De nieuwe Veiligheidswet
DE DUITSCHE HELjTfr-
De Wereld
JANUARI 1939 IN
WERKING
ZONDAG 25 DECEMBER 1938
VAN WEEK TOT WEEK
Naturalisaties
O
Geheel nieuu) is in deze materie de
aansprakelijkheid van den
arbeider
Strafmaxima zijn
verhoogd
T oezicht
Meer geld noodig voor
Sociale Zaken
Wijzigings- en aanvullings-
begrooting voor 1938
Emigratie
Vleesch in blik was gewild
Het Evangeliewoord is sober over de geboorte
ties Heeren, maar de vaders die het verkon
digden en de christendichters hebben er zóó
veel over gezegd en gezongen, dat er geen
feest van het kerkelijk jaar valt aan te wijzen.
Waarbij een geloofswaarheid rijker is gecom
mentarieerd, rijker omhangen met het spel der
Vrome verbeelding. Volksgeloof en legende
hebben er het hunne bijgedaan en zoo is het
Kerstfeest geworden een onuitputtelijke bron
Van poëzie. Nog vandaag, nu het licht-der-
Wereld door zoo talloos velen ontkend wordt,
nu er landen zijn waar men liever het feest-
der winterzonnewende zou herdenken dan
de geboorte van den Verlosser, Die het
bovenaardsche licht heeft geopenbaard,
is die stroom van inspiratie niet versperd.
Boek, tijdschrift en dagblad worden door de
christen-schrijvers gevuld met gedichten en
beschouwingen over het onverklaarbare won-
tier, dat ons uit schuld en dood heeft verlost
en zelfs zij, voor wie de berichten daarover
niet meer zijn dan een door traditie geheilig
de mythe, kunnen zich moeilijk losmaken van
de christelijke symbolen. Zij spreken van hef
Kerstverhaal, het Kerstgebeuren, maar als zij
de innigheid van de geboorte en het moeder
schap, de herders, de koningen, de engelen, den
cs en den ezel er niet bij kunnen halen, waar
over zullen zij schrijven? Men zou de simpele
vraag kunnen stellen, of historisch betwijfel
baar is, wat zóó hardnekkig voortleeft en
wordt voortverteld. Niemand twijfelt er aan,
dal, Alexander de Groote er is geweest en dat
Keizer Augustus heeft geleefd. Waarom wél,
dat Christus is geboren zooals de Schrift het
ons vertelt? Men bewondert de naïveteit en
schoonheid der middeleeuwsche dichters, als
Zij den kleinen Jezus en de Moedermaagd be
zingen, maar waarom begrijpt men niet, dat
zij deze ongereptheid alleen konden halen,
omdat het bezongene voor hen realiteit
Was. omdat zij als het ware zélf aanwezig zijn
geweest bij de feiten die zij verhaalden?
Hoezeer de stal van Bethlehem voor de mid
deleeuwers realiteit was, de uitvoerigheid der
primitieve schilderijen, de levende intimiteit
der gedichten bewijst het. Zeer menschelijk
Wordt alles voorgesteld, maar de schroom dei
gebaren, de reinheid der gelaatsuitdrukkingen
vertellen van de heiligheid der gebeurtenissen
en de H. Schrift wordt er telkens bijgehaald,
de refreinen herinneren er aan, dat het Kind
ons aller Schepper is. „Eeuwige God, Gij die
de liefderijkste zijt", wordt Zuster van Bar-
baradael niet moede te herhalen:
Dat scoenste kint is ons geboren,
Dat alresoetste mannekijn;
Die sijn herte aen hem wilt keeren,
Hij sal hem getrouwe zijn.
Deus eteme tu piissime.
Zij, die de christenen hard willen vallen,
zoeken vaak hun sterkste argumenten hierin,
dat zij zeggen: hoe komt het, dat bijna twin
tig eeuwen na de geboorte van Christus het
tnenschdom nog zoo bitter weinig gevorderd is
op den weg naar vrede, liefde en rechtvaardig
heid? Bewijst dit niet de overbodigheid van
het geloof?
