i
|J.
llïlliSlJI
DE DUITSCHE HELD |-
i,Meneer Vincent
Het ijs in het
IJselmeer
u. crucq mkoifj&Eiwé
Ér
isgÊËmmmwM^
DE ERFPACHTCOMMISSIE IN AMSTERDAM
lie keurmeesters Is deze Cjulaen gaalr
ZONDAG 15 JANUARI 1939
fPENBCRb
J.TER
ILL
la&rëc
vJEB
Wm&::
!i^H5S»?f,*:ii' f.!ifj!;,j
iiïti nlfi v
-w^-
Ï^ÊÊÊÊ^wM
VAN WEEK TOT WEEK
Zaterdag is de verbinding tusschen
MonnikendamMarken
weer hersteld
Lemmerboot heden
in de vaart?
Zeemeeuw en Geusau te Urk
ZELDZAAM JUBILEUM
Veertig jaren pastoor te Oijen
UIT DE STAATSCOURANT
Rechterlijke macht
Onderscheiding
„MISSA DE ANGELIS" VAN
JAAP VRANKEN
Studiedag over het
rassenvraagstuk
Inleidingen van prof. Barge, prof.
Buitendijk en dr. Schutte
Prof. RUTGERS GEHULDIGD
Zilveren ambtsjubileum herdacht
als hoogleeraar
PRINS BERNHARD AAN
OFFICIERENDINER
t '.->;• ;"V/
{svv i
«K?:
•va».
'li! -- 3 i>.-.V
lt\1v2V|k -' r— V
1?»i.! 2vSf/fêÊ'S 4Wï->
i j'ifA'4'jrri' v
"'r'.tli'ik
'mil
J"®1 roman van Enrica von Handel-Mazzetti
68
He provoost legde de uniform op 't bed.
■De eereteekenen ook. Heb je ze?' vroeg Tes-
bburg
"Ja, ritmeester."
zullen daar door het canaille worden af-
r.r l'kt. Maar ik zal er om lachen. De daden zijn
staan beboekstaafd in de krijgsgeschiede-
Is jammer," begon hij, zwaar ademend en
jjj wilde oogen om zich heen ziend, terwijl hij
I de hulp van den provoost de invalidenuni-
j, 'n uittrok, nu staande, dan zittend op den
van het bed, soms rondloopende in de cel.
èj, erkelijk, het is jammer, dat de heeren de
cj^btie zoo verdomd vroeg hebben gesteld, want
toespraak, die ik daar houden zal, moest heel
e^hen hooren."
j,r' e zouden graag luisteren," mompelde de
t8?Vo°st. den gevangene de groene ulanenpan-
st>r0tl reikend. „Ik bedoel, dat het een mooie toe-
6]|.aak zijn zal." En hij dacht: „Doodsangst zou
delinquent hebben en hij zou niet kunnen
ba e^en- maar deze zal een toespraak houden,
heeft moed, 't zal me niet verwonderen."
"°f de toespraak mooi zal zijn, weet ik niet,
jou kameel, maar zij, die mij veroordeeld hebben,
zullen 't er mee kunnen doen."
Tessenburg had met Ptak's hulp de broek
aangetrokken. „Zoo, nu de jas. Wat treuzel je,
stómme Bohemer! Schiet op!"
„Uw gewonde arm is opgezet," merkte Ptak
op. „Daarom ben ik wat voorzichtiger ik zou
u pijn doen, ritmeester."
„Pijn!" lachte de gevangene luid. „Wat deert
mij dat nu Het front nog, zoo, nu zijn we
er. Hoe zie ik er uit?"
„Prachtig, ritmeester!" De oude man nam een
oogenblik de kaars in de hand, hief haar op en
zette haar weer op de tafel. Ptak had twee veld
slagen meegemaakt in het jaar negen, als ser
geant bij het Iglauer 'landweerbataillon; hij her
innerde zich nog hoe de ulanen tot den aanval
overgingen als duivels. Ja, zoo zagen zij er uit,
zooals hij nu, die over enkele uren in de stads
gracht zal worden neergeschoten. Jammer.
