De „nationale" belasting ck! cf BOUWEN SCHUDT UW LEVER WAKKER ffldmfaal van den dag De avonturen van een verkeersagent je 0 nf) ALLE ABONNÊ'S F 750.- F 250.- De man van Iracema WINTERRAADSEL DONDERDAG 22 DECEMBER 1938 Ongunstige verhouding last en rendement van Voor den fijnproever verscSae cigaretfen maar SKIPPY smaakt duurder! „HET LEVEN A f 1 AIH TOB A C C 0 (OMP ANY iiiiiiiiiiiiü; Geefl Uw kinderen mei Kerstmis GEB. f 3.90 VAN JEZUS" mhdenbe?nzitvtS I Het costuurn AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR OTFRID VON HANSTEIN Veel sympathie hebben de plannen tot heffing van een „nationale" inkomsten en winstbelasting nog nergens gevonden. Dit behoeft niet te verbazen: sympathie ontmoet een nieuwe belasting zelden of nooit. Maar wel dient de aandacht gevestigd op de weinig „nationale" manier, waarop de verschillende bevolkingsgroepen reageeren. Waar de fiscus zoo'n drastischen slag in het volksinkomen wil slaan, blijkt iedere groep het eerst voor haar eigen heil beducht en zoo zien we dat onder nemers ten slotte de 2 pet. inkomstenbelasting Wei willen aanvaarden, mits de extra winstbe lasting van de N.V.'s maar wordt ingetrokken terwijl de lagere volksklassen van hun kant minder bezorgd zijn voor de uitkeeringen der vennootschappen dan voor haar eigen inkomen waarop een belasting van 2 pet. zwaarder drukt naarmate dit inkomen geringer is. Beide reacties zijn volkomen begrijpelijk, maar de tegenstel ling tusschen kapitaal en arbeid, die onder in vloed van de gezamenlijke, nationale moeilijk heden in de laatste jaren juist begon te ver vagen, wordt aldus weer verscherpt. Wij wenschen thans nog even terug te komen op de financieele zijde van de plannen. Een belasting geldt in het algemeen als geslaagd naarmate de verhouding tusschen den druk, dien zij op de bevolking legt en de baten die zij Voor de schatkist afwerpt, gunstiger is. Ook op dit punt is de „nationale" heffing echter aller minst een gelukkig voorbeeld. Want van hetgeen zij aan de bevolking kost komt slechts een be trekkelijk gering deel aan de schatkist ten goede: Oen groot percentage blijft aan den fiscalen strijkstok hangen. Men moet'n.l. in aanmerking hemen, dat, naarmate men door heffingen „aan de bron" het inkomen der burgers vermindert, de inkomstenbelasting minder gaat opbrengen, en dat de menschen bovendien minder kunnen koopen, zoodat ook de omzetbelasting, accijnzen, zegelbelastingen e.d. er onder lijden. En als men door een heffing „aan de bron" de winsten der N.V.'s vermindert, mag men ook niet verwonderd Zijn, wanneer die lichamen minder uitkeeren, zoodat de opbrengst der dividend- en tantième belasting terugloopt. Bovendien kost de invorde ring der belasting weer extra-geld, omdat een heel nieuw ambtelijk apparaat in het leven ge roepen moet worden. De Regeering begroot deze invorderings- of perceptiekosten zelf op 4 mil- lioen. Hoeveel de bedrijven, die óók een extra administratie van loonen en winsten moeten gaan voeren, daaraan ten koste zullen moeten leggen, laten wij nu nog buiten beschouwing. Beziet men de belasting uit dit gezichtspunt, dan komt men tot de volgende opstelling: Skippy is versch,... is beter,... is gezonder,.. heeft meer aroma! Daarom is Skippy dé Amerikaansche cigaret voor den fijnproever, dus natuurlijk ook voor U! Inderdaad, Skippy is de cigaret waar U naar gezocht hebt: geurig, pittig en toch zoo zacht! Maak maar eens een pakje Skippy open: een heerlijke geur van kers- versche tabak komt U tegemoet, want Skippy is zoo behandeld en verpakt, dat ze versch is en versch blijft, 'n Won der van een cigaret! bruto-opbrengst van de nieuwe belasting volgens begrooting 116 mill. afkinderaftrek, die wordt teruggegeven 10 mill. bevolking brengt op 106 mill. daartegenover staat echter: heffingskosten 4 mill. hiinder opbr. Ink-bel. 7 mill. minder opbr. D.T.