Zonder iets tekort te doen aan den plicht,
om óók in de menschel ij ke samenleving het
liefdegebod te verwerkelijken, zonder te ont
kennen, dat tallooze christenen schromelijk te
kort schieten in verloochening van egoïsme en
in gevoel voor den medemensch, kan men hier
op toch antwoorden, dat de christen in de
eerste plaats heeft te zoeken het Rijk Gods en
Zjjn gerechtigheid en dat het overige zal wor
den toegeworpen. Deze gerechtigheid is de god
delijke gerechtigheid, die geschieden moet ook
als wij niet begrijpen waarom. En het godsrijk
is in ons. Wij moeten onze ziel zalig maken
in de eerste plaats. Wij moetep innerlijk vrij
Zijn, innerlijk onthecht.
Zooals de katholieke schrijver Henri Bru-
hing het dezer dagen zeide: „Dit is het ideaal,
Waarop „de goede wil" gericht moet zijn als zij
gericht wil zijn op de christelijke rechtvaardig
heid. Wij zullen dit ideaal nooit volkomen ver
werkelijken, maar altijd zeer onvolkomen en
gebrekkig. Doch het is het doel, waarheen al
len, die Gods rechten primair erkennen, dienen
te streven, met en door Christus. De goede,
d.w.z. de oprechte en waarachtige wil is hier,
als steeds, voldoende. Gelijk dit streven steeds
gebrekkig zal blijven, zoo zal ook de orde, die
het op natuurlijk gebied zou verwerkelijken,
steeds onvolkomen zijn. Daarom zal er altijd
strijd zijn en elk verwerkelijken een bedreigd
bezit. Er zullen tijden zijn waarin net ideaal
dichter benaderd wordt, doch ook tijden waarin
Zij, de christelijke rechtvaardigheid, volkomen
Schijnt weggevaagd. Ook uit de geesten. Tijden,
Waarin de christelijke rechtvaardigheid (on
danks alle sociale rechtvaar
digheid) een vervreemd, vergeten ideaal is, 'n
ideaal dat- alleen nog verwondering baart."
„Gij kwaamt om de wereld te winnen," zegt
een oud Kerstlied. Om „den machtigsten vijand
te slaan". Het schreiende kind in de kribbe is
ook de stralende en onvervaarde held, die het
booze overwint, het bóoze in ieder menschen-
hart en het booze, dat de som is van alle kwade
neigingen der menschen. Dan noemt het oude
lied, dat wij allen in den Kerstnacht zingen
(maar hoe ondoordacht vaak!), den vijand bij
den naam: „De kracht uwer liefde van binnen
kan wereld noch hel wederstaan." Chris
tus gaat schuil, Christus wordt niet overwon
nen, maar zij die Zijn woord volgen hebben een
enormen en bestendigen strijd te voeren. Het is
precies dezelfde gedachte, die Notkerus Bal-
bulus in zijn Kerst-sequens tot uiting bracht:
Grates nunc omnes reddamus Domino Deo,
Qui sua nativitate nos liberavit
De diabolica potestate.
Het gevaar van die kwade macht wordt te
weinig door de christenen gevoeld. Zij zijn
vaak te argeloos, zij gelooven te gaarne dat
alles goed gaat, als zij maar doen wat de kies-
vereeniging en de vakorganisatie zeggen. Maar
het kan dan toch nog verkeerd gaan. Het kan
zijn, dat wij geen rekening houden met de
diabolische krachten van de wereld. „De we
reld" wordt, in het Nieuwe Testament, in ver
schillende beteekenissen vermeld, maar de uit
drukking wordt er ook herhaaldelijk gebruikt
om aan te duiden al degenen, te zamen en in
vereeniging, die de leer van Christus niet wil
len nemen tot richtsnoer voor hun leven, die
onverschillig blijven voor Zijn geboden. En
deze wereld vormt het bontste gezelschap dat
men zich denken kan, de openlijke vijanden
van Christus zijn erbij en de verkapte, de
naam-christenen, die hun Judas-rol spelen.
