De „nationale"
belasting
ck!
cf
BOUWEN
SCHUDT UW LEVER
WAKKER
ffldmfaal van den dag
De avonturen van een verkeersagent je
0
nf)
ALLE ABONNÊ'S
F 750.-
F 250.-
De man van Iracema
WINTERRAADSEL
DONDERDAG 22 DECEMBER 1938
Ongunstige verhouding
last en rendement
van
Voor den fijnproever
verscSae cigaretfen
maar SKIPPY
smaakt duurder!
„HET LEVEN
A f 1 AIH TOB A C C 0 (OMP ANY
iiiiiiiiiiiiü;
Geefl Uw kinderen mei Kerstmis
GEB. f 3.90 VAN JEZUS"
mhdenbe?nzitvtS I Het costuurn
AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR OTFRID VON HANSTEIN
Veel sympathie hebben de plannen tot
heffing van een „nationale" inkomsten
en winstbelasting nog nergens gevonden.
Dit behoeft niet te verbazen: sympathie ontmoet
een nieuwe belasting zelden of nooit. Maar wel
dient de aandacht gevestigd op de weinig
„nationale" manier, waarop de verschillende
bevolkingsgroepen reageeren. Waar de fiscus
zoo'n drastischen slag in het volksinkomen wil
slaan, blijkt iedere groep het eerst voor haar
eigen heil beducht en zoo zien we dat onder
nemers ten slotte de 2 pet. inkomstenbelasting
Wei willen aanvaarden, mits de extra winstbe
lasting van de N.V.'s maar wordt ingetrokken
terwijl de lagere volksklassen van hun kant
minder bezorgd zijn voor de uitkeeringen der
vennootschappen dan voor haar eigen inkomen
waarop een belasting van 2 pet. zwaarder drukt
naarmate dit inkomen geringer is. Beide reacties
zijn volkomen begrijpelijk, maar de tegenstel
ling tusschen kapitaal en arbeid, die onder in
vloed van de gezamenlijke, nationale moeilijk
heden in de laatste jaren juist begon te ver
vagen, wordt aldus weer verscherpt.
Wij wenschen thans nog even terug te komen
op de financieele zijde van de plannen. Een
belasting geldt in het algemeen als geslaagd
naarmate de verhouding tusschen den druk,
dien zij op de bevolking legt en de baten die zij
Voor de schatkist afwerpt, gunstiger is. Ook op
dit punt is de „nationale" heffing echter aller
minst een gelukkig voorbeeld. Want van hetgeen
zij aan de bevolking kost komt slechts een be
trekkelijk gering deel aan de schatkist ten goede:
Oen groot percentage blijft aan den fiscalen
strijkstok hangen. Men moet'n.l. in aanmerking
hemen, dat, naarmate men door heffingen „aan
de bron" het inkomen der burgers vermindert,
de inkomstenbelasting minder gaat opbrengen,
en dat de menschen bovendien minder kunnen
koopen, zoodat ook de omzetbelasting, accijnzen,
zegelbelastingen e.d. er onder lijden. En als men
door een heffing „aan de bron" de winsten der
N.V.'s vermindert, mag men ook niet verwonderd
Zijn, wanneer die lichamen minder uitkeeren,
zoodat de opbrengst der dividend- en tantième
belasting terugloopt. Bovendien kost de invorde
ring der belasting weer extra-geld, omdat een
heel nieuw ambtelijk apparaat in het leven ge
roepen moet worden. De Regeering begroot deze
invorderings- of perceptiekosten zelf op 4 mil-
lioen. Hoeveel de bedrijven, die óók een extra
administratie van loonen en winsten moeten
gaan voeren, daaraan ten koste zullen moeten
leggen, laten wij nu nog buiten beschouwing.
Beziet men de belasting uit dit gezichtspunt,
dan komt men tot de volgende opstelling:
Skippy is versch,... is beter,... is gezonder,..
heeft meer aroma! Daarom is Skippy
dé Amerikaansche cigaret voor den
fijnproever, dus natuurlijk ook voor U!
