De Amerikaansche arbeidsdienst
Een systeem ter
overweging
D
HET PALEIS IN
DE SCHADUW
Metwïiaal dm da§
De luchtroovers van Hoitika
A,
-O-,
D
F 750.-
F 250.-
Bet raadsel
MIJNHARPT'S
DONDERDAG 19 JANUARI 1939
Wordt het kantoorgebouw
van Dudok te hoog?
van Kronstein
laxeer-
tabletten
werken zacht en zekert
@0®
p\ E7JÊ
h
i
v
ROMAN VAN A. HRUSCHKA
In dit artikel zullen wij een summier
overzicht geven van de diensten, welke
het Amerikaansche crisiswerk tot be
houd van de natuurlijke hulpbronnen aan
de gemeenschap bewezen heeft en ander
zijds van de offers, die de gemeenschap
voor de functionneering ervan moest
brengen.
Het werk van de kampdeelnemers bestaat
hoofdzakelijk uit werkzaamheden tot on
derhoud van bosschen, aanleg van dijken,
dammen en wallen tegen uitslijting van
grond en overstroomingen, besproeiings-
en draineeringswerken, inzaaien van gras,
planten van bloemen en struiken, aanleg
van paden, wegen, sport- en speelterreinen,
badgelegenheden, kampeerterreinen, lucht
havens, bouw van musea en radiostations,
werken tot behoud van natuurschoon, enz.
De omvang van de prestaties van den
dienst in zijn geheel kan eenigermate be
oordeeld worden aan de hand van een
rapport van het Amerikaansche Bureau
voor Kinderbescherming, gedateerd Ja
nuari 1938 en opgenomen in de „Informa
tions Sociales" d.d. 28 Maart 1938. Hieruit
blijkt, dat over de periode van 5 April 1933,
den datum waarop de arbeidsdienst in
werking getreden is, tot 30 April 1937, meer
dan een milliard boomen geplant zijn,
3.800.000 werkdagen besteed zijn aan het
werk ter bestrijding van boschbranden,
welke in de Vereenigde Staten zulke cata
strofale afmetingen kunnen aannemen,
dat verder nog 55.400 vierkante mijlen
bosch ontgonnen zijn, ook weer met het
doel om uitbreiding van dergelijke bosch
branden te voorkomen; dat over een op
pervlakte van 29.700.000 acres (één acre is
40 Are, 46 c-A.) het werkhout geschat is,
terwijl tenslotte in de bosschen over een
oppervlakte van 2.750.000 acres onder
houdswerkzaamheden verricht zijn. Boven
dien zijn in het geheel 87000 mijlen weg
aangelegd en 50.000 mijlen telefoonlijnen;
er zijn 3000 observatieposten voor brand
gevaar gebouwd en meer dan 3 millioen
dammen en wallen tegen uitslijting aan
gelegd. Ook is de strijd aangebonden tegen
plantenziekten en schadelijke insecten
over een oppervlakte van 15 millioen acres.
Aangezien wij niet kunnen beoordeelen
hoe de statistieken samengesteld zijn, moet
men zich door de geweldige cijfers niet al
te veel laten imponeeren. Vanuit Nederland
kan men niet nagaan, hoe misschien de
verschillende soorten van werkzaamheden
met de daarachter vermelde oppervlakten
steeds op dezelfde terreinen zijn uitgevoerd
en ook de intensiteit, waarmede gewerkt
is kan zeer moeilijk beoordeeld worden,
evenals het gehalte van het werk.
Welke echter ook de waarde van deze
cijfers zij, in ieder geval kan men wel
aannemen, dat dit werk van groot nut is
voor de economie van het land met name
voor den land- en boschbouw. Een be
langrijk bestanddeel van het nationale
vermogen, dat de bosschen toch inder
daad zijn is onderhouden, verbeterd,
tegen vernieling behoed, in waarde geste
gen; dit werk zal dan ook te zijner tijd
ongetwijfeld zijn vruchten voor de ge
meenschap afwerpen.
Om een beeld te geven van den om
vang der offers, die door de gemeenschap
voor dit werk gebracht werden, zij ver
meld, dat de uitgave in de Vereenigde
Staten over de periode 5 April 1933 tot en
met 28 Februari 1937 naar schatting
1.590.000.000,dus ruim anderhalf mil
liard dollar beliepen.