In deze wereld werkt de hel. werkt Satan, de
prins der duisternis. Men denkt wel dat Satan
dood is, weggevaagd door ons verlicht intel
lect, maar wie werkelijk bewust leeft en achter
de gezichtsmaskers weet te kijken, wie gevoel
heeft voor het onzegbaar raffinement waar
mee de mensch vaak zijn werkelijke bedoelin
gen weet te verbergen, hij zjl hem overal ont
waren, op de meest onverwachte oogenblik-
ken. Zijn koude, schitterende geest weet aan
het goede nederlagen toe te brengen op zulk
een wijze, dat de ongewaarschuwde aan z ij n
kant zou gaan staan, denkende dat de recht
vaardigheid, de vooruitgang, de humaniteit het
eischen. Mephistofeles heeft hulptroepen, die
zélf niet weten met welk bedrijf zij bezig zijn.
Deze wereld is de onverzoenlijke vijand
van Christus. Hij kwam op aarde om haar te
winnen, maar zij verzet zich eindeloos en
schijnt telkens te zegevieren. Zij is niet kort
weg identiek te achten met de staatsmacht of
ae geldmacht, maar het is een feit dat deze
er soms een groote rol in spelen. „Quare fre-
muerunt gentes: et populi meditati sunt
inania?" vraagt de Introïtus in den Kerst
nacht „Waarom woeden de heidenen en
zirtnen de volken op ijdelheid?" Omdat zij vaak
geleid worden door den kouden, schitterenden
geest van Satan, omdat zij leiders hebben, die
den godsvrede niet nastreven, maar een kris
tallen paleis van zelfheerlijkheid willen op
bouwen, waarin voor nederigheid, zachtmoe
digheid en schuldbesef geen plaats is, waarin
niemand „door ootmoed wordt herboren."
Omdat wij aan die wereld te veel meedoen,
daarom zijn wij niet meer de keurbende en de
vergadering van godminnenden, die men dui
delijk kan herkennen. En het zal niet anders
worden, tenzij wij, met het kind en den held
uit de kribbe, strijden tegen die wereld. Tenzij
wij wezenlijk Zijn liefdie verstaan en open
baar belijden. Die liefde die het hoogste is. en
niet meer uit te zeggen. Zij maakte Dante
sprakeloos aan het eind van zijn Paradijs, toen
hij alléén nog voelde, dat zijn wil en zijn ver
langens, „gelijk een wiel in vasten gang", be
wogen werden door „de Liefde, die beweegt èn
zon èn sterren".
Bij de Tweede Kamer zijn ingediend wets
ontwerpen, houdende naturalisatie van Ferdi
nand H. M. Artz en 19 anderen en van Stefan
G. Blaschek en 19 anderen.
(^hristus heeft aan Zijn Kerk voor
speld, dat zij om Zijnentwille vervol
gingen zou moeten verduren. Zalig zij,
die vervolging lijden om de Gerechtig-
j heid, want hunner is het Koninkrijk der
I Hemelen.
1 Januari 1939 treedt in werking de wet-
van 5 Juli 1934, Veiligheidswet 1934, waar
door de eerste Veiligheids, van 1895, komt
te vervallen.
De belangrijkste wijzigingen, die de nieu
we wet brengt, zijn de volgende:
Behalve voor de fabrieken of werkplaatsen,
die reeds onder de eerste veiligheidswet ge
bracht waren, geldt de nieuwe wet tevens voor
de (thans onder „fabrieken of werkplaatsen"
gerangschikte) radiozend- en distributiestations,
projecteer-cellen van bioscopen, alle bouwwer
ken, grind- en zandzuigers, baggermolens en
pompstations. Voorts kunnen thans ook voor
schriften bij algemeenen maatregel van be
stuur worden vastgetseld met betrekking tot:
a Landbouw-, tuinbouw-, boschbouw-, vee
houderij- en veenderij-ondernemingen. (De
veenderijen behoorden in de oude wet tot de fa
brieken of werkplaatsen).
b. Vervoer te water met (en bij het laden en
lossen van) schepen, niet zijnde zeeschepen.
c. Andere bedrijven dan de bovengenoemde.
