De nieuwe Veiligheidswet DE DUITSCHE HELjTfr- De Wereld JANUARI 1939 IN WERKING ZONDAG 25 DECEMBER 1938 VAN WEEK TOT WEEK Naturalisaties O Geheel nieuu) is in deze materie de aansprakelijkheid van den arbeider Strafmaxima zijn verhoogd T oezicht Meer geld noodig voor Sociale Zaken Wijzigings- en aanvullings- begrooting voor 1938 Emigratie Vleesch in blik was gewild Het Evangeliewoord is sober over de geboorte ties Heeren, maar de vaders die het verkon digden en de christendichters hebben er zóó veel over gezegd en gezongen, dat er geen feest van het kerkelijk jaar valt aan te wijzen. Waarbij een geloofswaarheid rijker is gecom mentarieerd, rijker omhangen met het spel der Vrome verbeelding. Volksgeloof en legende hebben er het hunne bijgedaan en zoo is het Kerstfeest geworden een onuitputtelijke bron Van poëzie. Nog vandaag, nu het licht-der- Wereld door zoo talloos velen ontkend wordt, nu er landen zijn waar men liever het feest- der winterzonnewende zou herdenken dan de geboorte van den Verlosser, Die het bovenaardsche licht heeft geopenbaard, is die stroom van inspiratie niet versperd. Boek, tijdschrift en dagblad worden door de christen-schrijvers gevuld met gedichten en beschouwingen over het onverklaarbare won- tier, dat ons uit schuld en dood heeft verlost en zelfs zij, voor wie de berichten daarover niet meer zijn dan een door traditie geheilig de mythe, kunnen zich moeilijk losmaken van de christelijke symbolen. Zij spreken van hef Kerstverhaal, het Kerstgebeuren, maar als zij de innigheid van de geboorte en het moeder schap, de herders, de koningen, de engelen, den cs en den ezel er niet bij kunnen halen, waar over zullen zij schrijven? Men zou de simpele vraag kunnen stellen, of historisch betwijfel baar is, wat zóó hardnekkig voortleeft en wordt voortverteld. Niemand twijfelt er aan, dal, Alexander de Groote er is geweest en dat Keizer Augustus heeft geleefd. Waarom wél, dat Christus is geboren zooals de Schrift het ons vertelt? Men bewondert de naïveteit en schoonheid der middeleeuwsche dichters, als Zij den kleinen Jezus en de Moedermaagd be zingen, maar waarom begrijpt men niet, dat zij deze ongereptheid alleen konden halen, omdat het bezongene voor hen realiteit Was. omdat zij als het ware zélf aanwezig zijn geweest bij de feiten die zij verhaalden? Hoezeer de stal van Bethlehem voor de mid deleeuwers realiteit was, de uitvoerigheid der primitieve schilderijen, de levende intimiteit der gedichten bewijst het. Zeer menschelijk Wordt alles voorgesteld, maar de schroom dei gebaren, de reinheid der gelaatsuitdrukkingen vertellen van de heiligheid der gebeurtenissen en de H. Schrift wordt er telkens bijgehaald, de refreinen herinneren er aan, dat het Kind ons aller Schepper is. „Eeuwige God, Gij die de liefderijkste zijt", wordt Zuster van Bar- baradael niet moede te herhalen: Dat scoenste kint is ons geboren, Dat alresoetste mannekijn; Die sijn herte aen hem wilt keeren, Hij sal hem getrouwe zijn. Deus eteme tu piissime. Zij, die de christenen hard willen vallen, zoeken vaak hun sterkste argumenten hierin, dat zij zeggen: hoe komt het, dat bijna twin tig eeuwen na de geboorte van Christus het tnenschdom nog zoo bitter weinig gevorderd is op den weg naar vrede, liefde en rechtvaardig heid? Bewijst dit niet de overbodigheid van het geloof? Zonder iets tekort te doen aan den plicht, om óók in de menschel ij ke samenleving het liefdegebod te verwerkelijken, zonder te ont kennen, dat tallooze christenen schromelijk te kort schieten in verloochening van egoïsme en in gevoel voor den medemensch, kan men hier op toch antwoorden, dat de christen in de eerste plaats heeft te zoeken het Rijk Gods en Zjjn gerechtigheid en dat het overige zal wor den toegeworpen. Deze gerechtigheid is de god delijke gerechtigheid, die geschieden moet ook als wij niet begrijpen waarom. En het godsrijk is in ons. Wij moeten onze ziel zalig