit
bevonden werd vantwintig pond kaarsen.
Haar broeder zette alles in het werk. om haar
voor het ontzettende lot, dat haar wachtte, te
bewaren. Hij vroeg ook de hulp van David, die
toen intiem bevriend was met den almachti-
gen Robespierre. Maar de schilder antwoordde
koud: „Het gerechtshof is rechtvaardig. Je zus
ter is een aristocrate en ik zal niets voor haar
doen." De oorzaak van deze onverbiddelijke
houding moet waarschijnlijk daarin te zoeken
zyn, dat David eens bij de mooie vrouw een
ongenadig blauwtje had geloopen. Dit had hij
haar nooit vergeven. Zij moest het schavot be
stijgen. Tot haar laatste oogenblik was zij er
van overtuigd, dat zij haar zinloozen dood had
te danken aan de wraakzucht van David. In
het Louvre bevindt zich nog een onvoltooid
portret van de schoone madame Chalgrin door
David. Haar hoofd verheft zich van een roo-
den achtergrond, en deze roode, aan bloed
herinnerende achtergrond evenals de onvol
tooidheid van het portret zelf krijgen in de
omlijsting der geschiedenis een bijna gruwelijke,
symbolieke beteekenis.
z'n slurf naar voren en zag ik dat hij daar iets
glinsterends in hield. Het dier had om lekkers
gebedeld en daarbij het armbandhorloge losge
rukt; het slot was tenminste gebroken. Door
deze min of meer grappige oplossing scheen dit
incident afgedaan.
Kolonel Selby, die even goedhartig als driftig
en onbesuisd was, schaamde zich echter over
z'n voorbarigheid en zei schertsend tegen de
beide olifanten jagers:
„Wel, wel, richten jullie de olifanten tot zulke
trucjes af?"
De tolk vertaalde dit weer en toen tikte onze
chef de beide inlanders met z'n handschoenen,
die hij in de hand hield, vriendschappelijk op
den schouder.
Nu wilde het ongelukkig toeval, dat de beide
inlanders Mahomedanen waren en geen Hin
does, zooals ik dacht. De handschoenen waren
van varkensleer en we beseften niet welk een
doodelijke beleediging kolonel Selby hun had
aangedaan, niet alleen door z'n verdenking van
diefstal, maar vooral door de aanraking met
de varkenshuid. Het varken is een onrein dier
voor eiken aanhanger van den Profeet.
Den dag na het voorval ging men op jacht.
De maharadja was onkundig gehouden van het
gebeurde. De beide prachtige jachtolifanten wa
ren bestemd voor den Indischen vorst en z'n
gast, den Britschen kolonel. De eene olifant
werd geleid door Dara-Moeri en de andere door
Dandoe. Hoffelijk verzocht de maharadja Selby
te kiezen en deze besteeg den olifant van Dara-
Moeri. Ik zag, zelfs onder z'n gele huid, dat Dan
doe daarop doodsbleek werd.
Inmiddels hadden de drijvers reeds verschei
dene tijgers in een bepaalde plaats in de wil
dernis door honden, lawaai en vuur te zamen
gedreven. Ik moet bekennen, dat deze jacht,
hoog en veilig op uitstekend afgerichte oli
fanten gezeten, mij nooit heldhaftig was voor
gekomen. 'tWas niets anders dan een soort
slachting, die we met onze vuurwapens onder
de tijgers aanrichtten.
De olifanten van den maharadja en van den
kolonel waren het eerst op de verzamelplaats
aangekomen en we wisten dat de vorst de eer'
van het eerste schot aan z'n gast zou geven.
Het duurde niet lang, of twee prachtige tij
gers sprongen uit
het kreupelhout
weging met de i
hand naar onzen
kolonel maakte, hetgeen moest beteekenen:
„Aan u. mijn gast, het eerste schot."
Echter, nog vóór dat Selby had aangelegd,
zakte z'n olifant eensklaps snel en onverklaar
baar in elkaar. Hij viel niet, maar liet zich par
does vrijwillig op den grond vallen. De kolonel
en Dara-Moeri werden tegelijkertijd op den
grond geslingerd en vielen vlak voor twee tij
gers, die zich direct op hen wierpen. Een paar
minuten later waren beiden verscheurd en on
herkenbaar verminkt, ofschoon de maharadja
en wij een waar snelvuur op de tijgers hadden
ingezet, die dan ook weldra doorschoten neer
lagen. Nog drie tijgers sprongen uit het kreupel
hout. Maar ook deze werden neergelegd.