Inderdaad, Skippy is de cigaret waar U
naar gezocht hebt: geurig, pittig en toch
zoo zacht! Maak maar eens een pakje
Skippy open: een heerlijke geur van kers-
versche tabak komt U tegemoet, want
Skippy is zoo behandeld en verpakt,
dat ze versch is en versch blijft, 'n Won
der van een cigaret!
bruto-opbrengst van de nieuwe belasting
volgens begrooting 116 mill.
afkinderaftrek, die wordt teruggegeven 10 mill.
bevolking brengt op 106 mill.
daartegenover staat echter:
heffingskosten 4 mill.
hiinder opbr. Ink-bel. 7 mill.
minder opbr. D.T.-bel3.5 mill.
minder opbr. Omzet-bel. enz... 4 mill.
18.5 mill.
blijft: netto opbrengst voor schatkist 87.5 mill.
Terwijl de heffing dus een last van 106 mil-
lioen op de bevolking legt, komt er maar 87.5
millioen méér in de schatkist: de efficiency van
de belasting blijft dus 17.5 pet. onder het
optimum.
Bij de critische beschouwingen, waaraan deze
belastingplannen ongetwijfeld in het parlement
Zullen worden onderworpen, zal, naar wij hopen,
ook de vraag gesteld worden of het juist is, dat
de Regeering zulk een voornaam deel van haar
inkomsten op zulk een bezwarende manier tracht
te vinden.
ZONDER SCHADELIJKE LAXEERMIDDELEN
en O zult 's morgens „kiplekker"
uit bed springen.
lederen dag moet Ow lever minstens een liter gal
In Uw ingewanden doen stroomen. Wanneer deze
etroom van gal onvoldoende is, verteert Uw voedsel
niet, het bederft. U voelt U opgeblazen, U raakt
verstopt. Uw lichaam ts vergiftigd en U bent
humeurig, v%elt U ellendig en ziet alles somber in.
De meeste laxeermiddelen zijn slechts lapmiddelen.
tJ moet CARTER'S LEVERPILLETJES nemen om
een liter gal vrij te doen stroomen en U zult weer
geheel fit zijn. Onschadelijk, plantaardig, zacht, on
overtroffen om de gal te doen stroomen.
Eischt Carters Leverpilletjes bij apothekers eo
drogisten. L 0.75.
Het is altijd het kenmerk van een grooten tijd
geweest, dat er veel werd gebouwd, dat er
groote architecturale scheppingen en monumen
ten ontstonden. Het historische Hellas getuigt
er van, om van het oude Egypte maar te zwij
gen en wat daaraan voorafging, niet minder
getuigt daarvan het Rome der groote Caesars
en vooral het tijdperk der renaissance-Pausen
met hun groote opdrachten aan Bramante,
Michel Angelo en zoovele anderen. De tijden
van roem van Hellas en Rome hebben hun
stempel gedrukt op heel de Westersche be
schaving en doen het nog. Doorleeft Duitsch-
land thans een grooten tijd naar de beteekenis
die de historie er aan pleegt te geven? Wij
staan te dicht bij de gebeurtenissen, om er een
oordeel over te geven. Dit moet overgelaten
worden aan later. Maar er zijn elementen, die
er op wijzen, dat de tegenwoordige machtheb
bers van het weer zoo machtig geworden
Duitschland, dat nooit-gedroomd in omvang is
toegenomen, in hart en nieren er van door
drongen zijn, dat zij werkelijk de scheppers zijn
van een grooten tijd en door hun daden histo
rie schrijven.
In zijn jeugd heeft Adolf Hitler er van ge
droomd, architect te worden. Het scheen hem
echter niet beschoren te zijn, zijn ideaal te be
reiken. Tusschen zijn vertrek uit Weenen, waar
hij het bouwvak wilde beoefenen en zijn bril-
lante opkomst, liggen nauwelijks twee decen
niën. Maar welke mogelijkheden heeft hij thans
voor zich! Zijn wil is wet. Hij kan bouwen wat
hij wil. En naar eigen zin en welbehagen. Hij
kan en wil ook de inspirator van zijn architec
ten zijn. Voor de bouwkunst ligt in Hitler's
macht een groote toekomst, wanneer die macht
goed wordt aangewend. Feit is, dat Hitier bou
wen wil. Men kan bij hem zelfs spreken van
bouwwoede. De vraag is nu maar, hoe en waar
zal er gebouwd worden? Voorloopig wordt er
:ebouwd in neo-klassieken stijl, koud, nuchter,
met den wil naar het gigantische. Hitler is pas
vijf jaar aan het bewind. Zijn voorliefde voor
het neo-klassieke kan nog veranderen. Ook cp
de vraag, waar gebouwd zal worden, is reeds
antwoord te geven. Hij gaat het aanzijn der
groote Duitsche steden veranderen. En naast
het karakter van het duizendjarig rijk, dus
naast iets gigantisch grootsch zal het moderne
verkeer de veranderingen bepalen. Er schuilt
natuurlijk gevaar in, als één man zijn inzich
ten uit den aard der zaak zijn ze dilettan
tisch, alhoewel wellicht van edel gehalte kan
opdringen aan de door hem zelf tot werk ge
roepen stedebouwmeesters. In de oude histo
rische steden valt er enorm veel te bederven.
