i |J. llïlliSlJI DE DUITSCHE HELD |- i,Meneer Vincent Het ijs in het IJselmeer u. crucq mkoifj&Eiwé Ér isgÊËmmmwM^ DE ERFPACHTCOMMISSIE IN AMSTERDAM lie keurmeesters Is deze Cjulaen gaalr ZONDAG 15 JANUARI 1939 fPENBCRb J.TER ILL la&rëc vJEB Wm&:: !i^H5S»?f,*:ii' f.!ifj!;,j iiïti nlfi v -w^- Ï^ÊÊÊÊ^wM VAN WEEK TOT WEEK Zaterdag is de verbinding tusschen MonnikendamMarken weer hersteld Lemmerboot heden in de vaart? Zeemeeuw en Geusau te Urk ZELDZAAM JUBILEUM Veertig jaren pastoor te Oijen UIT DE STAATSCOURANT Rechterlijke macht Onderscheiding „MISSA DE ANGELIS" VAN JAAP VRANKEN Studiedag over het rassenvraagstuk Inleidingen van prof. Barge, prof. Buitendijk en dr. Schutte Prof. RUTGERS GEHULDIGD Zilveren ambtsjubileum herdacht als hoogleeraar PRINS BERNHARD AAN OFFICIERENDINER t '.->;• ;"V/ {svv i «K?: •va». 'li! -- 3 i>.-.V lt\1v2V|k -' r— V 1?»i.! 2vSf/fêÊ'S 4Wï-> i j'ifA'4'jrri' v "'r'.tli'ik 'mil J"®1 roman van Enrica von Handel-Mazzetti 68 He provoost legde de uniform op 't bed. ■De eereteekenen ook. Heb je ze?' vroeg Tes- bburg "Ja, ritmeester." zullen daar door het canaille worden af- r.r l'kt. Maar ik zal er om lachen. De daden zijn staan beboekstaafd in de krijgsgeschiede- Is jammer," begon hij, zwaar ademend en jjj wilde oogen om zich heen ziend, terwijl hij I de hulp van den provoost de invalidenuni- j, 'n uittrok, nu staande, dan zittend op den van het bed, soms rondloopende in de cel. èj, erkelijk, het is jammer, dat de heeren de cj^btie zoo verdomd vroeg hebben gesteld, want toespraak, die ik daar houden zal, moest heel e^hen hooren." j,r' e zouden graag luisteren," mompelde de t8?Vo°st. den gevangene de groene ulanenpan- st>r0tl reikend. „Ik bedoel, dat het een mooie toe- 6]|.aak zijn zal." En hij dacht: „Doodsangst zou delinquent hebben en hij zou niet kunnen ba e^en- maar deze zal een toespraak houden, heeft moed, 't zal me niet verwonderen." "°f de toespraak mooi zal zijn, weet ik niet, jou kameel, maar zij, die mij veroordeeld hebben, zullen 't er mee kunnen doen." Tessenburg had met Ptak's hulp de broek aangetrokken. „Zoo, nu de jas. Wat treuzel je, stómme Bohemer! Schiet op!" „Uw gewonde arm is opgezet," merkte Ptak op. „Daarom ben ik wat voorzichtiger ik zou u pijn doen, ritmeester." „Pijn!" lachte de gevangene luid. „Wat deert mij dat nu Het front nog, zoo, nu zijn we er. Hoe zie ik er uit?" „Prachtig, ritmeester!" De oude man nam een oogenblik de kaars in de hand, hief haar op en zette haar weer op de tafel. Ptak had twee veld slagen meegemaakt in het jaar negen, als ser geant bij het Iglauer 'landweerbataillon; hij her innerde zich nog hoe de ulanen tot den aanval overgingen als duivels. Ja, zoo zagen zij er uit, zooals hij nu, die over enkele uren in de stads gracht zal worden neergeschoten. Jammer. „De gordelriem!" beval Tessenburg. „Natuur lijk, jij domme Boheemsche ezel vindt 'm weer niet." Met een reuzenschrede was hij bij de kast. „Ik heb 'm al! Hou vast aan den rechterkant, ik zal 'm zelf dichtgespen." De gordelriem was van prachftge zijde ge vlochten en met gouddraad doorsponnen, de kwasten waren van gele zijde. „Ziet er goed uit, niet? Mijn vrouwtje heeft 'm opgeknapt, vóór de rechtzitting; het goud was dof," zei Tessenburg; plotseling vertrok zijn gezicht als in lichamelijke smart. z'n vrouw! niet denken! „Zoo, nu nog de decoraties. Anderen hebben de Georg-orde van Parma en weet ik wat voor dingen verder. Deze medaille heb ik in 1809 voor mijn koeriersrit gekregen, het legerkruis voor Lindenau. Deze lintenenfin." „Prachtige orden en linten ook,' zei Ptak, met voorzichtige hand de decoraties bevestigend op Tessenburg's borst. „En nu de sjerp. Geef hier, die doe ik zelf