-bel3.5 mill. minder opbr. Omzet-bel. enz... 4 mill. 18.5 mill. blijft: netto opbrengst voor schatkist 87.5 mill. Terwijl de heffing dus een last van 106 mil- lioen op de bevolking legt, komt er maar 87.5 millioen méér in de schatkist: de efficiency van de belasting blijft dus 17.5 pet. onder het optimum. Bij de critische beschouwingen, waaraan deze belastingplannen ongetwijfeld in het parlement Zullen worden onderworpen, zal, naar wij hopen, ook de vraag gesteld worden of het juist is, dat de Regeering zulk een voornaam deel van haar inkomsten op zulk een bezwarende manier tracht te vinden. ZONDER SCHADELIJKE LAXEERMIDDELEN en O zult 's morgens „kiplekker" uit bed springen. lederen dag moet Ow lever minstens een liter gal In Uw ingewanden doen stroomen. Wanneer deze etroom van gal onvoldoende is, verteert Uw voedsel niet, het bederft. U voelt U opgeblazen, U raakt verstopt. Uw lichaam ts vergiftigd en U bent humeurig, v%elt U ellendig en ziet alles somber in. De meeste laxeermiddelen zijn slechts lapmiddelen. tJ moet CARTER'S LEVERPILLETJES nemen om een liter gal vrij te doen stroomen en U zult weer geheel fit zijn. Onschadelijk, plantaardig, zacht, on overtroffen om de gal te doen stroomen. Eischt Carters Leverpilletjes bij apothekers eo drogisten. L 0.75. Het is altijd het kenmerk van een grooten tijd geweest, dat er veel werd gebouwd, dat er groote architecturale scheppingen en monumen ten ontstonden. Het historische Hellas getuigt er van, om van het oude Egypte maar te zwij gen en wat daaraan voorafging, niet minder getuigt daarvan het Rome der groote Caesars en vooral het tijdperk der renaissance-Pausen met hun groote opdrachten aan Bramante, Michel Angelo en zoovele anderen. De tijden van roem van Hellas en Rome hebben hun stempel gedrukt op heel de Westersche be schaving en doen het nog. Doorleeft Duitsch- land thans een grooten tijd naar de beteekenis die de historie er aan pleegt te geven? Wij staan te dicht bij de gebeurtenissen, om er een oordeel over te geven. Dit moet overgelaten worden aan later. Maar er zijn elementen, die er op wijzen, dat de tegenwoordige machtheb bers van het weer zoo machtig geworden Duitschland, dat nooit-gedroomd in omvang is toegenomen, in hart en nieren er van door drongen zijn, dat zij werkelijk de scheppers zijn van een grooten tijd en door hun daden histo rie schrijven. In zijn jeugd heeft Adolf Hitler er van ge droomd, architect te worden. Het scheen hem echter niet beschoren te zijn, zijn ideaal te be reiken. Tusschen zijn vertrek uit Weenen, waar hij het bouwvak wilde beoefenen en zijn bril- lante opkomst, liggen nauwelijks twee decen niën. Maar welke mogelijkheden heeft hij thans voor zich! Zijn wil is wet. Hij kan bouwen wat hij wil. En naar eigen zin en welbehagen. Hij kan en wil ook de inspirator van zijn architec ten zijn. Voor de bouwkunst ligt in Hitler's macht een groote toekomst, wanneer die macht goed wordt aangewend. Feit is, dat Hitier bou wen wil. Men kan bij hem zelfs spreken van bouwwoede. De vraag is nu maar, hoe en waar zal er gebouwd worden? Voorloopig wordt er :ebouwd in neo-klassieken stijl, koud, nuchter, met den wil naar het gigantische. Hitler is