De sfeer van het oude en altoos
nieuwe Amsterdam
DE VROUWEN VAN
HONFLEURS
Paradijs der
zonderlingen
w
Twee boeken over
sport
Velen zijn Vreemdeling
in eigen stad
Vergelijking met Venetië
die wel en niet opgaat
Eiland-monarchieën, die
niemand kent
Bakhuis een goed voetballer,
van den Bergh een beter
auteur
ZONDAG 8 JANUARI 1939
Tronen in alle prijzen
De staat van drie
Het land zonder belastingen
NIEUWE ZEGELS
Ned. Indië
Engeland
Frankrijk
Selgië
Denemarken
Zwitserland
HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V.
Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie
Hoeveel Amsterdammers zijn zich
bewust van het groote voorrecht ge
boren en getogen te zijn, opgegroeid
of althans te mogen leven, dag aan
dag, seizoen aan seizoen, in een der
mooiste steden van de wereld? Hoe
veel Amsterdammers zijn er niet, die
hun stad nauwelijks nog kennen, be
halve de eigen moderne woonwijk en
den dagelij kschen weg naar kantoor,
winkel of werkplaats en een enkelen
keer naar theater of bioscoop? Er
zijn onder hen ervaren toeristen, die
den weg in Parijs weten, in al de
oude hoekjes van Montmartre, die
Rothenburg bezochten en Hildes-
heim, die ooit wellicht in Venetië
kwamen. Maar dat zij dagelijks mo
gen verkeeren in een stad, die als
geen ander kan bogen op schoonheid,
zoo rijk en bovendien zoo levend en
volkomen deel van onzen tijd, dat
zij genieten kunnen van romantiek en
sfeer, te grijp voor ieder die er oog
voor heeft en hart, is blijkbaar nooit
tot hen doorgedrongen.
Eenigen tijd geleden heelt een reisbureau
gemeend een initiatief te moeten nemen. Het
organiseerde excursies voor Amsterdammers
door Amsterdam, uitgaande van het juiste
standpunt, dat voor een zeer groot aantal be
woners Van Zuid of Noord, van Oost en West
de eigen stad toeristengebied was geworden,
maar dan een toeristengebied, dat men nog
moest ontsluiten. De directis ste de zich voor,
dat zijn eerste klanten ook de beste propa
gandisten waren, die tot hun vrienden en ma
gen zouden zeggen: Ik ben op het Prinsen
eiland geweest, maar daar moet je eens heen
gaan of: Je sprak onlangs over het Begijnhof
in Brugge, nou, maar ik zag op één avond
drie van de zoovele hofjes in de Jordaan en
ik moet je zeggen, het was me 'n openbaring.
En: je "had het onlangs over zoo'n grappig oud
kroegje in een romantisch achteraf-straatje,
daar en daar, maar man, dan ben je nooit
in de „Silveren Spiegel" geweest in het Katte
gat.... Ja, mijnheer in het Kattegat, op den
hoek van de Ossenspooksteeg.Nooit van ge
hoord? Dan weet je natuurlijk evenmin het
„Gebed zonder end".
Afijn, zoo moesten de reiswagens avond aan
avond voller worden.
De argelooze reisbureau-directeur. Hij
kende misschien Amsterdam, maar wie hij
niet kende, waren de Amsterdammers. Die
tippelden daar niet in. Zij gingen trouw
verder met trammen en fietsen van huis
naar werk en van werk naar huis en als
ze in een reiswagen stapten dan was het
voor een dagtrip naar Brussel, of een uit
stapje naar Düsseldorf of voor wie meer
te verteren had, naar verder gelegen aan
trekkelijke oorden. Maar een Amsterdam
mer, die Amsterdam bekijkt die loopt het
gevaar dat een andere Amsterdammer die
voorbij komt, zegt: Kéak Tn kaake. En dan
is de aardigheid er eigenlijk al weer af.
Er heeft zich dan ook in het heele sei
zoen, ondanks een goede propaganda, niet
één ldantje voor de trip aangemeld.
Zoo gaan de Amsterdammers voort zorgvul
dig te mijden datgene, wat hun V. V. V. van
binnen- en buitenland met groote geestdrift
voorhoudt en waarvan jaarijks tienduizenden
dankbaar komen genieten. Want Amsterdam is
een stad, die zelfs de meest verwende toerist
bekoort en boeit om haar uitzonderlijk karak
ter* haar schoonheid en sfeer, een stad die
iets te zeggen heeft en, voor den aandachtigen
luisteraar, zelfs heel veel te verhalen. Een stad.
die zich niet bekijken laat als een dood mu
seumstuk, maar diep, volop levend, verkeert
met de levenden van eiken nieuwen tijd.
