Mgr. dr. P. J. M van Gils 70 jaar
Een pionier van het
kath. onderwijs
GEBED IN DEN
STAAT
Md venaal van den daa
(c
De avonturen van e
>1
KATHOLIC KCN
VOLTOOIT
UW GIGGN
UNIVGR GITGIT
Het raadsel
van Kronstein
DINSDAG 10 JANUARI 1939
Heden is Mgr. dr. P. J. M. van- Gils
te Roermond zeventig jaar oud. Ze
ventig jaren is veel in 't leven van een
teensch; zij beteekenen over het algemeen
biet veel in de geschiedenis van een land
een volk. Hier echter is dit anders, want
öe generatie, die thans zestig, zeventig jaar
°ud is, heeft aan den lijve ondervonden,
koe zwaar en moeilijk de emancipatie van
c'e katholieken in Nederland is geweest. Zij
hebben meegewerkt aan het leggen van de
eerste grondslagen; anderen, die na hen
kwamen, hebben daarop voort kunnen bou-
^en en de generatie van thans, die alles,
^at zij heeft, beschouwt als hecht verwor-
teh bezit, vergeet vaak, dat deze toestand
ö°g zeer jong is, en dat de pioniers nog on-
her hen leven.
Een van deze pioniers, vooral op het ge
bied van het onderwijs en van de weten
schap is hij niet de eerste wereldgeestelij
ke. die aan een Nederlandsche universiteit is
Gepromoveerd! is mgr. dr. P. J. M. van
^üs, die in zijn eigen leven de geschiede
nis van het katholieke onderwijs in Neder-
tehd weerspiegelt ziet. Niet, als hij alleen
teaar kijkt naar zijn functies, want er zullen
Geinig menschen zijn, die naar het uiterlijk
3°o weinig verandering in hun leven hebben
Gekend. Hij was vijf en twintig jaren leeraar
te Rolduc, van 1393 tot 1917; daarna werd
hij bisschoppelijk inspecteur van het R. K.
hij zonder lager onderwijs in het bisdom
Roermond, welk ambt hij thans nog waar
neemt.
Maar als men zijn leven wat nauwkeu-
^ger beziet, als men ontdekt, in hoeveel
Polemieken hij gemengd is, hoeveel kwes
ties hij heeft aangeroerd, hoezeer ook zijn
^oord een woord van gezag is geworden en
raad en adviezen waardeering genie
ten, dan blijkt toch wel, d^t hij meer ge
lest is dan een simpel leeraar ergens in
6en uithoek van het land; meer dan een
doodgewoon schoolinspecteur in een pro-
vteciestad. En dan krijgt men de behoefte
dezen man nu te gaan opzoeken en mei
kem eens te gaan praten over de vele erva-
rtegen, die hij in den loop der jaren
teoet hebben opgedaan. Temeer heeft
teen deze neiging, omdat de mémoires van
dr. van Gils zeer de moeite waard zouden
teln en omdat deze wel nooit geschreven
®Wlen worden. Want als men binnenkomt
te het groote huis aan de Zwartbroekstraat
te Roermond, waar men met hartelijke
Gastvrijheid wordt ontvangen, en men komt
°P zijn kamer, dan staat men verbijsterd,
tebdat men niet wist, dat zooveel boeken,
2Hreel papieren en krantenknipsels, zoo
vel archiefmateriaal in een vertrek bij-
eengebracht kunnen worden. En dat is nog
teaar een deel der verzameling, want naast
deze kamer zijn nog een paar andere ver-
teekken, waar nog meer materiaal bijeen
dgt, schijnbaar als een chaos, maar het
"Ejkt, dat dr. van Gils met een'welhaast
"tefeilbare intuïtie precies weet, waar gege-
tens liggen over een of ander onderwerp,
dat men wil bespreken. Maar het blijkt
tevens, dat deze man nog zoo vervuld is
ten het leven van den dag, dat hij het
Verleden niet wil opgraven, en dat hij geen
heeft om dit alles zoo ordelijk te gaan
terzamelen, dat hij mémoires kan gaan
tehrijven. Zelfs als hij er tijd voor zou kun-
dcti vinden bij zijn zorgvolle taak en bij
tijn werkzaam leven, zou hij er toch niet
tee overgaan, want diep in zijn hart is hij
2°o toegewijd wetenschapsman en zoo ver
bid van liefde voor de studie, dat hij
daaraan zijn aandacht en energie zou
Geven. Dit is een ideaal, op welks vervulling
kij nog rekent, want „ik hoop mijn derde
teugd aan de wetenschap te kunnen wij
den. Kijk eens hier, wat een fraaie oude
bandschriften en dat is allemaal materiaal,
dat nog wacht op behandeling." En inder
daad, op een hoek van een tafel ligt een
teapel handschriften en oude drukken,
daaraan de gastheer hoopt nog eens zijn
tijd te kunnen geven.