Men houdt zijn hart vast voor Keulen, Mün-
chen en vooral Neurenberg. Er zijn plannen
voor deze steden te Berchtesgaden. Maar ze
komen pas later aan de beurt. De oogenblikke-
lijke bouwwoede van den Leider treft Berlijn.
De kern van Berlijn is de zoogenaamde Frie-
drichstadt met annex de omgevingen van den
Alexanderplatz. De Friedrichstadt is wat haar
hoofdaders betreft breed en ruim gebouwd. Un-
ter den Linden, Wilhelmstrasse, Leipziger-
strasse, Friedrichstrasse zijn ook voor den mo
dernen tijd moderne straten. De kern van
Berlijn zal dus wel vrijwel onaangetast blijven.
Wat er verder met Berlijn zal gebeuren, is van
weinig beteekenis. De kant naar het Schlesi-
sche Bahnhof is iets afschuwelijks. Hoe meer
daar wordt opgeruimd des te beter. In het Oos
ten want daar ligt de „Schlesische" wijk
bestaat er dus geen vraagstuk. En in het Wes
ten vrijwel ook niet. Men moet echter onder
scheid maken. Er is een „altes Westen" en er
is een „neues Westen". Het oude Westen yan
Berlijn was vroeger een deftige woonwijk, zich
eng aansluitend aan den prachtigen Hergarten.
Deze wijk is thans city. Kantoorwijk. Het nieu
we Westen, waarvan het middelpunt vormen
de Kurfürstendamm en de Tauentzienstrasse, is
ËJIIIIIIIIIIII
Wanneer ze alsnog open zijn,
Dan blijven ze nog dicht.
Dat is niet slechts een aardigheid,
Men is daartoe verplicht! E
Maar als de winter flink, regeert,
Dan komt de tijd wel aan,
Dan zullen ze niet enkel dicht,
Maar tevens open gaan! E
De een zal vragen: is-ie dicht
't Is al wat hij verlangt, E
Terwijl voor d'ander al z'n heil
Van 't open-zijn afhangt! e
't Is vreemd: als men 'm open zet,
Dan loopt-ie dadelijk vol,
Maar gaat-ie dicht, dan loopt-ie leeg!
Is 't raadsel u te dol?
't Is heusch toch iets, dat in deez' tijd
Op aller lippen ligt,
Want daar ze alle open zijn
Zijn ze vanzelf ook dicht!
Maar nee, ik weet dat u toch wel
Heel vlug en pienter raadt
Wat in deez' dagen tegelijk
Wel dichten open gaat.
U weet het wel? Natuurlijk, ja,
Ik zie 't aan uw gezicht:
De ij sb a an is 't, die open gaat
Wanneer men zegt: zij is dicht!
HERMAN KRAMER
k was 's morgens met mooi weer op stap ge-
de' pompeuze wijk, die ontstaan is onder de
pompeuze regeeringsjaren van Wilhelm II. Het
Is een wijk van barbaarsche pracht, van vol
komen stijlloosheid, van het gedrochtig ba
rokke, van het imperiaal-lawaaierige. Aan deze
wijk kan niets bedorven worden. Zij is niet
door architecten gebouwd, zij is door beun
hazen „aangenomen". Elke gedegen verandering
kan slechts gewin zijn. Het Noorden en Zuiden
van Berlijn zijn niet eens de moeite waard, ze
te vermelden. Alleen de voorsteden hebben hier
en daar iets karakteristieks, wanneer het aan
de „Ostmark" herinnert.
Als oud-inwoner van Berlijn gaan schrijver
dezes toch eenige voorgenomen veranderingen
ietwat pijnlijk aan het hart. Dit zijn de plan
nen voor den Königplatz en bij den Lustgarten.
