Ft
Een gestigmati
seerde
DE DUITSCHE HELD J-
AUTOMATISCH
Mussolini: „Harder schudden, misschien krijg
ook voor niets"
Kerkelijk leven
ZONDAG 11 DECEMBER 1938
VAN WEEK TOT WEEK
ABE3JSME
DZÜ IBOUTI
kOi-ON
CORSICA
TUN I
MELAATSCHENVERPLEGING
Naar de missie van Suriname
TELEGRAAFDIENST IN EN
BUITEN EUROPA
Met Nieuwjaar treden wijzigingen
in werking
KERSTMIS EN NIEUWJAAR
OP ZEE
Goedkoope gesprekken met
Nederlandsche schepen
Urn gevonden
WEENSCHE KINDEREN IN
ONS LAND
Zondagavond te Nijmegen
MAUVE-TENTOONSTELLING
In 't Haagsche Gemeente-museum
Prins Bernhard in
Rotterdam
Bezoek aan scheepvaart-
technisch museum
In de marinekazerne
TERAARDEBESTELLING
W. C. LIGNAC
Groote belangstelling uit militaire
en onderwijskringen
UIT DE STAATSCOURANT
Ontslag
Wat mag er in Clemens Brentano zijn om-
Begaan toen hij, op een Octoberdag van het
jaar 1818, binnentrad in de ziekenkamer van
Anna Katherina Emmerick te Dülmen en haar
te bed zag liggen, uitgeteerd, maar vol van
de inwendige vreugde van een half-hemelschen
toestand? De mystiea herkende hem direct als
een broeder van Christiaan Brentano, die haar
een jaar daarvoor had bezocht, en ontving
hem met vreugde. Sober is de romantische
dichter in zijn mededeelingen over deze eer
ste ontmoeting. „Ik onderging geen vrees, zoo
zegt hij in zijn correspondentie, geen afkeer
of verrassing, niets dan een groot gevoel, van
vreugde en van liefde voor dat levendige, na
tuurlijke en blijhartige wezen." Er was niets
van voorgewende ingetogenheid om haar heen,
zij glimlachte en klapte zelfs, om het gesprek
te ondersteunen, in hare handen, in die arme
gestigmatiseerde handen, ais een ongeduldig
en gelukkig kind.
Voor het eerst in zijn leven voelde de dich
ter de realiteit van de gemeenschap der hei
ligen. Aan deze lijdenssponde, bij dit simpele
en beminnelijke wezen, doodziek, maar inwen
dig verlicht en nimmer klagend, levend zon
der voedsel, zag hij wat Gods Kerk is, het li
chaam van Christus, jraarin Hij werkelijk
leeft.
Het geheim dezer Kerk is dat zij van 'het
Uiterlijke en stoffelijke niet afhankelijk is. De
tnenschen kunnen meenen, dat verdwijnen van
tiare uitwendige macht ook haar zelf doet
verdwijnen, dat is een fundamenteele misvat
ting. Vervolgd, beroofd, vernederd, met moord
bedreigd zij blijft dezelfde Kerk. Het
christendom kan verscheurd zijn of verwor
pen, en hoe men het verder noemen wil, het
blijft zich manifesteeren in zijn getrouwen, in
die bende Gideon's die er tot het eind der
tijden zijn zal. De ongeletterde Westphaalsche
hiystica heeft dat zelf zoo kernachtig onder
Woorden gebracht, toen zij tegen Clemens
Brentano zeide: „Als er nog maar één katho
liek in leven bleef op de aarde, hij zou heel
alleen de Kerk van Jezus Christus zijn, die
tncet triomfeeren over de poorten der hel."
