De sfeer van het oude en altoos nieuwe Amsterdam DE VROUWEN VAN HONFLEURS Paradijs der zonderlingen w Twee boeken over sport Velen zijn Vreemdeling in eigen stad Vergelijking met Venetië die wel en niet opgaat Eiland-monarchieën, die niemand kent Bakhuis een goed voetballer, van den Bergh een beter auteur ZONDAG 8 JANUARI 1939 Tronen in alle prijzen De staat van drie Het land zonder belastingen NIEUWE ZEGELS Ned. Indië Engeland Frankrijk Selgië Denemarken Zwitserland HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V. Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie Hoeveel Amsterdammers zijn zich bewust van het groote voorrecht ge boren en getogen te zijn, opgegroeid of althans te mogen leven, dag aan dag, seizoen aan seizoen, in een der mooiste steden van de wereld? Hoe veel Amsterdammers zijn er niet, die hun stad nauwelijks nog kennen, be halve de eigen moderne woonwijk en den dagelij kschen weg naar kantoor, winkel of werkplaats en een enkelen keer naar theater of bioscoop? Er zijn onder hen ervaren toeristen, die den weg in Parijs weten, in al de oude hoekjes van Montmartre, die Rothenburg bezochten en Hildes- heim, die ooit wellicht in Venetië kwamen. Maar dat zij dagelijks mo gen verkeeren in een stad, die als geen ander kan bogen op schoonheid, zoo rijk en bovendien zoo levend en volkomen deel van onzen tijd, dat zij genieten kunnen van romantiek en sfeer, te grijp voor ieder die er oog voor heeft en hart, is blijkbaar nooit tot hen doorgedrongen. Eenigen tijd geleden heelt een reisbureau gemeend een initiatief te moeten nemen. Het organiseerde excursies voor Amsterdammers door Amsterdam, uitgaande van het juiste standpunt, dat voor een zeer groot aantal be woners Van Zuid of Noord, van Oost en West de eigen stad toeristengebied was geworden, maar dan een toeristengebied, dat men nog moest ontsluiten. De directis ste de zich voor, dat zijn eerste klanten ook de beste propa gandisten waren, die tot hun vrienden en ma gen zouden zeggen: Ik ben op het Prinsen eiland geweest, maar daar moet je eens heen gaan of: Je sprak onlangs over het Begijnhof in Brugge, nou, maar ik zag op één avond drie van de zoovele hofjes in de Jordaan en ik moet je zeggen, het was me 'n openbaring. En: je "had het onlangs over zoo'n grappig oud kroegje in een romantisch achteraf-straatje, daar en daar, maar man, dan ben je nooit in de „Silveren Spiegel" geweest in het Katte gat.... Ja, mijnheer in het Kattegat, op den hoek van de Ossenspooksteeg.Nooit van ge hoord? Dan weet je natuurlijk evenmin het „Gebed zonder end". Afijn, zoo moesten de reiswagens avond aan avond voller worden. De argelooze reisbureau-directeur. Hij kende misschien Amsterdam, maar wie hij niet kende, waren de Amsterdammers. Die tippelden daar niet in. Zij gingen trouw verder met trammen en fietsen van huis naar werk en van werk naar huis en als ze in een reiswagen stapten dan was het voor een dagtrip naar Brussel, of een uit stapje naar Düsseldorf of voor wie meer te verteren had, naar verder gelegen aan trekkelijke oorden. Maar een Amsterdam mer, die Amsterdam bekijkt die loopt het gevaar dat een andere Amsterdammer die voorbij komt, zegt: Kéak Tn kaake. En dan is de aardigheid er eigenlijk al weer af. Er heeft zich dan ook in het heele sei zoen, ondanks een goede propaganda, niet één ldantje voor de trip aangemeld. Zoo gaan de Amsterdammers voort zorgvul dig te mijden datgene, wat hun V. V. V. van binnen- en buitenland met groote geestdrift voorhoudt en waarvan jaarijks tienduizenden dankbaar komen genieten. Want Amsterdam is een stad, die zelfs de meest verwende toerist bekoort en boeit om haar uitzonderlijk karak ter* haar schoonheid en sfeer, een stad die iets te zeggen heeft en, voor den aandachtigen luisteraar, zelfs heel veel te verhalen. Een stad. die zich niet bekijken laat als een dood mu seumstuk, maar diep, volop levend, verkeert met de levenden van eiken nieuwen tijd. Maar de stad heeft ook