pas vijf jaar aan het bewind. Zijn voorliefde voor het neo-klassieke kan nog veranderen. Ook cp de vraag, waar gebouwd zal worden, is reeds antwoord te geven. Hij gaat het aanzijn der groote Duitsche steden veranderen. En naast het karakter van het duizendjarig rijk, dus naast iets gigantisch grootsch zal het moderne verkeer de veranderingen bepalen. Er schuilt natuurlijk gevaar in, als één man zijn inzich ten uit den aard der zaak zijn ze dilettan tisch, alhoewel wellicht van edel gehalte kan opdringen aan de door hem zelf tot werk ge roepen stedebouwmeesters. In de oude histo rische steden valt er enorm veel te bederven. Men houdt zijn hart vast voor Keulen, Mün- chen en vooral Neurenberg. Er zijn plannen voor deze steden te Berchtesgaden. Maar ze komen pas later aan de beurt. De oogenblikke- lijke bouwwoede van den Leider treft Berlijn. De kern van Berlijn is de zoogenaamde Frie- drichstadt met annex de omgevingen van den Alexanderplatz. De Friedrichstadt is wat haar hoofdaders betreft breed en ruim gebouwd. Un- ter den Linden, Wilhelmstrasse, Leipziger- strasse, Friedrichstrasse zijn ook voor den mo dernen tijd moderne straten. De kern van Berlijn zal dus wel vrijwel onaangetast blijven. Wat er verder met Berlijn zal gebeuren, is van weinig beteekenis. De kant naar het Schlesi- sche Bahnhof is iets afschuwelijks. Hoe meer daar wordt opgeruimd des te beter. In het Oos ten want daar ligt de „Schlesische" wijk bestaat er dus geen vraagstuk. En in het Wes ten vrijwel ook niet. Men moet echter onder scheid maken. Er is een „altes Westen" en er is een „neues Westen". Het oude Westen yan Berlijn was vroeger een deftige woonwijk, zich eng aansluitend aan den prachtigen Hergarten. Deze wijk is thans city. Kantoorwijk. Het nieu we Westen, waarvan het middelpunt vormen de Kurfürstendamm en de Tauentzienstrasse, is ËJIIIIIIIIIIII Wanneer ze alsnog open zijn, Dan blijven ze nog dicht. Dat is niet slechts een aardigheid, Men is daartoe verplicht! E Maar als de winter flink, regeert, Dan komt de tijd wel aan, Dan zullen ze niet enkel dicht, Maar tevens open gaan! E De een zal vragen: is-ie dicht 't Is al wat hij verlangt, E Terwijl voor d'ander al z'n heil Van 't open-zijn afhangt! e 't Is vreemd: als men 'm open zet, Dan loopt-ie dadelijk vol, Maar gaat-ie dicht, dan loopt-ie leeg! Is 't raadsel u te dol? 't Is heusch toch iets, dat in deez' tijd Op aller lippen ligt, Want daar ze alle open zijn Zijn ze vanzelf ook dicht! Maar nee, ik weet dat u toch wel Heel vlug en pienter raadt Wat in deez' dagen tegelijk Wel dichten open gaat. U weet het wel? Natuurlijk, ja, Ik zie 't aan uw gezicht: De ij sb a an is 't, die open gaat Wanneer men zegt: zij is dicht! HERMAN KRAMER k was 's morgens met mooi weer op stap ge- de' pompeuze wijk, die ontstaan is onder de pompeuze regeeringsjaren van Wilhelm II. Het Is een wijk van barbaarsche pracht, van vol komen stijlloosheid, van het gedrochtig ba rokke, van het imperiaal-lawaaierige. Aan deze wijk kan niets bedorven worden. Zij is niet door architecten gebouwd, zij is door beun hazen „aangenomen". Elke gedegen verandering kan slechts gewin zijn. Het Noorden en Zuiden van Berlijn zijn niet eens de moeite waard, ze te vermelden. Alleen de voorsteden hebben hier en daar iets karakteristieks, wanneer het aan de „Ostmark" herinnert. Als oud-inwoner van Berlijn gaan schrijver dezes toch eenige voorgenomen veranderingen ietwat pijnlijk aan het hart. Dit zijn de plan nen voor den Königplatz en bij den Lustgarten. De