Mgr. dr. P. J. M van Gils 70 jaar Een pionier van het kath. onderwijs GEBED IN DEN STAAT Md venaal van den daa (c De avonturen van e >1 KATHOLIC KCN VOLTOOIT UW GIGGN UNIVGR GITGIT Het raadsel van Kronstein DINSDAG 10 JANUARI 1939 Heden is Mgr. dr. P. J. M. van- Gils te Roermond zeventig jaar oud. Ze ventig jaren is veel in 't leven van een teensch; zij beteekenen over het algemeen biet veel in de geschiedenis van een land een volk. Hier echter is dit anders, want öe generatie, die thans zestig, zeventig jaar °ud is, heeft aan den lijve ondervonden, koe zwaar en moeilijk de emancipatie van c'e katholieken in Nederland is geweest. Zij hebben meegewerkt aan het leggen van de eerste grondslagen; anderen, die na hen kwamen, hebben daarop voort kunnen bou- ^en en de generatie van thans, die alles, ^at zij heeft, beschouwt als hecht verwor- teh bezit, vergeet vaak, dat deze toestand ö°g zeer jong is, en dat de pioniers nog on- her hen leven. Een van deze pioniers, vooral op het ge bied van het onderwijs en van de weten schap is hij niet de eerste wereldgeestelij ke. die aan een Nederlandsche universiteit is Gepromoveerd! is mgr. dr. P. J. M. van ^üs, die in zijn eigen leven de geschiede nis van het katholieke onderwijs in Neder- tehd weerspiegelt ziet. Niet, als hij alleen teaar kijkt naar zijn functies, want er zullen Geinig menschen zijn, die naar het uiterlijk 3°o weinig verandering in hun leven hebben Gekend. Hij was vijf en twintig jaren leeraar te Rolduc, van 1393 tot 1917; daarna werd hij bisschoppelijk inspecteur van het R. K. hij zonder lager onderwijs in het bisdom Roermond, welk ambt hij thans nog waar neemt. Maar als men zijn leven wat nauwkeu- ^ger beziet, als men ontdekt, in hoeveel Polemieken hij gemengd is, hoeveel kwes ties hij heeft aangeroerd, hoezeer ook zijn ^oord een woord van gezag is geworden en raad en adviezen waardeering genie ten, dan blijkt toch wel, d^t hij meer ge lest is dan een simpel leeraar ergens in 6en uithoek van het land; meer dan een doodgewoon schoolinspecteur in een pro- vteciestad. En dan krijgt men de behoefte dezen man nu te gaan opzoeken en mei kem eens te gaan praten over de vele erva- rtegen, die hij in den loop der jaren teoet hebben opgedaan. Temeer heeft teen deze neiging, omdat de mémoires van dr. van Gils zeer de moeite waard zouden teln en omdat deze wel nooit geschreven ®Wlen worden. Want als men binnenkomt te het groote huis aan de Zwartbroekstraat te Roermond, waar men met hartelijke Gastvrijheid wordt ontvangen, en men komt °P zijn kamer, dan staat men verbijsterd, tebdat men niet wist, dat zooveel boeken, 2Hreel papieren en krantenknipsels, zoo vel archiefmateriaal in een vertrek bij- eengebracht kunnen worden. En dat is nog teaar een deel der verzameling, want naast deze kamer zijn nog een paar andere ver- teekken, waar nog meer materiaal bijeen dgt, schijnbaar als een chaos, maar het "Ejkt, dat dr. van Gils met een'welhaast "tefeilbare intuïtie precies weet, waar gege- tens liggen over een of ander onderwerp, dat men wil bespreken. Maar het blijkt tevens, dat deze man nog zoo vervuld is ten het leven van den dag, dat hij het Verleden niet wil opgraven, en dat hij geen heeft om dit alles zoo ordelijk te gaan terzamelen, dat hij mémoires kan gaan tehrijven. Zelfs als hij er tijd voor zou kun- dcti vinden bij zijn zorgvolle taak en bij tijn werkzaam leven, zou hij er toch niet tee overgaan, want diep in zijn hart is hij 2°o toegewijd wetenschapsman en zoo ver bid van liefde voor de studie, dat hij daaraan zijn aandacht en