Voorts houdt de wet in:
d. een verbod van het gebruik van loodhou
dende stoffen bij schilderen van binnenwerk.
e. een verbod tot vervaardiging, verkoop, ver
huur, e.d. van nader aan te wijzen gevaarlijke
werktuigen, toestellen, gereedschappen en vaten.
f. De mogelijkheid voorschriften te geven voor
constructie, beproeving en herbeproeving van
toestellen en vaten, die gevaar voor ontploffing
opleveren.
g. Bepalingen omtrent veiligheidscommissies.
Nog niet in werking getreden is dat deel der
wet, hierboven vermeld onder a, b, s, d, e en f,
behalve voor veenderijen.
De wet definieert het begrip „arbeid" zooda
nig, dat de werkzaamheden van het hoofd der
onderneming en diens echtgenoote hieronder
niet vallen. Dit heeft in de practijk tot gevolg,
dat d&t deel der wettelijke voorschriften, welke
met betrekking tot „arbeid" gegeven zijn, niet
mee zal gelden voor bedrijven, waarin enkel de
patroon (al of niet tezamen met zijn vrouw)
werkt. Eigen kinderen zijn evenwel als perso
neel te beschouwen.
De voorschriften met betrekking tot de in
richting, waarin gewerkt wordt (bijv. hoogte
werklokalen, vrije luchtruimte, dagverlichting,
electrische installatie, privaten, kleedkamers,
e.d.), gelden echter óók voor bedrijven zonder
personeel.
Inhoud der regeling.
De inhoud der regeling voor fabrieken of
werkplaatsen en veenderijen is practisch onge
veer dezelfde gebleven. De voorschriften zijn
vervat in het „veiligheidsbesluit voor fabrieken
of werkplaatsen 1938", in het veiligheidsbesluit
voor veenderijen 1938" en in het „electrotech-
nisch veiligheidsbesluit 1938".
Evenals onder de oude veiligheidswet kun
nen ook thans de districtshoofden nadere
eischen stellen betreffende de wijze van uitvoe
ring der verschillende beveiligingen en der an
dere veiligheidsvoorschriften.
Bovendien komt deze bevoegdheid thans
ook toe aan andere, door den minister
van Sociale Zaken aangewezen ambtenaren.
Het recht van beroep is ongewijzigd gehand
haafd.
De wet opent thans de mogelijkheid veilig
heidscommissies in te stellen of te erkennen
voor een bepaalde onderneming of een groep
van ondernemingen.
Het toezicht is, voor wat betreft de thans
geldende bepalingen, gelijk gebleven. Voor zoo
veel de z.g. binnenvaart betreft, zal dit toezicht
t.z.t. kunnen worden opgedragen aan de ambte
naren der havenarbeidsinspectie en vqpr zoo
veel betreft nader aan te wijzen soorten van
arbeid of werktuigen, toestellen, vaten of ge
reedschappen aan andere dan de voornoemde
ambtenaren.
Vroeger was den werkgever niet het z.g.
recht van verschooning toegekend. Thans is
dit wel het geval. Hij wordt evenals het op
zichthoudend personeel geacht aan zijn ver
plichting te hebben voldaan, indien hij aan
toont, dat hij de noodige bevelen heeft gegeven,
de noodige maatregelen heeft genomen, de noo
dige middelen heeft verschaft en het rede
lijkerwijs te vorderen toezicht heeft gehouden
om de naleving der wet te verzekeren. Overi
gens is de aansprakelijkheid van den werkge
ver geheel dezelfde gebleven.
Als noodzakelijk gevolg van dit recht van
verschooning heeft de wet moeten invoeren de
aansprakelijkheid van het opzichthoudend
personeel (werkmeesters, bazen, e.d.), welke
geheel gelijk is aan die van den werkgever.
Geheel nieuw is de aansprakelijkheid van
den arbeider. De arbeider is thans verplicht,
voor zoover hij redelijkerwijze kan worden ge
acht met dat voorschrift of den eisch bekend
te zijn, dit voorschrift of dien eisch na te le
ven of de op grond daarvan verstrekte en voor
hem bestemde beveiligingsmiddelen aan te
wenden.