Een man, die praat over de derde jeugd,
die hem wacht, is nog niet oud. Men
ziet dr. van Gils zijn leeftijd dan ook
Piet aan, zeker niet, als hij met zijn ruste-
teoze vitaliteit zijn kamer op en neer loopt,
du hier, dan daar boeken, knipsels, brieven
of artikelen voor den dag haalt om er ge-
trekken mee te illustreeren. Hij wilde er
zelf dan ook niets van weten, om aan de
publiciteit te worden prijsgegeven, want
„zeventig jaar worden is geen verdienste".
Het feit op zich is inderdaad weinig ver
dienstelijk, maar dit leven heeft voor het
Katholieke onderwijs bijzondere beteekenis
gehad. In den tijd immers, waarin Ir. van
Gils zijn loopbaan begon en leeraar werd
aan Folduc, was het heele L. O. openbaar
en de inspectie berustte, ook in de Zuide
lijke provincies, geheel en al in liberale
handen; bij de commissies voor de hoofd-
acte-examens was in 1899 van de 43 leden,
welke benoemd waren voor Arnhem en
Breda, slechts één lid katholiek, en dat was
nog plaatsvervangend. Dit was een kwestie,
die al meteen de aandacht had van dr. van
Gils. Later kwam de periode van actie voor
de stichting van katholieke scholen, die
jaren en jaren heeft geduurd. In 1913 voer
de hij den „bedelstrijd voor het katholieke
onderwijs. Hij leerde Limburg het geven,"
zooals van hem getuigd werd. In 1915 be
leefde hij een goed jaar, want toen werd
de eerste Katholieke Jongensschool geopend
en wel in Heerlen. Daarvoor was hij lang
aan het werk geweest en ook het middel
baar onderwijs had zijn aandacht. Hij ver
zamelde het materiaal, dat baron van Wijn
bergen in de Staten-Generaal kon gebrui
ken. Een derde naam moet nog worden ge
noemd en wel die van mgr. Diepen, thans
bisschop van Den Bosch, over wiens ver
diensten in dien tijd dr. van Gils thans nog
met veel waardeering spreekt. In 1909
kwam de subsidieering van het middelbaar,
in 1920 de gelijkstelling van het lager on
derwijs; na 1909 kwamen de middelbare
scholen in Brabant en Limburg; de veree-
niging voor middelbaar onderwijs werd op
gericht, dr. Moller stichtte de Leergangen
om het katholieke onderwijs aan katholieke
krachten te helpen. In dezen tijd ontwik
kelen de gebeurtenissen zich snel en overal
weer ontmoet men dr. van Gils, steeds aan
het werk voor het katholieke onderwijs.
Later kwamen nog de universiteit van Nij
megen en de Economische Hoogeschool van
Tilburg, beide voortbouwend op het werk,
door dr. van Gils en anderen in het begin
van deze eeuw begonnen.
Dit alles vroeg zeer veel tijd en zeer
veel werk, maar daarbij vond dr. van
Gils nog gelegenheid voor publicaties
en studie. In 1893 priester gewijd, werd hij
tot leeraar benoemd te Rofduc, in 1899
deed hij te Amsterdam doctoraal-examen in
de klassieke letteren; hij studeerde daarna
te Rome en in 1902 promoveerde hij te Am
sterdam op het proefschrift: Questiones
Euphemereae; in 1903 maakte hij een reis
door Italië en Griekenland, waarover hij
een boek schreef. In 1907 gaf hij de samen
stelling van de middeleeuwsche boekenlijst
van Rolduc, waardoor in breede kringen
belangstelling werd gewekt voor deze oude
abdij als wetenschappelijk centrum. Nog
verschillende andere wetenschappelijke pu
blicaties van zijn hand zagen het licht; de
liefde voor de studie heeft hij nooit kun
nen onderdrukken; hij heeft het ook nooit
gewild.