In dit bedrag zijn begrepen: loonen van
deelnemers 481.613.823; voor loonen van
het burgerlijk personeel 180.143.232; voor
inrichting van kampen 68.263.228; voor
kleeding 178.108.668; voor voeding
211.019.418; voor bouwmaterialen en
werktuigen 201.026.494 en voor loonen
aan de reserve-officieren 70.358.055.
e bedragen, die aan loonen uitgege
ven zijn, beteekenen reeds een niet te
versmaden verhooging van de koop
kracht. En de andere soorten van uitgaven,
vooral de groote bedragen voor kleeding,
voedsel, bouwmaterialen en werktui
gen komen toch ook aan de verschillen
de takken der volkshuishouding en indi
rect aan een groot aantal menschen in
den vorm van loonen ten goede.
Door de groote uitgaven, die er mee ge
moeid zijn, wordt dit werk behalve aan
de bestrijding van de jeugdwerkloosheid
tevens nog dienstbaar gemaakt aan het
overige werk van Roosevelt: het herstel
van het nationale bedrijfsleven. De presi
dent weet de verschillende onderdeelen
van zijn economische en sociale politiek
samen te voegen en in een groot geheel
op elkaar af te stemmen.
Naast of liever vóór de cultiveering van
de natuurlijke hulpbronnen en voor de
verhooging van de koopkracht staat ech
ter de sociale tegenwaarde van de uitga
ven. In vier jaar tijds n.l. van 5 April
1933 tot 5 April 1937 hebben 1.631.000
jonge werkloozen aan de kampen deelge
nomen. Daarbij komen dan nog de oud
strijders en de Indianen in hun speciale
kampen. Vervolgens vindt ook een groot
aantal volwassenen werk in de leiding
van de kampen. De staf van ieder kamp
DOOS 60ct
(ongeveer 160 man) bestaat nj. uit een
kampleider (officier), zijn assistent, een
reserve-luitenant, die de functie van eco
noom vervult, een arts en een paedagoog.
Deze personen worden nog bijgestaan
door groep- en hulpgroepleiders, uit de
deelnemers gekozen.
Dan zijn er nog de technische leiders
voor de uitvoering van de werkobjecten,
meestal houtvesters, ingenieurs, biolo
gen, al naar den aard van het werkobject.
Deze worden terzijde gestaan door bosch
arbeiders ten getale van 6 a 15 voor ieder
kamp. Dezen vormen het technisch kader
van den arbeidsdienst; het zijn voorwer
kers. Een 25.000-tal boscharbeiders zijn
aldus tewerkgesteld.
Tegen het werk van de C. C. C. was aan
vankelijk bezwaar aangevoerd, dat daar
door arbeid aan volwassen boscharbeiders
onttrokken werd. Door de aanstelling van
hen als voorwerkers is aan dit bezwaar
tegemoet gekomen, terwijl tevens aan
de jonge werkloozen bij dit werk deskun
dige leiding verzekerd is.
Alles bijeengenomen komt men tot een
totaal van 2 millioen menschen, die door
den arbeidsdienst voor korteren of lange-
ren tijd werk gevonden hebben.
Ofschoon men kan verzekeren, dat
deelneming vooral aan het prac-
tische werk ook in ons land voor
den jongen werklooze van het grootste
belang is, omdat het zijn vakkennis en
vakbekwaamheid vergroot en daardoor
ook zijn kans op plaatsing verhoogt,
blijkt vrijwel overal, dat het welbegrepen
eigenbelang niet een voldoende prikkel is
voor den werkloozen jongen arbeider om
aan dit werk deel te nemen, ook al ves
tigt men zijn aandacht daarop nog zoo
sterk. Werkt het eigenbelang in het ka
pitalistisch stelsel bij de ondernemers
dikwijls te sterk, aan den kant van de ar
beiders werkt het veelal te zwak of ver
keerd. De arbeider kijkt niet zoozeer naar
het werk dan naar een hoog loon, dat hij
graag zoo spoedig mogelijk wil verdienen.
Zoo is het ook gesteld met de werklooze
jonge arbeiders ten opzichte van het cul-
tureele werk, althans met het meerendeel
van hen. Zij beoordeelen dit werk in de
eerste plaats naar het loon of de vergoe
ding, die ze er voor krijgen en die ze te
laag vinden. Een enkelen keer zijn ze ge
neigd tegen een lage vergoeding te wer
ken, als ze verzekerd zijn binnen een paar
maanden normaal werk tegen normaal
loon te kunnen krijgen.
Daarom lijkt het de ervaringen in
verschillende landen opgedaan wijzen in
deze richting dat tot deelneming aan
arbeidsdiensten van het grootste gedeelte
der jonge werklooze arbeiders alleen te
geraken is, als men één van de volgende
wegen inslaat;
Ofwel dient men op deelneming aan het
cultureele werk een- premie te stellen in
den vorm van spoedige plaatsing in het
vrije bedrijf. Dit systeem wordt in Enge
land toegepast, waar tot de vakcursussen
slechts zooveel (jonge) werkloozen (boven
18 jaar) worden toegelaten als na afloop
onmiddellijk geplaatst kunnen worden.