Dit treedt reeds 1 Januari 1939 in werking
voor zooveel betreft verschillende veiligheids
voorschriften in fabrieken of werkplaatsen,
bijv. voor het gebruik van veiligheidsbrillen,
gas- en stofmasker, bedrijfskleeding en diverse
beveiligingsmiddelen. Artikel 217 „veiligheids
besluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938"
en artikel 26 „veiligheidsbesluit voor veende-
Bij de Tweede Kamer is ingediend een wets
ontwerp tot wijziging en verhooging van het
elfde hoofdstuk (Sociale Zaken) der rijksbegroo-
ting voor het dienstjaar 1938.
Zooals de minister in de memorie van toe
lichting betreffende deze begrooting voor het
dienstjaar 1939 heeft medegedeeld, wordt ter
voldoening aan het ten vorigen jare uitgedrukte
verlangen naar meer feitenmateriaal een on
derzoek ingesteld ter verkrijging van betrouw
bare gegevens omtrent den stand der ouder
domsvoorziening voor loonarbeiders en met de
zen maatschappelijk gelijkstaanden.
De hieraan verbonden kosten uitgaven voor
kaartenmateriaal, voor door de gemeenten te
verstrekken inlichtingen, voor het door enquê
teurs te verrichten onderzoek en voor bewer
king van het verzamelde materiaal werden op
60.000 geraamd.
Het is wenscheüjk gebleken, in de daarvoor in
aanmerking komende overzeesche immigratie
landen ter plaatse een onderzoek in te stellen
naar de mogelijkheden, welke deze landen bie
den voor Nederlandsche emigranten, en naar
de voorwaarden, waaronder een eventueele emi
gratie zou kunnen geschieden.
Teneinde de Stichting Landverhuizing Neder
land, welke zich met bedoeld onderzoek zal be
lasten, financieel daartoe in staat te stellen, zal
voor 1938 een extra subsidie van 10.500 noodig
zijn.
Verder is een regeling getroffen voor de ver
tegenwoordiging van genoemde stichting in Ar
gentinië. De voor 1938 hieruit voortvloeiende
kosten bedragen ƒ2460.
Ten slotte zullen nog extra uitgaven noodig
zijn in verband met de emigratie naar Zuid-
Afrika. Deze emigratie, welke grootendeels wordt
geleid door de Nederlandsch-Zuid-Afrikaansche
vereeniging, dreigt namelijk te worden bemoei
lijkt, doordat genoemde vereeniging tengevolge
van financieele moeilijkheden voor 1938 is
een tekort geraamd van ƒ8000 genoodzaakt
zal zijn, haar arbeid ten behoeve van bedoelde
emigratie stop te zetten. Aangezien de voort
zetting van dezen arbeid als een algemeen be
lang is te beschouwen, zoolang emigratie naar
Zuid-Afrika op eenigszins uitgebreide schaal
mogelijk is, acht de minister het gewenscht, dat
hier van rijkswege financieele hulp wordt ver
leend. Het ligt in de bedoeling, deze hulpver
leening welke zich zal beperken tot het ver-
leenen van een bedrage in de kosten van de in
Zuid-Afrika gevestigde organisatie te doen
geschieden door middel van de Stichting Land
verhuizing Nederland, aan welke voor dit doel
een extra subsidie van ten hoogste ƒ8000 zal
worden toegekend.
Op grond van het vorenstaande zal het sub
sidie aan meergenoemde stichting moeten wor
den verhoogd met ƒ20.960.
Bfj de samenstelling der oorspronkelijke be-
grooting voor het dienstjaar 1938 is geen bedrag
geraamd voor de distributie van vleesch in blik,
daar gezien de gemiddelde afname de toen
aanwezige voorraad gehakt in blik, afkomstig
van de productie 1936, toereikend werd geacht
voor distributie ook gedurende het geheele jaar
1938.