Deze mensch met zijn studieuzen geest
stond in het volle leven. Daarvan getuigen
de vele artikelen over het onderwijs en zijn
polemieken, waarvan er vele in De Tijd ver
schenen zijn. In 1913 werd een jaar lang
geschreven over de baantjes, waarbij den
katholieken werd verweten, dat zij ..graag
op baantjes" waren. Eén van zijn andere
groote polemieken ging over de Koninklijke
Akademie voor Wetenschappen, waarin te
weinig katholieken waren. Dr. v. Gils wilde
de katholieken in alles doen doordringen,
maar hij was niet de man van het getal
alleen. Men moet niet alleen tellen, maar
ook wegen.
Dat wegen vooral is dr. van Gils wel toe
vertrouwd. Hij heeft een zeer groote men-
schenkennis en deze is reeds velen 'van nut
geweest. Een frappant voorbeeld daarvan
is wel, dat een jong leeraar in zijn vak zou
mislukken, omdat hij in de klas geen orde
kon houden. Hij was niet te handhaven;
de man zag reeds een mislukt leven voor
zich en als dr. van Gils zich toen niet met
dit geval- bemoeid had, zou de man een
ander vak hebben moeten kiezen. Maar dan
zou Nederland nu een man van weten-
schappelijken naam minder hebben gehad;
een man van wereldreputatie, die thans
geëerd is aan alle universiteiten van de
gansche wereld, en wiens naam door al zijn
vakgenooten met respect wordt genoemd.
Zoo zijn er veel gevallen, waarin dr. van
Gils heeft geholpen, maar hij moest er van
overtuigd zijn dat de man het waard was;
anders wekte hij geen ongegronde verwach
tingen; hij zei eerlijk zijn meening en dat
heeft hem, naar hij zelf zegt, bij sommigen
den naam van onvriendelijkheid en
stuurschheid gegeven.
Maar er zijn tal van gevallen, waar
in anders blijkt. De werklooze intel-
lectueelen vormen thans een zijner grootste
zorgen en hij helpt velen van hen, als het
kan, al moet het hem persoonlijke offers
kosten.
Deze verdiensten van hem zullen later
eerst worden erkend. Zijn wetenschappe
lijke arbeid en zijn kennis van het onder
wijs genieten algemeene waardeering. Hij
is lid van een aantal wetenschappelijke
genootschappen; van de Maatschappij voor
Letterkunde te Leiden, van het Utrechtsch
Historisch Genootschap, onder-voorzitter
van het Limburgsche genootschap van ge
schiedenis en oudheidkunde, lid van de pro
vinciale genootschappen van Noord-Bra
bant, Gelderland, Zeeland en Overijsel,
voorzitter van den Ned. R. K. Schoolraad
en voorzitter van den Onderwijsraad; cu
rator van de Leergangen en van de Econo
mische Hoogeschool te Tilburg, voorts is hij
officier in de orde van Oranje-Nassau er
geheim-kamerheer van Z. H. den Paus.
Dit alles getuigt van zijn harden arbeid
en van zijn werkzaam leven; maar het
beste, wat men van hem zeggen kan, is
misschien wel, dat hoewel hij" een groot
deel van zijn leven aan polemieken besteed
de, zijn tegenstanders toch alle waardeering
voor hem hebben, en dat velen onder hen
hem zeer vriendschappelijk gezind zijn.
Wij leven in een tijd, waarin aller-
wege een streven naar geestelijke
verdieping en een zich bezinnen op
de hoogste levenswaarden tot.uiting komt.
Het bewustzijn van eigen hulpeloosheid,
van volkomen afhankelijkheid, van 'n niets
kunnen en 'n niets zijn zonder de onmis
bare hulp en zonder de oneindige kracht
van Gods machtigen wil, het besef van
schepsel-zijn herleeft.
De nood van deze tijden, de bijna voort
durende oorlogsdreiging, de ellende dei-
werkloosheid, de vertwijfeling in de harten
van velen doet ons meer dan anders kracht
en heil zoeken bij Hem, die het Al bestiert.