om. In 1811 heeft onze heeft de aartsher tog het voorschrift van de sjerp gegeven. Zijn orders waren steeds verstandig, alleen die over den Tituskop was overdreven, ik heb me er ook tegen verzet." Hij wierp de zwart-gele sjerp over zijn rechter schouder, de provoost haakte ze vast. „Zoo. De cape doe ik om als de door luchtige heeren mij komen halen. Weet je, Ptak, wat nog ontbreekt?" „Ik weet 't niet!" „Mijn sabel," lachte Tessenburg luid, grijnzen de smartlijnen groefden in zijn vaalbleek ge zicht. „Morgen wordt hij immers coram publico gebroken.Hij mag gezien worden. In staal gemonteerd, mijn regiment gegraveerd op de kling en hij beet op de lippen, ja dat woord, dat magische woord, niet slechts op de kling, maar in zijn hart was het ook gegrift met on vergankelijk brandend schrift: VIVAT CAROLUS. En hij is het, hij heeft het uitgesproken, voor de arme arme vrouw, die hem op haar knieën smeekte: Dood aan dat canaille. „Uw dienaar, ritmeester! Hebt u misschien nog iets te bevelen?" boog de oude provoost. In de stilte van den kerker hoorde men het knetteren der kaars. „Neen. Ja, een bevel, aan je dochter! Ze moet me hoe laat haalt die gemeene troep me af?" „Om vijf uur." „Zeg aan je dochter, dat ik dan een kop zwarte koffie wil hebben. Maar niet uit de can- tine halen, begrepen! Zij moet de koffie zelf klaar maken, heel sterk, hoe sterker, hoe beter. Je kunt gaan." De oude man weifelde bij de deur, de sleutel draait nerveus in zijn kromme jichtvingers. Hij wierp een blik op de tafel, waar de kaars sput tert, en waar geen kruisbeeld staat en geen de voot licht brandt, zooals anders steeds in den laatsten nacht van eiken ter dood veroordeelde. De wilde man had het kruisbeeld, dat men hem bracht, toornig teruggeven. God moge het den ritmeester vergeven! De zinnelooze smart heeft hem woest gemaakt; omdat de aartshertog hem dit heeft aangedaan. Iets rustiger is hij nu toch. Misschien „Ritmeester wilt u misschien het heilige kruisbeeld hebben? 't Geeft troost! „Neen!" weerde de ander sober af; geweldig groot in de schemering, gekleed in de schitte rend uniform, leek hij een booze geest, die in sombere pracht de menschen tart. „Geen God voor mij! Ik laat Hem met rust en Hij zal mij met rust laten. Heeft Hij mij ge spaard voor granaten?" Woedend sloeg de ra zende op zijn verminkten, lammen arm. „Heeft Hij mij uit de gevangenis bevrijd zooals Hij volgens de oude-wijven-kletspraatjes den heili gen Petrus bevrijd heeft? Heeft Hij mijn arme Sophie bijgestaan? Neen. Maar ik reken Hem dat niet aan; de beste verontschul diging voor Hem is dat Hij niet bestaat." Ptak opende met bevende handen de zware deur en schuw mompelend; „Ik zal het Martha zeggen van de koffie," slofte hij uit de cel, waarin hij het onderaardsche loeien der hel, die op haar offer wacht, meende te hooren. Tessenburg zette zich opnieuw voor de tafel en greep met wilde hand naar de schrijfveer. Twee brieven heeft hij reeds geschreven, een aan dien verwenschten Paulich, die hem in het Invalidenhuis drie jaren lang met speldenprik ken getreiterd heeft, een aan graaf Lamezan, die met zoo'n prachtig élan de staf over hem gebroken heeft; nog moest hij den brief schrij ven aan den aartshertog, die schrijft hij echter niet. Hem zal hij morgen vroeg onder in de stadsgracht, als de heele Weensche bourgeoisie met pleizier over de wallen gluurt, om het „zwarte schaap uit het leger" (ook een prachtig woord van Lamezan's vinding) te zien sterven, met name noemen; de laatste toespraak, die hij houden zal voor de opgewonden soldaten, met het versch gedolven graf in den rug, komt ge heel toe aan aartshertog Karl alleen. Hij heeft enkele schema's gemaakt en weer