Aangezien echter die «voorraad, tegen de
oorspronkelijke verwachting in, ten gevolge
van grootere afname van dit product, welke
mede haar oorzaak vindt in de stijging der
prijzen van het vleesch in den vrijen handel,
reeds in Juli 1938 was uitgeput, moest, ten
einde de distributie van vleesch in blik te
kunnen voortzetten, reeds in 1938 tot het
doen vervaardigen van een nieuwen voor
raad worden overgegaan.
De noodige gelden ter bestrijding van de
daaraan verbonden kosten worden derhalve
thans aangevraagd. Deze verhooging van uit
gaven zal nagenoeg geheel worden gedekt door
hoogere ontvangsten ten bate van de midde
len.
Zoo zullen, naar het zich laat aanzien, de uit
gaven wegens bijdragen in de kosten der waren-
keuringsdiensten voor 1938 niet meer bedragen
dan 270.000. Het artikel kan nu met 27.000
worden verminderd.
In verband met de resultaten van de exploi
tatie der werkloozenkassen over 1937 konden de
subsidiepercentages voor de zgn. extra subsidiën
(bedragende meer dan 100 pet.) van de bijdra
gen der leden ƒ60.000 lager worden gesteld, dan
aanvankelijk mogelijk scheen.
rijen 1938" sommen de gevallen op, waarin de
arbeider aansprakelijk is.
De strafmaxima zijn verhoogd. Thans kan
geldboete van ten hoogste 300 of hechtenis
van ten hoogste drie maanden worden opge
legd, en in geval van herhaling binnen twee
jaren na de vorige veroordeeling kunnen de
vermelde maxima zelfs worden verdubbeld.
De mogelijkheid van vrijstelling van verschil
lende maatregelen is geopend. Deze wordt door
den minister van Sociale Zaken verleend.
De wet is voorts niet van toepassing op mili
tairen dienst, op werkzaamheden van gevan
genen en verpleegden en personeel in gevan
genissen, tuchtscholen, rijksopvoedingsgestich
ten en -werkinrichtingen, steenhouwwerk, cais-
sonarbeid, havenarbeid (voor zooveel de stuwa
doorswet van toepassing is), mijnen en zee
schepen.
Een roman van Enrica von Handel-Mazzetti
41
Opeens vertrok een sombere duivelsche trek
het gezicht van Tessenburg. Als giftwalmen uit
®en moeras stegen zwarte gedachten uit het
Giepst van zijn ziel op. Verduiveld, als zij tegen
Gen aartshertog heeft gezegd, dat 't hem spijt!
ïlij heeft haar dat wel streng verboden. Maai
£ij is in zulke dingen als een kind en heeft een
plecht geheugen. Gisteren had zij 't immers weer
in den mond, dat woord, dat knaagt: „Schat, 't
«Dijt je immers!"
Om zoo'n kerel een bedrieger! Leeghoofd!
Moord zeggen ze? Belachelijk. Daar was even
Geinig aan verloren als aan een mug, die je dood
ihept, waarachtig!
Een hoonlach, dien een duivel naast hem
6cheen uit te stooten, galmde langs de kale mu-
ten.
,,'t Spijt me niet!" richtte hij zich in heel z'n
'engte op en sloeg met de vuist op de schets, die
Gen weg aangaf naar de United States.
..Wanneer was ik een moordenaar? Toen
'k de drie tirailleurs van Cara St. Cyr neer-
Schoot? Een ervan schoot ik dwars door z'n
hofd, ik zag z'n hersens uit de oogkassen puilen.
Andere door den hals, het bloed spoot, als uit
een bron de dercfe en toen ik die granaat
greep uit de hand van dien grenadier? Ros en
ruiter waren één klomp lillend vleesch; was ik
'n moordenaar? Of toen bij Lindenau; mijn
pistool blies de kerels van den muur van het
kerkhof weg; met de sabel stak ik ze overhoop
en vroeg niet, of zij een moeder hadden evenals
ik. Hadden zij vleesch en bloed, zooals ik, had
den zij pijn zooals ik, toen ik hen doodde?
Die in de kamer van het Theresianum had mij
maanden lang achtervolgd. Hij tartte mij!