Maar de stad heeft ook haar vrienden,
haar kleine groep bijzondere vrienden en
aan hen geeft zij meer dan aan heel de
massa, waarmee zjj dagelijks te doen heeft.
Die vrienden weten waar en wanneer de
stad zich schouwen Jaat in haar ziel. Zij
komen en zjj zijn er en zij ondergaan de
sfeer van hun stad, zij verstaan de be-
teekenis van haar diepste wezen. Zij zijn
het, die Amsterdam hartstochtelijk lief
hebben, die zich nauwelijks vérzadigen kun
nen aan kleur en gloed van haar leven.
Amsterdam in den regen. Amsterdam in
den avond, Amsterdam in het volle zo-
De Montelbaanstoren in het hart van
het oude Amsterdam
(Foto Bern. F. Eilers)
mertij, Amsterdam als een fantasie in de
sneeuw, voor hen is het telkens nieuw en
altijd anders. De stad is hun bruid.
Dan tellen de jaren niet. De wisseling der
beelden blijft dezelfde. Een cud man, die door
de stad gaat, zal er zijn jeugd terugvinden.
Het doorbreken der zon in de van regen
druipende straten, de vlucht der duiven op een
voorjaarsmorgen om den Westertoren, het
jonge groen der grachtenboomen, waarboven
de meeuwen roepen, een zomeravondlucht, die
in den al donkeren spiegel der gracht gronde
loos diep weerkaatst, de zon achter den nevel
van den jongen dag, de schemer over het wa
ter. Hij zal het herkennen en herbeleven, tel
kens opnieuw. En al wordt de Jordaan gesa
neerd, verliezen grachtenhuizen hun glorie, al
zijn de aapjes gegaan en kwamen er taxi's, toch
vernieuwt zich 't leven op elk gebied: het blijfc
Amsterdam, de oude en altoos weer jonge stad
met haar huizen, bruggen en boomen, de rus-
telooze bedrijvigheid op het water, dat er het
leven drenkt, de sfeer bepaalt
Hoe vaak is een vergelijking gemaakt
tusschen Amsterdam en Venetië, geroemd
als de schoonste steden van Europa. Im
mers hun ligging ten opzichte der zee, de
bodemgesteldheid (ook Venetië is op palen
.gebouwd), de historische ontwikkeling, zij
zijn vrijwel hetzelfde. In beide steden is
het water het beslissend element in hun
schoonheid. Demp het water in Venetië,
demp het water in Amsterdam en de ste
den zouden zichzelf niet meer zijn. Toch
is het Amsterdam van heden eigenlijk niet
meer te vergelijken met Venetië. Een zestig
jaar geleden, vóór de dempingen en door
braken begonnen, voor het IJ werd afge
sloten en het Centraal Station gebouwd,
de Dam ontluisterd, toen had Amsterdam
Venetië kunnen everaren, overtreffen mis
schien. Nu niet meer.
Maar heeft een vergelijking afgezien
van de gaafheid van Venetië en het letsel, aan
Amsterdam in de laatste halve eeuw toege
bracht, wel zin? Er bestaat een wezenlijk ver
schil tusschen beide steden. Behalve het Ca
nal Grande, dat inderdaad grootsch is, zijn
de Venetiaansche kanalen smalle watervoren,
in uiterlijk en sfeer nog het meest benaderd
door Beulingsloof of Oude Zijds Kolk. De boo
men langs het water mist men er, evenals ons
klokkenspel. Ook de bruggen zijn zoo heel an
ders. Zeker, een Rialto-brug kennen wij niet
(gedenken wij weemoedig de oude Hoogesluis)
en tot de romantiek van een „Erug der Zuch
ten" kwamen wij nooit toe, maar heeft men
in Venetië indrukwekkende brugpartijen als bij
ons aan de Regu'iersgracht? En het water: in
Venetië is het groen en glanst het, helder
spoe end langs marmeren treden van oude
aanlegplaatsen waterstoepen als in het heel
oude Amsterdam. Het leeft ook in open ver
binding met de zee. Het Amsterdamsche wa
ter echter is donker en traag, olie-besmeurd
en onbewogen; de lucht van het Hollandsche
polderland weerspiegelt het tot oneindige
diepte.
En eindelijk is het groote verschil wel hierin
Een golf van gelach vloeide in den zomer
van 1807, naar oude kronijken, door alle ha
venkroegjes van Engeland, als maar de naam
genoemd werd van Zijner Britsche Majesteit
schip .Arrow". Waar officieren, manschap
pen en matrozen van dit schip maar te zien
waren, werden zij achtervolgd door dit ge
lach. En Hit alles kwam enkel en alléén voor
rekening van de visschersvrouw Jeannette
Baylesve uit Honfleurs die haar „matelot" niet
aan de Engelschen gunde. In de lente vanhet
jaar 1807 blokkeerde admiraal Lord Brigham
den mond van de Seine met zijn vlaggeschip
„Arrow" en met een flottielje van fregatten.