energie zou Geven. Dit is een ideaal, op welks vervulling kij nog rekent, want „ik hoop mijn derde teugd aan de wetenschap te kunnen wij den. Kijk eens hier, wat een fraaie oude bandschriften en dat is allemaal materiaal, dat nog wacht op behandeling." En inder daad, op een hoek van een tafel ligt een teapel handschriften en oude drukken, daaraan de gastheer hoopt nog eens zijn tijd te kunnen geven. Een man, die praat over de derde jeugd, die hem wacht, is nog niet oud. Men ziet dr. van Gils zijn leeftijd dan ook Piet aan, zeker niet, als hij met zijn ruste- teoze vitaliteit zijn kamer op en neer loopt, du hier, dan daar boeken, knipsels, brieven of artikelen voor den dag haalt om er ge- trekken mee te illustreeren. Hij wilde er zelf dan ook niets van weten, om aan de publiciteit te worden prijsgegeven, want „zeventig jaar worden is geen verdienste". Het feit op zich is inderdaad weinig ver dienstelijk, maar dit leven heeft voor het Katholieke onderwijs bijzondere beteekenis gehad. In den tijd immers, waarin Ir. van Gils zijn loopbaan begon en leeraar werd aan Folduc, was het heele L. O. openbaar en de inspectie berustte, ook in de Zuide lijke provincies, geheel en al in liberale handen; bij de commissies voor de hoofd- acte-examens was in 1899 van de 43 leden, welke benoemd waren voor Arnhem en Breda, slechts één lid katholiek, en dat was nog plaatsvervangend. Dit was een kwestie, die al meteen de aandacht had van dr. van Gils. Later kwam de periode van actie voor de stichting van katholieke scholen, die jaren en jaren heeft geduurd. In 1913 voer de hij den „bedelstrijd voor het katholieke onderwijs. Hij leerde Limburg het geven," zooals van hem getuigd werd. In 1915 be leefde hij een goed jaar, want toen werd de eerste Katholieke Jongensschool geopend en wel in Heerlen. Daarvoor was hij lang aan het werk geweest en ook het middel baar onderwijs had zijn aandacht. Hij ver zamelde het materiaal, dat baron van Wijn bergen in de Staten-Generaal kon gebrui ken. Een derde naam moet nog worden ge noemd en wel die van mgr. Diepen, thans bisschop van Den Bosch, over wiens ver diensten in dien tijd dr. van Gils thans nog met veel waardeering spreekt. In 1909 kwam de subsidieering van het middelbaar, in 1920 de gelijkstelling van het lager on derwijs; na 1909 kwamen de middelbare scholen in Brabant en Limburg; de veree- niging voor middelbaar onderwijs werd op gericht, dr. Moller stichtte de Leergangen om het katholieke onderwijs aan katholieke krachten te helpen. In dezen tijd ontwik kelen de gebeurtenissen zich snel en overal weer ontmoet men dr. van Gils, steeds aan het werk voor het katholieke onderwijs. Later kwamen nog de universiteit van Nij megen en de Economische Hoogeschool van Tilburg, beide voortbouwend op het werk, door dr. van Gils en anderen in het begin van deze eeuw begonnen. Dit alles vroeg zeer veel tijd en zeer veel werk, maar daarbij vond dr. van Gils nog gelegenheid voor publicaties en studie. In 1893 priester gewijd, werd hij tot leeraar benoemd te Rofduc, in 1899 deed hij te Amsterdam doctoraal-examen in de klassieke letteren; hij studeerde daarna te Rome en in 1902 promoveerde hij te Am sterdam op het proefschrift: Questiones Euphemereae; in 1903 maakte hij een reis door Italië en Griekenland, waarover hij een boek schreef. In 1907 gaf hij de samen stelling van de middeleeuwsche boekenlijst van Rolduc, waardoor in breede kringen belangstelling werd gewekt voor deze oude abdij als wetenschappelijk centrum. Nog verschillende andere wetenschappelijke pu blicaties van