„De gordelriem!" beval Tessenburg. „Natuur
lijk, jij domme Boheemsche ezel vindt 'm weer
niet." Met een reuzenschrede was hij bij de kast.
„Ik heb 'm al! Hou vast aan den rechterkant,
ik zal 'm zelf dichtgespen."
De gordelriem was van prachftge zijde ge
vlochten en met gouddraad doorsponnen, de
kwasten waren van gele zijde.
„Ziet er goed uit, niet? Mijn vrouwtje heeft
'm opgeknapt, vóór de rechtzitting; het goud
was dof," zei Tessenburg; plotseling vertrok zijn
gezicht als in lichamelijke smart. z'n vrouw!
niet denken!
„Zoo, nu nog de decoraties. Anderen hebben
de Georg-orde van Parma en weet ik wat voor
dingen verder. Deze medaille heb ik in 1809
voor mijn koeriersrit gekregen, het legerkruis
voor Lindenau. Deze lintenenfin."
„Prachtige orden en linten ook,' zei Ptak,
met voorzichtige hand de decoraties bevestigend
op Tessenburg's borst.
„En nu de sjerp. Geef hier, die doe ik zelf
om. In 1811 heeft onze heeft de aartsher
tog het voorschrift van de sjerp gegeven. Zijn
orders waren steeds verstandig, alleen die over
den Tituskop was overdreven, ik heb me er ook
tegen verzet."
Hij wierp de zwart-gele sjerp over zijn rechter
schouder, de provoost haakte ze vast.
„Zoo. De cape doe ik om als de door
luchtige heeren mij komen halen. Weet je,
Ptak, wat nog ontbreekt?"
„Ik weet 't niet!"
„Mijn sabel," lachte Tessenburg luid, grijnzen
de smartlijnen groefden in zijn vaalbleek ge
zicht. „Morgen wordt hij immers coram publico
gebroken.Hij mag gezien worden. In staal
gemonteerd, mijn regiment gegraveerd op de
kling en hij beet op de lippen, ja dat woord,
dat magische woord, niet slechts op de kling,
maar in zijn hart was het ook gegrift met on
vergankelijk brandend schrift:
VIVAT CAROLUS.
En hij is het, hij heeft het uitgesproken, voor
de arme arme vrouw, die hem op haar knieën
smeekte: Dood aan dat canaille.
„Uw dienaar, ritmeester! Hebt u misschien
nog iets te bevelen?" boog de oude provoost.
In de stilte van den kerker hoorde men het
knetteren der kaars.
„Neen. Ja, een bevel, aan je dochter! Ze
moet me hoe laat haalt die gemeene troep
me af?"
„Om vijf uur."
„Zeg aan je dochter, dat ik dan een kop
zwarte koffie wil hebben. Maar niet uit de can-
tine halen, begrepen! Zij moet de koffie zelf
klaar maken, heel sterk, hoe sterker, hoe beter.
Je kunt gaan."
De oude man weifelde bij de deur, de sleutel
draait nerveus in zijn kromme jichtvingers. Hij
wierp een blik op de tafel, waar de kaars sput
tert, en waar geen kruisbeeld staat en geen de
voot licht brandt, zooals anders steeds in den
laatsten nacht van eiken ter dood veroordeelde.
De wilde man had het kruisbeeld, dat men hem
bracht, toornig teruggeven. God moge het den
ritmeester vergeven! De zinnelooze smart heeft
hem woest gemaakt; omdat de aartshertog hem
dit heeft aangedaan. Iets rustiger is hij nu toch.
Misschien
„Ritmeester wilt u misschien het heilige
kruisbeeld hebben? 't Geeft troost!
„Neen!" weerde de ander sober af; geweldig
groot in de schemering, gekleed in de schitte
rend uniform, leek hij een booze geest, die in
sombere pracht de menschen tart.