Het was een verschrikkelijk vervelende dienst,
want admiraal Nelson had bij Trafalgar zoo
grootscheeps opruiming gehouden onder de
Fransche oorlogsschepen, dat de Engelschen
ongestoord de zee beheerschten.
Om aan de verveling tenminste een einde
te maken, kwam Lord Brigham op de geda'chte,
een tochtje te maken stroomopwaarts op de
Seine. Het scheen hem echter raadzaam toe,
zich voor deze aardige onderneming te
verzekeren van den dienst van een paar lood
sen, om te voorkomen, dat zijn „oorlogsdaad"
een roemloos einde zou vinden op de verrader
lijke zandbanken van de Seine. Nu waren na
tuurlijk in die oorlogsjaren loodsen voor de
Seine zeldzame verschijningen. Maar de vis-
schers van de diverse dorpjes in het gebied
van de Seine-uitmonding vischten dag in dag
uit onder het bereik der kanonnen der Engel
schen. Lag het niet voor de hand om deze vis-
schers te gebruiken voor den loodsdienst? Zou
men ze niet eenvoudig requireeren? Daar vrij
willige hulp van deze simpele, maar vader-
gelegen, dat de Venetianen hun paleizen bouw
den in volkomen overgave aan het water, ter
wijl de practische Amsterdammers tusschen
hun koopmanshuizen en grachten nog een los-
wal uitspaarden. Juist die loswal is de groote
factor des onderscheids, die in den jongsten
tijd voor den ontwikkelingsgang van beide
steden beslissend is geweest. Amsterdam wist,
zij het met groote en vaak ook noodelooze of
fers, het hedendaagsch verkeer op te vangen
en zich te handhaven als centrum van handel
en industrie. Venetië daarentegen kan hier
geen rol meer spelen, omdat er het leven, uit
sluitend op het water aangewezen geen
tempo ontwikkelen kan.
Ook is de sfeer van Amsterdam onmis
kenbaar die van het Noorden. Geen blauwe
Adria golft in zijn nabijheid, geen klate
rend zonnelicht kaatst er in blanke pa
leizen. Amsterdam is een Noordsche stad
en dat proeft men 't sterkst aan den ouden
waterkant, op de eilanden vooral, waar de
toon van het stadsbeeld donker is en iet
wat somber, vol troosteloosheid en ver
kropten weemoed. Hier leeft de geest der
oude Hanzesteden, hier is men in Bergen
of Stavanger, hier is men in elk geval
dicht bij de Noordelijke zee, vaal onder
grauwe lucht, maar soms ook met die won
derlijke klaarte, die men kent achter de
daken van een havenstad.
Waar vindt men een stadsbeeld als op het
Prinseneiland met zijn oude Amsterdamsche
pakhuizen, die reuzen, stom en in zichzelf ge
keerd, gelijkmatig gebarend met toppen, bal
ken en luiken. Wat een wisseling van k'eur,
hoe contrasteert het rood en groen der boog-
overhuifde luiken met olie en lak van de pui.
tempert de grijze baksteen het blauw en wordt
de overheerschend donkere toon weer gebro
ken door blank decoratief, ornamenten en af
dekkingen van geel-witte zandsteen. Statig,
rustig, vol harmonie is de verdeeling van
groote en kleine luiken, die soms geopend,
donkere spelonken vormen, waar tusschen
balken en binten penetrante geuren hangen.
En die groote dubbele ophaalbrug ervóór,
die leeft tot in eiken splinter van zijn taai,
onverwoestbaar hout, tot in elke schalmei van
de lakbestreken kettingen, die onder het rij-
verkeer schokt en dreunt en trilt, rusteloos
dag na dag, jaar na jaar. Het water hier geeft
altoos nog ziltig op als in teruggeweken tijden,
dat zout en zoet zich om de eilanden mengde.
Het riekt er naar olie en naar teer.
De sfeer van het verleden leeft niet
minder aan den Ooster buitenkant der
stad op en aan het water van Kattenburg,
Wittenburg, Oostenburg, waar eens in
gonzende bedrijvigheid de groote schepen
werden gebouwd: drie- en viermasters, vol-
getirigd en waar het rook naar versch ge
schaafd hout, naar pek en harpuis. Hier,
op den ouden werfgrond van Amsterdam,
bespoeld door het donker-glanzend water,
woont nog het nageslacht van het oude
Eilandervolk, de eens zoo roemruchte
Bijltjes, en de kinderen, die spelen langs
de kaden, zijn vertrouwd met schepen van
jongs af.