Is het wonder dat Brentano diep onder den
indruk kwam van de toestanden en de uit
latingen dezer merkwaardige vrouw? Hü had
een zeer bewogen leven achter den rug, vol
van de verrukkingen en vertwijfelingen van
ben romanticus, „himmelhocb jauchzend, zum
Tode betrübt", altijd innerlijk onrustig. Maar
sinds eenigen tijd was hij door de kracht van
flen godsdienst weer gegrepen, hij kreeg een
afkeer van poëzie die niet religieus bezield
Was en hij trok zich terug uit het kunste-
haarsmilieu waarin hij te Berlijn verkeerde.
"Boen hij ging logeeren bij graaf Frederik-
Beopold von Stolberg op het kasteel Sonder-
Uiühlen, dicht bij Dülmen, kwam hij in de
habijheid van de analphabete, die voor de
verdere richting van zijn geestelijk leven be
vissend zou zijn.
Westphalen is een land, dat naar zijn aard
Piet veel met Pruisen en den Pruisischen geest
heeft te maken. 'Er heeft altijd, sinds het hei
dendom werd overwonnen, een diep ernstige,
Ingekeerde, godsdienstige bevolking gewoond en
biystieke verschijnselen zijn er, evenals geval-
'en van het „tweede gezicht", lang niet zeld-
fcaam.
Anna Katharina Emmerick kwam ter we-
teld op 8 September 1774 in het gehucht
Blamske by Coesfeld, als kind van arme boe
khouders. In 1802 werd zij opgenomen in het
AUgustinessenklooster Agnetenberg, bij Dülmen.
Bet Fransche gouvernement hief het klooster
115 1811 op en de religieuzen namen bij vrome
kmilies haar intrek. Anna Katharina kwam
huishoudster bij den rector Lambert in
dienst, maar reeds een jaar later werd zij aan
het ziekbed gekluisterd. Zy was er twee maan
den lang in geslaagd de stigmatisatie te ver-
hergen, maar op 25 Februari van het jaar 1813
berden deze door een andere Augustines ont
dekt en direct werd zij het middelpunt van
®en belangstelling die, als gewoonlijk, bij velen
ket zucht naar sensatie was vermengd. Dik
wijls vertroebelt dit de zuivere waarneming
der feiten, zooals ook weer het geval bleek by
Therese Neumann te Konnersreuth. Zeker is
echter, dat velen oprecht en tot eere van
God verlangden en verlangen naar een er
kenning van de bovennatuurlijke gebeurtenis-
Seh te Dülmen. Het proces der zaligverklaring
Van Anna Katharina Emmerick is aanhangig
Semaakt, doch het is weder opgeschort. Zal
Procedure te eeniger tijd heropend worden?
Stigmatisatie is het werkelijk ondergaan van
de wonden van den gekruisigden Heiland, deels
berustend op innerlijke zinnelijke ervaring,
maar deels ook uiterlijk zichtbaar wordend
De gestigmatiseerde heeft zóó liefdevol, hevig
en overgegeven het lijden van Christus over
wogen, dat hij zichzelf als gekruisigd gaat
voelen. Ook komt het voor dat de wondetee-
kenen van de doornenkroon gevoeld worden.
Anna Katharina Emmerick had deze ervaring
al vóór zij in het klooster trad, maar niemand
nam hare beweringen ernstig. Toen zij ge
stigmatiseerd werd en de wonden zichtbaar
werden kon men niet meer twijfelen.