Königplatz is het uitgestrekte plein, dat achter het Rijksdaggebouw ligt. Midden er op stond de Siegessaule. Voorts waren en zijn er nog de groote monumenten van Bismarck, Moltke en Rhön. De Siegessaule wordt afge broken. En het plein, dat tijdens de periode van Weimar Platz der Republik heette, zal worden bebouwd. Er was niet veei moois aan dit plein. Maar het waf met het „Dem Deut- schen Volke" gewijde Rijksdaggebouw grootsch, het had en was geschiedenis, wat zoo zeldzaam in Berlijn voorkomt. Naar verluidt zal er een reusachtig partijhuis ontstaan, neo-klassiek, ijskoud, doodnuchter. Alleen misschien werkend door zijn afmetingen, maar geheel misplaatst in de schaduw van het wel leelijk-overdadige, maar toch imponeerende Rijksdaggebouw. En dan is er de Lustgarten, de ruimte, omsloten door het oude Keizerlijke paleis, het oude mu- suum en de Keizerlijke dom. Ook deze ruim te is een brok geschiedenis. De werkelijk leelijke dom maar het gebouw staat er nu eenmaal en wat zijn plaats aangaat is het architecto nisch verantwoord zal in de schaduw gesteld worden van een enorm gebouw voor de Kamer van Koophandel, natuurlijk in neo-klassieken stijl, die daar niets heeft te zoeken. Een Ber- lijner, dien wij dezer dagen spraken, een kunst zinnig man,' verzuchtte: „Dat ze op den König platz en bij den Lustgarten gaan bouwen is niet erg, maar hoe krijgen we het weer weg?" En de man benijdde ons onze schoonheidscommis sie! Nu, we hebben den man getroost. Mis schien valt het wel mee. Een groote tijd wor stelt om uitdrukking in de architectuur. En luidt het Derde Rijk voor Duitschland inder daad een grooten tijd in, dan zou het voorbarig zijn, a priori alles af te wijzen wat nog komen moet. I gaan, om een voetreisje te maken. Maar na een half uur begon het te regenen; het re gende hoe langer hoe harder, totdat de regen bij stroomen neerviel. Ik bevond me in een een zame streek, de regende kletterde in stralen bundels op mij neer; weldra was er geen droge draad meer aan me; ik was zelfs tot op m'n hemd kletsnat. In dezen nood ontdekte m'n speurend oog, door den natten nevel heen, een licht, dat door de warme, roode gordijnen van een landelijke herberg straalde. Ik rende er heen, alsof de dood me op de hielen zat, totdat ik midden in de betegelde gang stond te hijgen en te druipen M'n doorweekte voeten werden weldra het mid- t!:'"unt van een snel groeienden waterplas. Ik was aangeland in de herberg „De Ekster" Op een plank naast me stonden een paar leege glazen en een aschbak en ergens uit een aan grenzende kamer klonk het gonzen van lang zaam gepraat met nu en dan een gelach en een vrouwenstem. Een hond kwam langzaam het hoekje om, snuffelde aan m'n natte beenen en ging terug, waarschijnlijk om te zeggen dat er iemand was. Een oogenblik later werd het sche merige einde van de gang gevuld door een groote, omvangrijke vrouwengestalte, met een breeden witten boezelaar voor. Ze keek naar me, sloeg haar dikke handen in elkaar en liep naar me toe. „Genadige hemel!" riep ze, „de stakker is zoowat verdronken!" Ze trok me in 't licht, bekeek me van onder tot boven, kneep in m'n armen en legde een hand op m'n schouder. Daarna riep ze nog eens den hemel aan en nam me onder behandeling. Ze trok m'n druipenden hoed van m'n hoofd, greep m'n wandelstok en m'n koffertje en begon te roepen: „Hei daar, Kee, kom eens gauw hier! Ga da delijk het vuur in de keuken aanmaken; en Cla- sien, ga direct 't bed op nummer 5 omkeeren! En jij, Sof ie, haal den zwabber en veeg dien plas