De overheid heeft echter de plaatsing in
het vrije bedrijf in beperkte mate in han
den, zoodat op deze wijze geen omvang
rijke deelneming der jonge werkloozen te
recruteeren is.
Een ander middel is dwang, maar daar
mee neemt men den innerlijken tegenzin,
die in de bestaande kapitalistische orde
bij iederen arbeider tegen niet voldoend
beloond werk bestaat, niet weg; deze zal
een anderen uitweg zoeken. In de fascisti
sche staten, waar men dezen dwang te
veel toepast, zijn dat dient men niet te
vergeten de arbeidsverhoudingen an
ders. Dwang kan nog misschien alleen toe
gepast worden voor jonge werkloozen be
neden 18 jaar omdat deelneming aan werk
plaatsen, vakcursussen, enz. meer het ka
rakter van vakontwikkeling dan van arbeid
heeft. Tenslotte rest nog het stelsel van
aan loon grenzende vergoedingen voor ge-
presteerden arbeid in arbeidsdienst. Dit is
van het begin af aan in de Vereenigde Sta
ten toegepast en daartoe is men ook in
Denemarken overgegaan, nadat een stel
sel van lage en vaste vergoedingen op een
fiasco was uitgeloopen.
Nu is het niet noodig, dat de Staat al
deze hooge vergoedingen betaalt, een ge
deelte zou ten laste van de belanghebben
den gebracht kunnen worden (eventueel
ook bepaalde overheidsdiensten) voor wie
de objecten worden uitgevoerd.
Ook kan men, zooals trouwens in de
Vereenigde Staten reeds geschiedt, loonen
verkrijgen uit den steun dien men anders
aan gezinnen met jeugdige werkloozen
moet geven. Dus inplaats van steun aan
het gezin, arbeid aan de werklooze leden
van dat gezin, tegen loon.
Ook is het mogelijk den werkloozen jon
gens van een gezin, boven 16 of 18 jaar
zelfstandig steun te geven (inplaaks van
kindertoeslag aan het gezinshoofd), terwijl
daaraan dan de voorwaarde verbonden kan
worden, dat zij deelnemen aan de voor hen
getroffen voorzieningen in welk geval nog
een kleine extra-vergoeding zou kunnen
worden gegeven. Ingeval van weigering zou
niet alleen de extravergoeding, maar ook
de steun vervallen.
Het Amerikaansche systeem moge dan
niet in alle opzichten voor ons en anderen
na te volgen zijn, bestudeering er van zal
in ieder geval veel bij kunnen dragen tot
'n meer dieper en helder inzicht in deze
zoo gecompliceerde materie.
Dr. H.
Architect B. Merkelbach schrijft in de Groe
ne Amsterdammer:
Er zullen ongetwijfeld vele Amsterdammers
zijn, die het betreuren dat het voormalige Raad
huis op den Dam niet als zoodanig meer in
gebruik is. Als Paleis heeft van Campen's
schepping echter ook zijn plaats aan den Dam
behouden en men zou het betreuren, als het
öie moest verliezen. Toch bestaat daarvoor ge
vaar! Niet dat er plannen bestaan het paleis
van plaats te doen veranderen, in den letter
lijken zin van het woord althans, maar toch
dreigt het gevaar, dat deze plaats aan den Dam
niet meer de eerste plaats zal blijven. Er
bestaan namelijk plannen voor verkoop van het
midden-Damterrein. Nu begrijpt een ieder, dat
de verkoop van dit plantsoen bebouwing ervan
beteekent. Een verzekeringsmaatschappij wil
hier een kantoorgebouw stichten naar de ont
werpen van architect Dudok. Nu is de keuze
van een architect wel zeer belangrijk, maar er
zijn toch gevallen waar de knapste architect
zal falen, zal moeten falen, omdat de omstan
digheden niet van dien aard zijn, dat een cul
tureel en historisch verantwoorde bebouwing
kan worden verkregen.
Men wil het midden-Damterrein verkoopen
tegen de betrekkelijk hooge som van vierhon
derdduizend gulden. (Ten aanzien van andere
grondprijzen in de binnenstad zou men den
prijs echter ook matig kunnen noemen). De
prijs van den grond en de ligging in de stad
zal echter aanleiding zijn, dat men het bouw
terrein zooveel mogelijk zal willen benutten.
Men kan dus een hooge bebouwing verwachten.