zijn hand zagen het licht; de liefde voor de studie heeft hij nooit kun nen onderdrukken; hij heeft het ook nooit gewild. Deze mensch met zijn studieuzen geest stond in het volle leven. Daarvan getuigen de vele artikelen over het onderwijs en zijn polemieken, waarvan er vele in De Tijd ver schenen zijn. In 1913 werd een jaar lang geschreven over de baantjes, waarbij den katholieken werd verweten, dat zij ..graag op baantjes" waren. Eén van zijn andere groote polemieken ging over de Koninklijke Akademie voor Wetenschappen, waarin te weinig katholieken waren. Dr. v. Gils wilde de katholieken in alles doen doordringen, maar hij was niet de man van het getal alleen. Men moet niet alleen tellen, maar ook wegen. Dat wegen vooral is dr. van Gils wel toe vertrouwd. Hij heeft een zeer groote men- schenkennis en deze is reeds velen 'van nut geweest. Een frappant voorbeeld daarvan is wel, dat een jong leeraar in zijn vak zou mislukken, omdat hij in de klas geen orde kon houden. Hij was niet te handhaven; de man zag reeds een mislukt leven voor zich en als dr. van Gils zich toen niet met dit geval- bemoeid had, zou de man een ander vak hebben moeten kiezen. Maar dan zou Nederland nu een man van weten- schappelijken naam minder hebben gehad; een man van wereldreputatie, die thans geëerd is aan alle universiteiten van de gansche wereld, en wiens naam door al zijn vakgenooten met respect wordt genoemd. Zoo zijn er veel gevallen, waarin dr. van Gils heeft geholpen, maar hij moest er van overtuigd zijn dat de man het waard was; anders wekte hij geen ongegronde verwach tingen; hij zei eerlijk zijn meening en dat heeft hem, naar hij zelf zegt, bij sommigen den naam van onvriendelijkheid en stuurschheid gegeven. Maar er zijn tal van gevallen, waar in anders blijkt. De werklooze intel- lectueelen vormen thans een zijner grootste zorgen en hij helpt velen van hen, als het kan, al moet het hem persoonlijke offers kosten. Deze verdiensten van hem zullen later eerst worden erkend. Zijn wetenschappe lijke arbeid en zijn kennis van het onder wijs genieten algemeene waardeering. Hij is lid van een aantal wetenschappelijke genootschappen; van de Maatschappij voor Letterkunde te Leiden, van het Utrechtsch Historisch Genootschap, onder-voorzitter van het Limburgsche genootschap van ge schiedenis en oudheidkunde, lid van de pro vinciale genootschappen van Noord-Bra bant, Gelderland, Zeeland en Overijsel, voorzitter van den Ned. R. K. Schoolraad en voorzitter van den Onderwijsraad; cu rator van de Leergangen en van de Econo mische Hoogeschool te Tilburg, voorts is hij officier in de orde van Oranje-Nassau er geheim-kamerheer van Z. H. den Paus. Dit alles getuigt van zijn harden arbeid en van zijn werkzaam leven; maar het beste, wat men van hem zeggen kan, is misschien wel, dat hoewel hij" een groot deel van zijn leven aan polemieken besteed de, zijn tegenstanders toch alle waardeering voor hem hebben, en dat velen onder hen hem zeer vriendschappelijk gezind zijn. Wij leven in een tijd, waarin aller- wege een streven naar geestelijke verdieping en een zich bezinnen op de hoogste levenswaarden tot.uiting komt. Het bewustzijn van eigen hulpeloosheid, van volkomen afhankelijkheid, van 'n niets kunnen en 'n niets zijn zonder de onmis bare hulp en zonder de oneindige kracht van Gods machtigen wil, het besef van schepsel-zijn herleeft. De nood van deze tijden, de bijna voort durende oorlogsdreiging, de ellende dei- werkloosheid, de vertwijfeling in de harten van velen doet ons meer dan anders kracht en heil zoeken