„Geen God voor mij! Ik laat Hem met rust en
Hij zal mij met rust laten. Heeft Hij mij ge
spaard voor granaten?" Woedend sloeg de ra
zende op zijn verminkten, lammen arm. „Heeft
Hij mij uit de gevangenis bevrijd zooals Hij
volgens de oude-wijven-kletspraatjes den heili
gen Petrus bevrijd heeft? Heeft Hij mijn
arme Sophie bijgestaan? Neen. Maar ik
reken Hem dat niet aan; de beste verontschul
diging voor Hem is dat Hij niet bestaat."
Ptak opende met bevende handen de zware
deur en schuw mompelend; „Ik zal het Martha
zeggen van de koffie," slofte hij uit de cel,
waarin hij het onderaardsche loeien der hel, die
op haar offer wacht, meende te hooren.
Tessenburg zette zich opnieuw voor de tafel
en greep met wilde hand naar de schrijfveer.
Twee brieven heeft hij reeds geschreven, een
aan dien verwenschten Paulich, die hem in het
Invalidenhuis drie jaren lang met speldenprik
ken getreiterd heeft, een aan graaf Lamezan,
die met zoo'n prachtig élan de staf over hem
gebroken heeft; nog moest hij den brief schrij
ven aan den aartshertog, die schrijft hij echter
niet. Hem zal hij morgen vroeg onder in de
stadsgracht, als de heele Weensche bourgeoisie
met pleizier over de wallen gluurt, om het
„zwarte schaap uit het leger" (ook een prachtig
woord van Lamezan's vinding) te zien sterven,
met name noemen; de laatste toespraak, die hij
houden zal voor de opgewonden soldaten, met
het versch gedolven graf in den rug, komt ge
heel toe aan aartshertog Karl alleen.
Hij heeft enkele schema's gemaakt en weer
verscheurd, de snippers liggen verstrooid over
den stoffigen kerkervloer. De scherpste woorden
wilde hij kiezen, de wrangste woordspelingen,
waaraan de aartshertog voor heel zijn leven ge
noeg zou hebben. Maar het vlot niet met zijn
concept. Zijn geest is afgemat door de opwin
ding van de laatste week. Toen die ellendeling,
die Donrath, vanmiddag den geopenden brief
van dat arme schepsel bracht, liet al zijn koel
bloedige logica hem in den steek, slechts brok
stukken heeft hij moeizaam weer kunnen verza
melen; en deze rede moet flitsen! Sprankelen!
Ze moet branden als de hel en als een giftige
worm woelen in ooren en hart van den aarts
hertog, boren zoo dikwijls hij zijn Henriëtte
kust hij, die de arme Sophie van zich weg-
stiet, zooals hij niet eens gedaan had met de
veile deernen in Schannis die smeekten om het
leven van hun nietswaardige makkers.
Tessenburg verscheurde het half beschreven
blad papier en begon opnieuw: „Kameraden!
Burgers! Alvorens ik sterf, en een stervende
liegt nooit, luistert naar mij! De man, die mij
ter dood verwees en
Ah! Daar was het weer. Nu stokt 't alweer.
Het vlot niet met het concept. Niets dan
slechtó wil hij zeggen van den man en zijn ge
heugen, dat de bondgenoot is van zijn vijand,
spiegelt hem steeds weer het goede voor.
Verdomme, is dat, omdat hij de uniform draagt
van het derde regiment, welks soldaten door den
aartshertog steeds zijn kinderen genoemd wer
den? Verwenschte stemmen fluisterden hem
steeds weer in: voor alle invaliden heeft hij ge
zorgd. Voor alle arme soldaten is hij in de bres
gesprongen. Den kurassier, die zijn rüpremie
niet ontving omdat het paard onder hem werd
weggeschoten, kwam hij te hulp door een eigen
handig schrijven aan den keizer.