verscheurd, de snippers liggen verstrooid over den stoffigen kerkervloer. De scherpste woorden wilde hij kiezen, de wrangste woordspelingen, waaraan de aartshertog voor heel zijn leven ge noeg zou hebben. Maar het vlot niet met zijn concept. Zijn geest is afgemat door de opwin ding van de laatste week. Toen die ellendeling, die Donrath, vanmiddag den geopenden brief van dat arme schepsel bracht, liet al zijn koel bloedige logica hem in den steek, slechts brok stukken heeft hij moeizaam weer kunnen verza melen; en deze rede moet flitsen! Sprankelen! Ze moet branden als de hel en als een giftige worm woelen in ooren en hart van den aarts hertog, boren zoo dikwijls hij zijn Henriëtte kust hij, die de arme Sophie van zich weg- stiet, zooals hij niet eens gedaan had met de veile deernen in Schannis die smeekten om het leven van hun nietswaardige makkers. Tessenburg verscheurde het half beschreven blad papier en begon opnieuw: „Kameraden! Burgers! Alvorens ik sterf, en een stervende liegt nooit, luistert naar mij! De man, die mij ter dood verwees en Ah! Daar was het weer. Nu stokt 't alweer. Het vlot niet met het concept. Niets dan slechtó wil hij zeggen van den man en zijn ge heugen, dat de bondgenoot is van zijn vijand, spiegelt hem steeds weer het goede voor. Verdomme, is dat, omdat hij de uniform draagt van het derde regiment, welks soldaten door den aartshertog steeds zijn kinderen genoemd wer den? Verwenschte stemmen fluisterden hem steeds weer in: voor alle invaliden heeft hij ge zorgd. Voor alle arme soldaten is hij in de bres gesprongen. Den kurassier, die zijn rüpremie niet ontving omdat het paard onder hem werd weggeschoten, kwam hij te hulp door een eigen handig schrijven aan den keizer. (Wordt vervolgd) Wanneer een dichter een boek schrijft over e®n heilige, en het wordt een goed boek, dan 'temt de lectuur daarvan ons gewoonlijk tot Bedachten en overwegingen, die uit een streng- ^etenschappelijke biografie met opkomen. Het dan immers, of er een ontmoeting plaats beeft tusschen tweeërlei geheimzinnige sferen van oorspronkelijkheid en of bij die ontmoeting v°nken op-en-neer springen van een intuïtief, W1es opnieuw verhelderend begrip. Is dit de v'eclerzijdsche herkenning van dankbaar aan aarde Godsgaven, die wel van verschillenden Sard zijn, maar die toch zekere karaktertrek ken gemeen hebben, zooals de geringschatting Jegens alles wat schaadt aan het ideaal en den t'ver om het hoogste, het zuiverste en het 'delste te maken tot zichtbare werkelijkheid? heilige schrijft met onstuimigen vorm- drang het gedicht van zijn leven, niet in een boek, maar in een weerbarstige wereld. En de dichter onderwerpt zich aan de ascese van de Schoonheid, niet in een klooster, maar temidden Van de lokkende natuur. Ziedaar de overeen komst van twee levensgebieden, welker onderlin ge ontmoeting ons zoo diep kan treffen. Mis schien is 't ook wel 't verschil, dat die pakkende °orspronkelijkheid veroorzaakt. De dichter, als tók van ons aller menschelijke gevoelens, wordt bi het geestelijk contact met den heilige dieper dan andere menschen dat plagende heimwee Bewaar, waardoor wij, ballingen, kinderen van ®va, gedreven worden tot ontevredenheid over do onvolmaaktheid van onze natuur, en geprik keld tot een hooger willen, dat ons tenslotte oct beheerschen en aanmoedigen om ons te subveren van onze zondigheid. Ligt echter het dichterlijke van een heiligen leven alleen hierin, dat de natuurbeschrijvingen ^at beter verzorgd werden dan in een gewoon boek en dat de stijl wat minder slordigheden toeliet, dat de woorden een beetje teekenach- %er en de volzinnen een beetje lyrischer zijn, dan moge dit ten goede komen aan de lit