Het is te begrijpen, dat de Kerk bij ver
meende gevallen van stigmatisatie met groote
voorzichtigheid te werk gaat. Voordat het
wonderbaarlijke karakter der verschijnselen
wordt vastgesteld wordt een langdurig en
diepgaand onderzoek ingesteld. In het geval
van Anna Katharina Emmerick wacht de Kerk
nu al 120 jaarMaar deze voorzichtigheid
en langzaamheid is heel wat anders dan de
scepsis van de vele verlichte en wetenschap
pelijke geesten, die kortweg verklaren dat zij
aan zulke sprookjes niet gelooven en geneigd
zijn deze mystieke krachten met het woord
„hysterie" af te doen. Zeker kunnen bij hyste
rische personen soms vreemde verschijnselen
worden waargenomen; maar even zeker is het
dat heiligheid bestaat, dat de rijken van na
tuur en genade op onverklaarbare wijze in el
kander kunnen grijpen en dat de stigmatisa
tie slechts ten deel valt aan personen van zeer
zuiveren levenswandel, die in innige geloofs-
en liefdesgemeenschap met Jezus leven Bij
hen wordt realiteit wat by tallooze anderen
vage voorstelling of intellectueel begrip blijft
De vrome vrouw van Dülmen heeft, door
haar brandend hart, de geestelijke élite van
haar tijd in Duitschland in beweging gebracht
en in sommige gevallen tot inkeer en bekee
ring. Dit is te meer merkwaardig, omdat in
die dagen het rationalisme van Fransche ori
gine nog betrekkelijk nieuw was en door tal
van „verlichte" geesten werd aangehangen.
Maar de Duitsche romantiek had elementen,
die reeds op een reactie wezen. Clemens Bren
tano is een typisch vertegenwoordiger daar
van, zijn spontane en gevoelige natuur wacht
te maar op het levend water, dat den akker
van zijn ziel zou bevloeien en voorgoed vrucht
baar maken voor het bovennatuurlijke. Hij
werd voor het eerst bij Anna Katharina Em
merick gebracht door den geneesheer Wese-
ner, den dokter van Dülmen, die bij de zieke
non was geroepen toen zich de stigmatisatie
vertoonde en die haar langdurig had onder
zocht en gadegeslagen. Wesener was, naar
de mode des tijds, ongeloovig en zocht voor
alles een natuurwetenschappelijke verklaring.
Maar toen hij zijn onderzoekingen lang ge
noeg had voortgezet kwam hij op het punt
waar niet meer te twijfelen viel, daar waar
óf de afgrond, óf de hemel open gaat, hij be
keerde zich en werd naast de priesters Sailer
en Overberg, een der krachtigste verdedigers
van het wonderbaarlijke karakter der wonde-
teekenen bij Anna Katharina Emmerick. Een
kring die zich ook levendig en godvruchtig be
zig hield met de opzienbarende gebeurtenis
sen te Dülmen was de kring van de familie
Diepenbrock, die dicht in de buurt woonde.
Het zijn de voorouders van de muzikale fami
lie Diepenbrock te Amsterdam. Maar er vas
er één onder hen, die met een sceptisch lachje
de verhalen over de mystiea aanhoorde. Dat
was een der zonen, Melchior Diepenbrock. een
jong officier, die zich zeer had onderscheiden
in de veldtochten tegen Napoleon, doch van
de. Fransche verlichting en het Fransche liber-
tinisme niet afkeerig was. Brentano onderhield
vooral met hem en met zijn zuster Apollonia
vriendschapsbetrekkingen. Hij nam Melchior
mee naar het huis van Anna Katharina en
toen Brentano was binnengetreden vroeg zij,
helderziend, direct waarom de jonge officier
buiten bleef, hoewel zij hem gezien, noch ge
hoord had. Toen Melchior daarop binnen
kwam, openden zich hare wonden en begon
nen te bloeden. Zij begroette hem als een door
de Voorzienigheid gezondene en Brentano liet
Melchior met haar alleen. Toen de dichter na
langen tijd terug kwam zag Melchior doods
bleek en moest op den arm van Brentano
steunen. De stigmatisatie en de ontstellende
dingendie de mystiea hem had geopenbaard,
waren voor zijn bekeering voldoende. Hij is
priester geworden en later Sailer opgevolgd
als aartsbisschop van Breslau en kardinaal.