op! En zeg aan Rika, dat ze twee groote pannen en den visehketel opzet, en neem de lakens van nummer 3 en hangt ze voor 't vuur, maar pas op dat ze niet schroeien. Allemachtig, de man is zoowat verdronken en hij krijgt den kelijk de koorts, en wie weet wat voor mallig heden nog meer. En nu gaat u met mij naar boven." Wat was dat een flinke, resolute vrouw en rr-"der, terwijl ze haar dochters al die bevelen gaf. „Misschien nog nooit heete rum gedronken? ging ze voort, terwijl ze mij bij den arm nam en naar boven leidde. „Dan wordt 't hoog tijd, dat ge 't leert." Een vrouw en nog wel de vrouw van een her bergier, die minder breed van opvatting was zou hebben opgemerkt, hoe ik haar trap nat en vuil maakte, ze zou gefoeterd hebben over haar kleeden en haar linoleum en me op bitsen toon verzocht hebben op te letten waar ik liep. Maar zij, de vrouw uit den „Ekster", deed dat niet. Binnen vijf minuten was haar gezin aan 't werk, dat het zoemde als in een bijenkorf. Kee, Klasien, Sofie en Rika renden met heete krui ken, glazen en suikerpotten, met ketels en schijfjes citroen, met schoone lakens en hand doeken. En bij dit alles spoorde de genoeglijke stem der moeder ze aan voort te maken. Voor de deur van nummer 5 gekomen, duwde ze mij naar binnen en volgde. Het bed was omgekeerd, de lakens waren verwarmd en twee FR. MAURIAC's meest beroemde boek IN IEDEBEN BOEKHANDEL VERKRIJGBAAR ClAJfLttewr. WrnuT De officier van de wacht kwam in het lokaal terug om te zien, wat door het dak Was gevallen. Goed kijkende, zag hij. dat het tralies waren van de torenkamer, waarin de prinses gevangen zat. Ofschoon hij nog niet precies wist wat er was gebeurd, vermoedde hij wel, dat alles geen zuivere koffie was. Dadelijk vloog hij naar den groot-vizier, om te vertellen wat er gebeurd was. Met uitgetrokken zwaard liep hij zoo hard hij kon, al schreeuwende„Verraad, onraad," zoodat zijn geroep reeds gehoord werd door den groot-vizier, die juist naar bed wilde gaan. heuveltjes toonden aan, waar de heete kruiken lagen. „En maak nu maar gauw, dat je d'r in komt," zei ze. „Over vijf minuten kom ik je kleeren halen. Hemelsche goedheid, we mogen God dan ken, als je geen doodelijke kou hebt gevat!" En weg was ze. Een uur lang lag ik in bed, starend naar den zolder, luisterend naar 't gezoem der stemmen beneden me, naar 't rinkelen van glazen en kruiken, naar de welluidende altstem der moe der, die haar gezin bestuurde. Een klok sloeg zeven uur en ik trok aan 't groene koord boven m'n bed. Kort daarop kraakten de traptreden. „Zoo, een beetje opgeknapt? De rum opge dronken? Ik heb een pot haché voor je opgezet; die zal Je goeddoen en dan een papje van lijn zaad, dan ben je morgenochtend weer zoo lek ker als kip. Wat? Opstaan? M'n lieve man, die kleeren zijn door en door nat. 't Lijkt wel waschdag in de keuken, zoo stoomt t. Je zult hier moeten blijven tot morgen; ten minste...." Ze legde peinzend een vinger langs d'r wang en riep toen naar beneden: „Hei, Kee!" „Ja, moeder." Ik hoorde gedribbel van vlugge voeten. Een oogenblik later stond Kee in de kamer. „Staat je vader in 't buffet? Is hij uit? Luister dan. Ga naar m'n kamer en breng uit de onder ste la van de latafel, vaders zwarte pak hier. Niet het beste hoor, op één na 't beste met die vlek op 't vest. En kijk goed uit waar je de kaars neerzet." Ze wendde zich weer naar mij en haar leven dig oog mat me van 't hoofd tot de voeten. „Vader is flinker, geloof ik; een verschrikke lijk flinke man en breed ook. Maar je zult 't er wel