maken in de eerste plaats. Wij moetep innerlijk vrij Zijn, innerlijk onthecht. Zooals de katholieke schrijver Henri Bru- hing het dezer dagen zeide: „Dit is het ideaal, Waarop „de goede wil" gericht moet zijn als zij gericht wil zijn op de christelijke rechtvaardig heid. Wij zullen dit ideaal nooit volkomen ver werkelijken, maar altijd zeer onvolkomen en gebrekkig. Doch het is het doel, waarheen al len, die Gods rechten primair erkennen, dienen te streven, met en door Christus. De goede, d.w.z. de oprechte en waarachtige wil is hier, als steeds, voldoende. Gelijk dit streven steeds gebrekkig zal blijven, zoo zal ook de orde, die het op natuurlijk gebied zou verwerkelijken, steeds onvolkomen zijn. Daarom zal er altijd strijd zijn en elk verwerkelijken een bedreigd bezit. Er zullen tijden zijn waarin net ideaal dichter benaderd wordt, doch ook tijden waarin Zij, de christelijke rechtvaardigheid, volkomen Schijnt weggevaagd. Ook uit de geesten. Tijden, Waarin de christelijke rechtvaardigheid (on danks alle sociale rechtvaar digheid) een vervreemd, vergeten ideaal is, 'n ideaal dat- alleen nog verwondering baart." „Gij kwaamt om de wereld te winnen," zegt een oud Kerstlied. Om „den machtigsten vijand te slaan". Het schreiende kind in de kribbe is ook de stralende en onvervaarde held, die het booze overwint, het bóoze in ieder menschen- hart en het booze, dat de som is van alle kwade neigingen der menschen. Dan noemt het oude lied, dat wij allen in den Kerstnacht zingen (maar hoe ondoordacht vaak!), den vijand bij den naam: „De kracht uwer liefde van binnen kan wereld noch hel wederstaan." Chris tus gaat schuil, Christus wordt niet overwon nen, maar zij die Zijn woord volgen hebben een enormen en bestendigen strijd te voeren. Het is precies dezelfde gedachte, die Notkerus Bal- bulus in zijn Kerst-sequens tot uiting bracht: Grates nunc omnes reddamus Domino Deo, Qui sua nativitate nos liberavit De diabolica potestate. Het gevaar van die kwade macht wordt te weinig door de christenen gevoeld. Zij zijn vaak te argeloos, zij gelooven te gaarne dat alles goed gaat, als zij maar doen wat de kies- vereeniging en de vakorganisatie zeggen. Maar het kan dan toch nog verkeerd gaan. Het kan zijn, dat wij geen rekening houden met de diabolische krachten van de wereld. „De we reld" wordt, in het Nieuwe Testament, in ver schillende beteekenissen vermeld, maar de uit drukking wordt er ook herhaaldelijk gebruikt om aan te duiden al degenen, te zamen en in vereeniging, die de leer van Christus niet wil len nemen tot richtsnoer voor hun leven, die onverschillig blijven voor Zijn geboden. En deze wereld vormt het bontste gezelschap dat men zich denken kan, de openlijke vijanden van Christus zijn erbij en de verkapte, de naam-christenen, die hun Judas-rol spelen. In deze wereld werkt de hel. werkt Satan, de prins der duisternis. Men denkt wel dat Satan dood is, weggevaagd door ons verlicht intel lect, maar wie werkelijk bewust leeft en achter de gezichtsmaskers weet te kijken, wie gevoel heeft voor het onzegbaar raffinement waar mee de mensch vaak zijn werkelijke bedoelin gen weet te verbergen, hij zjl hem overal ont waren, op de meest onverwachte oogenblik- ken. Zijn koude, schitterende geest weet aan het goede nederlagen toe te brengen op zulk een wijze, dat de ongewaarschuwde aan z ij n kant zou gaan staan, denkende dat de recht vaardigheid, de vooruitgang, de humaniteit het eischen. Mephistofeles heeft hulptroepen, die zélf niet weten met welk bedrijf zij bezig zijn. Deze wereld is de onverzoenlijke vijand van Christus. Hij kwam op aarde om haar te winnen, maar zij verzet zich eindeloos en schijnt telkens te zegevieren. Zij is niet kort weg identiek te achten met de staatsmacht of ae geldmacht, maar het is een feit dat deze er soms een groote rol in spelen. „Quare fre- muerunt gentes: et populi meditati sunt inania?" vraagt de Introïtus