eratuur, maar dan heeft de dichter toch zijn *«rk niet heelemaal op de goede wijze ge daanof, wat ook mogelijk is, zijn werk is bi de wedergave verknoeid. In de Aetema-reeks van de N.V. De Residen tiebode te 'sGravenhage verscheen de „Neder- fendsche bewerking" van Meneer Vincent, d'W.z. het leven van den heiligen Vincentius "b Paolo" door den Duitschen dichter Leo Weis- biantel. Welnu, dit boek, dat wij gaarne in de belangstelling vai» de talrijke Nederlandsche Sint vincentius-vereerders en Vincentianen banbevelen, behoort om een of andere reden bot de „tweede soort". Het mist de oorspron kelijkheid van een waarachtige ontmoeting tus schen twee zielen: de ziel van den dichter en Qe ziel van den heilige. Het is een behoorlijk Beschreven boek, ingegeven door oprechte be wondering, en gedocumenteerd door ijverige studie, maar het brengt niets, dat wij niet even Gemakkelijk uit iedere andere biografie *-ad Sint Vincentius kunnen opmaken. Waar moeten wij de oorzaak hiervan zoeken? kleeft Weismantel alleen maar met behulp van 2i-'n letterkundige vaardigheid een opdracht uit gevoerd, die hem misschien wel aanstond, maar tQch -niet bijzonder aantrok? Heeft hij, heel knap doch zuiver plichtmatig, die opdracht ten Uitvoer gebracht? Of heeft wellicht de Neder- 'ahdsche bewerker, Louis Thijssen, den Duit- 5chen tekst geweld aangedaan? Wij zouden, donder kennis van het Duit&che origineel, zulk ton beschuldiging zelfs niet vragenderwijs dur- ton opperen, wanneer wij ons niet een beetje Boergerd gevoelden over die nuchtere mededee- bhg naast de titelbladzijde* ..Nederlandsche be cking door Louis Thijssen" Alle respect voor Louis Thijssen, maar wat 's een Nederlandsche bewerking? Wanneer khiand zegt, dat hij een boek vertaald heeft bit het Duitsch, weten wij tenminste wat hij beeft willen doen. Tallooze fouten heeft hij dan toisschien gemaakt, omdat hij onvoldoende kitsch of onvoldoende Nederlandsch kende, tost al die fouten verrichtte hij een arbeid, Waaromtrent wij ons een helder idee kunnen v°rmen. Doch wanneer iemand zonder nadere torklaring mededeelt, dat hij een tekst „be- Werkt" heeft, worden wij overgeleverd aan de Willekeur van de verbeelding. Hij kan dan wel ebben weggelaten wat noodzakelijk was en °sgevoegd, wat overbodig is. Hij kan veran- b^cd hebben, wat door den schrijver met be- sliste bedoeling in een bepaalden vorm was "bgesteld, kortom, hij kan ons, inplaats van het j^k, waar wij recht op hebben, als wij het °open, gelokt door den dichtersnaam van Leo sismantel, wel een product in de handeiT öUwen, waarvoor Weismantel in het geheel niet bieer verantwoordelijk mag worden gesteld. Het is verre van ons, te beweren, dat Louis "Ü&sen zich aan al deze ongerechtigheden zou Werd de verbinding Monnikendam-Marken Zaterdagmorgen nog met een ijs vlet onderhou den, des middags hebben de booten van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij getracht het ijs te breken en een vaargeul te maken, hetgeen is gelukt. De bootverbinding van deze maatschappij tusschen Monnikendam en Marken is daarmede hersteld. Dat het ijs in het IJselmeer op diverse plaat sen anders nog zeer dik is, bemerkte Zaterdag morgen de kapitein van een sleepboot, die op dracht had, het ijs voor de haven van Lemmer te breken. Aanvankelijk werd in de nabijheid der haven open water aangetroffen, daarna kwam de boot in een ijsveld, dat de eerste 1200 meter weinig weerstand bood, doch het in het toe komstige poldergebied liggende ijsveld had een dikte van 20 centimeter. Maar ook deze dikte bleek voor de sterke sleepboot geen beletsel te zijn; zij voer ongeveer drie kilometer in de rich ting van Urk; op den terugweg werd een andere route