haar vrienden, haar kleine groep bijzondere vrienden en aan hen geeft zij meer dan aan heel de massa, waarmee zjj dagelijks te doen heeft. Die vrienden weten waar en wanneer de stad zich schouwen Jaat in haar ziel. Zij komen en zjj zijn er en zij ondergaan de sfeer van hun stad, zij verstaan de be- teekenis van haar diepste wezen. Zij zijn het, die Amsterdam hartstochtelijk lief hebben, die zich nauwelijks vérzadigen kun nen aan kleur en gloed van haar leven. Amsterdam in den regen. Amsterdam in den avond, Amsterdam in het volle zo- De Montelbaanstoren in het hart van het oude Amsterdam (Foto Bern. F. Eilers) mertij, Amsterdam als een fantasie in de sneeuw, voor hen is het telkens nieuw en altijd anders. De stad is hun bruid. Dan tellen de jaren niet. De wisseling der beelden blijft dezelfde. Een cud man, die door de stad gaat, zal er zijn jeugd terugvinden. Het doorbreken der zon in de van regen druipende straten, de vlucht der duiven op een voorjaarsmorgen om den Westertoren, het jonge groen der grachtenboomen, waarboven de meeuwen roepen, een zomeravondlucht, die in den al donkeren spiegel der gracht gronde loos diep weerkaatst, de zon achter den nevel van den jongen dag, de schemer over het wa ter. Hij zal het herkennen en herbeleven, tel kens opnieuw. En al wordt de Jordaan gesa neerd, verliezen grachtenhuizen hun glorie, al zijn de aapjes gegaan en kwamen er taxi's, toch vernieuwt zich 't leven op elk gebied: het blijfc Amsterdam, de oude en altoos weer jonge stad met haar huizen, bruggen en boomen, de rus- telooze bedrijvigheid op het water, dat er het leven drenkt, de sfeer bepaalt Hoe vaak is een vergelijking gemaakt tusschen Amsterdam en Venetië, geroemd als de schoonste steden van Europa. Im mers hun ligging ten opzichte der zee, de bodemgesteldheid (ook Venetië is op palen .gebouwd), de historische ontwikkeling, zij zijn vrijwel hetzelfde. In beide steden is het water het beslissend element in hun schoonheid. Demp het water in Venetië, demp het water in Amsterdam en de ste den zouden zichzelf niet meer zijn. Toch is het Amsterdam van heden eigenlijk niet meer te vergelijken met Venetië. Een zestig jaar geleden, vóór de dempingen en door braken begonnen, voor het IJ werd afge sloten en het Centraal Station gebouwd, de Dam ontluisterd, toen had Amsterdam Venetië kunnen everaren, overtreffen mis schien. Nu niet meer. Maar heeft een vergelijking afgezien van de gaafheid van Venetië en het letsel, aan Amsterdam in de laatste halve eeuw toege bracht, wel zin? Er bestaat een wezenlijk ver schil tusschen beide steden. Behalve het Ca nal Grande, dat inderdaad grootsch is, zijn de Venetiaansche kanalen smalle watervoren, in uiterlijk en sfeer nog het meest benaderd door Beulingsloof of Oude Zijds Kolk. De boo men langs het water mist men er, evenals ons klokkenspel. Ook de bruggen zijn zoo heel an ders. Zeker, een Rialto-brug kennen wij niet (gedenken wij weemoedig de oude Hoogesluis) en tot de romantiek van een „Erug der Zuch ten" kwamen wij nooit toe, maar heeft men in Venetië indrukwekkende brugpartijen als bij ons aan de Regu'iersgracht? En het water: in Venetië is het groen en glanst het, helder spoe end langs marmeren treden van oude aanlegplaatsen waterstoepen als in het heel oude Amsterdam. Het leeft ook in open ver binding met de zee. Het Amsterdamsche wa ter echter is donker en traag, olie-besmeurd en onbewogen; de lucht van het Hollandsche polderland weerspiegelt het tot oneindige diepte. En eindelijk is het groote verschil wel hierin Een golf van gelach vloeide in den zomer van 1807, naar oude kronijken, door alle ha venkroegjes van Engeland, als maar de naam genoemd werd van Zijner Britsche Majesteit schip .Arrow". Waar officieren, manschap pen en matrozen van dit schip maar te zien waren, werden zij achtervolgd door dit ge lach. En Hit alles kwam enkel en alléén voor rekening van de visschersvrouw Jeannette Baylesve uit Honfleurs die haar „matelot" niet