in den Kerst nacht „Waarom woeden de heidenen en zirtnen de volken op ijdelheid?" Omdat zij vaak geleid worden door den kouden, schitterenden geest van Satan, omdat zij leiders hebben, die den godsvrede niet nastreven, maar een kris tallen paleis van zelfheerlijkheid willen op bouwen, waarin voor nederigheid, zachtmoe digheid en schuldbesef geen plaats is, waarin niemand „door ootmoed wordt herboren." Omdat wij aan die wereld te veel meedoen, daarom zijn wij niet meer de keurbende en de vergadering van godminnenden, die men dui delijk kan herkennen. En het zal niet anders worden, tenzij wij, met het kind en den held uit de kribbe, strijden tegen die wereld. Tenzij wij wezenlijk Zijn liefdie verstaan en open baar belijden. Die liefde die het hoogste is. en niet meer uit te zeggen. Zij maakte Dante sprakeloos aan het eind van zijn Paradijs, toen hij alléén nog voelde, dat zijn wil en zijn ver langens, „gelijk een wiel in vasten gang", be wogen werden door „de Liefde, die beweegt èn zon èn sterren". Bij de Tweede Kamer zijn ingediend wets ontwerpen, houdende naturalisatie van Ferdi nand H. M. Artz en 19 anderen en van Stefan G. Blaschek en 19 anderen. (^hristus heeft aan Zijn Kerk voor speld, dat zij om Zijnentwille vervol gingen zou moeten verduren. Zalig zij, die vervolging lijden om de Gerechtig- j heid, want hunner is het Koninkrijk der I Hemelen. 1 Januari 1939 treedt in werking de wet- van 5 Juli 1934, Veiligheidswet 1934, waar door de eerste Veiligheids, van 1895, komt te vervallen. De belangrijkste wijzigingen, die de nieu we wet brengt, zijn de volgende: Behalve voor de fabrieken of werkplaatsen, die reeds onder de eerste veiligheidswet ge bracht waren, geldt de nieuwe wet tevens voor de (thans onder „fabrieken of werkplaatsen" gerangschikte) radiozend- en distributiestations, projecteer-cellen van bioscopen, alle bouwwer ken, grind- en zandzuigers, baggermolens en pompstations. Voorts kunnen thans ook voor schriften bij algemeenen maatregel van be stuur worden vastgetseld met betrekking tot: a Landbouw-, tuinbouw-, boschbouw-, vee houderij- en veenderij-ondernemingen. (De veenderijen behoorden in de oude wet tot de fa brieken of werkplaatsen). b. Vervoer te water met (en bij het laden en lossen van) schepen, niet zijnde zeeschepen. c. Andere bedrijven dan de bovengenoemde. Voorts houdt de wet in: d. een verbod van het gebruik van loodhou dende stoffen bij schilderen van binnenwerk. e. een verbod tot vervaardiging, verkoop, ver huur, e.d. van nader aan te wijzen gevaarlijke werktuigen, toestellen, gereedschappen en vaten. f. De mogelijkheid voorschriften te geven voor constructie, beproeving en herbeproeving van toestellen en vaten, die gevaar voor ontploffing opleveren. g. Bepalingen omtrent veiligheidscommissies. Nog niet in werking getreden is dat deel der wet, hierboven vermeld onder a, b, s, d, e en f, behalve voor veenderijen. De wet definieert het begrip „arbeid" zooda nig, dat de werkzaamheden van het hoofd der onderneming en diens echtgenoote hieronder niet vallen. Dit heeft in de practijk tot gevolg, dat d&t deel der wettelijke voorschriften, welke met betrekking tot „arbeid" gegeven zijn, niet mee zal gelden voor bedrijven, waarin enkel de patroon (al of niet tezamen met zijn vrouw) werkt. Eigen kinderen zijn evenwel als perso neel te beschouwen. De voorschriften met betrekking tot de in richting, waarin gewerkt wordt (bijv. hoogte werklokalen, vrije luchtruimte, dagverlichting, electrische installatie, privaten, kleedkamers, e.d.), gelden echter óók voor bedrijven zonder personeel. Inhoud der regeling. De inhoud der regeling voor fabrieken of werkplaatsen en veenderijen is practisch onge veer dezelfde gebleven. De voorschriften zijn vervat in het „veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938", in het veiligheidsbesluit voor veenderijen 1938" en in het „electrotech- nisch veiligheidsbesluit 