bij Hem, die het Al bestiert. Nood leert bidden. Het is 'n aloude waar heid, die niet alleen geldt voor het indi vidu, maar wellicht méér nog voor de ge meenschap, die met zoo zware zorgen en verantwoordelijkheden is belast. Is het dan te verwonderen, dat men zich gaat afvragen waarom zoo vele bestuurs organen het gebed in hun bijeenkomsten niet kennen? De „Maasbode" heeft de aandacht geves tigd op het feit, dat in de vergaderingen van de leden der Tweede Kamer niet ge meenschappelijk wordt gebeden, dat over het algemeen in zeer vele Openbare Licha men het afsmeeken van Gods zegen als eer. overbodige formaliteit schijnt te worden beschouwd, welke in tegenstelling met sloot zij zich i in brekers vele andere overbodige formaliteiten ook nog achterwege wordt gelaten. Het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat per sonen, die in hun dagelijksch particulier leven in goed Godsvertrouwen uit het ge bed troost en kracht putten, dit niet doen, wanneer zij voor een publieke taak staan die een zoo zware verantwoordelijkheid be vat. Toch is het zoo. Er zijn slechts weinige gemeenteraden, er zijn slechts enkele open bare bestuursorganen, waar de afhankelijk heid van Gods wil in gemeenschappelijk gebed erkend wordt. Gelukkig zijn er ook gunstige uitzonde ringen. De vergaderingen van de Provinciale Staten van Noord- en Zuid-Holland, van Zeeland en Utrecht worden met gebed ge opend, en het is een bede waaruit diep ge loof en groot Godsvertrouwen spreekt. De tekst van het gebed, dat in de Provinciale Staten van Utrecht wordt gesproken, luidt als volgt: Aanbiddelijke God, die door Uwe onein dige wijsheid het Heelal regeert, en ons geroepen hebt om in deze vergadering mede te werken ter bevordering en hand having der goede orde, eensgezindheid, bloei en welvaart van deze Provincie, benevens derzelver ingezetenen, wij bid den U, ons in dit gewichtig werk te willen sterken en besturen door Uwen Geest en ons te willen vergunnen die wijsheid, dat beleid, die standvastigheid, onpartijdig heid en aandacht, die wij noodig hebben om dezen arbeid behoorlijk te kunnen verrichten en met een gerust geweten, in vertrouwen op Uwe Goedertierenheid, Uwen dierbaren zegen over denzelven te mogen afsmeeken en verwachten, om Uwes Zoons Jezus Christus wille. Amen. De arbeid, zóó begonnen, zal voor de be- stuurderen, die zich voor zoovele zware ver antwoordelijkheden zien geplaatst, een kracht en een steun zijn om moedig tegen den nood der tijden op te tornen. Zij zullen, bewust van de leidende almacht der Voor zienigheid, met meer vertrouwen en met grooter zekerheid hun menschelijk-begrens- de taak als leiders en dienaars der gemeen schap verrichten. Het christelijk karakter en de vrome aard van ons volk moge dan ook mede door toedoen van deze positief-christelijke re geering in de vergaderingen onzer openbare colleges tot uitdrukking gebracht worden. Al zijn er verschillen in het belijden en beleven van het geloof, de uiteindelijke waarheid Gods kan en moet toch door allen worden erkend. Conventioneele en verouderde bezwaren, die eertijds wellicht bij een meer bekrom pen en kleinzielige geesteshouding van doorslaggevende beteekenis konden zijn. mogen nu niet meer gelden. Zeer terecht zegt daarover het bekende tijdschrift „Stu diën": „Vrees voor theologische disputen mocht vroeger gerechtvaardigd zijn, nu niet meer; vrees van minder gehalte, 'o.v. om voor 'n geloovig of vroom mensch te worden aan gezien, restantjes uit den tijd der rationa listische ijdelheid, kunnen we bezwaarlijk bij onze regeerders