Dit alles is Amsterdam en het is van Am
sterdam. Het is onverwoestbaar in zijn schoon
heid: een stad, die werkt, maar ook leeft, een
stad met een ziel, die zich schouwen laat voor
wie wil zien en begrijpen.
Nog steeds zijn er menschen op de wereld, die
aan een eenzaam teruggetrokken leven de voor
keur geven. Daartoe vinden zij volop de gele
genheid op een van de talrijke eilandjes rond
om de Engelsche kust en in het Kanaal, welke
tegen zeer verschillende prijzen te krijgen zijn.
Nog steeds gaat Amerika door voor het land
der onbegrensde mogelijkheden. Maar ook elders
kan men curiositeiten aantreffen. Over het al
gemeen is het nog veel te weinig bekend, hoe
veel ongelooflijk lijkende merkwaardigheden ook
in het „oude Europa" aangetroffen kunnen
werden. Ieder land op de geheele wereld heeft
r.u eenmaal zijn zonderlingheden, maar zeker
bezit Engeland het record onder alle Europee-
sche landen. Immers niet zonder reden is het
Engelsche „spleen" wereldbekend.
Rond om de kusten van Engeland liggen vele
honderden kleine en groote eilanden verspreid
en het merkwaardige daarvan is, dat de mees
te van hen particuliere eigenaars hebben. Het
gaat zelfs nog veel verder; eeuwenoude privi
legies geven den eilanden-eigenaars een bijzon
der bevoorrechte positie en maken hen in den
meest waren zin van het woord tot bijna onaf
hankelijke konipgen. Het is te begrijpen, dat
onder deze omstandigheden een levendige vraag
naar deze kleine vorstendommen bestaat. Zoo
wilden in het afgeloopen jaar zeker ongeveer
300 menschen een eilandje koopen, doch er
kwamen slechts 24 op de markt.
De eigenares van Sark heeft haar eiland, dat
particulier eigendom van de Engelsche konin
gen is, van den koning zelf gepacht en betaalt
hem, overeenkomstig een oude oorkonde, uit
het jaar 1550 ongeveer, „de halve leenrechten
van een ridder", een bedrag, dat de schatka
mer. na overleg met tal van advocaten, bepaald
heeft op twee pond sterling, berekend naar den
modernen standaard. Desondanks weigert me
vrouw Hathaway met andere lichamen dan met
den koning te onderhandelen, een overeenkomst
uit oeroude tijden verklaart zij voor immediaat
en daarom schrijft zij alleen aan den koning,
dien zij nooit anders dan als „Hertog van Nor-
mandië" aanspreekt, daar dit Kanaal-eiland het
laatste overblijfsel van het Normandische her
togdom is en zjj dus beweert leenvrouwe van
den hertog te zijn.
Nog veel uitzonderlijker is echter zeker de
„Koning van Lundy". Hij heeft het niet graag,
dat men hem eenvoudig mr. Harmann noemt
en hij heeft in zijn koninkrijk, dat ongeveer
twee vierkante kilometer beslaat, eigen post
zegels en munten laten maken, met zijn eigen
portret er op. Het bestuur was echter van
meening, dat hij met deze „koninklijke schik
kingen" ver buiten zijn boekje gegaan was en
veroordeelde hem tot een boete van vijf pond
sterling. Het proces heeft evenwel nog geen
beslissing gehad. Mr. Harmann verdedigde zijn
rechten op eeuwenoude wetten en verbitterd
strijdthij daarvoor.
De eigenaar van het eiland Shiant heeft vol
gens een oud privilege uit de 16e eeuw het recht,
een eigen weermacht in te richten. Aan den
koning van Engeland is hij evenwel toch ook
schatplichtig en in geval van oorlog moet hij
hem zijn manschappen ter beschikking stellen,
en wel een vendelt je voetknechten en drie
Zon breekt door na een regenachtigen m
gen. De aapjes gingen, trams en taxi's k
landlievende menschen niet was te verwach
ten, maakten de Engelschen jacht op de vis-
schersbooten en maakten zich meester van die
van Honfleurs. Slechts één boot ontkwam en
kon thuis melding maken van het verschrik
kelijke incident. De gevangen visschers spar
telden tegen als de visschen, die zij plegen te
vangen. Zij weigerden éénstemmig loodsdien-
sten uit te voeren. De admiraal blafte de ar
me lieden aan een ware scheepskanonnade
tot groot pleizier van zijn officieren. Maar
de Fransche visschers bleven weerspannig en
de geweldige kanonnade bereikte haar doel niet,
omdat de tolk wel de woorden, maar niet de
gramschap van zijne Lordschap kon vertalen.