gevolgd. De havenlichten van Lemmer werden Zater dagavond weer ontstoken. Voor vernemen wij, dat de „Friesland" van de Holland-Friesland-Groningen lijn, kapitein J. Bolhuis, en de „Meppel 2" hedenochtend 6 uur van Amsterdam zouden vertrekken, om te trach ten over het IJselmeer naar het noorden te ko men. De „Meppel 2" is geladen, de „Friesland" daar entegen niet. Laatstgenoemde boot zal de .Mep pel 2" indien het gelukt door het ijs te bre ken tot de monding van het Keteldiep ver gezellen, om den tocht vervolgens alleen naar Lemmer voort te zetten. De motorsleepboot „Zeemeeuw", die Zaterdag middag 12 uur uit de haven van Urk vertrok naar de „Geusau", is om 2 uur bij de „Geusau" aange komen. De beide booten zijn Zaterdagmiddag half 4 Urk binnengekomen. Onder de dertig pas sagiers bevonden zich ook de burgemeester van Urk en zijn gezin. Vrijdag 27 Januari a.s. zal de zeereerw. heer Albertus Paulus Antonius Felet, pastoor van het Maaskantsche dorp Oijen (sinds eenige da gen samengesmolten met de gemeente Lith) den dag herdenken, waarop hij veertig jaren gele den het herderschap van zijn parochie aan vaardde. Hoewel acht en tachtig jaren oud, staat de aanstaande jubilaris nog steeds als pastoor-alléén en zonder eenigerlei assistentie aan het hoofd van zijn landelijke parochie. Naast het testimonium van men zou geneigd Zijn te zeggen volkomen gezondheid, is dit wel het meest opmerkenswaardige en zeer zeldzame in dit jubileum, dat de geestelijke bediening van gansch een dorp gedurende een periode van veertig jaren onafgebroken bij denzelfden pas toor en bij hem alléén, heeft berust. Er is dus ongetwijfeld wel reden hier gewag te maken van een jubileum, dat inderdaad in meer opzichten tot de uitzonderingen mag ge rekend worden. Pastoor Felet, die op 16 Juni a.s. gedurende 61 jaren tot den clerus van het Bossche diocees zal hebben behoord, is geboortig uit Nijmegen. Hij is de eenig-overgeblevene van zijn cours. Na zijn priesterwijding in 1878 was hij aan vankelijk vice-prefect en studieprefect van het klein seminarie van het bisdom. In 1884 volgde de benoeming tot kapelaan te Ravenstein, in welk oud stadje hij gedurende een tijdperk van 15 jaren in de zielzorg stond. Daarna begon hij het werk te Oijen, dat hij nu straks gedurende veertig jaren met groote werkkracht en toege- wijden ijver zal hebben vervuld. De arrondissements-rechtbank te Arnhem heeft ter vervulling van een vacature van rech ter in haar college opgemaakt de volgende al- phaebtische lijst van aanbeveling: Jhr. mr. G. W. Mollerus, rechter in de arron dissements-rechtbank te Almeloo; mr. C. E. Muller, rechter in de arrondisse ments-rechtbank te Middelburg; mr. M. R. Rinkerl, rechter-plaatsvervanger in de arrondissements-rechtbank te Arnhem. Benoemd is tot ridder in de orde van Oranje- Nassau E. H. Jonkers, predikant bij de Neder- duitsch-Hervormde Gemeente te Goudswaard. hebben schuldig gemaakt, maar wij zouden toch den Nederlandschen uitgevers in het belang der eerlijkheid van hun bedrijf, met nadruk willen verzoeken geen „Nederlandsche bewerkingen" van buitenlandsche boeken in den handel te brengen, zonder in een kort voorwoordje te ver klaren, in hoeverre het werk van den oorspron- kelijken schrijver werd geëerbiedigd. Groote moeite om zich nauwkeurig op de hoogte te stellen omtrent zijn onderwerp, be hoefde Leo Weismantel niet aan te wenden. Immers het leven van den heiligen Vincentius waarin verscheidene duistere punten gedurende geruimen tijd het onderwerp van heftige debat ten zijn geweest, werd met groot gezag te boek gesteld in de drie lijvige deelen van „Monsieur Vincent" (Parijs, 1931) door denzelfden Pierre Coste, die tevoren (n.l. tusschen 