onderstellen; vrees om uit te komen vóór God tegenover het hand jevol dat uitkomt tégen Hem, nog veel minder. Wat kan ons dan beletten om met aan drang aan de leden onzer vertegenwoordi gende lichamen te vragen, dat zij Gods rechten over onze Staatsgemeenschap, die deze niet wil ontkennen, ook in de praktijk uitspreken?" Wij kunnen dit volledig onderschrijven en daarom mag men hopen, dat binnen af- zienbaren tijd in onze openbare bestuurs colleges het werk niet zal worden aange vangen, alvorens daarover af te smeeken den zegen van Hem, Die alle wijsheid en verstand omvat. ROMAN VAN A. HRUSCHKA hristus heelt aan Zijn Kerk voor speld. dat zij om Zijnentwille vervol gingen zou moeten verduren Zalig zij. die vervolging lijden om de Gerechtig heid, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen. CfVWlLDitHur *w\\ 6»o £.Ia/i&»hi/T Onder groot gejuich van de kabouters, die de gasten om ringden, ging men naar den koning der kabouters, om hem te kunnen vertellen, dat het prinsesje was gered. Ze zongen liederen, lachten en keken nieuwsgierig naar de lieve prinses, die zich gelukkkig voelde, nu zij gered was. Door den koning, die natuurlijk zijn kroon droeg, werd zij zeer minzaam ontvangen. Door Keesie werd de prinses den koning voorgesteld. Met uitgestrekte handen stond de koning van den troon op, om haar een pakkert te geven en haar geluk te wenschen met haar redding- Ook Keesie en het matroosje kregen van den koning complimenten voor hun heldhaftige daad. De dames Anna en Nellie Brinkma, oude jonge juffrouwen, zaten gezellig ieder in een hoekje bij het raam te handwerken. Het was Zaterdag middag. Deze uren en de Zondag waren voor hen de prettigste van de heele week, want dan was het stil in huis en zoo heerlijk rustig. Geen lawaai boven het hoofd, waar het kantoor van haar broer, die verschillende agenturen had, gevestigd was. Geen heen en weer geloop van personeel, geen getik van schrijfmachines, welk geluid zij in de gang en op den trap anders al tijd hoorden. Het was dus zalig rustig in huize Brinkma, temeer nog, omdat Bernard Brinkma, die altijd zoo verschrikkelijk met deuren kon gooien, af wezig was, en de dienstbode voor het week-end vrij had gekregen. Beide dames werkten ijverig voort, dronken een kopje thee, snoepten een koekje, namen nog een kopje thee. nóg een koekje en bab belden over keetjes en kalfjes. Opeens spitsten beiden de ooren en keken naar het plafond. „Hoor jij ook wat boven?" fluisterde Nellie. „ja, ikik meende ook iets te hooren," zei Nellie. „Zouzouden er inbrekers zijn? Had je de voordeur wel gesloten, toen Bernard wegging?" „De deur is op slot," antwoordde Anna, die doodsbleek zag van angst. „Ik weet het heel zeker." Weer luisterden beiden. Ja, nu hoorden ze geschuifel. Er waren inbrekers. Beslist. Er werd ook heel zacht geloopen. „Ze zijn de brandkast aan het forceeren," hijgde Nellie. „En dadelijk komen ze beneden, ze weten natuurlijk dat wij alleen thuis zijn." Bevend over al haar ledematen stond ze op en draaide voorzichtig den sleutel van de deur om. „Wat moeten we doen?" zei Anna handen wringend. „Als we de politie opbellen, hooren de dieven het." Beiden rilden van angst en keken elkaar aan, alsof zij hulp van elkander verwachtten. „We moesten een voorbijganger vragen, de politie te waarschuwen," stelde Nellie voor. „Maar hoe krijgen we hier, zonder geluid te maken, een raam open? En zal er niemand op de loer staan en hun een teeken geven? Dan komen ze beneden en ons laatste uur is gesla gen. Wat geven ze om een gesloten deur? Dat heb je wel