Zelfs het dreigement, dat men hen zou over
brengen op de „pontons" hielp niets, ofschoon
het verblijf op die „pontons" wrakken van
buiten dienst gestelde schepen, die in de
havens van Plymouth als krijgsgevangenkam
pen dienst deden en door de Fransche zeelieden
gehaat en gevreesd werden het verschrikke
lijkste was, dat den gevangenen kon over
komen. Terwijl dit alles op de „Arrow" ge
beurde, zwol in de huizen van Honfleurs en in
de harten der visschersvrouwen, die op zulk
een wreede wijze van heur mannen waren be
roofd, een geweldige, invretende toorn. Vooral
Jeannette Baylesve hield oproerige toespraken
en verklaarde iedereen en allen, dat zij niet
zou dulden, dat, haar man George op de „pon
tons" zou worden overgebracht, ook al moest
zij eigenhandig den Britschen admiraal van
het leven berooven. Zijne Lordschap had na
tuurlijk niet het minste idee van deze gruwe
lijke voornemens en begon den volgenden dag
weer, de weerspannige visschers naar zijn hand
te zetten. Zij b'even zwijgen en zich verzetten.
Toen liet hij hen, om hun een voorproefje van
de „pontons" te geven, in het scheepscaehot
werpen. Daarop zette hij zich vergramd aan
zijn ontbijt. Hij was echter nog niet tot de
marmelade toegekomen of daai naderde reeds 'n
vloot van visschersbooten de „Arrow", De En
gelsche zeelieden zagen met verbazing, dat ze
allemaal „bemand" waren met vrouwen en op
het Britsche vlaggeschip toekwamen. Zij waren
nog meer verbaasd, toen zij de felle spreek
koren der vrouwen beluisterden, waarin deze
haar mannen terugeischten. De Engelschen
iddag op het Leidscheplein in vroeger da-
ivamen, maar de sfeer bleef dezelfde
(Foto Bern. F. Eilers)
meenden met grove aardigheden en bedreigin
gen deze eischen af te kunnen wijzen. Maar
de booten kwamen tot vlak bij de „Arrow" en
alvorens de Engelsche matrozen het konden
verhinderen, was het schip al geënterd en
eischten de vrouwen op krijschenden toon, den
admiraal te spreken. Deze een verstokte
vrijgezel zette uit schrik voor de invasie van
deze vrouwen zijn tweekantigen steek verkeerd
op zijn hoofd en strompelde naar het dek.
Meteen begon het daar vloeken en verwen-
schingen te hagelen. De vrouwen eischten haar
mannen. En zoo niet, dan wilden zij mèt haar
mannen naar de „pontons" worden gebracht.
Boven al dat geschreeuw klonk echter uit de
leeuwenstem van Zijne Lordschap. Maar dit
hielp niets. Telkenmale als hij zijn mond open
de, poogden de vrouwen hem te overschreeuwen.
De edele lord hield ten slotte zijn ooren dicht
en beval met verachting en afschuw in zijn
stem, al het vrouwvolk mèt haar mannen over
boord te jagen en het dek van die dolle schep
sels te reinigen.
In triomf brachten de vrouwen haar mannen
naar huis, naar Honfleurs. In de kajuit hield
de admiraal ondertusschen nog altijd zijn
ooren dicht, niet echter, omdat hij het ge
schreeuw der vrouwen niet meer wilde hooren,
maar wijl hij reeds het spotgelach meende te
hooren dat dan ook in den zomer van 1807
werkelijk in alle havenkroegen van Engeland
te hooren was, wanneer de naam van Zijne
Majesteits schip „Arrow" werd genoemd.
De geschiedenis weet ons van vele daden
van dappere vrouwen te vertellen hebben wij
niet onze Kenau Hasselaars, onze Ka at Mossels
en vele anderen? maar wij laten het aan de
galanterie onzer lezers over, of zij ten overstaan
van de daad der vrouwen van Honfleurs bijvoor
beeld willen denken aan de beroemde vrouwen
van Weinberg die haar mannen op haar rug uit
de bedreigde vesting droegen of dat hij misschen
zijn historische' herinneringen wil laten' uit
gaan naar de ganzen, die aan de godin Juno
toegewijde, wier gesnater het Kapitool redde
voor de stormende hand van den befaamden
Galliër Brennus.