aan de Engelschen gunde. In de lente vanhet jaar 1807 blokkeerde admiraal Lord Brigham den mond van de Seine met zijn vlaggeschip „Arrow" en met een flottielje van fregatten. Het was een verschrikkelijk vervelende dienst, want admiraal Nelson had bij Trafalgar zoo grootscheeps opruiming gehouden onder de Fransche oorlogsschepen, dat de Engelschen ongestoord de zee beheerschten. Om aan de verveling tenminste een einde te maken, kwam Lord Brigham op de geda'chte, een tochtje te maken stroomopwaarts op de Seine. Het scheen hem echter raadzaam toe, zich voor deze aardige onderneming te verzekeren van den dienst van een paar lood sen, om te voorkomen, dat zijn „oorlogsdaad" een roemloos einde zou vinden op de verrader lijke zandbanken van de Seine. Nu waren na tuurlijk in die oorlogsjaren loodsen voor de Seine zeldzame verschijningen. Maar de vis- schers van de diverse dorpjes in het gebied van de Seine-uitmonding vischten dag in dag uit onder het bereik der kanonnen der Engel schen. Lag het niet voor de hand om deze vis- schers te gebruiken voor den loodsdienst? Zou men ze niet eenvoudig requireeren? Daar vrij willige hulp van deze simpele, maar vader- gelegen, dat de Venetianen hun paleizen bouw den in volkomen overgave aan het water, ter wijl de practische Amsterdammers tusschen hun koopmanshuizen en grachten nog een los- wal uitspaarden. Juist die loswal is de groote factor des onderscheids, die in den jongsten tijd voor den ontwikkelingsgang van beide steden beslissend is geweest. Amsterdam wist, zij het met groote en vaak ook noodelooze of fers, het hedendaagsch verkeer op te vangen en zich te handhaven als centrum van handel en industrie. Venetië daarentegen kan hier geen rol meer spelen, omdat er het leven, uit sluitend op het water aangewezen geen tempo ontwikkelen kan. Ook is de sfeer van Amsterdam onmis kenbaar die van het Noorden. Geen blauwe Adria golft in zijn nabijheid, geen klate rend zonnelicht kaatst er in blanke pa leizen. Amsterdam is een Noordsche stad en dat proeft men 't sterkst aan den ouden waterkant, op de eilanden vooral, waar de toon van het stadsbeeld donker is en iet wat somber, vol troosteloosheid en ver kropten weemoed. Hier leeft de geest der oude Hanzesteden, hier is men in Bergen of Stavanger, hier is men in elk geval dicht bij de Noordelijke zee, vaal onder grauwe lucht, maar soms ook met die won derlijke klaarte, die men kent achter de daken van een havenstad. Waar vindt men een stadsbeeld als op het Prinseneiland met zijn oude Amsterdamsche pakhuizen, die reuzen, stom en in zichzelf ge keerd, gelijkmatig gebarend met toppen, bal ken en luiken. Wat een wisseling van k'eur, hoe contrasteert het rood en groen der boog- overhuifde luiken met olie en lak van de pui. tempert de grijze baksteen het blauw en wordt de overheerschend donkere toon weer gebro ken door blank decoratief, ornamenten en af dekkingen van geel-witte zandsteen. Statig, rustig, vol harmonie is de verdeeling van groote en kleine luiken, die soms geopend, donkere spelonken vormen, waar tusschen balken en binten penetrante geuren hangen. En die groote dubbele ophaalbrug ervóór, die leeft tot in eiken splinter van zijn taai, onverwoestbaar hout, tot in elke schalmei van de lakbestreken kettingen, die onder het rij- verkeer schokt en dreunt en trilt, rusteloos dag na dag, jaar na jaar. Het water hier geeft altoos nog ziltig op als in teruggeweken tijden, dat zout en zoet zich om de eilanden mengde. Het riekt er naar olie en naar teer. De sfeer van het verleden leeft niet minder aan den Ooster buitenkant der stad op en aan het water van Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg, waar eens in gonzende bedrijvigheid de groote schepen werden gebouwd: drie- en viermasters, vol- getirigd en waar het rook naar versch ge schaafd hout, naar pek en harpuis. Hier, op den ouden werfgrond van Amsterdam, bespoeld door het donker-glanzend water, woont nog het nageslacht van het oude