We wachtten niet tot onze olifanten neerge
knield waren, maar sprongen direct op den
grond. Kolonel Selby en Dara-Moeri lagen daar
levenloos.
De olifant, die hen op den grond had ge
worpen, lag nog steeds op dezelfde plaats. Men
kon z'n vrees en z'n afschuw voor de doode tij
gers, die in z'n nabijheid lagen, duidelijk op
merken. Z'n kolossaal lichaam sidderde, maar
het scheen of een occulte macht hem op den
grond vast scheen te houden. Eerst toen Dandoe
op den kolossus toetrad, hem iets toeriep en hem
met z'n dun bamboe-rietje over het zware
lichaam streek, stond hij op.
Diep onder den indruk van het tragische voor
val, vingen wij den terugtocht aan. Op de prach
tig uitgedoste jachtolifanten lagen de licha
men van twee levenlooze mannen en vijf doode
tijgers.
De eene man had den anderen beleedigd en
deze had zich op zijn manier gewroken, waarbij
hij z'n leven had ingezet. De twee jagers moes
ten deze beleediging bloedig wreken, maar ze
konden den kolonel in 't paleis van den ma
rahadja niet van 't leven berooven. Ze kenden
echter de kunst, hun olifanten bliksemsnel tot
neervallen te dwingen en ze wisten vooruit dat
een hunner mede gedood zou worden. Dat hing
alleen af van den olifant, die door kolonel Selby,
als gast van den marahadja, zou worden uit
gekozen, om hereden te worden.
'tWas daarom, dat Dandoe zoo bleek was ge
worden, toen de kolonel den olifant van Dara-
Moeri besteeg. De oudere broer en betere olifan
tenjager moest de wraak met z'n leven betalen,
tot diep leedwezen van Dandoe, die liever in zijn
plaats den dood was ingegaan.
(Nadruk verboden)
Wanneer U lijdt aan Rheumatiek, Rugpijn, Ge
wrichtspijn, 's Nachts te moeten opstaan, Irriteeren-
de zuurafscheiding, Zenuwachtigheid, Duizeligheid,
Kringen onder de oogen, Branden op de maag,
Gezwollen enkels en zich uitgeput voelt, dan
moet U eens CYSTEX gebruiken. CYSTEX, het
nieuwe middel van een beroemden dokter, begint
direct te werken, bestijdt deze kwalen en is zeker de
medicijn, dieUhebben moet of U krijgt gegarandeerd
Uw geld terug. Wacht niet, koop vandaag nog
CYSTEX bij Uw apotheker of drogist. De garantie
beschermt U.
«pdttbiadzgningevolge de wazexerlngsvoorwaarden tegen p WJ levenslange geheele omgesehlkthekt tot werken aoot r» &fj een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeertngen JP OU»" verlies van belde armen, belde beenen of belde oogen C OU»" doodeUjken afloop
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
&B verlies van een bona
of een
12
„Jou?"
„Ja, natuurlijk!"
„Dan ben je toch wel erg in de war; hü ver
maakt zyn zaak aan zijn neef Severing."
„Maar in zijn oogen ben ik dat op heden
toch!"
„Maar in werkelijkheid ben je het niet!"
„Dat komt er niet op aan. Ik kan bezweren
u ook dat hij alleen mij bedoeld kan heb
ben. Laat iemand het eens bewijzen dat ik het
niet ben!"
„De echte."
„Die ook niet! Heeft die soms een gelegali
seerden vingerafdruk in zijn pas? Waarschijn
lijk niet. Dat is toch niet gebruikelijk."
„In elk geval moeten wij tijd winnen. Weet
u ook het adres van Iracema in Londen?"
„Westminsterhotel."