1920 en 1924) de volledige briefwisseling van dezen heilige, tezamen met alle hem betreffende documenten, in veertien deelen deed uitgeven. Hieruit is voor een handig letterkundige stof genoeg te putten tot een leesbare samenvatting in nog geen twee en een half honderd bladzijden. Wij moe ten wel besluiten, dat Weismantel zich geheel of hoofdzakelijk tot dezen arbeid bepaald heeft. Degelijke bronnen raadplegend, liet hij niet al te veel spel aan de dichterlijke verbeelding, en zoo kon hij bijna onopgemerkt verdoezelen, dat hij zich als Duitscher toch niet heelemaal op zijn gemak voelt in het felbewogen Frankrijk van Hendrik IV en Lodewijk'XIII, dat, door de godsdienstoorlogen geteisterd, door de zege praal der contra-reformatie zijn eenheid her-, vond en een tijdvak van bloeiende nationale cultuur tegemoet ging. Vincentius is van dit Frankrijk onafscheide lijk, hoelang de ondankbare landgenoot ook de historische cultuurbeteekenis van den heiligi der armen miskende. Tegenwoordig, na de studies van H. Exémond en de biografie var J Calvet, is men het er over eens, dat de ware Vincentius Paolo" zooals hij bij ons nog altijd ten onrechte heet aanzienlijk verschilt van den weemoedigen armoedzaaier, dien de gebruikelijke pilaarbeelden ons in vrij wel alle Roomsche kerken in een of ander formaat te verafschuwen geven. Een onver stoorbare Joris Goedbloed is de patroon van de Vincentianen zeker niet geweest, al zou men dit gewoonlijk denken, wanneer men hem afgebeeld ziet met een zoo „nederig" gezicht, als vroeg hij, of hij maar alvast voor u op zij mocht gaan, omdat gij waarschijnlijk nog wei iets te verteren hebt, terwijl hij, ocharme, ui. baldadige liefdadigheid gedurig door zijn laat ste centen heen is. Hij ziet er dan uit, de gost heilige, alsof hfj het zichzelf kwalijk neemt, dat hij het weldoen niet laten kan. Het is om zoc te zeggen, een karakter-zwakte geworden! Laten wij het bekennen: zulk een overal her haalde voorstelling heeft onze ideeën omtrent den heiligen Vincentius stellig beïnvloed, en menigeen zal er weinig lust uit hebben over gehouden om nader kennis te maken met 'smans leven. Er kan niet duidelijk genoeg ge zegd worden, dat deze indruk valsch is, en dat de kerkbeelden, die daar schuld aan hebben, afschuwelijk zijn. Wat weet men doorgaans van den heiligen Vincentius? Men begint al met hem een naam te geven, die misverstanden wekt. Hij kwam heelemaal niet van eenig Paolo, maar hij werd in 1581 geboren in een dorpje Pouy in Gasconje, als zoon van een boer, die Jean de Paul zooveel als Jan Paulsen genoemd werd, en die getrouwd was met Ber- trande de Moras. Deze Jean de Paul, die buiten gewoon gek opgekeken zou hebben, indien men hem verteld had, dat hij in officieele Latijn- sche bescheiden nog eens Joannes a Paulo zou heeten, was inderdaad niet ai te welgesteld en liep daarenboven mank. Redenen om te geloo- ven, dat hij iets mystiek-achtigs over zich had, zijn er weinig. Eerder erfde zijn zoon van hem een harde, practische nuchterheid, die zich moeilijk op zij liet dringen en die dan ook bij tegenkanting licht het karakter aannam van een onverzettelijke vasthoudendheid. Om direct den indruk te bestrijden, dien de heiligenbeelden gewoonlijk opwekken, moet men zich den jongen Vincentius voorstellen als der de kind uit een schraal Fransch boerengezin met een kreupelen vader. Zu'.k een kind is niet van jongsaf zoo heilig, of het wil ook wel eens iets anders dan het veehoederschap in een vochtige landstreek, waar men op stelten moest loopen om geen natte voeten te krijgen. Want dc- hei'ige Vincentius, zooals hij daar tegen de kerkpilaren staat, heeft als kind (bedenk dat!) op stelten geloopen, en