Eilandervolk, de eens zoo roemruchte Bijltjes, en de kinderen, die spelen langs de kaden, zijn vertrouwd met schepen van jongs af. Dit alles is Amsterdam en het is van Am sterdam. Het is onverwoestbaar in zijn schoon heid: een stad, die werkt, maar ook leeft, een stad met een ziel, die zich schouwen laat voor wie wil zien en begrijpen. Nog steeds zijn er menschen op de wereld, die aan een eenzaam teruggetrokken leven de voor keur geven. Daartoe vinden zij volop de gele genheid op een van de talrijke eilandjes rond om de Engelsche kust en in het Kanaal, welke tegen zeer verschillende prijzen te krijgen zijn. Nog steeds gaat Amerika door voor het land der onbegrensde mogelijkheden. Maar ook elders kan men curiositeiten aantreffen. Over het al gemeen is het nog veel te weinig bekend, hoe veel ongelooflijk lijkende merkwaardigheden ook in het „oude Europa" aangetroffen kunnen werden. Ieder land op de geheele wereld heeft r.u eenmaal zijn zonderlingheden, maar zeker bezit Engeland het record onder alle Europee- sche landen. Immers niet zonder reden is het Engelsche „spleen" wereldbekend. Rond om de kusten van Engeland liggen vele honderden kleine en groote eilanden verspreid en het merkwaardige daarvan is, dat de mees te van hen particuliere eigenaars hebben. Het gaat zelfs nog veel verder; eeuwenoude privi legies geven den eilanden-eigenaars een bijzon der bevoorrechte positie en maken hen in den meest waren zin van het woord tot bijna onaf hankelijke konipgen. Het is te begrijpen, dat onder deze omstandigheden een levendige vraag naar deze kleine vorstendommen bestaat. Zoo wilden in het afgeloopen jaar zeker ongeveer 300 menschen een eilandje koopen, doch er kwamen slechts 24 op de markt. De eigenares van Sark heeft haar eiland, dat particulier eigendom van de Engelsche konin gen is, van den koning zelf gepacht en betaalt hem, overeenkomstig een oude oorkonde, uit het jaar 1550 ongeveer, „de halve leenrechten van een ridder", een bedrag, dat de schatka mer. na overleg met tal van advocaten, bepaald heeft op twee pond sterling, berekend naar den modernen standaard. Desondanks weigert me vrouw Hathaway met andere lichamen dan met den koning te onderhandelen, een overeenkomst uit oeroude tijden verklaart zij voor immediaat en daarom schrijft zij alleen aan den koning, dien zij nooit anders dan als „Hertog van Nor- mandië" aanspreekt, daar dit Kanaal-eiland het laatste overblijfsel van het Normandische her togdom is en zjj dus beweert leenvrouwe van den hertog te zijn. Nog veel uitzonderlijker is echter zeker de „Koning van Lundy". Hij heeft het niet graag, dat men hem eenvoudig mr. Harmann noemt en hij heeft in zijn koninkrijk, dat ongeveer twee vierkante kilometer beslaat, eigen post zegels en munten laten maken, met zijn eigen portret er op. Het bestuur was echter van meening, dat hij met deze „koninklijke schik kingen" ver buiten zijn boekje gegaan was en veroordeelde hem tot een boete van vijf pond sterling. Het proces heeft evenwel nog geen beslissing gehad. Mr. Harmann verdedigde zijn rechten op eeuwenoude wetten en verbitterd strijdthij daarvoor. De eigenaar van het eiland Shiant heeft vol gens een oud privilege uit de 16e eeuw het recht, een eigen weermacht in te richten. Aan den koning van Engeland is hij evenwel toch ook schatplichtig en in geval van oorlog moet hij hem zijn manschappen ter beschikking stellen, en wel een vendelt je voetknechten en drie Zon breekt door na een regenachtigen m gen. De aapjes gingen, trams en taxi's k landlievende menschen niet was te verwach ten, maakten de Engelschen jacht op de vis- schersbooten en maakten zich meester van die van Honfleurs. Slechts één boot ontkwam en kon thuis melding maken van het verschrik kelijke incident. De gevangen visschers spar telden tegen als de visschen, die zij plegen te vangen. Zij weigerden éénstemmig loodsdien- sten uit te voeren. De admiraal blafte de ar me lieden aan een ware scheepskanonnade tot