„Dan sturen wij haar direct een telegram
waarin wij haar melden, dat het met haar va
der veel beter gaat, dat zij eerst een paar da
gen in Lissabon zal moeten blijven, totdat alles
met den neef in orde is gemaakt. Het telegram
voorzien wij van 't adres in Madeira met daar
aan toegevoegd „via Lissabon", dan zal het
niet opvallen, dat het niet uit Madeira komt.
Zij zal dan hier aan wal gaan, en Robert Se
vering vaart alleen naar Madeira verder.
„Om daar aangekomen het bedrog te ont
dekken!"
„Dat is nog de vraag! In elk geval moet nu
direct het telegram weg."
Weer vijf dagen later nu in de villa van
Senjor Figueira. Jenkins stond voor hem. Deze
had nu ook op zijn kantoor een einde gemaakt
aan zijn „incognito". Op een gezelligen feest
avond, die Figueira het geheele personeel had
aangeboden, had hij meegedeeld, dat de heer
Joe Jenkins dezen naam als pseudoniem had
moeten voeren om beter met Engelschen en
Noord-Amerikanen tijdens en direct na den
oorlog zaken te kunnen doen, dat hij nu zijn
waren naam weer had aangenomen om als neef
van den hoofdeigenaar der firma, als jonge
compagnon te kunnen optreden en later den
familienaam voor de firma te bewaren.
Figueira en Jenkins sloten het privé-kantoor
af.
„Alweer een Jobstijding! Iracema en Seve
ring zijn in Londen getrouwd!
„Wat nu?"
Jenkins dacht even na, toen keek hij verlicht
op.
„Dat is het beste wat die twee Duitsche lie
den voor ons doen konden en het maakt het
geval belangrijk eenvoudiger."
„Je lijkt wel heelemaal gek te zijn geworden."
„Heelemaal niet, mijn waarde vriend, je hebt
er toch niets op tegen, dat ik een flink bedrag
uit de kas neem?"
„Wou je er tusschenuit knijpen?"
„Ik denk er niet over! Maar ik moet een
vliegtuig hebben voor de privéreis."
„Dus er toch tusschenuit knijpen?"
„Integendeel, wanneer komt de boot te Lissa
bon aan?"
„Dat heeft nog een paar dagen den tijd!"
„Goed, ik neem een vliegtuig, en vlieg van
daag nog naar Madeira."
„Waarom niet met de boot?"
„Dat zal je dadelijk hooren. Ik wacht te
Madeira den echten Robert Severing op. Merk
natuurlijk, of de oude al of niet lont ruikt.
Doet hij het, en merk ik, dat onze zaak verloren
is, dan telegrafeer ik, jij neemt het geld en
schrijft al de bankdeposito^ telegrafisch op
Santa Cruz van Tenerifa over. Dan treffen wij
elkaar daar, en stellen ons daarmee tevreden.
Gaat alles echter goed, dan kom ik na dien
bedrieger onschadelijk gemaakt te hebben
hier terug, maar niet uit Madeira, doch uit
Engeland. Ik heb mij opzettelijk al niet In vijf
dagen op de zaak laten zien. De lui daar, zul
len dus kunnen aannemen, dat ik al voor vijf
dagen per vliegtuig naar Londen vertrok."
„Wat moet dat allemaal?"
„Heel eenvoudig! Iracema heeft toch In Lon
den Robert Severing getrouwd, niet?"
„Zeer zeker."
„Goed, en ik ben Robert Severing, dus zij
trouwde mij!"
„Je bent niet wijs!"
„Laat het nou maar aan mij over, om dat
met het meisje in orde maken."
„En de vader?"
„Die ligt op sterven. Zfc mag hem niet zien."
„En Robert wil je misschien een overval,
of een moord in elkaar zetten?"
„Komt niet In mijn hoofd op!"
„Hoe wil je dien man dan laten verdwijnen?"
„Neem mij niet kwalijk ais ik dat nu voor-
loopig nog even voor mij houd. Het is het
beste, dat buiten mij, niemand daar van af weet.
Ik heb een heel eenvoudig middeltje. Zonder
moord of doodslag. Je hoeft er heelemaal niets
van te weten ik rijd direct met den auto
naar Vigo in Spanje. Dat zijn nog geen zes
honderd kilometer. Het is nu al laat op den
namiddag, maar in elk geval ben ik morgen
ochtend in Vigo. Je zorgt er voor, dat ik binnen
het um: vijfhonderd pond in mijn portefeuille heb.