De Königplatz is het uitgestrekte plein, dat
achter het Rijksdaggebouw ligt. Midden er op
stond de Siegessaule. Voorts waren en zijn er
nog de groote monumenten van Bismarck,
Moltke en Rhön. De Siegessaule wordt afge
broken. En het plein, dat tijdens de periode
van Weimar Platz der Republik heette, zal
worden bebouwd. Er was niet veei moois aan
dit plein. Maar het waf met het „Dem Deut-
schen Volke" gewijde Rijksdaggebouw grootsch,
het had en was geschiedenis, wat zoo zeldzaam
in Berlijn voorkomt. Naar verluidt zal er een
reusachtig partijhuis ontstaan, neo-klassiek,
ijskoud, doodnuchter. Alleen misschien werkend
door zijn afmetingen, maar geheel misplaatst
in de schaduw van het wel leelijk-overdadige,
maar toch imponeerende Rijksdaggebouw. En
dan is er de Lustgarten, de ruimte, omsloten
door het oude Keizerlijke paleis, het oude mu-
suum en de Keizerlijke dom. Ook deze ruim
te is een brok geschiedenis. De werkelijk leelijke
dom maar het gebouw staat er nu eenmaal
en wat zijn plaats aangaat is het architecto
nisch verantwoord zal in de schaduw gesteld
worden van een enorm gebouw voor de Kamer
van Koophandel, natuurlijk in neo-klassieken
stijl, die daar niets heeft te zoeken. Een Ber-
lijner, dien wij dezer dagen spraken, een kunst
zinnig man,' verzuchtte: „Dat ze op den König
platz en bij den Lustgarten gaan bouwen is niet
erg, maar hoe krijgen we het weer weg?" En
de man benijdde ons onze schoonheidscommis
sie! Nu, we hebben den man getroost. Mis
schien valt het wel mee. Een groote tijd wor
stelt om uitdrukking in de architectuur. En
luidt het Derde Rijk voor Duitschland inder
daad een grooten tijd in, dan zou het voorbarig
zijn, a priori alles af te wijzen wat nog
komen moet.
I gaan, om een voetreisje te maken. Maar na
een half uur begon het te regenen; het re
gende hoe langer hoe harder, totdat de regen
bij stroomen neerviel. Ik bevond me in een een
zame streek, de regende kletterde in stralen
bundels op mij neer; weldra was er geen droge
draad meer aan me; ik was zelfs tot op m'n
hemd kletsnat.
In dezen nood ontdekte m'n speurend oog,
door den natten nevel heen, een licht, dat door
de warme, roode gordijnen van een landelijke
herberg straalde. Ik rende er heen, alsof de
dood me op de hielen zat, totdat ik midden in
de betegelde gang stond te hijgen en te druipen
M'n doorweekte voeten werden weldra het mid-
t!:'"unt van een snel groeienden waterplas.
Ik was aangeland in de herberg „De Ekster"
Op een plank naast me stonden een paar leege
glazen en een aschbak en ergens uit een aan
grenzende kamer klonk het gonzen van lang
zaam gepraat met nu en dan een gelach en een
vrouwenstem. Een hond kwam langzaam het
hoekje om, snuffelde aan m'n natte beenen en
ging terug, waarschijnlijk om te zeggen dat er
iemand was. Een oogenblik later werd het sche
merige einde van de gang gevuld door een groote,
omvangrijke vrouwengestalte, met een breeden
witten boezelaar voor. Ze keek naar me, sloeg
haar dikke handen in elkaar en liep naar me toe.
„Genadige hemel!" riep ze, „de stakker is
zoowat verdronken!"
Ze trok me in 't licht, bekeek me van onder
tot boven, kneep in m'n armen en legde een
hand op m'n schouder. Daarna riep ze nog eens
den hemel aan en nam me onder behandeling.
Ze trok m'n druipenden hoed van m'n hoofd,
greep m'n wandelstok en m'n koffertje en begon
te roepen:
„Hei daar, Kee, kom eens gauw hier! Ga da
delijk het vuur in de keuken aanmaken; en Cla-
sien, ga direct 't bed op nummer 5 omkeeren!