gezien." Boven werd blijkbaar iets verschoven. Toen ging Nellie naar het venster en verkende door een kier van het gordijn de straat op. Ze vond niets verdachts en opende het raam. Er kwam juist een vrouw voorbij. Fluisterend vertelde Nellie het geval. „Gunst!" schrok de vrouw. „En zijn jullie alleen?" Ze keek naar boven. „Niet naar boven kijken," verzocht Anna, die achter haar zuster stond. „Ik zal gauw naar de politie gaan," zei de vrouw en haastte zich weg. De dames keken haar na. De eerste de beste agent werd van het geval op de hoogte ge» bracht, hetgeen niet op een stille manier ge schiedde. De woning werd bekeken, alsof er reeds een moord gepleegd was. Nieuwsgierigen bleven staan. De vrouw lichtte hen in. Het troepje groeide aan en volgde de politiemannen, die door den agent verwittigd waren. Een der agenten hield de menschen op een afstand. Anna was verpicht de voordeur open te maken, want de ramen konden niet zoo ver op geschoven worden, zoodat een der mannen er door kon kruipen, om de deur te kunnen ope nen. Met knikkende knieën en ingehouden adem volbracht ze dit gevaarlijk werkje. Toen H -r l 7 weer bij haar zus- H ter op en beiden wachtten, zooals buiten de kijklus- tigen, in spanning op het verloop. Boven zat heel rustig Jan Reefs de letters van een der schrijfmachines met een speld schoon te maken. Hij schrok op, toen plotseling met een ruk de deur werd opengesmakt en drie politiemannen, revolver in de hand, binnen kwamen en hem door den inspecteur bevolen werd: „Handen op!" „Wat moet dat?" vroeg Jan Reefs. „Ik doe mijn werk. Ik kom hier elke maand de schrijf machines verzorgen." .„Wie heeft u binnengelaten?" vroeg de in specteur. „Juffrouw Anna. Vraag het haar maar. Wij hebben het nog over het weer gehad." De politiemannen keken elkaar aan en dropen hoofdschuddend af. De inspecteur klopte bij de dames aan, zeggend: „Maak maar gerust open, dames. Er is niet het minste gevaar." Twee bleeke gezichten vertoonden zich, een bange vraag nog in de oogen. „Weet u, wie de dief is?" vroeg de inspecteur. „Hebt u hem?" fluisterde Anna met een ang- stigen blik in de gang. „Gaat u zelf maar eens kijken, of Jan Reefs de schrijfmachines goed in orde maakt," zei de inspecteur nu niet bepaald vriendelijk en als een waarschuwing, om voor een dergelijke onbenul ligheid de politie niet lastig te vallen. „Hemeltje, Jan Reefs," zei Anna opgelucht. „Ik ben heelemaal vergeten, dat die boven was. Neem me niet kwalijk, heeren? Ik ben u zeer dankbaar." Buiten wachtte een groote menigte. Als helden gingen de dienaren der wet voorbij. Op hun strakke gezichten was niets te lezen, maar inwendig verwenschten zij de beide ver geetachtige oude jongejuffrouwen. Bestaat bij u dat verlangen al lang? Om 't maar ronduit te zeggen, neen. Ten eerste omdat ik vroeger geen misdaad aannam, Maar het eens was met de meening der justitie, dat de dood der gravin aan een ongeval was te wijten, omdat bij mij nooit de gedachte is op gekomen, mijn vriend Marc met die zaak in Verband te brengen. Maar de onverbloemde be schuldiging, gisteren door uw vader tegen Mare Uitgebracht, Marc's zonderlinge houding na die scène, en mijn onderhoud van gisteren met u, juffrouw Ilse, hebben mij de oogen geopend Heeft Mare vroeger nooit met u over den dood van zijn stiefmoeder gesproken? Neen, hij vermeed zelfs iedere toespeling daarop, en dit versterkte mij in de meening, dat ook hij slechts aan een ongeluk of aan zelf moord dacht. Maar bij uw laatste onderhoud, toen hij afscheid van u nam? Kreeg ik den indruk dat hij niet alleen