Maar dit laatste zou echter niet hoffelijk
zijn tegenover de nu levende dames!
ruiters. Aldus bepaalde de wet in 1509. De
koning van deze eilanden vindt dit evenwel te
duur en daarom ziet hij er maar liever van af
er een eigen leger op na te houden. Op zijn
eiland heeft hij twee houwitsers uit den tijd
van George III staan, een oude herder is zijn
rechter en generaal tegelijk en op den verjaar
dag van den koning - van Shiant draagt deze
een eigen uniform en lost tevens 21 saluut
schoten. Slechts 20 schoten werden afgevuurd,
omdat het kruit van den generaal op was!
Mr. Compton Mackenzie, een van de talrijke
eilandenkoningen, verklaarde oilangs, dat de
hedendaagsche moeilijke en gevaarvolle interna
tionale toestanden het wonen op een eenzaam
eiland beslist noodzakelijk maken. Hij is eigenaar
van de eilanden Herm en Jethou in het Kanaal
van Dover en binnenkort is hij van plan daarop
een fort te bouwen. Wie de erfvijand van den
lieer Compton is, is niemand tot nu toe dui
delijk.
Onder deze eigenaardige lui zijn evenwel niet
alleen mannen, die zich op eeuwenoude rechten
willen laten voorstaan, doch ook buitengewoon
moderne koningen. Mr. Mason, eigenaar van
een van de Hebridische eilanden, laat nooit na,
onder zijn onderdanen ieder jaar verkiezingen
uit te schrijven, voor het eilandparlement. De
grondwet, die hij zijn eiland gegeven heeft,
schrijft de verkiezing van drie afgevaardigden
voor en daar hij ook drie onderdanen heeft,
functionneerde dit stelsel altijd zonder eenige
storing. Wat er evenwel eens gebeurd zou moe
ten zijn, wanneer het aantal zijner onderdanen
zich uitgebreid had, meldt de historie niet.
Zijn buurman-koning houdt weer meer van
allerlei pasvoorschriften. Hij heeft op het vaste
land zijn eigen passenbureau en slechts met
verlof daarvan mog'en vreemdelingen het eiland
betreden. Bovendien is alcohol, in walken vorm
dan ook, ten strengste op zijn eiland verboden.
Zijn eiland, dat slechts door vier herders be
woond wordt, heeft hij verrijkt met een „gou
verneur", en deze werd eenige maanden ge
leden door een echte rechtbank veroordeeld tot
een boete van één pond. De reden was: dronken
schap, en vandaar „regeeringscrisis" op het
eiland.
Bijzonder gecompliceerd zijn de toestanden
op het eiland Bardsey aan de kust van Carna-
von. Eeuwenlang had dit stukje grond zijn
eigen koning, maar in het jaar 1931 bedankte
de regent, mr. John Roberts en sinds dien tijd
is Bardsey een republiek, al bestaat er ook een
monarchistische partij, die beweert, dat de af
treding niet op de juiste wijze had plaats ge
vonden, Het is dus nog niet beslist, of het
eilandje een monarchie dan wel een republiek
is. Ondanks deze politieke troebelen is het
eilandje toch een van de gelukkigste van net
geheele Empire, want reeds sedert eeuwen zijn
de bewoners er vrij van iedere belasting en
slechts eenmaal heeft het parlement het ge
waagd dit recht te bestrijden. Ongeveer 20 jaar
duurde het proces en de eilandkoning, die zich
op de oude privileges kon beroepen, won het
geheel. Behalve twee pond jaarlijks als „bijdrage
voor de gemeenschappelijke vloot en bescher
ming door de Britsche vlag ter zee" behoeft hij
geen belasting te betalen en daarop is hij niet
weinig trotsch.
Bep Bakhuis heeft een boek geschreven. Ter
wijl de herdruk van Joris van den Bergh's be
faamde „Temidden der kampioenen" een ware
triomftocht door heel het land maakt, krijgen
we naast de ervaringen van den wielrenner, nu
ook die van den voetballer verteld.
Maar welk een hemelsbreed verschil! Het
boek over den wielerkampioen is geschreven
door een man, die naast zijn liefde voor de stof
ook de vaardigheid had om er boeiend over te
spreken. Collega van den Bergh heeft zijn boek
geschreven omdat hij het moest, omdat hij
o zooveel te vertellen had aan ieder die be
langstelling had voor de wielersport, die zijn
werk en zijn alles was. Daarom boeit hij ook
van het begin tot het einde, omdat hij niet al
leen op onvergetelijke wijze steeds opnieuw weer
over de sprint vertelt, maar ook omdat hij on
eindig veel dieper gaat en de figuur van den
wielrenner uitbeeldt met een fijne karakteris
tiek. De athleet, de magnifieke krachtkerel, die
een reus was in zijn vak, grootsch, sterk, en
onverslaanbaar. Maar ook beschrijft van den
Bergh zijn Moeskops, als een zielig, ineenge
krompen lichaam, bebloed en bepleisterd, een
trieste figuur, die nergens meer voor deugt,
omdat hij allen moed en vertrouwen in zich
zelf verloren heeft. Men hoeft er geen insider
voor te zijn, om ten volle te genieten van
dit uitstekende werk. Het leeft voor den leek
evengoed en waar hem al het fijne zal ontgaan
van de vele details die Joris van den Bergh
voor den kenner zoo prachtig heeft uitgewerkt,
daar blijft toch het sprankelende, het vitale
van die vertelkunst, waarmede deze zuidelijke
sportjournalist zijn geliefde stof heeft behan
deld.