Nood leert bidden. Het is 'n aloude waar
heid, die niet alleen geldt voor het indi
vidu, maar wellicht méér nog voor de ge
meenschap, die met zoo zware zorgen en
verantwoordelijkheden is belast.
Is het dan te verwonderen, dat men zich
gaat afvragen waarom zoo vele bestuurs
organen het gebed in hun bijeenkomsten
niet kennen?
De „Maasbode" heeft de aandacht geves
tigd op het feit, dat in de vergaderingen
van de leden der Tweede Kamer niet ge
meenschappelijk wordt gebeden, dat over
het algemeen in zeer vele Openbare Licha
men het afsmeeken van Gods zegen als eer.
overbodige formaliteit schijnt te worden
beschouwd, welke in tegenstelling met
sloot zij zich i in brekers
vele andere overbodige formaliteiten ook
nog achterwege wordt gelaten.
Het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat per
sonen, die in hun dagelijksch particulier
leven in goed Godsvertrouwen uit het ge
bed troost en kracht putten, dit niet doen,
wanneer zij voor een publieke taak staan
die een zoo zware verantwoordelijkheid be
vat.
Toch is het zoo. Er zijn slechts weinige
gemeenteraden, er zijn slechts enkele open
bare bestuursorganen, waar de afhankelijk
heid van Gods wil in gemeenschappelijk
gebed erkend wordt.
Gelukkig zijn er ook gunstige uitzonde
ringen. De vergaderingen van de Provinciale
Staten van Noord- en Zuid-Holland, van
Zeeland en Utrecht worden met gebed ge
opend, en het is een bede waaruit diep ge
loof en groot Godsvertrouwen spreekt. De
tekst van het gebed, dat in de Provinciale
Staten van Utrecht wordt gesproken, luidt
als volgt:
Aanbiddelijke God, die door Uwe onein
dige wijsheid het Heelal regeert, en ons
geroepen hebt om in deze vergadering
mede te werken ter bevordering en hand
having der goede orde, eensgezindheid,
bloei en welvaart van deze Provincie,
benevens derzelver ingezetenen, wij bid
den U, ons in dit gewichtig werk te willen
sterken en besturen door Uwen Geest en
ons te willen vergunnen die wijsheid, dat
beleid, die standvastigheid, onpartijdig
heid en aandacht, die wij noodig hebben
om dezen arbeid behoorlijk te kunnen
verrichten en met een gerust geweten, in
vertrouwen op Uwe Goedertierenheid,
Uwen dierbaren zegen over denzelven te
mogen afsmeeken en verwachten, om
Uwes Zoons Jezus Christus wille. Amen.
De arbeid, zóó begonnen, zal voor de be-
stuurderen, die zich voor zoovele zware ver
antwoordelijkheden zien geplaatst, een
kracht en een steun zijn om moedig tegen
den nood der tijden op te tornen. Zij zullen,
bewust van de leidende almacht der Voor
zienigheid, met meer vertrouwen en met
grooter zekerheid hun menschelijk-begrens-
de taak als leiders en dienaars der gemeen
schap verrichten.
Het christelijk karakter en de vrome aard
van ons volk moge dan ook mede door
toedoen van deze positief-christelijke re
geering in de vergaderingen onzer
openbare colleges tot uitdrukking gebracht
worden. Al zijn er verschillen in het belijden
en beleven van het geloof, de uiteindelijke
waarheid Gods kan en moet toch door allen
worden erkend.
Conventioneele en verouderde bezwaren,
die eertijds wellicht bij een meer bekrom
pen en kleinzielige geesteshouding van
doorslaggevende beteekenis konden zijn.
mogen nu niet meer gelden. Zeer terecht
zegt daarover het bekende tijdschrift „Stu
diën":
„Vrees voor theologische disputen mocht
vroeger gerechtvaardigd zijn, nu niet meer;
vrees van minder gehalte, 'o.v. om voor 'n
geloovig of vroom mensch te worden aan
gezien, restantjes uit den tijd der rationa
listische ijdelheid, kunnen we bezwaarlijk
bij onze regeerders onderstellen; vrees om
uit te komen vóór God tegenover het hand
jevol dat uitkomt tégen Hem, nog veel
minder.