(Wordt vervolgd)
Wanneer een dichter een boek schrijft over
e®n heilige, en het wordt een goed boek, dan
'temt de lectuur daarvan ons gewoonlijk tot
Bedachten en overwegingen, die uit een streng-
^etenschappelijke biografie met opkomen. Het
dan immers, of er een ontmoeting plaats
beeft tusschen tweeërlei geheimzinnige sferen
van oorspronkelijkheid en of bij die ontmoeting
v°nken op-en-neer springen van een intuïtief,
W1es opnieuw verhelderend begrip. Is dit de
v'eclerzijdsche herkenning van dankbaar aan
aarde Godsgaven, die wel van verschillenden
Sard zijn, maar die toch zekere karaktertrek
ken gemeen hebben, zooals de geringschatting
Jegens alles wat schaadt aan het ideaal en den
t'ver om het hoogste, het zuiverste en het
'delste te maken tot zichtbare werkelijkheid?
heilige schrijft met onstuimigen vorm-
drang het gedicht van zijn leven, niet in een
boek, maar in een weerbarstige wereld. En de
dichter onderwerpt zich aan de ascese van de
Schoonheid, niet in een klooster, maar temidden
Van de lokkende natuur. Ziedaar de overeen
komst van twee levensgebieden, welker onderlin
ge ontmoeting ons zoo diep kan treffen. Mis
schien is 't ook wel 't verschil, dat die pakkende
°orspronkelijkheid veroorzaakt. De dichter, als
tók van ons aller menschelijke gevoelens, wordt
bi het geestelijk contact met den heilige dieper
dan andere menschen dat plagende heimwee
Bewaar, waardoor wij, ballingen, kinderen van
®va, gedreven worden tot ontevredenheid over
do onvolmaaktheid van onze natuur, en geprik
keld tot een hooger willen, dat ons tenslotte
oct beheerschen en aanmoedigen om ons te
subveren van onze zondigheid.
Ligt echter het dichterlijke van een heiligen
leven alleen hierin, dat de natuurbeschrijvingen
^at beter verzorgd werden dan in een gewoon
boek en dat de stijl wat minder slordigheden
toeliet, dat de woorden een beetje teekenach-
%er en de volzinnen een beetje lyrischer zijn,
dan moge dit ten goede komen aan de lit
eratuur, maar dan heeft de dichter toch zijn
*«rk niet heelemaal op de goede wijze ge
daanof, wat ook mogelijk is, zijn werk is
bi de wedergave verknoeid.
In de Aetema-reeks van de N.V. De Residen
tiebode te 'sGravenhage verscheen de „Neder-
fendsche bewerking" van Meneer Vincent,
d'W.z. het leven van den heiligen Vincentius
"b Paolo" door den Duitschen dichter Leo Weis-
biantel. Welnu, dit boek, dat wij gaarne in de
belangstelling vai» de talrijke Nederlandsche
Sint vincentius-vereerders en Vincentianen
banbevelen, behoort om een of andere reden
bot de „tweede soort". Het mist de oorspron
kelijkheid van een waarachtige ontmoeting tus
schen twee zielen: de ziel van den dichter en
Qe ziel van den heilige. Het is een behoorlijk
Beschreven boek, ingegeven door oprechte be
wondering, en gedocumenteerd door ijverige
studie, maar het brengt niets, dat wij niet even
Gemakkelijk uit iedere andere biografie *-ad
Sint Vincentius kunnen opmaken.
Waar moeten wij de oorzaak hiervan zoeken?