mee kunnen doen. Juist, daar is t. Een beste lap stof; 't is met iedere begrafenis van 't dorp meegegaan, al meer dan vijftien jaar lang. Trek maar aan, dan kan je beneden ko men. Er brandt een lekker vuurtje in den haard en Bart Veelens, de ouwe Kees en Ko Pasker zitten te kaarten en 't regent buiten pijpe- stelen." Vader was inderdaad een verschrikkelijk flin ke kerel. Z'n zwarte pantalon wapperde als een vlag om m'n beenen als ik liep en sleepte langs den vloer. Ik rolde de pijpen op en de zakken zaten op m'n knieën. Ik had een gevoel alsof ik de achterpooten van een olifant had. Ik bekeek me zelf in den spiegel en ging om te lachen, t i Vest'was op zich- E VU tl IXICLeV zelf al een over- i jas en 't jacquet hing zóó lang achter me neer, dat je op den staart kon trappen. Zoo toegetakeld, liep ik een paar stappen heen en weer. De moeder had me gehoord. „Zoo," zei ze en bleef glunder lachend voor me staan, met d'r handen in de zijden. ,,'t Zit niet zoo glad als behangselpapier, hè? Maar vader is ook zoo verschrikkelijk flink. Er is nu geen mensch meer in de gelagkamer, jon genlief. Dus je kunt nu wel beneden komen zitten." „Heel vriendelijk van u," zei ik, „maar ik blijf toch maar liever boven. Ik kan een beetje in dien stoel gaan zitter lezen, als u me een paar boeken wilt laten brengen." „Nou," meende de goede vrouw, „doe waar je zin in hebt. D'r is anders niemand beneden, je hoeft je niet te geneeren. Ik zal kijken, of ik wat voor je vind," en ze schoof de deur weer uit en de trap af. Een paar minuten later klonk er een schuch ter klopje aan de deur en eer der vier dochters kwam binnen met een handvol tijdschriften. „Asjeblief, meneer, moeder zegt Ik stond op en ze kon niet verder spreken. Ze plofte de tijdschriften op bed en verdween, schokkend van den ingehouden lach. Kort daarop klonk gefluister aan de trap: „Je moest hem eens gaan zien," hoorde ik zeggen. „Lachen? Ik dacht, dat ik 't bestierf. Kan je niet wat meer boven brengen? Gauw dan. Moeder is in de keuken. Neen, jij eerst." Weer kraakten de traptreden en er werd een hoofd om de deur gestoken, met een ander hoofd er achter. „Had u gebelcf, mijnheer?" 't Was Klazien, die dat vroeg, met een zak doek in d'r mond. „Kom binnen! Kom binnen!" riep ik, „waar zijn Kee, Rika en Sofie? Laat ze allemaal maar komen! De voorstelling begint! Nog mooie plaatsen, vooraan!" Ze waren al voor de deur met schalkachtige, roode gezichten van louter bedwongen vroolijk- heid. „Kom er maar in!" riep ik weer en vier lachende gezichten gluurden nieuwsgierig om de deur heen. „De voorstelling begint!!" en ik zwaaide met m'n been, terwijl m'n gehoor giechelde en zich de vroolijke tranen afwischte. Eensklaps klonk de stem der moeder langs de trap naar boven: .Kee, waar zit je? Wat voeren jullie boven uit? Ik heb nog nooit in m'n leven zoo'n lawaai gehoord. En vader is thuis en heeft honger. En Kee, klop eens netjes bij mijnheer aan en zeg hem De rest drong niet tot me door, maar Kee bracht het over: „Meneer.... moeder vraagtof.... u.... asjeblief weer naar bed wou gaan, meneer.... ha! ha! hi! ha! want v.... vader moet straks naar.... den bb.. boerenbond en hij wou z'n.... z'nbroek hebben." (Nadruk verboden) op dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden negen p m bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken dooc ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F f O w»" verlies van belde armen, belde beenen af belde oogen &tj een ongeval met doodeQjken afloop 25 „Eerste