Een greep, de haan schoot over. Hij was niet
meer! Hij had z'n verdiende loon! Heeft hij
langer dan een oogenblik zieltogend op den
grond gelegen? Vier maanden heeft hij mijn
slaap gestoord, elke bete broods was gift voor
mij, door zijn vervloekte schuld. Vooruit, weg!
Het spijt mij niét.
Wie zegt, waar staat geschreven, dat de eene
mensch een wolf is voor den anderen mensch?
Hij was de mijne, hij had mijn reputatie, mijn
eer, de toekomst van mijn kind tusschen zijn
vermaledijde kaken en reet alles kapot. Ik werd
de zne en sloeg hem dood.
Wie durft mij straffen? Kom, hier, phari-
seeër
Ah! Maar nu. 't Komt. Schreden kraakten op
de gang. Neen, zij nietDonrath. Als een
os stampt hij hierheen. 't Is dus goed; men
komt je halen om je bij haar te brengen.
Schandelijk overigens, zoo lang die pummel
aan de deur morrelt. Hoeveel grendels en sloten
zitten er?
Laat ze allemaal de pest krijgen, dat tuig! Hij
heeft slechts vijanden in dit vervloekte huis; nu
talmen ze treiterend, zoo lang zij kunnen, om
hem te laten weten: je bent vrij.
De deur gaat open. Omwarreld van grijze
stofjes, die dansen in de schelle zon, die in den
kerkergang schijnt, treedt de commandant naar
voren en blijft op den drempel staan, als vreesde
hij den reusachtigen man, wiens oogen hem vij
andig en doordringend tegenflitsen. In het licht
vaft de gang ziet men het glinsteren der bajo
netten van de wachten en het geweer van den
provoost. Wat beteekent- dat
„Tessenburg!"
Ja?"
„Wij hebben een bericht voor u van uw vrouw.
Uw zoon is hier. Wilt u naar de directiekamer
gebracht worden of zullen we het kind hierheen
brengen?"
Tessenburg's verhard gezicht verschoot van
kleur.
„Wat is dat?" stiet hij uit. „Ik verwacht mijn
vrouw, niet den jongen. Waar is zij?"
„Zooals ik reeds zei, is zü niet hier maar haar
zoon, met een brief van haar voor u. Tes
senburg! Ik begrijp 't, u vermoedt hoe 't er mee
staat. 't Is mis, de aartshertog heeft het ver
zoek van uw vrouw afgewezen. U zult het als
een man weten te dragen."
Een oogenblik keken beiden elkaar zwijgend
aan; toen wendde de eene zich af, zijn kleur-
looze lippen stukbijtend in onmachtige woede.
„U hebt den brief gelezen! Geen enkel recht
heeft men in dit vervloekte krot!" snauwde hij.
„Ik heb hem volgens mijn plicht doorgelezen,"
antwoordde Donrath; hij bleef kalm. Morgen is
deze man immers dood. „Tessenburg, ik geloof,
dat 't beter is, als u hier blijft en ik het kind
bij u laat brengen. Maar, zooals u wilt."
Tessenburg had Donrath, terwijl deze sprak,
den rug toegekeer^nu keerde hij zich naar hem
om, geen kleur wis in zijn gelaat, zijn oogen
flikkerden als twee vlijmscherpe messen.
„Loop naar den duivel! Niemand, ik wil nie
mand zien." Afgewezen! Afgewezen! Prijsgege
ven door den aartshertog, je vriend! Die fratsen
van Donrath en het gegrinnik van die kerels
daarbuiten, die huichelaars. Dus, dit is het ein
de? Bloedroode, wilde toorn overmeestert hem.
Zij kunnen zich nog verheugen in zijn laatsten
smaad. Aan zijn zinneloos stamelende tong ont
snapt een vloek tegen de rampzalige vrouw, die
hem liefheeft, die hij beminde tot nu toe, die
hem door haar liefde dezen smaad en deze kwel
ling veroorzaakt heeft.
„Man, wordt niet onredelijk en onrechtvaar
dig!" vermaande Donrath. „Het was een laatste
poging. Niemand kan er iets aan doen."
„Bespaart u zich die moreele grimassen," bral
de Tesssenburg, buiten zich zelf. „Ga uit m'n
oogen, huichelaar, ploert, die je bent, die je
verheugt, omdat ik dit nog beleef."