1938". Evenals onder de oude veiligheidswet kun nen ook thans de districtshoofden nadere eischen stellen betreffende de wijze van uitvoe ring der verschillende beveiligingen en der an dere veiligheidsvoorschriften. Bovendien komt deze bevoegdheid thans ook toe aan andere, door den minister van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren. Het recht van beroep is ongewijzigd gehand haafd. De wet opent thans de mogelijkheid veilig heidscommissies in te stellen of te erkennen voor een bepaalde onderneming of een groep van ondernemingen. Het toezicht is, voor wat betreft de thans geldende bepalingen, gelijk gebleven. Voor zoo veel de z.g. binnenvaart betreft, zal dit toezicht t.z.t. kunnen worden opgedragen aan de ambte naren der havenarbeidsinspectie en vqpr zoo veel betreft nader aan te wijzen soorten van arbeid of werktuigen, toestellen, vaten of ge reedschappen aan andere dan de voornoemde ambtenaren. Vroeger was den werkgever niet het z.g. recht van verschooning toegekend. Thans is dit wel het geval. Hij wordt evenals het op zichthoudend personeel geacht aan zijn ver plichting te hebben voldaan, indien hij aan toont, dat hij de noodige bevelen heeft gegeven, de noodige maatregelen heeft genomen, de noo dige middelen heeft verschaft en het rede lijkerwijs te vorderen toezicht heeft gehouden om de naleving der wet te verzekeren. Overi gens is de aansprakelijkheid van den werkge ver geheel dezelfde gebleven. Als noodzakelijk gevolg van dit recht van verschooning heeft de wet moeten invoeren de aansprakelijkheid van het opzichthoudend personeel (werkmeesters, bazen, e.d.), welke geheel gelijk is aan die van den werkgever. Geheel nieuw is de aansprakelijkheid van den arbeider. De arbeider is thans verplicht, voor zoover hij redelijkerwijze kan worden ge acht met dat voorschrift of den eisch bekend te zijn, dit voorschrift of dien eisch na te le ven of de op grond daarvan verstrekte en voor hem bestemde beveiligingsmiddelen aan te wenden. Dit treedt reeds 1 Januari 1939 in werking voor zooveel betreft verschillende veiligheids voorschriften in fabrieken of werkplaatsen, bijv. voor het gebruik van veiligheidsbrillen, gas- en stofmasker, bedrijfskleeding en diverse beveiligingsmiddelen. Artikel 217 „veiligheids besluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938" en artikel 26 „veiligheidsbesluit voor veende- Bij de Tweede Kamer is ingediend een wets ontwerp tot wijziging en verhooging van het elfde hoofdstuk (Sociale Zaken) der rijksbegroo- ting voor het dienstjaar 1938. Zooals de minister in de memorie van toe lichting betreffende deze begrooting voor het dienstjaar 1939 heeft medegedeeld, wordt ter voldoening aan het ten vorigen jare uitgedrukte verlangen naar meer feitenmateriaal een on derzoek ingesteld ter verkrijging van betrouw bare gegevens omtrent den stand der ouder domsvoorziening voor loonarbeiders en met de zen maatschappelijk gelijkstaanden. De hieraan verbonden kosten uitgaven voor kaartenmateriaal, voor door de gemeenten te verstrekken inlichtingen, voor het door enquê teurs te verrichten onderzoek en voor bewer king van het verzamelde materiaal werden op 60.000 geraamd. Het is wenscheüjk gebleken, in de daarvoor in aanmerking komende overzeesche immigratie landen ter plaatse een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden, welke deze landen bie den voor Nederlandsche emigranten, en naar de voorwaarden, waaronder een eventueele emi gratie zou kunnen geschieden. Teneinde de Stichting Landverhuizing Neder land, welke zich met bedoeld onderzoek zal be lasten, financieel daartoe in staat te stellen, zal voor 1938 een extra subsidie van 10.500 noodig zijn. Verder is een regeling getroffen voor de ver tegenwoordiging van genoemde stichting in Ar gentinië. De voor 1938 hieruit voortvloeiende kosten bedragen ƒ2460. Ten slotte zullen nog extra uitgaven noodig zijn in verband met de