groot pleizier van zijn officieren. Maar de Fransche visschers bleven weerspannig en de geweldige kanonnade bereikte haar doel niet, omdat de tolk wel de woorden, maar niet de gramschap van zijne Lordschap kon vertalen. Zelfs het dreigement, dat men hen zou over brengen op de „pontons" hielp niets, ofschoon het verblijf op die „pontons" wrakken van buiten dienst gestelde schepen, die in de havens van Plymouth als krijgsgevangenkam pen dienst deden en door de Fransche zeelieden gehaat en gevreesd werden het verschrikke lijkste was, dat den gevangenen kon over komen. Terwijl dit alles op de „Arrow" ge beurde, zwol in de huizen van Honfleurs en in de harten der visschersvrouwen, die op zulk een wreede wijze van heur mannen waren be roofd, een geweldige, invretende toorn. Vooral Jeannette Baylesve hield oproerige toespraken en verklaarde iedereen en allen, dat zij niet zou dulden, dat, haar man George op de „pon tons" zou worden overgebracht, ook al moest zij eigenhandig den Britschen admiraal van het leven berooven. Zijne Lordschap had na tuurlijk niet het minste idee van deze gruwe lijke voornemens en begon den volgenden dag weer, de weerspannige visschers naar zijn hand te zetten. Zij b'even zwijgen en zich verzetten. Toen liet hij hen, om hun een voorproefje van de „pontons" te geven, in het scheepscaehot werpen. Daarop zette hij zich vergramd aan zijn ontbijt. Hij was echter nog niet tot de marmelade toegekomen of daai naderde reeds 'n vloot van visschersbooten de „Arrow", De En gelsche zeelieden zagen met verbazing, dat ze allemaal „bemand" waren met vrouwen en op het Britsche vlaggeschip toekwamen. Zij waren nog meer verbaasd, toen zij de felle spreek koren der vrouwen beluisterden, waarin deze haar mannen terugeischten. De Engelschen iddag op het Leidscheplein in vroeger da- ivamen, maar de sfeer bleef dezelfde (Foto Bern. F. Eilers) meenden met grove aardigheden en bedreigin gen deze eischen af te kunnen wijzen. Maar de booten kwamen tot vlak bij de „Arrow" en alvorens de Engelsche matrozen het konden verhinderen, was het schip al geënterd en eischten de vrouwen op krijschenden toon, den admiraal te spreken. Deze een verstokte vrijgezel zette uit schrik voor de invasie van deze vrouwen zijn tweekantigen steek verkeerd op zijn hoofd en strompelde naar het dek. Meteen begon het daar vloeken en verwen- schingen te hagelen. De vrouwen eischten haar mannen. En zoo niet, dan wilden zij mèt haar mannen naar de „pontons" worden gebracht. Boven al dat geschreeuw klonk echter uit de leeuwenstem van Zijne Lordschap. Maar dit hielp niets. Telkenmale als hij zijn mond open de, poogden de vrouwen hem te overschreeuwen. De edele lord hield ten slotte zijn ooren dicht en beval met verachting en afschuw in zijn stem, al het vrouwvolk mèt haar mannen over boord te jagen en het dek van die dolle schep sels te reinigen. In triomf brachten de vrouwen haar mannen naar huis, naar Honfleurs. In de kajuit hield de admiraal ondertusschen nog altijd zijn ooren dicht, niet echter, omdat hij het ge schreeuw der vrouwen niet meer wilde hooren, maar wijl hij reeds het spotgelach meende te hooren dat dan ook in den zomer van 1807 werkelijk in alle havenkroegen van Engeland te hooren was, wanneer de naam van Zijne Majesteits schip „Arrow" werd genoemd. De geschiedenis weet ons van vele daden van dappere vrouwen te vertellen hebben wij niet onze Kenau Hasselaars, onze Ka at Mossels en vele anderen? maar wij laten het aan de galanterie onzer lezers over, of zij ten overstaan van de daad der vrouwen van Honfleurs bijvoor beeld willen denken aan de beroemde vrouwen van Weinberg die haar mannen op haar rug uit de bedreigde vesting droegen of dat hij misschen zijn historische' herinneringen wil laten' uit gaan naar de ganzen, die aan de godin Juno toegewijde, wier gesnater het Kapitool redde voor de stormende hand van den befaamden Galliër Brennus. Maar dit laatste zou echter niet hoffelijk zijn tegenover