kleeft Weismantel alleen maar met behulp van
2i-'n letterkundige vaardigheid een opdracht uit
gevoerd, die hem misschien wel aanstond, maar
tQch -niet bijzonder aantrok? Heeft hij, heel
knap doch zuiver plichtmatig, die opdracht ten
Uitvoer gebracht? Of heeft wellicht de Neder-
'ahdsche bewerker, Louis Thijssen, den Duit-
5chen tekst geweld aangedaan? Wij zouden,
donder kennis van het Duit&che origineel, zulk
ton beschuldiging zelfs niet vragenderwijs dur-
ton opperen, wanneer wij ons niet een beetje
Boergerd gevoelden over die nuchtere mededee-
bhg naast de titelbladzijde* ..Nederlandsche be
cking door Louis Thijssen"
Alle respect voor Louis Thijssen, maar wat
's een Nederlandsche bewerking? Wanneer
khiand zegt, dat hij een boek vertaald heeft
bit het Duitsch, weten wij tenminste wat hij
beeft willen doen. Tallooze fouten heeft hij dan
toisschien gemaakt, omdat hij onvoldoende
kitsch of onvoldoende Nederlandsch kende,
tost al die fouten verrichtte hij een arbeid,
Waaromtrent wij ons een helder idee kunnen
v°rmen. Doch wanneer iemand zonder nadere
torklaring mededeelt, dat hij een tekst „be-
Werkt" heeft, worden wij overgeleverd aan de
Willekeur van de verbeelding. Hij kan dan wel
ebben weggelaten wat noodzakelijk was en
°sgevoegd, wat overbodig is. Hij kan veran-
b^cd hebben, wat door den schrijver met be-
sliste bedoeling in een bepaalden vorm was
"bgesteld, kortom, hij kan ons, inplaats van het
j^k, waar wij recht op hebben, als wij het
°open, gelokt door den dichtersnaam van Leo
sismantel, wel een product in de handeiT
öUwen, waarvoor Weismantel in het geheel niet
bieer verantwoordelijk mag worden gesteld.
Het is verre van ons, te beweren, dat Louis
"Ü&sen zich aan al deze ongerechtigheden zou
Werd de verbinding Monnikendam-Marken
Zaterdagmorgen nog met een ijs vlet onderhou
den, des middags hebben de booten van de
Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij
getracht het ijs te breken en een vaargeul te
maken, hetgeen is gelukt. De bootverbinding van
deze maatschappij tusschen Monnikendam en
Marken is daarmede hersteld.
Dat het ijs in het IJselmeer op diverse plaat
sen anders nog zeer dik is, bemerkte Zaterdag
morgen de kapitein van een sleepboot, die op
dracht had, het ijs voor de haven van Lemmer
te breken. Aanvankelijk werd in de nabijheid
der haven open water aangetroffen, daarna
kwam de boot in een ijsveld, dat de eerste 1200
meter weinig weerstand bood, doch het in het toe
komstige poldergebied liggende ijsveld had een
dikte van 20 centimeter. Maar ook deze dikte
bleek voor de sterke sleepboot geen beletsel te
zijn; zij voer ongeveer drie kilometer in de rich
ting van Urk; op den terugweg werd een andere
route gevolgd.
De havenlichten van Lemmer werden Zater
dagavond weer ontstoken.
Voor vernemen wij, dat de „Friesland" van
de Holland-Friesland-Groningen lijn, kapitein
J. Bolhuis, en de „Meppel 2" hedenochtend 6 uur
van Amsterdam zouden vertrekken, om te trach
ten over het IJselmeer naar het noorden te ko
men.
De „Meppel 2" is geladen, de „Friesland" daar
entegen niet. Laatstgenoemde boot zal de .Mep
pel 2" indien het gelukt door het ijs te bre
ken tot de monding van het Keteldiep ver
gezellen, om den tocht vervolgens alleen naar
Lemmer voort te zetten.
De motorsleepboot „Zeemeeuw", die Zaterdag
middag 12 uur uit de haven van Urk vertrok naar
de „Geusau", is om 2 uur bij de „Geusau" aange
komen. De beide booten zijn Zaterdagmiddag
half 4 Urk binnengekomen. Onder de dertig pas
sagiers bevonden zich ook de burgemeester van
Urk en zijn gezin.
Vrijdag 27 Januari a.s. zal de zeereerw. heer
Albertus Paulus Antonius Felet, pastoor van
het Maaskantsche dorp Oijen (sinds eenige da
gen samengesmolten met de gemeente Lith) den
dag herdenken, waarop hij veertig jaren gele
den het herderschap van zijn parochie aan
vaardde. Hoewel acht en tachtig jaren oud,
staat de aanstaande jubilaris nog steeds als
pastoor-alléén en zonder eenigerlei assistentie
aan het hoofd van zijn landelijke parochie.