Wat kan ons dan beletten om met aan
drang aan de leden onzer vertegenwoordi
gende lichamen te vragen, dat zij Gods
rechten over onze Staatsgemeenschap, die
deze niet wil ontkennen, ook in de praktijk
uitspreken?"
Wij kunnen dit volledig onderschrijven
en daarom mag men hopen, dat binnen af-
zienbaren tijd in onze openbare bestuurs
colleges het werk niet zal worden aange
vangen, alvorens daarover af te smeeken
den zegen van Hem, Die alle wijsheid en
verstand omvat.
ROMAN VAN A. HRUSCHKA
hristus heelt aan Zijn Kerk voor
speld. dat zij om Zijnentwille vervol
gingen zou moeten verduren Zalig zij.
die vervolging lijden om de Gerechtig
heid, want hunner is het Koninkrijk
der Hemelen.
CfVWlLDitHur
*w\\
6»o
£.Ia/i&»hi/T
Onder groot gejuich van de kabouters, die de gasten om
ringden, ging men naar den koning der kabouters, om hem
te kunnen vertellen, dat het prinsesje was gered. Ze zongen
liederen, lachten en keken nieuwsgierig naar de lieve prinses,
die zich gelukkkig voelde, nu zij gered was.
Door den koning, die natuurlijk zijn kroon droeg, werd zij
zeer minzaam ontvangen. Door Keesie werd de prinses den
koning voorgesteld. Met uitgestrekte handen stond de koning
van den troon op, om haar een pakkert te geven en haar geluk
te wenschen met haar redding- Ook Keesie en het matroosje
kregen van den koning complimenten voor hun heldhaftige
daad.
De dames Anna en Nellie Brinkma, oude jonge
juffrouwen, zaten gezellig ieder in een hoekje
bij het raam te handwerken. Het was Zaterdag
middag. Deze uren en de Zondag waren voor
hen de prettigste van de heele week, want dan
was het stil in huis en zoo heerlijk rustig. Geen
lawaai boven het hoofd, waar het kantoor van
haar broer, die verschillende agenturen had,
gevestigd was. Geen heen en weer geloop van
personeel, geen getik van schrijfmachines, welk
geluid zij in de gang en op den trap anders al
tijd hoorden.
Het was dus zalig rustig in huize Brinkma,
temeer nog, omdat Bernard Brinkma, die altijd
zoo verschrikkelijk met deuren kon gooien, af
wezig was, en de dienstbode voor het week-end
vrij had gekregen.
Beide dames werkten ijverig voort, dronken
een kopje thee, snoepten een koekje, namen
nog een kopje thee. nóg een koekje en bab
belden over keetjes en kalfjes.
Opeens spitsten beiden de ooren en keken
naar het plafond.
„Hoor jij ook wat boven?" fluisterde Nellie.
„ja, ikik meende ook iets te hooren,"
zei Nellie. „Zouzouden er inbrekers zijn?
Had je de voordeur wel gesloten, toen Bernard
wegging?"
„De deur is op slot," antwoordde Anna, die
doodsbleek zag van angst. „Ik weet het heel
zeker."
Weer luisterden beiden. Ja, nu hoorden ze
geschuifel. Er waren inbrekers. Beslist. Er werd
ook heel zacht geloopen.
„Ze zijn de brandkast aan het forceeren,"
hijgde Nellie. „En dadelijk komen ze beneden,
ze weten natuurlijk dat wij alleen thuis zijn."
Bevend over al haar ledematen stond ze op en
draaide voorzichtig den sleutel van de deur om.
„Wat moeten we doen?" zei Anna handen
wringend. „Als we de politie opbellen, hooren
de dieven het."
Beiden rilden van angst en keken elkaar aan,
alsof zij hulp van elkander verwachtten.
„We moesten een voorbijganger vragen, de
politie te waarschuwen," stelde Nellie voor.
„Maar hoe krijgen we hier, zonder geluid te
maken, een raam open? En zal er niemand op
de loer staan en hun een teeken geven? Dan
komen ze beneden en ons laatste uur is gesla
gen. Wat geven ze om een gesloten deur? Dat
heb je wel gezien."