de nu levende dames! ruiters. Aldus bepaalde de wet in 1509. De koning van deze eilanden vindt dit evenwel te duur en daarom ziet hij er maar liever van af er een eigen leger op na te houden. Op zijn eiland heeft hij twee houwitsers uit den tijd van George III staan, een oude herder is zijn rechter en generaal tegelijk en op den verjaar dag van den koning - van Shiant draagt deze een eigen uniform en lost tevens 21 saluut schoten. Slechts 20 schoten werden afgevuurd, omdat het kruit van den generaal op was! Mr. Compton Mackenzie, een van de talrijke eilandenkoningen, verklaarde oilangs, dat de hedendaagsche moeilijke en gevaarvolle interna tionale toestanden het wonen op een eenzaam eiland beslist noodzakelijk maken. Hij is eigenaar van de eilanden Herm en Jethou in het Kanaal van Dover en binnenkort is hij van plan daarop een fort te bouwen. Wie de erfvijand van den lieer Compton is, is niemand tot nu toe dui delijk. Onder deze eigenaardige lui zijn evenwel niet alleen mannen, die zich op eeuwenoude rechten willen laten voorstaan, doch ook buitengewoon moderne koningen. Mr. Mason, eigenaar van een van de Hebridische eilanden, laat nooit na, onder zijn onderdanen ieder jaar verkiezingen uit te schrijven, voor het eilandparlement. De grondwet, die hij zijn eiland gegeven heeft, schrijft de verkiezing van drie afgevaardigden voor en daar hij ook drie onderdanen heeft, functionneerde dit stelsel altijd zonder eenige storing. Wat er evenwel eens gebeurd zou moe ten zijn, wanneer het aantal zijner onderdanen zich uitgebreid had, meldt de historie niet. Zijn buurman-koning houdt weer meer van allerlei pasvoorschriften. Hij heeft op het vaste land zijn eigen passenbureau en slechts met verlof daarvan mog'en vreemdelingen het eiland betreden. Bovendien is alcohol, in walken vorm dan ook, ten strengste op zijn eiland verboden. Zijn eiland, dat slechts door vier herders be woond wordt, heeft hij verrijkt met een „gou verneur", en deze werd eenige maanden ge leden door een echte rechtbank veroordeeld tot een boete van één pond. De reden was: dronken schap, en vandaar „regeeringscrisis" op het eiland. Bijzonder gecompliceerd zijn de toestanden op het eiland Bardsey aan de kust van Carna- von. Eeuwenlang had dit stukje grond zijn eigen koning, maar in het jaar 1931 bedankte de regent, mr. John Roberts en sinds dien tijd is Bardsey een republiek, al bestaat er ook een monarchistische partij, die beweert, dat de af treding niet op de juiste wijze had plaats ge vonden, Het is dus nog niet beslist, of het eilandje een monarchie dan wel een republiek is. Ondanks deze politieke troebelen is het eilandje toch een van de gelukkigste van net geheele Empire, want reeds sedert eeuwen zijn de bewoners er vrij van iedere belasting en slechts eenmaal heeft het parlement het ge waagd dit recht te bestrijden. Ongeveer 20 jaar duurde het proces en de eilandkoning, die zich op de oude privileges kon beroepen, won het geheel. Behalve twee pond jaarlijks als „bijdrage voor de gemeenschappelijke vloot en bescher ming door de Britsche vlag ter zee" behoeft hij geen belasting te betalen en daarop is hij niet weinig trotsch. Bep Bakhuis heeft een boek geschreven. Ter wijl de herdruk van Joris van den Bergh's be faamde „Temidden der kampioenen" een ware triomftocht door heel het land maakt, krijgen we naast de ervaringen van den wielrenner, nu ook die van den voetballer verteld. Maar welk een hemelsbreed verschil! Het boek over den wielerkampioen is geschreven door een man, die naast zijn liefde voor de stof ook de vaardigheid had om er boeiend over te spreken. Collega van den Bergh heeft zijn boek geschreven omdat hij het moest, omdat hij o zooveel te vertellen had aan ieder die be langstelling had voor de wielersport, die zijn werk en zijn alles was. Daarom boeit hij ook van het begin tot het einde, omdat hij niet al leen op onvergetelijke wijze steeds opnieuw weer over de sprint vertelt, maar ook