Brentano bleef, met enkele onderbrelSngen,
tot aan den dood van Anna-Katharina Em
merick te Dülmen. Zy stierf op 9 Februari
1824 en „de Pelgrim", zooals zij den dichter
noemde, was erbij. Hij hoorde haar laatste
woorden: „Heer Jezus sta mij bij! Kom, Heer,
kom!" Hij heeft hare prachtige visioenen op-
geteekend: „Das Bittere Leiden unseres Herrn
und Heüandes Jesus Christus", „Das Leben
der heiligen Jungfrau Maria", „Das Leben
unseres Herrn und Heilandes Jesus Christus"
devote en tegelijk dichterlijke lectuur, die
vol is van diepen geestelijken zin en rijke ver
gezichten.
Van de Zusters van Liefde te Tilburg zullen
13 December vijf Zusters met het s.s. „Crynssen"
naar de Missie in Paramaribo vertrekken, n.l.:
Zuster M. Hadelina Nyssen, geb. te Antwerpen;
Zuster M. Loyolo Spiekman, geb. te Utrecht;
Zuster M. Odiliana Brandts, geb. te Arnhem;
Zuster M. Generose Vermeulen, geb. te Neder-
weert; Zuster M. Consolata v. Puyvelde, geb.
te Hontenisse.
Zuster Odiliana is bestemd voor het St. Vin-
centius Ziekenhuis, terwijl de andere vier Zus
ters zich zullen wijden aan de melaatschen-
verpleging in de St. Gerardus Majella-Stich-
ting.
Met ingang van I Januari 1939 treden eenige,
op de telegraafconferentie te Cairo vastgestelde,
wijzigingen in de bepalingen voor den inter
nationalen telegraafdienst in werking.
In het Europeesch verkeer ondergaat het
tarief voor telegrammen in verstaanbare taal
eenige verlaging en komt het verlaagde tarief
voor telegrammen in overeengekomen taal te
vervallen. In het buiten-Europeesche verkeer
blijft echter een verlaagd tarief voor de laatst
genoemde telegrammen bestaan.
Per telegram wordt in het Europeesch verkeer
een minimumprijs van 5 woorden met een mi
nimum van f 0.50 berekend, ook voor pers
telegrammen.
In het buiten-Europeesche verkeer is 'n mini
mum van 5 woorden alleen vastgesteld voor uit
gestelde en code-telegrammen.
In telegrammen, niet uitsluitend in verstaan
bare taal gesteld, worden alle woorden of groe
pen van den inhoud per 5 teekens, zoomede de
overschietende, voor een woord geteld, Fabrieks
merken, technische termen e.d. in een telegram
in verstaanbare taal gesteld, worden ook per 5
teekens voor een woord geteld.
Brieftelegrammen kunnen van een meervoudig
adres worden voorzien. De aflevering van deze
telegrammen geschiedt in het Europeesche ver
keer ten minste 6 uur na het tijdstip van aan
bieding.
Met de Nederlandsche schepen, toegelaten tot
het radiotelefonisch verkeer, kunnen van 23
December 1938 tot en met 6 Januari 1939 Kerst
en Nieuwjaarsgesprekken gevoerd worden tegen
een tarief van f 0.30 per 3 minuten.
Aanvragen voor deze gesprekken die slechts
de strekking mogen hebben van gelukwenschen
en waarin geen zakelijke aangelegenheden be
handeld mogen worden kunnen van heden af
tot en met 6 Januari a.s. aan alle kantoren
worden ingediend, de gesprekken worden afge
wikkeld na afloop van de gewone gesprekken.
Voorzoover de dienst het toelaat, zal er gele
genheid worden gegeven tot het voeren van ge
sprekken in den nacht van 31 December op 1
Januari, omstreeks de jaarwisseling.
Bi]1 het verrichten van graafwerken te Riel,
bij Tilburg, is door 'n landbower op ca. 80 cM.
diepte een gave urn gevonden, bevattende asch
en restanten van gebeente. De urn heeft een
hoogte van ruim 30 cM, is sierlijk van con
structie en van Germaanschen oorsprong.
Zondagavond zal een aantal kinderen uit
Weenen afkomstig in ons land aankomen. In
totaal zijn het er ongeveer 600, waarvan 500 naar
Engeland zullen doorreizen en ongeveer 100 in
Den Haag in quarantainehuizen zullen worden
ondergebracht.