Boven werd blijkbaar iets verschoven. Toen
ging Nellie naar het venster en verkende door
een kier van het gordijn de straat op. Ze vond
niets verdachts en opende het raam. Er kwam
juist een vrouw voorbij. Fluisterend vertelde
Nellie het geval.
„Gunst!" schrok de vrouw. „En zijn jullie
alleen?" Ze keek naar boven.
„Niet naar boven kijken," verzocht Anna, die
achter haar zuster stond.
„Ik zal gauw naar de politie gaan," zei de
vrouw en haastte zich weg.
De dames keken haar na. De eerste de beste
agent werd van het geval op de hoogte ge»
bracht, hetgeen niet op een stille manier ge
schiedde. De woning werd bekeken, alsof er
reeds een moord gepleegd was. Nieuwsgierigen
bleven staan. De vrouw lichtte hen in. Het
troepje groeide aan en volgde de politiemannen,
die door den agent verwittigd waren. Een der
agenten hield de menschen op een afstand.
Anna was verpicht de voordeur open te
maken, want de ramen konden niet zoo ver op
geschoven worden, zoodat een der mannen er
door kon kruipen, om de deur te kunnen ope
nen. Met knikkende knieën en ingehouden
adem volbracht ze
dit gevaarlijk
werkje. Toen H -r l 7
weer bij haar zus- H
ter op en beiden
wachtten, zooals
buiten de kijklus-
tigen, in spanning op het verloop.
Boven zat heel rustig Jan Reefs de letters
van een der schrijfmachines met een speld
schoon te maken. Hij schrok op, toen plotseling
met een ruk de deur werd opengesmakt en drie
politiemannen, revolver in de hand, binnen
kwamen en hem door den inspecteur bevolen
werd: „Handen op!"
„Wat moet dat?" vroeg Jan Reefs. „Ik doe
mijn werk. Ik kom hier elke maand de schrijf
machines verzorgen."
.„Wie heeft u binnengelaten?" vroeg de in
specteur.
„Juffrouw Anna. Vraag het haar maar. Wij
hebben het nog over het weer gehad."
De politiemannen keken elkaar aan en dropen
hoofdschuddend af. De inspecteur klopte bij de
dames aan, zeggend: „Maak maar gerust open,
dames. Er is niet het minste gevaar."
Twee bleeke gezichten vertoonden zich, een
bange vraag nog in de oogen.
„Weet u, wie de dief is?" vroeg de inspecteur.
„Hebt u hem?" fluisterde Anna met een ang-
stigen blik in de gang.
„Gaat u zelf maar eens kijken, of Jan Reefs
de schrijfmachines goed in orde maakt," zei de
inspecteur nu niet bepaald vriendelijk en als een
waarschuwing, om voor een dergelijke onbenul
ligheid de politie niet lastig te vallen.
„Hemeltje, Jan Reefs," zei Anna opgelucht.
„Ik ben heelemaal vergeten, dat die boven was.
Neem me niet kwalijk, heeren? Ik ben u zeer
dankbaar."
Buiten wachtte een groote menigte.
Als helden gingen de dienaren der wet voorbij.
Op hun strakke gezichten was niets te lezen,
maar inwendig verwenschten zij de beide ver
geetachtige oude jongejuffrouwen.
Bestaat bij u dat verlangen al lang?
Om 't maar ronduit te zeggen, neen. Ten
eerste omdat ik vroeger geen misdaad aannam,
Maar het eens was met de meening der justitie,
dat de dood der gravin aan een ongeval was
te wijten, omdat bij mij nooit de gedachte is op
gekomen, mijn vriend Marc met die zaak in
Verband te brengen. Maar de onverbloemde be
schuldiging, gisteren door uw vader tegen Mare
Uitgebracht, Marc's zonderlinge houding na die
scène, en mijn onderhoud van gisteren met u,
juffrouw Ilse, hebben mij de oogen geopend
Heeft Mare vroeger nooit met u over den
dood van zijn stiefmoeder gesproken?
Neen, hij vermeed zelfs iedere toespeling
daarop, en dit versterkte mij in de meening,
dat ook hij slechts aan een ongeluk of aan zelf
moord dacht.
Maar bij uw laatste onderhoud, toen hij
afscheid van u nam?
Kreeg ik den indruk dat hij niet alleen
San een misdaad geloofde, maar ook veel méér
Vaa de zaak wist, dan hij wilde uitlaten.