omdat hij on eindig veel dieper gaat en de figuur van den wielrenner uitbeeldt met een fijne karakteris tiek. De athleet, de magnifieke krachtkerel, die een reus was in zijn vak, grootsch, sterk, en onverslaanbaar. Maar ook beschrijft van den Bergh zijn Moeskops, als een zielig, ineenge krompen lichaam, bebloed en bepleisterd, een trieste figuur, die nergens meer voor deugt, omdat hij allen moed en vertrouwen in zich zelf verloren heeft. Men hoeft er geen insider voor te zijn, om ten volle te genieten van dit uitstekende werk. Het leeft voor den leek evengoed en waar hem al het fijne zal ontgaan van de vele details die Joris van den Bergh voor den kenner zoo prachtig heeft uitgewerkt, daar blijft toch het sprankelende, het vitale van die vertelkunst, waarmede deze zuidelijke sportjournalist zijn geliefde stof heeft behan deld. Hoe anders is alles in „Koning Voetbal", dat door Bep Bakhuis werd geschreven. Deze uit gave van „De combinatie" N.V. te Rotterdam, haalt het bij den herdruk van „De Maandag morgen" in geen enkel opzicht. Van den Bergh was een verteller, Bakhuis een leermeester en wat hij schreef zijn lessen, dorre, taaie lessen, ten gunste waarvan alleen kan worden gezegd, dat de auteur zijn eigen belangrijke voetbal figuur, op zeer, ja op al te bescheiden wijze heeft behandeld (hetgeen natuurlijk niet hee- lemaal juist gezien is). Want verder Is het een opsomming van fei ten, zonder afwisseling, zonder dieper op de zaak in te gaan. „Koning Voetbal" mist te eenenmale alle factoren, die „Temidden der kampioenen" de algemeene waardeering van sportief Nederland hebben bezorgd. En dan gaat Bakhuis praten over spelsystemen over scheids rechters en over trainers, vergetende dat men zulks niet noodig heeft en ook niet wil. Bak huis had moeten zien wat er aan romantiek schuilde in zijn omgeving; op het veld, bij het maken van een doelpunt, het missen van een kans; in de kleedkamers bij een zege of neder laag; in zijn dagelijksch werk, zijn hoop, zijn verwachting, zijn teleurstelling, zijn meening over anderen, maar dan bezien door den bril van humor. Bakhuis had moeten weten, wat het publiek en in het algemeen de sportwereld, van hem verlangde, want nu hij dat niet wist en ook niet onbewust aan dit verlangen heeft kunnen voldoen, heeft het boek dat hem uit de pen is gevloeid, ook niet de minste waarde. Het is voor het grootste deel een leerboek en verder niet meer dan een journaal, een dag boek, dat nauwkeurig, doch zonder fantasie en zonder de onontbeerlijke charme is bijgehouden. Bakhuis was een buitengewoon voetballer, de beste dien wij in langen tijd hebben gehad, maar als sportschrijver zal hij het waarlijk niet ver brengen. Een paar bladzijden druks uit de smeuïge historie van Piet Moeskops zullen hem en eenieder met hem daarvan wel kunnen overtuigen. Cr. De beide hoogste waarden, 2 gulden donker groen en 5 gulden geelbruin, door ons reeds aangekondigd zijn verschenen. Volgens een P.- en T-order verschenen ook de portzegels 3V2 cent en 1 gulden. In dezelfde order wordt ook genoemd het frankeerzegel van 10 cent rood. De twee portzegels en het frankeerzegel zijn op alle kantoren te koop. De bovengenoemde 2 en 5 gulden Zjjn voorloopig alleen aan de ver zamelaarskantoren te verkrijgen. De bedoeling is, eerst de zegels 32V2, 42'A, 1.75 en 2.50 van de emissie 1933 en de twee ex- luchtpostzegels van 4.50 en 7.50, emissie 1931, op te ruimen. Nu reeds zijn de 32y2, 42</2 en 1.75 alleen nog aan de verzamelaarskantoren te koop; verder worden ze uitsluitend gebruikt voor dienstbe- scheiden. De belangstelling voor de twee luchtvaart- herdenkingszegels, waarvan we hier de repro ductie geven, is overweldigend. In Den Haag was, naar wij hoorden, reeds kort na het ver schijnen, de voorraad uitverkocht. Weer verschenen hier twee nieuwe zegels van den tegenwoordigen Koning: de 4 en 5 pence. Van Koning George VT bestaan nu al zeven waarden: V2, 1, 2, 2'A, 3, 4 en 5 pence. Aan weerszijden