emigratie naar Zuid- Afrika. Deze emigratie, welke grootendeels wordt geleid door de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche vereeniging, dreigt namelijk te worden bemoei lijkt, doordat genoemde vereeniging tengevolge van financieele moeilijkheden voor 1938 is een tekort geraamd van ƒ8000 genoodzaakt zal zijn, haar arbeid ten behoeve van bedoelde emigratie stop te zetten. Aangezien de voort zetting van dezen arbeid als een algemeen be lang is te beschouwen, zoolang emigratie naar Zuid-Afrika op eenigszins uitgebreide schaal mogelijk is, acht de minister het gewenscht, dat hier van rijkswege financieele hulp wordt ver leend. Het ligt in de bedoeling, deze hulpver leening welke zich zal beperken tot het ver- leenen van een bedrage in de kosten van de in Zuid-Afrika gevestigde organisatie te doen geschieden door middel van de Stichting Land verhuizing Nederland, aan welke voor dit doel een extra subsidie van ten hoogste ƒ8000 zal worden toegekend. Op grond van het vorenstaande zal het sub sidie aan meergenoemde stichting moeten wor den verhoogd met ƒ20.960. Bfj de samenstelling der oorspronkelijke be- grooting voor het dienstjaar 1938 is geen bedrag geraamd voor de distributie van vleesch in blik, daar gezien de gemiddelde afname de toen aanwezige voorraad gehakt in blik, afkomstig van de productie 1936, toereikend werd geacht voor distributie ook gedurende het geheele jaar 1938. Aangezien echter die «voorraad, tegen de oorspronkelijke verwachting in, ten gevolge van grootere afname van dit product, welke mede haar oorzaak vindt in de stijging der prijzen van het vleesch in den vrijen handel, reeds in Juli 1938 was uitgeput, moest, ten einde de distributie van vleesch in blik te kunnen voortzetten, reeds in 1938 tot het doen vervaardigen van een nieuwen voor raad worden overgegaan. De noodige gelden ter bestrijding van de daaraan verbonden kosten worden derhalve thans aangevraagd. Deze verhooging van uit gaven zal nagenoeg geheel worden gedekt door hoogere ontvangsten ten bate van de midde len. Zoo zullen, naar het zich laat aanzien, de uit gaven wegens bijdragen in de kosten der waren- keuringsdiensten voor 1938 niet meer bedragen dan 270.000. Het artikel kan nu met 27.000 worden verminderd. In verband met de resultaten van de exploi tatie der werkloozenkassen over 1937 konden de subsidiepercentages voor de zgn. extra subsidiën (bedragende meer dan 100 pet.) van de bijdra gen der leden ƒ60.000 lager worden gesteld, dan aanvankelijk mogelijk scheen. rijen 1938" sommen de gevallen op, waarin de arbeider aansprakelijk is. De strafmaxima zijn verhoogd. Thans kan geldboete van ten hoogste 300 of hechtenis van ten hoogste drie maanden worden opge legd, en in geval van herhaling binnen twee jaren na de vorige veroordeeling kunnen de vermelde maxima zelfs worden verdubbeld. De mogelijkheid van vrijstelling van verschil lende maatregelen is geopend. Deze wordt door den minister van Sociale Zaken verleend. De wet is voorts niet van toepassing op mili tairen dienst, op werkzaamheden van gevan genen en verpleegden en personeel in gevan genissen, tuchtscholen, rijksopvoedingsgestich ten en -werkinrichtingen, steenhouwwerk, cais- sonarbeid, havenarbeid (voor zooveel de stuwa doorswet van toepassing is), mijnen en zee schepen. Een roman van Enrica von Handel-Mazzetti 41 Opeens vertrok een sombere duivelsche trek het gezicht van Tessenburg. Als giftwalmen uit ®en moeras stegen zwarte gedachten uit het Giepst van zijn ziel op. Verduiveld, als zij tegen Gen aartshertog heeft gezegd, dat 't hem spijt! ïlij heeft haar dat wel streng verboden. Maai £ij is in zulke dingen als een kind en heeft een plecht geheugen. Gisteren had zij 't immers weer in den mond, dat woord, dat knaagt: „Schat, 't «Dijt je immers!" Om zoo'n kerel een bedrieger! Leeghoofd! Moord zeggen ze? Belachelijk. Daar was even Geinig aan verloren als aan een