U bedoelt, dat hij den dader kent?
Dat lijkt mij niet waarschijnlijk, want
anders zou hij, daar zijn eigen levensgeluk op
het spel staat, den moordenaar genoemd hebben
inplaats van weg te gaan en zoo de verden
king op zich te laten rusten. Maar het is moge
lijk, dat hij vermoedt wie de misdaad heeft ge
pleegd, en dat dit vermoeden ook omstandig
heden betreft, die een schandvlek op de doode
werpen en uiterst pijnlijk voor zijn vader zijn.
Dus zwijgt hij misschien slechts om zijn vader
te sparen en de eigenlijke toedracht der zaak
niet ruchtbaar te maken. Anders kan ik mij
zijn houding niet verklaren
Ilse knikte, als had ook zij iets dergelijks ver
moed.
Hoe was het huwelijk van graaf Klemens
met zijn tweede vrouw? Gelukkig?
Ja, zooverre een derde persoon het kan be-
oordeelen. De graaf, die zeker dertig jaar ouder
was dan de gravin, was één en al liefde en
bewondering voor haar. Hij voorkwam al haar
wenschen en weende als een kind van blijd
schap en dankbaarheid, wanneer ze hem met
een coquet lachje de wangen streelde en zeide:
„Maar mijn lief oudje, je verwent me waarlijk!"
Ilse's rein gelaat drukte afkeer uit. Zij fronste
het voorhoofd.
Dusgeen echte, zuivere liefde van den
kant der gravin, niets dan gewetenloos egoïsme.
En bij den graaf de ziekelijke passie van een
oud, bijna afgeleefd man voor een jonge
vrouwNu begrijp ik, waarom Mare zijn
stiefmoeder niet mocht lijden. Hij verachtte
haar, omdat zij omwille van stoffelijke voordee-
len dat huwelijk had geslotenIk meen ge
hoord te hebben, dat de gravin vroeger geen
vermogen bezat?
Zóó is het. Als baronesse Rinze behoorde
zij tot een adellijke familie, die tot armoe was
vervallen.
Hoe was zij overigens?
Beeldschoon, sluw en coquet. Ik geloof niet,
dat ze veel verstand of gevoel bezat, en wat
haar liefde voor graaf Klemens betreft
Maar zij kende de zwakke zijde van den ouden
man en wist zeer behendig te vleien, om iets
van hem te verkrijgen.
Gaf ze hem aanleiding tot jaloerschheid?
Men zegt, dat zij zich gaarne het hof liet maken.
Dit laatste is zeker juist. Maar ik wil niet
beweren, dat zij haar man redenen tot jaloersch
heid gaf. Iedereen maakte haar het hof; zij
vond dat heel pleizierig en de graaf scheen het
zich niet aan te trekken.
En toch zou ze kort vóór haar dood schei
ding hebben gevraagdals haar man had ge
wild!
Turba keek haar verwonderd aan.
Hoe weet u dat, juffrouw Ilse? vroeg hij.
Gisteren nog hebt u mij gezegd, dat u zoo goed
als niets wist aangaande gravin Sabine en de
toestanden op Kronstein.
Dat was ook zoo, maar sinds gisteren heb
ik getracht, mij inlichtingen te verschaffen.
Onze oude Anna is reeds jaren bevriend met
de huishoudster van Kronstein. Dat herinnerde
ik mij toevallig en daar Anna gaarne praat,
heb ik haar vanmorgen toen we alleen waren,
goed uitgehoord. Wat ik weet komt van haar.
Dienstbodenpraatjes zijn geen zeer be
trouwbare bron
Neen.en daarom wilde ik van u hooren,
wat er eigenlijk van waar is. Trouwens, doctor,
wat Anna zei komt volkomen overeen met het
geen ik tot dusverre van u heb gehoord.
Behoudens het aan gravin Sabine toege
schreven echtscheidingsplan!
Dat is dus niet waar?
Ik weet het niet. Ik zelf heb het eerst gis
teren van inspecteur Holder gehoord. En het
verwonderde mij, want zelfs Mare heeft er mij
geen woord van gezegd, en dat zou hij zeker
hebben gedaan, als het waar was geweest.