En jij, Sof ie, haal den zwabber en veeg dien
plas op! En zeg aan Rika, dat ze twee groote
pannen en den visehketel opzet, en neem de
lakens van nummer 3 en hangt ze voor 't vuur,
maar pas op dat ze niet schroeien. Allemachtig,
de man is zoowat verdronken en hij krijgt den
kelijk de koorts, en wie weet wat voor mallig
heden nog meer. En nu gaat u met mij naar
boven."
Wat was dat een flinke, resolute vrouw en
rr-"der, terwijl ze haar dochters al die bevelen
gaf.
„Misschien nog nooit heete rum gedronken?
ging ze voort, terwijl ze mij bij den arm nam en
naar boven leidde. „Dan wordt 't hoog tijd, dat
ge 't leert."
Een vrouw en nog wel de vrouw van een her
bergier, die minder breed van opvatting was
zou hebben opgemerkt, hoe ik haar trap nat en
vuil maakte, ze zou gefoeterd hebben over haar
kleeden en haar linoleum en me op bitsen toon
verzocht hebben op te letten waar ik liep. Maar
zij, de vrouw uit den „Ekster", deed dat niet.
Binnen vijf minuten was haar gezin aan 't
werk, dat het zoemde als in een bijenkorf. Kee,
Klasien, Sofie en Rika renden met heete krui
ken, glazen en suikerpotten, met ketels en
schijfjes citroen, met schoone lakens en hand
doeken. En bij dit alles spoorde de genoeglijke
stem der moeder ze aan voort te maken.
Voor de deur van nummer 5 gekomen, duwde
ze mij naar binnen en volgde. Het bed was
omgekeerd, de lakens waren verwarmd en twee
FR. MAURIAC's meest beroemde boek
IN IEDEBEN BOEKHANDEL VERKRIJGBAAR
ClAJfLttewr.
WrnuT
De officier van de wacht kwam in het lokaal terug om te
zien, wat door het dak Was gevallen. Goed kijkende, zag hij.
dat het tralies waren van de torenkamer, waarin de prinses
gevangen zat. Ofschoon hij nog niet precies wist wat er was
gebeurd, vermoedde hij wel, dat alles geen zuivere koffie was.
Dadelijk vloog hij naar den groot-vizier, om te vertellen wat
er gebeurd was. Met uitgetrokken zwaard liep hij zoo hard hij
kon, al schreeuwende„Verraad, onraad," zoodat zijn geroep
reeds gehoord werd door den groot-vizier, die juist naar bed
wilde gaan.
heuveltjes toonden aan, waar de heete kruiken
lagen.
„En maak nu maar gauw, dat je d'r in komt,"
zei ze. „Over vijf minuten kom ik je kleeren
halen. Hemelsche goedheid, we mogen God dan
ken, als je geen doodelijke kou hebt gevat!"
En weg was ze.
Een uur lang lag ik in bed, starend naar den
zolder, luisterend naar 't gezoem der stemmen
beneden me, naar 't rinkelen van glazen en
kruiken, naar de welluidende altstem der moe
der, die haar gezin bestuurde. Een klok sloeg
zeven uur en ik trok aan 't groene koord boven
m'n bed. Kort daarop kraakten de traptreden.
„Zoo, een beetje opgeknapt? De rum opge
dronken? Ik heb een pot haché voor je opgezet;
die zal Je goeddoen en dan een papje van lijn
zaad, dan ben je morgenochtend weer zoo lek
ker als kip. Wat? Opstaan? M'n lieve man, die
kleeren zijn door en door nat. 't Lijkt wel
waschdag in de keuken, zoo stoomt t. Je zult
hier moeten blijven tot morgen; ten minste...."
Ze legde peinzend een vinger langs d'r wang
en riep toen naar beneden:
„Hei, Kee!"
„Ja, moeder." Ik hoorde gedribbel van vlugge
voeten. Een oogenblik later stond Kee in de
kamer.
„Staat je vader in 't buffet? Is hij uit? Luister
dan. Ga naar m'n kamer en breng uit de onder
ste la van de latafel, vaders zwarte pak hier.
Niet het beste hoor, op één na 't beste met die
vlek op 't vest. En kijk goed uit waar je de kaars
neerzet."
Ze wendde zich weer naar mij en haar leven
dig oog mat me van 't hoofd tot de voeten.