Hoe anders is alles in „Koning Voetbal", dat
door Bep Bakhuis werd geschreven. Deze uit
gave van „De combinatie" N.V. te Rotterdam,
haalt het bij den herdruk van „De Maandag
morgen" in geen enkel opzicht. Van den Bergh
was een verteller, Bakhuis een leermeester en
wat hij schreef zijn lessen, dorre, taaie lessen,
ten gunste waarvan alleen kan worden gezegd,
dat de auteur zijn eigen belangrijke voetbal
figuur, op zeer, ja op al te bescheiden wijze
heeft behandeld (hetgeen natuurlijk niet hee-
lemaal juist gezien is).
Want verder Is het een opsomming van fei
ten, zonder afwisseling, zonder dieper op de
zaak in te gaan. „Koning Voetbal" mist te
eenenmale alle factoren, die „Temidden der
kampioenen" de algemeene waardeering van
sportief Nederland hebben bezorgd. En dan gaat
Bakhuis praten over spelsystemen over scheids
rechters en over trainers, vergetende dat men
zulks niet noodig heeft en ook niet wil. Bak
huis had moeten zien wat er aan romantiek
schuilde in zijn omgeving; op het veld, bij het
maken van een doelpunt, het missen van een
kans; in de kleedkamers bij een zege of neder
laag; in zijn dagelijksch werk, zijn hoop, zijn
verwachting, zijn teleurstelling, zijn meening
over anderen, maar dan bezien door den bril van
humor. Bakhuis had moeten weten, wat het
publiek en in het algemeen de sportwereld, van
hem verlangde, want nu hij dat niet wist en
ook niet onbewust aan dit verlangen heeft
kunnen voldoen, heeft het boek dat hem uit de
pen is gevloeid, ook niet de minste waarde.
Het is voor het grootste deel een leerboek en
verder niet meer dan een journaal, een dag
boek, dat nauwkeurig, doch zonder fantasie en
zonder de onontbeerlijke charme is bijgehouden.
Bakhuis was een buitengewoon voetballer, de
beste dien wij in langen tijd hebben gehad,
maar als sportschrijver zal hij het waarlijk niet
ver brengen. Een paar bladzijden druks uit de
smeuïge historie van Piet Moeskops zullen hem
en eenieder met hem daarvan wel kunnen
overtuigen. Cr.
De beide hoogste waarden, 2 gulden donker
groen en 5 gulden geelbruin, door ons reeds
aangekondigd zijn verschenen.
Volgens een P.- en T-order verschenen ook
de portzegels 3V2 cent en 1 gulden. In dezelfde
order wordt ook genoemd het frankeerzegel van
10 cent rood.
De twee portzegels en het frankeerzegel zijn
op alle kantoren te koop. De bovengenoemde
2 en 5 gulden Zjjn voorloopig alleen aan de ver
zamelaarskantoren te verkrijgen.
De bedoeling is, eerst de zegels 32V2, 42'A,
1.75 en 2.50 van de emissie 1933 en de twee ex-
luchtpostzegels van 4.50 en 7.50, emissie 1931,
op te ruimen.
Nu reeds zijn de 32y2, 42</2 en 1.75 alleen nog
aan de verzamelaarskantoren te koop; verder
worden ze uitsluitend gebruikt voor dienstbe-
scheiden.
De belangstelling voor de twee luchtvaart-
herdenkingszegels, waarvan we hier de repro
ductie geven, is overweldigend. In Den Haag
was, naar wij hoorden, reeds kort na het ver
schijnen, de voorraad uitverkocht.
Weer verschenen hier twee nieuwe zegels van
den tegenwoordigen Koning: de 4 en 5 pence.
Van Koning George VT bestaan nu al zeven
waarden: V2, 1, 2, 2'A, 3, 4 en 5 pence.
Aan weerszijden van den koningskop staan
op dezen nieuwen Engelschen zegel de woorden
„Postage" en „Revenue". In de hoeken zijn een
roos, een distel, een klaverblad en een narcis
afgebeeld. Deze planten of bloemen zijn sym
bolisch voor het eigenlijke Engeland, resp.