Steward Bowler van de „Queen Victoria." „Hier!" Iracema kon zich dezen persoon nauwelijks herinneren. „Juffrouw Eliza Merrem." „Hier!" Ditmaal kromp Iracema smartelijk getroffen ineen. Haar ergste vijandin was dus ook hier. Het gerecht begon de behandeling der zaak. Hier stonden twee aanklagers, die beiden tegelijk beklaagden waren. Eerst werd Iracema gelegenheid gegeven het hare te zeggen. Een verschrikkelijke schaamte overmeesterde haar. Zij had nog nooit een rechtszitting bijgewoond en nu was zij er het middelpunt van. Zij voelde, dat aller oogen zich nieuwsgierig of met leedvermaak op haar richt ten. Z«e sprak zacht en telkens stokkend. Ze sprak als was zij niet heelemaal bij haar zinnen. Tel kens weer moest zij wachten met spreken om haar zenuwen baas te worden. Toen de kwelling *an het verhoor eindelijk doorstaan was, voelde zij zelf wel, dat ze een heel ongunstigen indruk gemaakt had. Advocaat Vieira, de rechtskundige van Jen kins, zei: „Daar de verklaringen der getuige uiterst, verward en onsamenhangend zijn, mocht ik haar nog een laatste mogelijkheid openen om een voor haar gunstiger oplossing te verkrijgen. Ik zou den president willen vragen of zij per sisteert bij de verklaring, waarin zij bezwoer, dat zij te Londen niet met mijn cliënt gehuwd is." Eer de president de vraag kon stellen, ant woordde Iracema en ditmaal met volle, heldere stem: „Dat houd ik ten volle gestand, want het is de waarheid en de getuigen, die het hof uit Londen heeft laten komen, zullen het bevestigen." Er kwam beweging onder de toeschouwers. Voor het eerst won zij belangstellende sym pathie. „Getuige Joe Jenkins, nu onder den naam van Robert Severing." Jenkins stond op. „Mijnheer de president tot mijn groot leedwezen ben ik reeds direct genoodzaakt een ernstig protest te laten hooren. U veronderstelt blijkbaar, dat ik „voorgeef" Robert Severing te zijn. Ik heb mij echter door mijn pas en door de gelegaliseerde handteekening van den heer Alfonso Figueira in Rio en ten overvloede nog door den in Rio aan mijn pas in 1915 toege- voegden vingerafdruk door den Duitschen consul in Rio wettelijk en afdoend gelegitimeerd. Ik. geef dus niet voor Robert Severing te zijn maar ik ben het!" De beslistheid waarmee Jenkins sprak, maakte blijkbaar indruk op de rechtbank. Even zoo beslist verklaarde hij indertijd naar Londen te zijn gekomen en dat Iracema wel eerst ge weigerd had, maar ten slotte toch met hem getrouwd was. Hij had haar daarna aan boord gebracht, terwijl hij zelf omdat hij nog in Frankrijk moest zijn per vliegtuig was terug gekeerd. Of Benjamin Huxley, die tegelijkertijd op een valschen pas in Londen verblijf hield, ook aan boord geweest was, kon hij niet zeg gen. Wel had hij later vernomen, dat dit het geval zou zijn geweest, maar hij had die geruchten voor kletspraatjes gehouden en er geen gewicht meer aan gehecht. „Dat is een ongeloofelijk brutale leugen." „Ik moet de getuige Iracema Severing ver zoeken zich van elke interruptie en van elke be- leediging te onthouden." Iracema had het luid uitgeschreeuwd rechtstaande en ging nu na de repri mande van den voorzitter rood van schaamte weer zitten. „Wij zullen nu de getuigen hooren. Koetsier John!" De gebruikelijke inleidende vragen werden ge steld. „U zult moeten verklaren met welken heer Se vering juffrouw Iracema Severing te Londen in het huwelijk trad. U heeft immers bij dat huwe lijk uw bemiddeling verleend,?