Heeft Holder misschien in verband met die
zaak een.... naam genoemd?
jaMaar u moogt geen voorbarige con
clusie daaruit trekken.
Goed; laten wij dit punt voorloopig geheel
ter zijde tot we iets zekers ervan wetenAls
u thans zoo goed wilde zijn, doctor, mij op de
hoogte te brengen van uw eigen waarnemingen
in den nacht van den moord. U woonde im
mers in dien tijd op het kasteel.
Ja. Gelijk al de andere logeerkamers lag
mijn kamer op de tweede verdieping, welke
door twee trappen en een glazen deur is ge
scheiden van de eerste verdieping, waar het on
geluk heeft plaats gehad. Wij waren vrij laat te
bed gegaan en ik sliep bijna onmiddellijk in.
Eerst laat in den morgen werd ik door geklop
op mijn deur wakker gemaakt, 't Was Ewert, de
kamerknecht van graaf Klemens. Bleek als een
doode en stotterend vertelde hij mij, dat gravin
Sabine dien nacht vermoord was geworden; zijn
meester en de jonge graaf waren vreeselijk ont
steld, de politie was reeds in huis. Of ik toch
gauw naar beneden wilde komen
Op het oogenblik hebt u dus aan moord
geloofd?
Iedereen geloofde toen aan moord, en 't
had er waarlijk allen schijn van. De gravin lag
nog in avondtoilet op de chaise-longue in
haar boudoir. In haar borst stak een soort dolk,
die, zooals later werd vastgesteld, haar toebe
hoorde en gewoonlijk voor het openen van brie
ven werd gebruikt. De hand van de gravin hield
dat mes omklemd en was in die positie verstijfd.
Aanvankelijk dacht men, dat zij het uit de
wond had willen trekken, maar toen door den
dood was verrast; want de steek was in ieder
geval doodelijk. Later kwam men tot de mee
ning dat zij zelf zich het wapen in de borst had
g 0 stoots n.
Op het tafeltje naast de chaise-longue lagen
sigaretten een ervan was half opgerookt
en een doosje veronal-poeders, waarvan er vier
ontbraken.
In de kamer heerschte volslagen orde. Vol
gens de dokters was de dood ingetreden kort
voor één uur, dus ongeveer twintig minuten na
dat de gravin afscheid had genomen van haar
gasten, om zich naar haar appartementen te
b0g0vcn.
Niemand van de bewoners van het kasteel
had 's-nachts eenig rumoer gehoordniemand
was nog bij de gravin geweest, sinds zij den sa
lon had verlaten, tenzij juffrouw Motika, deze
had de gravin willen helpen bij het uitkleeden,
maar de gravin had haar weggezonden.
Waarom juffrouw Motika? Had de gravin
geen kamermeisje.
Jawel, maar Tinette was ziek, had angina
en mocht wegens het gevaar van besmetting
haar kamer niet verlaten. Daarom bood juf
frouw Motika haar diensten aan.
Wie sliepen behalve de gravin, nog op de
eerste verdieping?
Alleen graaf Klemens, Mare, Ewert en juf
frouw Motika. De andere bedienden slapen op
de derde verdieping, terwijl alle gasten op de
tweede verdieping waren ondergebracht.
Hoe is de indeeling der kamers op de eer
ste verdieping?
De vier kamers welke de gravin bewoonde
begonnen bij de kleine achtertrap, waarlangs
Marc in dien nacht het huis verliet, waarbij hij
gezien werd. Weet u ook wie de man is die hem
toen zag?
Neen, maar mijn zusje die zijn naam kent
en haar woord gaf hem niet te verraden, ver
zekerde mij dat hij absoluut betrouwbaar is en
Mare absoluut niet vijandig gezind was. Toe,
gaat u met uw beschrijving verder, mijnheer
Turba.
Aan de vier kamers van de gravin grenst
een klein salon, waarop de kamers van den
graaf volgen. Aan deze een drietal grenst
de zoogenaamde Chineesche kamer waarin
ontbeten wordt en 's winters als er geen gasten
zijn, ook gedineerd. Aan de Chineesche kamer
grenzen dan de drie kamers die Mare bewoont.
En Ewert en juffrouw Motika? U zei toch
dat die ook op de eerste verdieping woonden?
(Wordt vervolgd)