„Vader is flinker, geloof ik; een verschrikke
lijk flinke man en breed ook. Maar je zult 't
er wel mee kunnen doen. Juist, daar is t. Een
beste lap stof; 't is met iedere begrafenis van
't dorp meegegaan, al meer dan vijftien jaar
lang. Trek maar aan, dan kan je beneden ko
men. Er brandt een lekker vuurtje in den haard
en Bart Veelens, de ouwe Kees en Ko Pasker
zitten te kaarten en 't regent buiten pijpe-
stelen."
Vader was inderdaad een verschrikkelijk flin
ke kerel. Z'n zwarte pantalon wapperde als een
vlag om m'n beenen als ik liep en sleepte langs
den vloer. Ik rolde de pijpen op en de zakken
zaten op m'n knieën. Ik had een gevoel alsof ik
de achterpooten van een olifant had. Ik bekeek
me zelf in den
spiegel en ging
om te lachen, t i
Vest'was op zich- E VU tl IXICLeV
zelf al een over- i
jas en 't jacquet
hing zóó lang achter me neer, dat je op den
staart kon trappen. Zoo toegetakeld, liep ik
een paar stappen heen en weer. De moeder
had me gehoord.
„Zoo," zei ze en bleef glunder lachend voor
me staan, met d'r handen in de zijden.
,,'t Zit niet zoo glad als behangselpapier, hè?
Maar vader is ook zoo verschrikkelijk flink. Er
is nu geen mensch meer in de gelagkamer, jon
genlief. Dus je kunt nu wel beneden komen
zitten."
„Heel vriendelijk van u," zei ik, „maar ik blijf
toch maar liever boven. Ik kan een beetje in
dien stoel gaan zitter lezen, als u me een paar
boeken wilt laten brengen."
„Nou," meende de goede vrouw, „doe waar
je zin in hebt. D'r is anders niemand beneden,
je hoeft je niet te geneeren. Ik zal kijken, of ik
wat voor je vind," en ze schoof de deur weer
uit en de trap af.
Een paar minuten later klonk er een schuch
ter klopje aan de deur en eer der vier dochters
kwam binnen met een handvol tijdschriften.
„Asjeblief, meneer, moeder zegt Ik stond
op en ze kon niet verder spreken. Ze plofte de
tijdschriften op bed en verdween, schokkend
van den ingehouden lach.
Kort daarop klonk gefluister aan de trap:
„Je moest hem eens gaan zien," hoorde ik
zeggen. „Lachen? Ik dacht, dat ik 't bestierf.
Kan je niet wat meer boven brengen? Gauw
dan. Moeder is in de keuken. Neen, jij eerst."
Weer kraakten de traptreden en er werd een
hoofd om de deur gestoken, met een ander
hoofd er achter.
„Had u gebelcf, mijnheer?"
't Was Klazien, die dat vroeg, met een zak
doek in d'r mond.
„Kom binnen! Kom binnen!" riep ik, „waar
zijn Kee, Rika en Sofie? Laat ze allemaal maar
komen! De voorstelling begint! Nog mooie
plaatsen, vooraan!"
Ze waren al voor de deur met schalkachtige,
roode gezichten van louter bedwongen vroolijk-
heid.
„Kom er maar in!" riep ik weer en vier
lachende gezichten gluurden nieuwsgierig om
de deur heen.
„De voorstelling begint!!" en ik zwaaide met
m'n been, terwijl m'n gehoor giechelde en zich
de vroolijke tranen afwischte.
Eensklaps klonk de stem der moeder langs de
trap naar boven:
.Kee, waar zit je? Wat voeren jullie boven
uit? Ik heb nog nooit in m'n leven zoo'n lawaai
gehoord. En vader is thuis en heeft honger. En
Kee, klop eens netjes bij mijnheer aan en zeg
hem
De rest drong niet tot me door, maar Kee
bracht het over:
„Meneer.... moeder vraagtof.... u....
asjeblief weer naar bed wou gaan, meneer....
ha! ha! hi! ha! want v.... vader moet straks
naar.... den bb.. boerenbond en hij wou
z'n.... z'nbroek hebben."
(Nadruk verboden)
op dit blad zijn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden negen p m bfl levenslange geheele ongeschiktheid tot werken dooc
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen F f O w»" verlies van belde armen, belde beenen af belde oogen
&tj een ongeval met
doodeQjken afloop
25
„Eerste Steward Bowler van de „Queen
Victoria."