Schotland, Ierland en Wales.
Ten bate van de studeerende jeugd gaf dit
land een toeslagzegel uit: 65 c. 60 c. blauw
groen. Het zegelbeeld vertoont een student, zit
tend in het bergland. Achter hem staat een
Roode Kruis-zuster. Het inschrift luidt: „Comi
té supérieur des oeuvres sociales en faveur des
Etudiants."
Eerlang is nog een Fransche toeslag-zegel te
wachten, waarvan de extra-opbrengst bestemd
is om blinden in het bezit te stellen van een
radio.
Verder herdenkt Fransch Midden-Afrika, dat
René Caillé, de ontdekkingsreiziger (17991838),
een eeuw geleden gestorven is. Hem ter eere ver
schijnen twee zegels.
Ook worden nog twee-toeslagzegels in Fransch
Equatoriaal Afrika uitgegeven. De opbrengst
komt ten goede aan musea, sportvereenigingen
en het comité voor het monument Savorgnan
de Brazza, ontdekkingsreiziger (18521905). Hij
stichtte de Fransche Congo-kolonie, waarvan hij
gouverneur werd in 1889.
In, verband met verhooging van de posttarie-
ven verwacht men de uitgifte van drie nieuwe
zegels voor het moederland en de koloniën, n.l.
1 fr. 10, 2 fr. 50 en 2 fr. 80.
In elk der zeven deelen van het Fransche im
perium in West-Afrika zullen vijf luchtpostze
gels in roulatie worden gebracht.
Hiermee is het echter nog niet uit. Ook ver
scheiden Fransche koloniën hebben nieuwe ze
gels gekregen of krijgen deze binnenkort. Die
voor Mauritanië, St. Pierre et Miquelon en de
Somalikust zijn al gereed. Twee en twintig waar
den zullen per wingewest verschijnen!
Tengevolge van de gewijzigde posttarieven gaf
België waarde-opdrukken op drie zegels van de
Koekelberg-serie: 40 c. op 35 c. 5 c. type „ba
siliek" groen; 75 c. op 70 c. 5 c. type „basiliek"
grijsgroen; 2 f.50 op 2 f.45 2 f.55 type „basi
liek" bruinlila.
Deze opdrukken waren slechts verkrijgbaar
tot einde November.
De frankeerzegels 40 centimes lila en 75 cen
times bruin werden veranderd in dienstzegels,
door den opdruk van het gevleugeld wiel in
rood.
En er verschenen 2 nieuwe portzegels in de
koerseerende teekening, de 60 centimes rood
en de 80 centimes grijs.
Ter herdenking van het feit, dat 100 jaren
geleden de beeldhouwer Berthel Thorvaldsen op
verzoek van zijn koning in 1838 uit Italië, waar
hij het grootste deel van
lijn leven doorbracht, naar
het vaderland terugkeer
de. verschenen drie zegels.
Deze gelegenheidszegels
munten uit door hun
mooie en fijne uitvoering
De 5 öre roodbruin en de
30 öre blauw geven het
portret van den beeld
houwer.
De 10 öre geeft het be
roemde standbeeld van
Jason weer.
In de koerseerende
type verschenen nog de 5
öre, lila, 7 öre, geelgroen
en 10 öre violet.
De Pro-Juventute-zegels zijn verschenen. Ze
zijn alle in staand model: 5 5 rappen,
groen; 10+5 rappen, violet en geel; 20
5 rappen, rood en geel en 30 10 rappen
blauw en geel.
De vijf rappen geven ons het beeld van
Salomon Gessner. Hij leefde van 1730 tot
1788. Als schrijver (o.a. Idyllen) en als graveur
en landschapsschilder verwierf hij een groo
te bekeiidheid. De teekening is van Karl
Bickei, die tevens de gravure verzorgde.
Op de andere waarden zijn vrouwen afge
beeld.
De 20 rappen geeft ons een Urische; de tee
kening is van Hans Iraugg.
De 10 rappen stelt een vrouw voor uit St.
Gallen en die van 30 rappen geeft een vrouw
uit Aargau.
Deze twee teekeningen zijn van den kunst
schilder Carl Liner.
De frankeerzegels van diverse uitgiften: 3,
5, 10, 15 20 25 30, 35, 40, 50, 60, 70, 80, 90 cen
times en 1.—, 1.20, 1.50 en 2 francs versche
nen met opgedrukt kruis als diënstzegel. Om
dat deze zegels benut worden ter frankeering
van stukken der federale regeering, zijn ze op
de postkantoren alleen gestempeld verkrijgbaar.
ROKIN 40
AMSTERDAM-C.