mug, die je dood ihept, waarachtig! Een hoonlach, dien een duivel naast hem 6cheen uit te stooten, galmde langs de kale mu- ten. ,,'t Spijt me niet!" richtte hij zich in heel z'n 'engte op en sloeg met de vuist op de schets, die Gen weg aangaf naar de United States. ..Wanneer was ik een moordenaar? Toen 'k de drie tirailleurs van Cara St. Cyr neer- Schoot? Een ervan schoot ik dwars door z'n hofd, ik zag z'n hersens uit de oogkassen puilen. Andere door den hals, het bloed spoot, als uit een bron de dercfe en toen ik die granaat greep uit de hand van dien grenadier? Ros en ruiter waren één klomp lillend vleesch; was ik 'n moordenaar? Of toen bij Lindenau; mijn pistool blies de kerels van den muur van het kerkhof weg; met de sabel stak ik ze overhoop en vroeg niet, of zij een moeder hadden evenals ik. Hadden zij vleesch en bloed, zooals ik, had den zij pijn zooals ik, toen ik hen doodde? Die in de kamer van het Theresianum had mij maanden lang achtervolgd. Hij tartte mij! Een greep, de haan schoot over. Hij was niet meer! Hij had z'n verdiende loon! Heeft hij langer dan een oogenblik zieltogend op den grond gelegen? Vier maanden heeft hij mijn slaap gestoord, elke bete broods was gift voor mij, door zijn vervloekte schuld. Vooruit, weg! Het spijt mij niét. Wie zegt, waar staat geschreven, dat de eene mensch een wolf is voor den anderen mensch? Hij was de mijne, hij had mijn reputatie, mijn eer, de toekomst van mijn kind tusschen zijn vermaledijde kaken en reet alles kapot. Ik werd de zne en sloeg hem dood. Wie durft mij straffen? Kom, hier, phari- seeër Ah! Maar nu. 't Komt. Schreden kraakten op de gang. Neen, zij nietDonrath. Als een os stampt hij hierheen. 't Is dus goed; men komt je halen om je bij haar te brengen. Schandelijk overigens, zoo lang die pummel aan de deur morrelt. Hoeveel grendels en sloten zitten er? Laat ze allemaal de pest krijgen, dat tuig! Hij heeft slechts vijanden in dit vervloekte huis; nu talmen ze treiterend, zoo lang zij kunnen, om hem te laten weten: je bent vrij. De deur gaat open. Omwarreld van grijze stofjes, die dansen in de schelle zon, die in den kerkergang schijnt, treedt de commandant naar voren en blijft op den drempel staan, als vreesde hij den reusachtigen man, wiens oogen hem vij andig en doordringend tegenflitsen. In het licht vaft de gang ziet men het glinsteren der bajo netten van de wachten en het geweer van den provoost. Wat beteekent- dat „Tessenburg!" Ja?" „Wij hebben een bericht voor u van uw vrouw. Uw zoon is hier. Wilt u naar de directiekamer gebracht worden of zullen we het kind hierheen brengen?" Tessenburg's verhard gezicht verschoot van kleur. „Wat is dat?" stiet hij uit. „Ik verwacht mijn vrouw, niet den jongen. Waar is zij?" „Zooals ik reeds zei, is zü niet hier maar haar zoon, met een brief van haar voor u. Tes senburg! Ik begrijp 't, u vermoedt hoe 't er mee staat. 't Is mis, de aartshertog heeft het ver zoek van uw vrouw afgewezen. U zult het als een man weten te dragen." Een oogenblik keken beiden elkaar zwijgend aan; toen wendde de eene zich af, zijn kleur- looze lippen stukbijtend in onmachtige woede. „U hebt den brief gelezen! Geen enkel recht heeft men in dit vervloekte krot!" snauwde hij. „Ik heb hem volgens mijn plicht doorgelezen," antwoordde Donrath; hij bleef kalm. Morgen is deze man immers dood. „Tessenburg, ik geloof, dat 't beter is, als u hier blijft en ik het kind bij u laat brengen. Maar, zooals u wilt." Tessenburg had Donrath, terwijl deze sprak, den rug toegekeer^nu keerde hij zich naar hem om, geen kleur wis in zijn gelaat, zijn oogen flikkerden als twee vlijmscherpe messen. „Loop naar den duivel! Niemand, ik wil nie mand zien." Afgewezen! Afgewezen! Prijsgege ven door den aartshertog, je vriend! Die fratsen van Donrath en het gegrinnik van die kerels daarbuiten, die huichelaars. Dus, dit is het ein de? Bloedroode, wilde toorn overmeestert hem. Zij