Te Vigo neem ik een vliegtuig naar Madeira en
jij vertelt aan iedereen, dat ik al vijf dagen
geleden naar Engeland vertrokken ben."
„En als het misloopt?"
„Word je tijdig gewaarschuwd en maak jij
je uit de voeten."
„Wat moet ik het meisje zeggen?"
„Dat haar vader snel betert en spoedig naar
Lissabon komt. Dat nu ja telkens krijg
je tijdig van mij de noodige aanwijzingen. Ik
ben in elk geval eerder op Madeira dan Iracema,
te Lissabon. Nog iets de telegrammen, die ik
je sturen zal. onderteeken ik doodleuk „Emme
rich Severing", die komen dus van den ouden
baas."
„Maar dan weet ik niet of ze van hem of van
jou komen!"
„Goed daan onderteeken ik „Emmerich P.
Severing." Zijn tweede voornaam is immers
Paul en al onderteekent hij nooit zoo, zijn doch
ter zal het niet opvallen."
„Ik voel me toch erg onprettig. Ik geloof, dat
wij het spel verloren hebben!"
„Dat hangt heelemaal van ons zelf af. Of
wij ons hoofd bij elkaar weten te houden en
van hoe lang de oude nog leven zal."
„Je bent me de baas."
„Natuurlijk. Jij kan alleen in het klein
knoeien, maar voor een groot opgezet plan deug
je niet."
.Blijft verder alles bij het oude?"
„Vanzelfsprekend ik twee derden en
Iracema en jij de rest. Over en weer hebben wij
eikaars lot in de hand."
„Vooruit dan maar!"
Jenkins wachtte een uurtje. Toen bracht
Figueira hem het geld. Jenkins reed eerst naar
Belem, vandaar met een anderen auto naar de
badplaats Celras, huurde er daar een voor een
paar dagen en reed in den nacht gedeeltelijk
binnendoor over erbarmelijk slechte landwegen,
gedeeltelijk over de hoofdwegen naar Forto
in het Noorden aan de grens en zoo naar Vigo.
Op denzelfden dag dat Iracema te Lissabon
aankwam kreeg Figueira een telegram van
Madeira:
„Voel mij veel beter Iracema moet op mij
wachten hoop binnen acht dagen zelf in
Lissabon te zijn Emmerich P. Severing".
Figueira glimlachte gerustgesteld, ging ech
ter door alle uitstaande vorderingen en deposi
to's op te vragen en in de brandkast van zijn
eigen villa te bergen. Men moest op elke moge
lijkheid voorbereid zijn.
VIJFDE HOOFDSTUK
Iracema had zich nadat zij naar boven
gevlucht was in haar kamer opgesloten. Ze
was geheel verbijsterd en moest eerst probeeren
weer meester over zichzelf te worden en trachten
te begrijpen. Ze beefde van woede. Wat Joe Jen
kins had durven doen, wat Alfonse Figueira in
zijn huis geduld had, was toch wel het toppunt
van onbeschaamdheid.
Ze stond aan het raam en keek naar buiten
op straat. De receptie was ten einde, de gas
ten reden met hun auto's weer naar huis. Ze
hoorde gedempt praten en de gebruikelijke af
scheidswoorden.
Het was blijkbaar Figueira gelukt den ergsten
argwaan bij zijn gasten weg te nemen onge
twijfeld ten koste van haar.
Iracema had haar zelfbeheersching terug ge
vonden. Zie moest opheldering van alles hebben
nog vanavond.
Ze belde en een dienstmeisje kwam.
„Wil je even aan de heeren Figueira en Jen
kins zeggen, dat ik ze spreken moet?"
„Ik zal het direct doen."
Een eigenaardig lachje speelde om den mond
van het meisje. Ze had natuurlijk ook al een
en ander gehoord en verheugde zich blijkbaar
op een schandaal.
„Senjor Figueira laat donja Iracema verzoe
ken in zijn werkkamer te komen. De heeren zyn
daar reeds."
(Wordt vervolgd)