„Hier!"
Iracema kon zich dezen persoon nauwelijks
herinneren.
„Juffrouw Eliza Merrem."
„Hier!"
Ditmaal kromp Iracema smartelijk getroffen
ineen.
Haar ergste vijandin was dus ook hier.
Het gerecht begon de behandeling der zaak.
Hier stonden twee aanklagers, die beiden
tegelijk beklaagden waren.
Eerst werd Iracema gelegenheid gegeven het
hare te zeggen. Een verschrikkelijke schaamte
overmeesterde haar. Zij had nog nooit een
rechtszitting bijgewoond en nu was zij er het
middelpunt van. Zij voelde, dat aller oogen zich
nieuwsgierig of met leedvermaak op haar richt
ten.
Z«e sprak zacht en telkens stokkend. Ze sprak
als was zij niet heelemaal bij haar zinnen. Tel
kens weer moest zij wachten met spreken om
haar zenuwen baas te worden. Toen de kwelling
*an het verhoor eindelijk doorstaan was, voelde
zij zelf wel, dat ze een heel ongunstigen indruk
gemaakt had.
Advocaat Vieira, de rechtskundige van Jen
kins, zei:
„Daar de verklaringen der getuige uiterst,
verward en onsamenhangend zijn, mocht ik
haar nog een laatste mogelijkheid openen om
een voor haar gunstiger oplossing te verkrijgen.
Ik zou den president willen vragen of zij per
sisteert bij de verklaring, waarin zij bezwoer,
dat zij te Londen niet met mijn cliënt gehuwd
is."
Eer de president de vraag kon stellen, ant
woordde Iracema en ditmaal met volle, heldere
stem:
„Dat houd ik ten volle gestand, want het is de
waarheid en de getuigen, die het hof uit Londen
heeft laten komen, zullen het bevestigen."
Er kwam beweging onder de toeschouwers.
Voor het eerst won zij belangstellende sym
pathie.
„Getuige Joe Jenkins, nu onder den naam
van Robert Severing."
Jenkins stond op.
„Mijnheer de president tot mijn groot
leedwezen ben ik reeds direct genoodzaakt een
ernstig protest te laten hooren. U veronderstelt
blijkbaar, dat ik „voorgeef" Robert Severing te
zijn. Ik heb mij echter door mijn pas en door
de gelegaliseerde handteekening van den heer
Alfonso Figueira in Rio en ten overvloede nog
door den in Rio aan mijn pas in 1915 toege-
voegden vingerafdruk door den Duitschen consul
in Rio wettelijk en afdoend gelegitimeerd. Ik.
geef dus niet voor Robert Severing te zijn
maar ik ben het!"
De beslistheid waarmee Jenkins sprak,
maakte blijkbaar indruk op de rechtbank. Even
zoo beslist verklaarde hij indertijd naar Londen
te zijn gekomen en dat Iracema wel eerst ge
weigerd had, maar ten slotte toch met hem
getrouwd was. Hij had haar daarna aan boord
gebracht, terwijl hij zelf omdat hij nog in
Frankrijk moest zijn per vliegtuig was terug
gekeerd. Of Benjamin Huxley, die tegelijkertijd
op een valschen pas in Londen verblijf hield,
ook aan boord geweest was, kon hij niet zeg
gen.
Wel had hij later vernomen, dat dit het geval
zou zijn geweest, maar hij had die geruchten
voor kletspraatjes gehouden en er geen gewicht
meer aan gehecht.
„Dat is een ongeloofelijk brutale leugen."
„Ik moet de getuige Iracema Severing ver
zoeken zich van elke interruptie en van elke be-
leediging te onthouden."
Iracema had het luid uitgeschreeuwd
rechtstaande en ging nu na de repri
mande van den voorzitter rood van schaamte
weer zitten.
„Wij zullen nu de getuigen hooren. Koetsier
John!"
De gebruikelijke inleidende vragen werden ge
steld.
„U zult moeten verklaren met welken heer Se
vering juffrouw Iracema Severing te Londen in
het huwelijk trad. U heeft immers bij dat huwe
lijk uw bemiddeling verleend,?*
„Inderdaadf
„Ik zal u twee foto's voorleggen."
„Maar dat is toch heelemaal niet noodig, daar
staat toch de heer, die toen de bruidegom was.