* „Inderdaadf „Ik zal u twee foto's voorleggen." „Maar dat is toch heelemaal niet noodig, daar staat toch de heer, die toen de bruidegom was. Hij wees daarbij op Jenkins en andermaal kwam er beweging in de rechtszaal. „U herkent dien heer met zekerheid?" „Natuurlijk." „Kunt u dat bezweren?" „Ja!" Iracema luisterde met wijd opengesperde oogen toe. Ze had het bovenlijf voorover gebogen was doodsbleek en haar tanden klapperden als had zij de koorts. Hoe was het mogelijk, dat menschen zoo slecht konden zijn? De kellner uit Seyds Hotel werd voorgeroepen. De president stelde zijn vraag nu reeds an ders. „Is dit de heer, die toentertijd met die dame daar naast den advocaat bij u in het hotel logeerde en bij wier huwelijk u getuige was?" De kellner weifelde. „Er logeeren zooveel paren bij ons. Die kan men zich allemaal maar zoo niet herinneren. Een detective in Londen heeft mij het ook al ge vraagd. Wanneer ik den heer goed bekijk, zou ik zoo zeggen van ja. Maar, mijnheer de president meineed is meineed en een eed zou ik er toch niet op durven doen." Deze voorzichtige verklaring van den tweeden getuige, die voorloopig niet behoefde te zweren, maakte haast nog grooteren indruk dan de drieste van John. Jenkins zat, achterover leunend, de armen de borst gekruist en een zelfbewust lachje, maa dries I Je: Lover om zijn mond, naast zijn advocaat, terwijl Irace ma met al haar krachten tegen een bezwijming strijdend, naast haar advocaat Dr. Monteiro zat weggedoken. „Juffrouw Eliza Merrem!" Iracema kromp nog verder ineen als.in li chaamspijn. Nu kwam 't allerergste, nu was zij reddeloos verloren. a „U bent Eliza Merrem?" „Ja." „Waar heeft u juffrouw Severing leeren ken nen?" „Te New York werd ik als gezelschapsdame voor een reis naar Madeira door haar aange nomen." „Waarom?" „Omdat juffrouw Severing trouwen wilde". „Met wien?" „Met haar neef Robert Severing." „Dus met dien heer daar?" Eliza zag Jenkins een oogenblik aan. Merk waardig terwijl zij tot op dat oogenblik een brutalen indruk had gemaakt, stond haar gezicht nu op eens ernstig en eer bescheiden dan aan matigend. ,Neen, niet met dezen heer maar met haar neef Robert Severing." De president, die het slot der zitting reeds na bij had geacht, moest luid en lang met zijn bel luiden al de toehoorders waren van hun plaatsen opgesprongen en riepen wild en luid door elkaar. „Stilte of ik laat de zaal ontruimen!" „Getuige!" Zijn stem klonk bijna bedoeld onaangenaam. „Ik maak er u opmerkzaam op, dat u hier on der eede staat. U weet toch welke gevolgen het afleggen van een meineed heeft?" „Juist daarom." Iracema hief langzaam het hoofd op. Had zij tot op dit oogenblik vertwijfeld in elkaar gedo ken gezeten, nu lag een matelooze verbazing op haar gezicht te lezen. De president vervolgde: „Getuige Eliza Merrem. Ik moet er u op at tent maken, dat uw verklaring lijnrecht tegen over die van alle andere getuigen staat." Zü had haar luchtige wijze van spreken terug gevonden. „Dat raakt mij niets. Ik ben voor mijn eigen huid verantwoordelijk zij voor de hunne!" „U wilt dus beweren, dat die mijnheer daar niet in Londen met juffrouw Iracema Severing trouwde?" „Dat kan ik bezweren." „Hoe kunt u dat bezweren was u soms bij dat huwelijk tegenwoordig?" ,Ja, zonder dat beiden het wisten was ik op het bureau van den burgerlijken stand. De ambtenaren zagen mij aan voor een getuige van een paar, dat later aan de beurt zou zijn. Ik heb beiden nauwkeurig gadegeslagen toen eij de huwelijksacte onderteekenden." „Dat verklaart u ondef eede?" „Dat heb ik toch al bevestigd!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 9