Naast het testimonium van men zou geneigd
Zijn te zeggen volkomen gezondheid, is dit wel
het meest opmerkenswaardige en zeer zeldzame
in dit jubileum, dat de geestelijke bediening
van gansch een dorp gedurende een periode van
veertig jaren onafgebroken bij denzelfden pas
toor en bij hem alléén, heeft berust.
Er is dus ongetwijfeld wel reden hier gewag
te maken van een jubileum, dat inderdaad in
meer opzichten tot de uitzonderingen mag ge
rekend worden.
Pastoor Felet, die op 16 Juni a.s. gedurende
61 jaren tot den clerus van het Bossche diocees
zal hebben behoord, is geboortig uit Nijmegen.
Hij is de eenig-overgeblevene van zijn cours.
Na zijn priesterwijding in 1878 was hij aan
vankelijk vice-prefect en studieprefect van het
klein seminarie van het bisdom. In 1884 volgde
de benoeming tot kapelaan te Ravenstein, in
welk oud stadje hij gedurende een tijdperk van
15 jaren in de zielzorg stond. Daarna begon hij
het werk te Oijen, dat hij nu straks gedurende
veertig jaren met groote werkkracht en toege-
wijden ijver zal hebben vervuld.
De arrondissements-rechtbank te Arnhem
heeft ter vervulling van een vacature van rech
ter in haar college opgemaakt de volgende al-
phaebtische lijst van aanbeveling:
Jhr. mr. G. W. Mollerus, rechter in de arron
dissements-rechtbank te Almeloo;
mr. C. E. Muller, rechter in de arrondisse
ments-rechtbank te Middelburg;
mr. M. R. Rinkerl, rechter-plaatsvervanger in
de arrondissements-rechtbank te Arnhem.
Benoemd is tot ridder in de orde van Oranje-
Nassau E. H. Jonkers, predikant bij de Neder-
duitsch-Hervormde Gemeente te Goudswaard.
hebben schuldig gemaakt, maar wij zouden toch
den Nederlandschen uitgevers in het belang der
eerlijkheid van hun bedrijf, met nadruk willen
verzoeken geen „Nederlandsche bewerkingen"
van buitenlandsche boeken in den handel te
brengen, zonder in een kort voorwoordje te ver
klaren, in hoeverre het werk van den oorspron-
kelijken schrijver werd geëerbiedigd.
Groote moeite om zich nauwkeurig op de
hoogte te stellen omtrent zijn onderwerp, be
hoefde Leo Weismantel niet aan te wenden.
Immers het leven van den heiligen Vincentius
waarin verscheidene duistere punten gedurende
geruimen tijd het onderwerp van heftige debat
ten zijn geweest, werd met groot gezag te boek
gesteld in de drie lijvige deelen van „Monsieur
Vincent" (Parijs, 1931) door denzelfden Pierre
Coste, die tevoren (n.l. tusschen 1920 en 1924)
de volledige briefwisseling van dezen heilige,
tezamen met alle hem betreffende documenten,
in veertien deelen deed uitgeven. Hieruit is voor
een handig letterkundige stof genoeg te putten
tot een leesbare samenvatting in nog geen
twee en een half honderd bladzijden. Wij moe
ten wel besluiten, dat Weismantel zich geheel
of hoofdzakelijk tot dezen arbeid bepaald heeft.
Degelijke bronnen raadplegend, liet hij niet al
te veel spel aan de dichterlijke verbeelding, en
zoo kon hij bijna onopgemerkt verdoezelen, dat
hij zich als Duitscher toch niet heelemaal op
zijn gemak voelt in het felbewogen Frankrijk
van Hendrik IV en Lodewijk'XIII, dat, door de
godsdienstoorlogen geteisterd, door de zege
praal der contra-reformatie zijn eenheid her-,
vond en een tijdvak van bloeiende nationale
cultuur tegemoet ging.