kunnen zich nog verheugen in zijn laatsten smaad. Aan zijn zinneloos stamelende tong ont snapt een vloek tegen de rampzalige vrouw, die hem liefheeft, die hij beminde tot nu toe, die hem door haar liefde dezen smaad en deze kwel ling veroorzaakt heeft. „Man, wordt niet onredelijk en onrechtvaar dig!" vermaande Donrath. „Het was een laatste poging. Niemand kan er iets aan doen." „Bespaart u zich die moreele grimassen," bral de Tesssenburg, buiten zich zelf. „Ga uit m'n oogen, huichelaar, ploert, die je bent, die je verheugt, omdat ik dit nog beleef." Met zware, wankelende schreden liep de on- lukkige op de tafel toe, nam de schets, die den weg van het schip naar het land der vrijheid aangaf, verfrommelde ze in zijn woedende vuist en slingerde ze in een hoek. „Tessenburg!" trachtte Donrath hem te kal- meeren. „En u wilt uw arm kind werkelijk niet zien? Luister naar mij, u hebt niet lang tijd meer". „Ik wil hem niet zien, hem niet, m'n vrouw niet, niemand; de heele wereld walgt me laat mij tenminste met rust in mijn laatste uren." „U waart Dinsdag na het vonnis redelijker, ik begrijp 't niet," zei Donrath, vol bezorgdheid den woedenden man aanziende Verschrikkelijke mogelijkheden schoten door zijn hoofd, hoe zal dat morgen gaan als men hem niet door den priester kan kalmeeren „U waart Dinsdag redelijker," zei Tessenburg met schorre stem hoonend, „Ja, dat was ik. Wat had ik met die komedie te maken? Hebt u een begrip van eer? Neen, u niet! U hebt 't me zelf gezegd, want u hebt den brief geopend of hebt u gelogen? Ik wil den brief zien! De aartshertog zijn stem brak, hij sloeg op de tafel en hoestte in wilde woede het leed, dat hem verstikte, weg. „Hij laat mij in den steek, zegt u. Hij gooit mijn vrouw haar smeekbede in 't gezicht. Wat heb ik hem geachtalles is voorbij. Maar 't verwondert u, dat ik buiten mijzelf raak. Zijn broeder is valsch en ondankbaar. Het bloed ver loochent zich niet. Maar ik zou moeten lachen en zeggen: Dank u onderdanig voor het genadig doodvonnis." „Zwijg!" verhief Donrath zijn staalharde commandostem. „Lastert u zijne majesteit nog? Tessenburg, ik waarschuw u! Lood en kruit is voor u waarlijk een onverdiende genade! Voor een gemeenen moordenaar past iets anders." Hoog richtte de verlorene zich op. „Hang me dan op, canaille!" snauwde hij zijnen terugwijkenden bewaker toe, met zijn glinsterende tanden dreigend. „Wat kan 't miji schelen, hoe ik ter helle vaar, met stukgescho ten kop of met verdraaiden nek." Donrath verliet snel de cel. „Hij is razend," zei hij tot den provoost. „We kunnen het kind werkelijk niet bij hem brengen, ik zie 't nu wel in. U zult hem den brief brengen." In de directiekamer wachtte intusschen het kind. Bleek, met behuild gezicht, den brief, dien de doodzieke moeder met bevende hand ge schreven had, angstig tegen zijn hart drukkend. De commandant had hem den brief uit de hand genomen, zijn kinderlijke tegenstand baatte niet. Met zijn afschuwelijke roode vuist had de slechte man hem den brief afgenomen en hem opengemaakt. De arme mammie had hem dicht geplakt met drie kleine ouweltje. Die ouweltjes! Die ouweltjes had hij verscheurd, die gemeene man, en op den brief had hij iets geschreven en toen gezegd: wacht maar, we zullen eens kijken, of je je vader spreken kunt. Rillend van kou, hoewel het een drukkend heete dag is, staat de kleine in de diepe ven- stemis en wacht. Daar beneden is de Nieuw- poort, en als 't een dag was zooals alle andere, dan zou het wisselen der wacht, de wande laars, het in en uit rftten der koetsen en het geklingel der paardentuigen voor den knaap een heerlijke afleiding zijn geweest; als dit een dag was als andere, zou hij in dit vertrek, waar in hij nog nimmer geweest was, alle prenten in het rond rustig bekijken en de heeren, die in de zjjkamer bij de open deur staan, indeelen. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1938 | | pagina 5