van den koningskop staan op dezen nieuwen Engelschen zegel de woorden „Postage" en „Revenue". In de hoeken zijn een roos, een distel, een klaverblad en een narcis afgebeeld. Deze planten of bloemen zijn sym bolisch voor het eigenlijke Engeland, resp. Schotland, Ierland en Wales. Ten bate van de studeerende jeugd gaf dit land een toeslagzegel uit: 65 c. 60 c. blauw groen. Het zegelbeeld vertoont een student, zit tend in het bergland. Achter hem staat een Roode Kruis-zuster. Het inschrift luidt: „Comi té supérieur des oeuvres sociales en faveur des Etudiants." Eerlang is nog een Fransche toeslag-zegel te wachten, waarvan de extra-opbrengst bestemd is om blinden in het bezit te stellen van een radio. Verder herdenkt Fransch Midden-Afrika, dat René Caillé, de ontdekkingsreiziger (17991838), een eeuw geleden gestorven is. Hem ter eere ver schijnen twee zegels. Ook worden nog twee-toeslagzegels in Fransch Equatoriaal Afrika uitgegeven. De opbrengst komt ten goede aan musea, sportvereenigingen en het comité voor het monument Savorgnan de Brazza, ontdekkingsreiziger (18521905). Hij stichtte de Fransche Congo-kolonie, waarvan hij gouverneur werd in 1889. In, verband met verhooging van de posttarie- ven verwacht men de uitgifte van drie nieuwe zegels voor het moederland en de koloniën, n.l. 1 fr. 10, 2 fr. 50 en 2 fr. 80. In elk der zeven deelen van het Fransche im perium in West-Afrika zullen vijf luchtpostze gels in roulatie worden gebracht. Hiermee is het echter nog niet uit. Ook ver scheiden Fransche koloniën hebben nieuwe ze gels gekregen of krijgen deze binnenkort. Die voor Mauritanië, St. Pierre et Miquelon en de Somalikust zijn al gereed. Twee en twintig waar den zullen per wingewest verschijnen! Tengevolge van de gewijzigde posttarieven gaf België waarde-opdrukken op drie zegels van de Koekelberg-serie: 40 c. op 35 c. 5 c. type „ba siliek" groen; 75 c. op 70 c. 5 c. type „basiliek" grijsgroen; 2 f.50 op 2 f.45 2 f.55 type „basi liek" bruinlila. Deze opdrukken waren slechts verkrijgbaar tot einde November. De frankeerzegels 40 centimes lila en 75 cen times bruin werden veranderd in dienstzegels, door den opdruk van het gevleugeld wiel in rood. En er verschenen 2 nieuwe portzegels in de koerseerende teekening, de 60 centimes rood en de 80 centimes grijs. Ter herdenking van het feit, dat 100 jaren geleden de beeldhouwer Berthel Thorvaldsen op verzoek van zijn koning in 1838 uit Italië, waar hij het grootste deel van lijn leven doorbracht, naar het vaderland terugkeer de. verschenen drie zegels. Deze gelegenheidszegels munten uit door hun mooie en fijne uitvoering De 5 öre roodbruin en de 30 öre blauw geven het portret van den beeld houwer. De 10 öre geeft het be roemde standbeeld van Jason weer. In de koerseerende type verschenen nog de 5 öre, lila, 7 öre, geelgroen en 10 öre violet. De Pro-Juventute-zegels zijn verschenen. Ze zijn alle in staand model: 5 5 rappen, groen; 10+5 rappen, violet en geel; 20 5 rappen, rood en geel en 30 10 rappen blauw en geel. De vijf rappen geven ons het beeld van Salomon Gessner. Hij leefde van 1730 tot 1788. Als schrijver (o.a. Idyllen) en als graveur en landschapsschilder verwierf hij een groo te bekeiidheid. De teekening is van Karl Bickei, die tevens de gravure verzorgde. Op de andere waarden zijn vrouwen afge beeld. De 20 rappen geeft ons een Urische; de tee kening is van Hans Iraugg. De 10 rappen stelt een vrouw voor uit St. Gallen en die van 30 rappen geeft een vrouw uit Aargau. Deze twee teekeningen zijn van den kunst schilder Carl Liner. De frankeerzegels van diverse uitgiften: 3, 5, 10, 15 20 25 30, 35, 40, 50, 60, 70, 80, 90 cen times en 1.—, 1.20, 1.50 en 2 francs versche nen met opgedrukt kruis als diënstzegel. Om dat deze zegels benut worden ter frankeering van stukken der federale regeering, zijn ze op de postkantoren alleen gestempeld verkrijgbaar. ROKIN 40 AMSTERDAM-C.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 8