Vincentius is van dit Frankrijk onafscheide
lijk, hoelang de ondankbare landgenoot ook de
historische cultuurbeteekenis van den heiligi
der armen miskende. Tegenwoordig, na de
studies van H. Exémond en de biografie var
J Calvet, is men het er over eens, dat de
ware Vincentius Paolo" zooals hij bij
ons nog altijd ten onrechte heet aanzienlijk
verschilt van den weemoedigen armoedzaaier,
dien de gebruikelijke pilaarbeelden ons in vrij
wel alle Roomsche kerken in een of ander
formaat te verafschuwen geven. Een onver
stoorbare Joris Goedbloed is de patroon van
de Vincentianen zeker niet geweest, al zou men
dit gewoonlijk denken, wanneer men hem
afgebeeld ziet met een zoo „nederig" gezicht,
als vroeg hij, of hij maar alvast voor u op zij
mocht gaan, omdat gij waarschijnlijk nog wei
iets te verteren hebt, terwijl hij, ocharme, ui.
baldadige liefdadigheid gedurig door zijn laat
ste centen heen is. Hij ziet er dan uit, de gost
heilige, alsof hfj het zichzelf kwalijk neemt, dat
hij het weldoen niet laten kan. Het is om zoc
te zeggen, een karakter-zwakte geworden!
Laten wij het bekennen: zulk een overal her
haalde voorstelling heeft onze ideeën omtrent
den heiligen Vincentius stellig beïnvloed, en
menigeen zal er weinig lust uit hebben over
gehouden om nader kennis te maken met
'smans leven. Er kan niet duidelijk genoeg ge
zegd worden, dat deze indruk valsch is, en dat
de kerkbeelden, die daar schuld aan hebben,
afschuwelijk zijn. Wat weet men doorgaans van
den heiligen Vincentius? Men begint al met
hem een naam te geven, die misverstanden
wekt. Hij kwam heelemaal niet van eenig Paolo,
maar hij werd in 1581 geboren in een dorpje
Pouy in Gasconje, als zoon van een boer, die
Jean de Paul zooveel als Jan Paulsen
genoemd werd, en die getrouwd was met Ber-
trande de Moras. Deze Jean de Paul, die buiten
gewoon gek opgekeken zou hebben, indien men
hem verteld had, dat hij in officieele Latijn-
sche bescheiden nog eens Joannes a Paulo zou
heeten, was inderdaad niet ai te welgesteld en
liep daarenboven mank. Redenen om te geloo-
ven, dat hij iets mystiek-achtigs over zich had,
zijn er weinig. Eerder erfde zijn zoon van hem
een harde, practische nuchterheid, die zich
moeilijk op zij liet dringen en die dan ook
bij tegenkanting licht het karakter aannam
van een onverzettelijke vasthoudendheid.
Om direct den indruk te bestrijden, dien de
heiligenbeelden gewoonlijk opwekken, moet men
zich den jongen Vincentius voorstellen als der
de kind uit een schraal Fransch boerengezin
met een kreupelen vader. Zu'.k een kind is niet
van jongsaf zoo heilig, of het wil ook wel eens
iets anders dan het veehoederschap in een
vochtige landstreek, waar men op stelten moest
loopen om geen natte voeten te krijgen. Want
dc- hei'ige Vincentius, zooals hij daar tegen de
kerkpilaren staat, heeft als kind (bedenk dat!)
op stelten geloopen, en het is de vraag, of hij
dit prettig heeft gevonden! Als het moet, gaat
het leuke er heusch heel gauw af. Hü heeft het
leed der armen, dat hij later zoo vaak en zoo
overvloedig lenigen zou, van huis uit gekend,
en hij heeft zich, aangespoord door zijn mis-
deelden vader, aan de ellende willen ontwor
stelen. In de opleiding tot het priesterschap
heeft hjj de kans tot die ontworsteling gezien,
al mogen wij aannemen, dat vromer beweeg
redenen allerminst uit zijn gemoed werden bui
tengesloten. Gods wegen zijn andere dan de
wegen van de menschen, doch het is onnoozel,
ze achteraf op kaart te brengen met een arge
loosheid, alsof er, zoodra de hemel roept, geen
aarde meer zou bestaan!