Deze quarantainehuizen zijn de school aan de
Copernicusstraat en huize Cromvliet te Rijs
wijk.
Aan het station te Nijmegen worden de kinde
ren ontvangen door dames van het Haagsche
en Rotterdamsche vluchtelingen-comité. Zij
reizen dan gezamenlijk naar Hoek van Holland,
waar de voor Engeland bestemde kinderen op
de boot zullen stappen en de voor Den Haag
bestemde met autobussen van de gemeentenaar
de residentie zullen worden gebracht.
In een van de gemeente-badhuizen zullen de
kinderen worden verfrischt en daarna naar de
quarantaine-huizen gebracht.
De herdenkings-tentoonstelling gewijd aan
Anton Mauve (18381888) welke het Haag
sche Gemeentemuseum organiseert, zal op
Zaterdag 17 December a.s. worden geopend
door prof. dr. J. R. Slotemaker de Bruine,
minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen.
De tentoonstelling zal voor het publiek ge
opend zijn van Zondag 18 December as. af.
prins Bernhard is Zaterdag by zijn bezoek
aan het Scheepvaart-technisch museum te Rot
terdam ontvangen door den directeur, baron
J. W. J. van Haersolte, den onder-directeur, ir.
B. van Cankrien, de heeren Hudig, Van der
Vorm en ir. Hummel, bestuursleden.
De prins heeft zich nauwkeurig laten voor
lichten door den directeur en heeft alle zalen
doorgewandeld. Z. K. H. neeft de bibliotheek
bezichtigd, waar het bezoek gewoon door ging
en vertoefde langen tijd in de zalen, die betrek
king hebben op de scheepvaart. Hij liet zich ver
schillende modellen demonstreeren en egde
groote belangstelling voor het vliegwezen aan
den dag. Ook de zaal, waar alles wat op de
navigatie in de lucht betrekking heeft, werd
met een bezoek vereerd. De Prins bekeek nauw
keurig de foto's van de onzinkbare reddingboot
van de „Insulinde" en verzocht den directeur
hem er het een en ander van te vertellen
Ook de afdeêling, waar de ontwikkeling van
den vliegtuigbouw in alle stadia afgebeeld is.
genoot zijn belangstelling.
Tenslotte bezocht de Prins de af deeling motor-
bouw. Nadat Z. K. H. in de vestibule den direc
teur had dank gezegd voor de ontvangst en met
een handdruk van het gezelschap afscheid had
genomen, stapte hij in zijn auto en reed weg,
luide toegejuicht door een groote menigte, die
zich voor het gebouw aan het Haringvliet had
verzameld. De Prins heeft een half uur in het
museum doorgebracht.
Op het Oostplein was een groote schare be
langstellenden achter de politioneele afzetting
bijeen om de komst van Prins Bernhard ai te
wachten. De driekleur wapperde in den straffen
wind op het dak van de marinekazerne. Voor
den ingang stonden kolonel Von Freitag Drabbe
en luit.-kolonel Lugt ter ontvangst van den
Prins gereed.
Precies om kwart voor 12 reed de auto van
den Prins langs de juichende rijen van het
publiek voor de kazerne. Tijdens de begroeting
werd de parademarsch geslagen en gefloten. De
vlag op het dak werd ingehaald en door 's Prin
sen standaard vervangen.
De Prins heeft eerst eenige oogenblikken in
de kamer van den chef van het korps doorge
bracht, waar hem ververschingen zijn aange
boden. Daarna heeft hij een rondgang gemaakt
langs de „bakken", dat zijn de tafels, waaraan
de manschappen eten. De manschappen waren
aan hun maal bezig, dat gisteren vanwege het
273-jarig bestaan van het korps een feestelijk
karakter had. Ook bezocht de prins de eetzaal
van de onderofficieren, die eveneens aan een
disch vereenigd waren. Het bezoek aan de ka
zerne duurde 35 minuten.