San een misdaad geloofde, maar ook veel méér Vaa de zaak wist, dan hij wilde uitlaten. U bedoelt, dat hij den dader kent? Dat lijkt mij niet waarschijnlijk, want anders zou hij, daar zijn eigen levensgeluk op het spel staat, den moordenaar genoemd hebben inplaats van weg te gaan en zoo de verden king op zich te laten rusten. Maar het is moge lijk, dat hij vermoedt wie de misdaad heeft ge pleegd, en dat dit vermoeden ook omstandig heden betreft, die een schandvlek op de doode werpen en uiterst pijnlijk voor zijn vader zijn. Dus zwijgt hij misschien slechts om zijn vader te sparen en de eigenlijke toedracht der zaak niet ruchtbaar te maken. Anders kan ik mij zijn houding niet verklaren Ilse knikte, als had ook zij iets dergelijks ver moed. Hoe was het huwelijk van graaf Klemens met zijn tweede vrouw? Gelukkig? Ja, zooverre een derde persoon het kan be- oordeelen. De graaf, die zeker dertig jaar ouder was dan de gravin, was één en al liefde en bewondering voor haar. Hij voorkwam al haar wenschen en weende als een kind van blijd schap en dankbaarheid, wanneer ze hem met een coquet lachje de wangen streelde en zeide: „Maar mijn lief oudje, je verwent me waarlijk!" Ilse's rein gelaat drukte afkeer uit. Zij fronste het voorhoofd. Dusgeen echte, zuivere liefde van den kant der gravin, niets dan gewetenloos egoïsme. En bij den graaf de ziekelijke passie van een oud, bijna afgeleefd man voor een jonge vrouwNu begrijp ik, waarom Mare zijn stiefmoeder niet mocht lijden. Hij verachtte haar, omdat zij omwille van stoffelijke voordee- len dat huwelijk had geslotenIk meen ge hoord te hebben, dat de gravin vroeger geen vermogen bezat? Zóó is het. Als baronesse Rinze behoorde zij tot een adellijke familie, die tot armoe was vervallen. Hoe was zij overigens? Beeldschoon, sluw en coquet. Ik geloof niet, dat ze veel verstand of gevoel bezat, en wat haar liefde voor graaf Klemens betreft Maar zij kende de zwakke zijde van den ouden man en wist zeer behendig te vleien, om iets van hem te verkrijgen. Gaf ze hem aanleiding tot jaloerschheid? Men zegt, dat zij zich gaarne het hof liet maken. Dit laatste is zeker juist. Maar ik wil niet beweren, dat zij haar man redenen tot jaloersch heid gaf. Iedereen maakte haar het hof; zij vond dat heel pleizierig en de graaf scheen het zich niet aan te trekken. En toch zou ze kort vóór haar dood schei ding hebben gevraagdals haar man had ge wild! Turba keek haar verwonderd aan. Hoe weet u dat, juffrouw Ilse? vroeg hij. Gisteren nog hebt u mij gezegd, dat u zoo goed als niets wist aangaande gravin Sabine en de toestanden op Kronstein. Dat was ook zoo, maar sinds gisteren heb ik getracht, mij inlichtingen te verschaffen. Onze oude Anna is reeds jaren bevriend met de huishoudster van Kronstein. Dat herinnerde ik mij toevallig en daar Anna gaarne praat, heb ik haar vanmorgen toen we alleen waren, goed uitgehoord. Wat ik weet komt van haar. Dienstbodenpraatjes zijn geen zeer be trouwbare bron Neen.en daarom wilde ik van u hooren, wat er eigenlijk van waar is. Trouwens, doctor, wat Anna zei komt volkomen overeen met het geen ik tot dusverre van u heb gehoord. Behoudens het aan gravin Sabine toege schreven echtscheidingsplan! Dat is dus niet waar? Ik weet het niet. Ik zelf heb het eerst gis teren van inspecteur Holder gehoord. En het verwonderde mij, want zelfs Mare heeft er mij geen woord van gezegd, en dat zou hij zeker hebben gedaan, als het waar was geweest. Heeft Holder misschien in verband met die zaak een.... naam genoemd? jaMaar u moogt geen voorbarige con clusie