Hij wees daarbij op Jenkins en andermaal
kwam er beweging in de rechtszaal.
„U herkent dien heer met zekerheid?"
„Natuurlijk."
„Kunt u dat bezweren?"
„Ja!"
Iracema luisterde met wijd opengesperde
oogen toe. Ze had het bovenlijf voorover gebogen
was doodsbleek en haar tanden klapperden als
had zij de koorts.
Hoe was het mogelijk, dat menschen zoo slecht
konden zijn?
De kellner uit Seyds Hotel werd voorgeroepen.
De president stelde zijn vraag nu reeds an
ders.
„Is dit de heer, die toentertijd met die dame
daar naast den advocaat bij u in het hotel
logeerde en bij wier huwelijk u getuige was?"
De kellner weifelde.
„Er logeeren zooveel paren bij ons. Die kan
men zich allemaal maar zoo niet herinneren.
Een detective in Londen heeft mij het ook al ge
vraagd. Wanneer ik den heer goed bekijk, zou ik
zoo zeggen van ja. Maar, mijnheer de president
meineed is meineed en een eed zou ik er toch
niet op durven doen."
Deze voorzichtige verklaring van den tweeden
getuige, die voorloopig niet behoefde te zweren,
maakte haast nog grooteren indruk dan de
drieste van John.
Jenkins zat, achterover leunend, de armen
de borst gekruist en een zelfbewust lachje,
maa
dries
I Je:
Lover
om zijn mond, naast zijn advocaat, terwijl Irace
ma met al haar krachten tegen een bezwijming
strijdend, naast haar advocaat Dr. Monteiro zat
weggedoken.
„Juffrouw Eliza Merrem!"
Iracema kromp nog verder ineen als.in li
chaamspijn. Nu kwam 't allerergste, nu was zij
reddeloos verloren. a
„U bent Eliza Merrem?"
„Ja."
„Waar heeft u juffrouw Severing leeren ken
nen?"
„Te New York werd ik als gezelschapsdame
voor een reis naar Madeira door haar aange
nomen."
„Waarom?"
„Omdat juffrouw Severing trouwen wilde".
„Met wien?"
„Met haar neef Robert Severing."
„Dus met dien heer daar?"
Eliza zag Jenkins een oogenblik aan. Merk
waardig terwijl zij tot op dat oogenblik een
brutalen indruk had gemaakt, stond haar gezicht
nu op eens ernstig en eer bescheiden dan aan
matigend.
,Neen, niet met dezen heer maar met haar
neef Robert Severing."
De president, die het slot der zitting reeds na
bij had geacht, moest luid en lang met zijn bel
luiden al de toehoorders waren van hun
plaatsen opgesprongen en riepen wild en luid
door elkaar.
„Stilte of ik laat de zaal ontruimen!"
„Getuige!"
Zijn stem klonk bijna bedoeld onaangenaam.
„Ik maak er u opmerkzaam op, dat u hier on
der eede staat. U weet toch welke gevolgen het
afleggen van een meineed heeft?"
„Juist daarom."
Iracema hief langzaam het hoofd op. Had zij
tot op dit oogenblik vertwijfeld in elkaar gedo
ken gezeten, nu lag een matelooze verbazing op
haar gezicht te lezen.
De president vervolgde:
„Getuige Eliza Merrem. Ik moet er u op at
tent maken, dat uw verklaring lijnrecht tegen
over die van alle andere getuigen staat."
Zü had haar luchtige wijze van spreken terug
gevonden.
„Dat raakt mij niets. Ik ben voor mijn eigen
huid verantwoordelijk zij voor de hunne!"
„U wilt dus beweren, dat die mijnheer daar
niet in Londen met juffrouw Iracema Severing
trouwde?"
„Dat kan ik bezweren."
„Hoe kunt u dat bezweren was u soms bij
dat huwelijk tegenwoordig?"
,Ja, zonder dat beiden het wisten was ik op
het bureau van den burgerlijken stand. De
ambtenaren zagen mij aan voor een getuige
van een paar, dat later aan de beurt zou zijn.
Ik heb beiden nauwkeurig gadegeslagen toen eij
de huwelijksacte onderteekenden."
„Dat verklaart u ondef eede?"
„Dat heb ik toch al bevestigd!"
(Wordt vervolgd)