Kolonel Von Freitag Drabbe en overste Lugt
geleiden den Prins naar zijn auto. Onder de
toejuichingen van de menigte reed de Prins
naar Den Haag terug.
Zaterdagmiddag is op de begraafplaats Oud
Eik en Duinen te Den Haag het stoffelijk over
schot van den heer W. C. Lignac, in leven refe
rendaris aan het departement van Defensie, te
rusten gelegd.
De belangstelling uit departementale, militai
re en ook onderwijskringen was zeer groot.
Zoo waren tegenwoordig o.m. de secretaris
generaal van het departement, de heer C. Rin
geling, mede namens den minister van Defen
sie, de commandant van het Veldleger, luite
nant-generaal J. J. C. baron van Voorst tot
Voorst, de gouverneur van de Koninklijke Mili
taire Academie, generaal-majoor H. C G.
baron Van Lawick, alsmede prof. J. W. M. Ie
Heux, eveneens namens de Academie, de oud
commandant van het Veldleger luit.-generaal
jhr. W. Röell, de commandant van de eerste
divisie, generaal-majoor Alting von Geusau, en
vele andere vertegenwoordigers uit weermacht
en onderwijzerskringen.
In de aula heeft het eerst kapitein Van Ryn
van de tweede afdeeling B het woord gevoerd.
De heer Veldhoven, hoofdcommies van het
departement, sprak als oudste burger-ambie-
naar van de afdeeling, waar de heer Lignac
chef was.
Daarna voerden nog het woord baron Van
Lawick, die schetste, hetgeen de heer Lignac
voor de Kon. Militaire Academie had gedaan,
en vele anderen.
Aan de groeve heeft een zoon voor de be
langstelling bedankt.
Aan dr. J. H. Adriani, secretaris van den
Armenraad te Utrecht, is op zijn verzoek met
l Februari 1939 eervol ontslag uit zijne betrek
king verleend, met dankbetuiging voor de lang
durige diensten als zoodanig bewezen.
Een roman van Enrica von Handel-Mazzetfi
29
>,Ook hy herinnerde mij in zijn optreden
^willekeurig aan Bonaparte," zei Peccaduc en
Detastte zijn hand.
Diep zwijgen! Met een bruuske beweging keer-
ae Peccaduc zich naar de jongelui en vestigde
'Jh blik op een bleeken, opgeschoten knaap.
Paulich keek in dezelfde richting en met ver
dikte stem vroeg hij:
>.Wie is deze jongeman?"
>,De jongste beurs-student van de Hirschberg-
dtchting
Dok de naam Aglaster werd niet uitgesproken.
Weer zuchtte Paulich opgelucht. Men kan
D- men kan werkelijk verwachten, dat de reha-
'ütatie van het Patria laeso militi-huis zonder
°rten of stooten zal verloopen, zonder dat on-
ahgenaam-klinkende namen worden genoemd,
fh extase heft de onberispelijke Paulich zijn
®°§en ten hemel en ziet in den geest een ver-
®bld, reusachtig groot kruis opgaan als een zon,
,m dan langzaam en majestueus op hem neer
iaden.
ïh het duister van de diepe gang staarde de
dminkte luitenant Baum donker en verstoord
voor zich uit. Onzinnig verstoppertje spelen!