daaruit trekken. Goed; laten wij dit punt voorloopig geheel ter zijde tot we iets zekers ervan wetenAls u thans zoo goed wilde zijn, doctor, mij op de hoogte te brengen van uw eigen waarnemingen in den nacht van den moord. U woonde im mers in dien tijd op het kasteel. Ja. Gelijk al de andere logeerkamers lag mijn kamer op de tweede verdieping, welke door twee trappen en een glazen deur is ge scheiden van de eerste verdieping, waar het on geluk heeft plaats gehad. Wij waren vrij laat te bed gegaan en ik sliep bijna onmiddellijk in. Eerst laat in den morgen werd ik door geklop op mijn deur wakker gemaakt, 't Was Ewert, de kamerknecht van graaf Klemens. Bleek als een doode en stotterend vertelde hij mij, dat gravin Sabine dien nacht vermoord was geworden; zijn meester en de jonge graaf waren vreeselijk ont steld, de politie was reeds in huis. Of ik toch gauw naar beneden wilde komen Op het oogenblik hebt u dus aan moord geloofd? Iedereen geloofde toen aan moord, en 't had er waarlijk allen schijn van. De gravin lag nog in avondtoilet op de chaise-longue in haar boudoir. In haar borst stak een soort dolk, die, zooals later werd vastgesteld, haar toebe hoorde en gewoonlijk voor het openen van brie ven werd gebruikt. De hand van de gravin hield dat mes omklemd en was in die positie verstijfd. Aanvankelijk dacht men, dat zij het uit de wond had willen trekken, maar toen door den dood was verrast; want de steek was in ieder geval doodelijk. Later kwam men tot de mee ning dat zij zelf zich het wapen in de borst had g 0 stoots n. Op het tafeltje naast de chaise-longue lagen sigaretten een ervan was half opgerookt en een doosje veronal-poeders, waarvan er vier ontbraken. In de kamer heerschte volslagen orde. Vol gens de dokters was de dood ingetreden kort voor één uur, dus ongeveer twintig minuten na dat de gravin afscheid had genomen van haar gasten, om zich naar haar appartementen te b0g0vcn. Niemand van de bewoners van het kasteel had 's-nachts eenig rumoer gehoordniemand was nog bij de gravin geweest, sinds zij den sa lon had verlaten, tenzij juffrouw Motika, deze had de gravin willen helpen bij het uitkleeden, maar de gravin had haar weggezonden. Waarom juffrouw Motika? Had de gravin geen kamermeisje. Jawel, maar Tinette was ziek, had angina en mocht wegens het gevaar van besmetting haar kamer niet verlaten. Daarom bood juf frouw Motika haar diensten aan. Wie sliepen behalve de gravin, nog op de eerste verdieping? Alleen graaf Klemens, Mare, Ewert en juf frouw Motika. De andere bedienden slapen op de derde verdieping, terwijl alle gasten op de tweede verdieping waren ondergebracht. Hoe is de indeeling der kamers op de eer ste verdieping? De vier kamers welke de gravin bewoonde begonnen bij de kleine achtertrap, waarlangs Marc in dien nacht het huis verliet, waarbij hij gezien werd. Weet u ook wie de man is die hem toen zag? Neen, maar mijn zusje die zijn naam kent en haar woord gaf hem niet te verraden, ver zekerde mij dat hij absoluut betrouwbaar is en Mare absoluut niet vijandig gezind was. Toe, gaat u met uw beschrijving verder, mijnheer Turba. Aan de vier kamers van de gravin grenst een klein salon, waarop de kamers van den graaf volgen. Aan deze een drietal grenst de zoogenaamde Chineesche kamer waarin ontbeten wordt en 's winters als er geen gasten zijn, ook gedineerd. Aan de Chineesche kamer grenzen dan de drie kamers die Mare bewoont. En Ewert en juffrouw Motika? U zei toch dat die ook op de eerste verdieping woonden? (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 7