het is de vraag, of hij dit prettig heeft gevonden! Als het moet, gaat het leuke er heusch heel gauw af. Hü heeft het leed der armen, dat hij later zoo vaak en zoo overvloedig lenigen zou, van huis uit gekend, en hij heeft zich, aangespoord door zijn mis- deelden vader, aan de ellende willen ontwor stelen. In de opleiding tot het priesterschap heeft hjj de kans tot die ontworsteling gezien, al mogen wij aannemen, dat vromer beweeg redenen allerminst uit zijn gemoed werden bui tengesloten. Gods wegen zijn andere dan de wegen van de menschen, doch het is onnoozel, ze achteraf op kaart te brengen met een arge loosheid, alsof er, zoodra de hemel roept, geen aarde meer zou bestaan! De veehoeder-op-stelten, die goed leeren kon, en die bereid bleek, zich aan maatschap pelijke tucht te onderwerpen, werd vooruitge holpen, en zoo kwam Vincent de Paul als jon gen van veertien jaar op de school van de Franciscanen te Dax, waar hij hoofdzakelijk verlangde, voortgang te maken in de weten schap om „iemand te worden". Hij is „iemand" geworden. Voordat het zoover was, heeft hij echter veel moeten leeren, niet enkel uit de boeken, maar uit de harde leer school van het leven, dat kris-kras doorsneden wordt van rare „toevalligheden", welker betee- kenis wij eerst achteraf kunnen vaststeken Dat meneer Vincent, juist toen hij eenigszins „meneer" begon te worden, het paard van een ander verkocht, en dientengevolge op de sla venmarkt van Tunis terecht kwam, is niet een merkwaardig incident in een avontuurlijk be staan, maar een vormende factor in een hei ligenleven geweest. Maar dit verhaal bewaren wij voor de vol gende week! A. v. D. Zondag 9 April (eersten Paaschdag) zal het Domkoor van Mechelen, onder leiding van kann. Jules van Nuffel, de „Misse de Angelis" van Jaap Vranken uitvoeren. Het werk is ge componeerd voor 4- tot 8-stemmig gemengd koor en orgel en werd voor het eerst uitgevoerd in 1936 op het internationale kerkmuziekfeest te Frankfurt. De Vlaamsche Radio Omroep zal de uitvoe ring uitzenden en de KR.O. zal de uitzending relayeeren. De Senaat der R.K. Universiteit te Nijme gen organiseert in samenwerking met het be stuur der R.K. Charitatieve Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid Zaterdag 4 Febr. een studiedag over het Rassenvraagstuk, aan vangende te 11.15 uur en ingeleid door prof. dr. J. A. J. Barge, prof. dr. F. J. J. Buitendijk en dr. J. E. Schutte. Alle belangstellenden zijn welkom, die een verzoek richten aan den secretaris der eugene tische commissie, dr. F. M. Haverman te Venray. Te Delft is Zaterdagmiddag prof. dr. J. G. Rutgers, hoogleeraar in de zuivere en toegepaste wiskunde en de mechanica aan de Tecnnische Hoogeschool, gehuldigd in verband met zijn zilveren ambtsjubileum. De jubilaris werd ach tereenvolgens toegesproken door den voorzitter van het college van curatoren, ir. J. F. de Vo gel, den rector-magnificus prof. dr. ir. J. A. Schouten, den voorzitter van de afdeelmg prof. dr. H. B. Dorgelo, prof. dr. H. Bremekamp en de heeren R. Boom, assistent, T. P. v. d. Bergh namens de studenten, H. Ellens, voorzitter van de Ned. Ver. voor teekenonderwijs en v. d. Meer uit naam van het personeel. Nadat prof. Rutgers woorden van dank had gesproken, werd een receptie gehouden, waar van zeer velen gebruik maakten om den jubi laris persoonlijk geluk te wenschen. Z. K. H. Prins Bernhard heeft Zaterdag het jaarlijksche diner bijgewoond in de Witte So ciëteit te 'sGravenhage van de vereeniging van officieren der grenadiers. Ook verschillende oud-officieren waren tegen woordig. TTTv Tl t T J1 H Jl Vrij naar de Staalmeesters van Rembrandt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 5