Weerzinwekkende comedie! Dat die Fransch-
man hem venijnige steken geeft, zonder z'n
naam te noemen, dat kun je nog begrijpen. Die
heeft van den beginne af den anderen sollicitant
gepousseerd, omdat de schijnheilige intrigant zoo
mooi femelen kon. Het wapen, die gelukkige
vondst van Aglaster, liet hij echt verklaren door
den roi d'armes. De kruiperige handschoenma
ker was 'n man naar zijn hart; de Duitsche held
met z'n roemrucht verleden was dien Waal 'n
doorn in het oog. Daarom hoont hij hem nu nog
op laaghartige wijzeEn van dien ouden
commandant met z'n verweekte hersens, dien
Paulich, is ook geen mannelijk woord te ver
wachten. Maar er staan toch nog anderen bij,
voor wien Tessenburg meermalen in de bres is
gesprongen; toén vielen jullie hem wel bij, el
lendelingen, toen hij van leer trok over de hon
gerige magen, over het miserabele eten, over
heel het minderwaardig beheer in dit Keizerlijk-
Koninklijk-krot en nu verroert zich niemand,
zegt niemand een woord van spijt, dat onze ka
meraad er nu niet bij is en hij in het ongeluk
is gestort.
Plotseling keerde Baum zich naar Rabsky.
„Zeg, weet jij, wat ik denk?"
,,'k Denk aan Tessenburg. Hij heeft meer ge
daan voor 't vaderland dan wij allen samen."
„Vertel 'ns, wat heeft de moeder van Bona
parte gezegd: Allacciti il tuo tabarin
Met een woesten blik in zijn oogen draaide
Baum zijn kameraad den rug toe.
Jonkheer Picot de Peccaduc vroeg:
„Mijnheer Paulich, en de dame, zij woont hier
niet meer, vernam ik?"
Het grootkruis aan den stralenden hemel ver
dween achter grauwe wolken. Paulich doorstond
een nieuwen aanval van benauwenis.
„Neen, excellentie," stamelde hij.
„Waar is zij? Naar haar ouderlijk huis waar
schijnlijk? Ze komt immers uit Linz?"
„Neen, zij heeft hier ergens in Weenen een
kleine woning betrokken."
„In de Thongasse, hier in de buurt," riep
Baum luid.
Paulich keek hem woedend aan, Peccaduc
deed, alsof hij 't niet gehoord had.
„Die arme, kleine Sophie, ik heb medelijden
met haar. 't Is 'n tragedie! Maar Zijne Ma
jesteit heeft het voornemen, grootmoedig voor
haar en de kinderen te zorgen."
De oogen van den jongen invalide fonkelden
van haat jegens den Franschman. Arme Sophie
zeg jij, jij hartelooze farizeeër? Als jij hem niet
mishandeld had, zou hij niet razend geworden
zijn. Neem haar lieven naam niet in je boos-
aardigen mond, je bent 't niet waard. Dat
schrammetje aan je hand draag je goed zicht
baar, opdat ieder je als martelaar vereeren kan.
Ja, bloedig was zijn daad. Maar jij, philister
zonder temperament, jij
De opstandige gedachten stokken. Alle stem
men in den foyer en buiten voor de deur ver
stommen als bij tooverslag. Want van verre,
heel van verre, maar met de snelheid van den
wind naderend, hoort men langgerekt gejoel als
den ochtendkreet van een ontwakenden reus.
„Nu komt hij," zegt generaal von Herzogen-
berg.
En als waren zij door een wonder veranderd,
staan opeens de zieken en kreupelen strak en
stram; de Theresianen mannelijk en fier; het
weeke, triviale gezicht van den commandant
verstrakte 't wordt scherp en plechtig uit Her-
zogenberg's oogen verdwijnt de zalvende welwil
lendheid, zij spatten vuur, zooals weleer, toen hij
zijn regiment by Dresden en bij Keulen ter
overwinning leidde.
Buiten, op het plein, waar de duizenden in
kleinzielig gemor samenschoolden, zwol de be
geestering aan. De handen der mannen grepen
naar de panama's, de hoeden vlogen omhoog;
in de fijne vrouwenvingers begonnen kleurige
doeken en sjaals te fladderen, meer steeds meer,
bij honderden, bij duizenden, een zee van groe
tende wimpels.