De veehoeder-op-stelten, die goed leeren
kon, en die bereid bleek, zich aan maatschap
pelijke tucht te onderwerpen, werd vooruitge
holpen, en zoo kwam Vincent de Paul als jon
gen van veertien jaar op de school van de
Franciscanen te Dax, waar hij hoofdzakelijk
verlangde, voortgang te maken in de weten
schap om „iemand te worden".
Hij is „iemand" geworden. Voordat het zoover
was, heeft hij echter veel moeten leeren, niet
enkel uit de boeken, maar uit de harde leer
school van het leven, dat kris-kras doorsneden
wordt van rare „toevalligheden", welker betee-
kenis wij eerst achteraf kunnen vaststeken Dat
meneer Vincent, juist toen hij eenigszins
„meneer" begon te worden, het paard van een
ander verkocht, en dientengevolge op de sla
venmarkt van Tunis terecht kwam, is niet een
merkwaardig incident in een avontuurlijk be
staan, maar een vormende factor in een hei
ligenleven geweest.
Maar dit verhaal bewaren wij voor de vol
gende week!
A. v. D.
Zondag 9 April (eersten Paaschdag) zal het
Domkoor van Mechelen, onder leiding van
kann. Jules van Nuffel, de „Misse de Angelis"
van Jaap Vranken uitvoeren. Het werk is ge
componeerd voor 4- tot 8-stemmig gemengd
koor en orgel en werd voor het eerst uitgevoerd
in 1936 op het internationale kerkmuziekfeest
te Frankfurt.
De Vlaamsche Radio Omroep zal de uitvoe
ring uitzenden en de KR.O. zal de uitzending
relayeeren.
De Senaat der R.K. Universiteit te Nijme
gen organiseert in samenwerking met het be
stuur der R.K. Charitatieve Vereeniging voor
Geestelijke Volksgezondheid Zaterdag 4 Febr.
een studiedag over het Rassenvraagstuk, aan
vangende te 11.15 uur en ingeleid door prof. dr.
J. A. J. Barge, prof. dr. F. J. J. Buitendijk en
dr. J. E. Schutte.
Alle belangstellenden zijn welkom, die een
verzoek richten aan den secretaris der eugene
tische commissie, dr. F. M. Haverman te Venray.
Te Delft is Zaterdagmiddag prof. dr. J. G.
Rutgers, hoogleeraar in de zuivere en toegepaste
wiskunde en de mechanica aan de Tecnnische
Hoogeschool, gehuldigd in verband met zijn
zilveren ambtsjubileum. De jubilaris werd ach
tereenvolgens toegesproken door den voorzitter
van het college van curatoren, ir. J. F. de Vo
gel, den rector-magnificus prof. dr. ir. J. A.
Schouten, den voorzitter van de afdeelmg prof.
dr. H. B. Dorgelo, prof. dr. H. Bremekamp en
de heeren R. Boom, assistent, T. P. v. d. Bergh
namens de studenten, H. Ellens, voorzitter van
de Ned. Ver. voor teekenonderwijs en v. d. Meer
uit naam van het personeel.
Nadat prof. Rutgers woorden van dank had
gesproken, werd een receptie gehouden, waar
van zeer velen gebruik maakten om den jubi
laris persoonlijk geluk te wenschen.
Z. K. H. Prins Bernhard heeft Zaterdag het
jaarlijksche diner bijgewoond in de Witte So
ciëteit te 'sGravenhage van de vereeniging van
officieren der grenadiers.
Ook verschillende oud-officieren waren tegen
woordig.
TTTv Tl t T J1 H Jl Vrij naar de Staalmeesters van Rembrandt