Met zware, wankelende schreden liep de on-
lukkige op de tafel toe, nam de schets, die den
weg van het schip naar het land der vrijheid
aangaf, verfrommelde ze in zijn woedende vuist
en slingerde ze in een hoek.
„Tessenburg!" trachtte Donrath hem te kal-
meeren. „En u wilt uw arm kind werkelijk niet
zien? Luister naar mij, u hebt niet lang tijd
meer".
„Ik wil hem niet zien, hem niet, m'n vrouw
niet, niemand; de heele wereld walgt me
laat mij tenminste met rust in mijn laatste
uren."
„U waart Dinsdag na het vonnis redelijker, ik
begrijp 't niet," zei Donrath, vol bezorgdheid den
woedenden man aanziende Verschrikkelijke
mogelijkheden schoten door zijn hoofd, hoe zal
dat morgen gaan als men hem niet door den
priester kan kalmeeren
„U waart Dinsdag redelijker," zei Tessenburg
met schorre stem hoonend, „Ja, dat was ik. Wat
had ik met die komedie te maken? Hebt u
een begrip van eer? Neen, u niet! U hebt 't me
zelf gezegd, want u hebt den brief geopend
of hebt u gelogen? Ik wil den brief zien! De
aartshertog zijn stem brak, hij sloeg op de
tafel en hoestte in wilde woede het leed, dat
hem verstikte, weg.
„Hij laat mij in den steek, zegt u. Hij gooit
mijn vrouw haar smeekbede in 't gezicht. Wat
heb ik hem geachtalles is voorbij. Maar
't verwondert u, dat ik buiten mijzelf raak. Zijn
broeder is valsch en ondankbaar. Het bloed ver
loochent zich niet. Maar ik zou moeten lachen
en zeggen: Dank u onderdanig voor het genadig
doodvonnis."
„Zwijg!" verhief Donrath zijn staalharde
commandostem. „Lastert u zijne majesteit nog?
Tessenburg, ik waarschuw u! Lood en kruit is
voor u waarlijk een onverdiende genade! Voor
een gemeenen moordenaar past iets anders."
Hoog richtte de verlorene zich op.
„Hang me dan op, canaille!" snauwde hij
zijnen terugwijkenden bewaker toe, met zijn
glinsterende tanden dreigend. „Wat kan 't miji
schelen, hoe ik ter helle vaar, met stukgescho
ten kop of met verdraaiden nek."
Donrath verliet snel de cel. „Hij is razend,"
zei hij tot den provoost. „We kunnen het kind
werkelijk niet bij hem brengen, ik zie 't nu wel
in. U zult hem den brief brengen."
In de directiekamer wachtte intusschen het
kind. Bleek, met behuild gezicht, den brief, dien
de doodzieke moeder met bevende hand ge
schreven had, angstig tegen zijn hart drukkend.
De commandant had hem den brief uit de
hand genomen, zijn kinderlijke tegenstand baatte
niet. Met zijn afschuwelijke roode vuist had de
slechte man hem den brief afgenomen en hem
opengemaakt. De arme mammie had hem dicht
geplakt met drie kleine ouweltje. Die ouweltjes!
Die ouweltjes had hij verscheurd, die gemeene
man, en op den brief had hij iets geschreven
en toen gezegd: wacht maar, we zullen eens
kijken, of je je vader spreken kunt.
Rillend van kou, hoewel het een drukkend
heete dag is, staat de kleine in de diepe ven-
stemis en wacht. Daar beneden is de Nieuw-
poort, en als 't een dag was zooals alle andere,
dan zou het wisselen der wacht, de wande
laars, het in en uit rftten der koetsen en het
geklingel der paardentuigen voor den knaap
een heerlijke afleiding zijn geweest; als dit een
dag was als andere, zou hij in dit vertrek, waar
in hij nog nimmer geweest was, alle prenten in
het rond rustig bekijken en de heeren, die in
de zjjkamer bij de open deur staan, indeelen.
(Wordt vervolgd.)