Tusschen het geroep hoort men steeds weer
opnieuw den naam Karl, Karl, opklinken. Paar
denhoefslagen klinken in gelijke maat, licht en
elegant. Op zachte rubberwielen rollen twee
koetsen aan, tusschen het volk door, dat zich
gesplitst heeft evenals weleer de Rbode Zee op
Mozes' bevel. In het eerste rijtuig, dat donker
groen gelakt is met gouden biezen en bespan
nen met prachtige goudvossen, zitten twee offi
cieren; hij, die aan de rechterzijde zit, met den
generaalshoed a la campagne, brengt meerma
len groetend de hand aan den rand, terwijl het
volk in steeds ongebreidelder begeestering raakt.
Nu klinkt opeens de generaalsmarsch, die is
ingezet door het muziekkorps van het Duitsche
regiment.
„C'est bien lui," zegt Peccaduc. Terwijl de
koetsen voorrijden en inhouden bij de deur van
het Invalidenhuis, klinkt boven den storm van
gejuich de machtige stem van den Duitschen
commandant, die met getrokken sabel het eer
bewijs commandeert. Plotseling zet de menigte
het geestdriftige lied in „Gott erhalte Franz
den Kaiser."
De wagen staat stil. De palfrenier opent het
portier. De beide heeren stappen uit. De eene
is een blonde prachtkerel van nauwelijks twin
tig jaren, in de witte infanterie-uniform, de
borst behangen met talrijke glinsterende sterren,
hij is de jongste zwager van den veldmaarschalk,
Frederik Wilhelm, prins van Nassau-Weilburg.
Niemand let nu echter op hem, hoezeer men
hem anders toejuicht. De andere is een man van
omstreeks vijftig, van middelbare grootte, met
een bleek en onaantrekkelijk gezicht; alle oogen
zijn op hem gericht. Hij draagt de Oostenrijk-
sche maarschalksuniform, twee grootkruizen en
het Gulden Vlies. De jonge man gaat aan zijn
zijde, het gevolg, dat intusschen uit de tweede
koets gestapt is, sluit zich aan; snel en met
veerkrachtigen tred, onder de opnieuw losbars
tende toejuichingen der menigte, treedt Oosten-
rijk's maarschalk, aartshertog Karl, het Invali
denhuis binnen. Twee leeraren hebben de kna
pen, gejaagd en nerveus, opgesteld en zetten de
klassieke hymne: „Ueberall im Deutschen Vater-
lande" in. Maar op het oogenblik, dat zij den
held, die door geheel Oostenrijk wordt gevierd,
zooals de klassieken hun halfgoden vereerden,
van oog tot oog aanschouwen verbreekt de be
geestering alle banden en tegen eiken regel in
jubelen en juichen de knapen aft een koor van
cherubijnen in uniform die hunne vleugels in
den zevenden hemel vergaten:
Auf ein schönem grünen Rasen,
'Lies Prinz Karl zu Tafel blasen
Als ein Held und General;
man rühret die Trommel
man schlaget Alarm,
man lasset die feurigen Brummer schwarmen,
Blutige Mahlzeit hebt an, hebt an.
De leeraren slaan hun handen ten hemel,
murmelen vol ontzetting Latijnsche woorden.
Een straatdeun verschikkelijk? De maar
schalk heeft echter met één blik, die sprankelt
als blauw vuur, de jubelende knapen omspan
nen.
„Laat die jongens hun vreugde" zegt hij te
gen den officier aan zijn linkerzijde. „Waarom
zouden zij niet eens derailleeren? Wij ouderen
doen doen dat toch ook wel eens, alleen met
minder gratie."
De blonde, jonge man lacht. De knapen fluis
teren verrukt. Verstomd kijken de leeraren toe.
Nu treedt overste Paulich naar voren, bleek
van opwinding.
„Uwe Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid."
De moed ontzinkt hem. Is 't wel waar, is het
mogelijk, dat de schitterendste veldheer der
wereld hier voor hem staat? In zijn huis?
„Toen Alexander de Groote naar Jeruzalem
kwam De emotie is te hevig. Paulich raakt
van zijn stuk.
(Wordt vervolgde)