Aanvankelijk schijnt de ontworpen bouw 35 M.
hoog geweest te zijn, thans spreekt men van
29 M. Dergelijke afmetingen zijn fataal voor
de plaats, die het paleis aan den Dam inneemt.
De belangrijkste plein-wand zou niet meer door
het paleis en de Nieuwe Kerk gevormd worden,
maar door de nieuwe bebouwing. Met het mid
den-Damterrein verkoopt men dus tevens de
plaats van het Paleis aan den Dam. Wij vragen
ons af: mag dit geschieden zonder dat een
ieder, die zijn hart als Amsterdammer op de
rechte plaats draagt, in de gelegenheid is ge
weest, dit alles te overwegen? En zal iedere
Amsterdammer niet tot de overtuiging komen,
dat men niet voor een tweede maal afstand
mag doen van het voormalige raadhuis, dat
thans geen nieuwe bestemming krijgt, maar zoo
maar gedegradeerd wordt? Zijn wij zulke ma
terialisten, dat wij terwille van vierhonderd
duizend zilverlingen afstand doen van iets, dat
we niet willen missen, namelijk: de Dam be-
heerscht door het Paleis?
In October 1917 vertelde ons de Ameri
kaansche oud-strijder lag ik met de vijfde
divisie uit Pennsylvanië inChampagne in
Noord-Frankrijk. De vermoeienissen van een
driedaagschen, moorddadigen veldslag zaten ons
nog in de leden. We waren dan ook blij, dat
onze tegenstanders blijkbaar niet meer over
voldoende munitie beschikten, zoodat wij ook
met schieten konden ophouden. Juist op t,
oogenblik. dat we ons zouden uitstrekken om
te rusten, werd ik telefonisch voor den etappe-
dienst teruggeroepen.
Ik was er direct door uit mijn humeur. Nu
dat dagenlang vechten voorbij was, moest ik
etappedienst verrichten! Mopperend zette ik me
achter 't stuur van 'n oude Chevrolet en tufte
zoo een 40 kilometer ver dcor 't hobbelige, om
gewoelde land.
Eindelijk op de plaats mijner bestemming ge
komen, meldde ik mij direct aan bij kolonel
Mackarty, die me vroeg of ik vloeiend Duitsch
sprak waarop ik bevestigend antwoordde.
„Dan draag ik u de taak op, om voor een
doofstomme als tolk op te treden", annonceerde
de oude krijgsman.
Ik trok een zeer verbaasd gezicht.
„Nu", lachte de kolonel, „u moet eerst maar
zién den man aan 't spreken te krijgen."
De man, die voor me gebracht werd, bleef
met strakken, afwezigen blik midden in 't ver
trek staan. De onderofficier die hem vergezel
de, nam me ter zijde en deelde mij mede, dat
men den man in den vroegen morgen achter
onze stellingen had aangetroffen en, verdacht
van spionnage, had gevangen genomen. Hij
hield zich echter doofstom, en dat op een bij
zonder hardnekkige manier. Hij had tot heden
nergens op gereageerd, zelfs, al had men hem
nog zoo onverwachts aangesproken, zelfs, toen
men in z'n onmiddellijke nabijheid een granaat
liet ontploffen, was hij niet geschrokken.
Ik nam den gevangene wat nauwkeuriger op.
Hij had een fijn besneden, ernstig gezicht,
waaruit een paar star kijkende oogen steeds op
't zelfde punt bleven rusten. Ik begreep, dat ik
voor een moeilijke opgave stond. Ik beheersch
vrij veel talen en stelde hem in elke taal de
zelfde vraag. Maar er volgde geen antwoord.
De man reageerde absoluut niet en vertrok
zelfs geen spier van zijn gelaat. Slechts, als
z'n blik op m'n lippen viel. kreeg die blik een
uitdrukking van inspanning, alsof hij, evenals
een doofstomme, de woorden van mijn mond
wilde lezfin. Maar direct daarop haalde hij
weer hulpeloos z'n schouders op.
Zoo hield ik me 'n paar uren met hem bezig.
We waren er vast van overtuigd, met een spion
te doen te hebben, maar ondanks al de moeiten
die ik mij in vele talen gaf, gaf de man, niet
het geringste teeken en hield met een bewonde
renswaardige energie vol zijn rol te spelen. Na
een uur of tien van onophoudelijk vragen en
alle mogelijke kunstgrepen wisten we nog even
veel als in 't begin.
Den volgenden dag reed ik naar mijn divisie
terug en vernam, dat de kolonel bevel gegeven
had, den gevangene in het lazaret aan een
medisch onderzoek te onderwerpen. Twee dagen
later werd ik weer bij kolonel Mackarty ont
boden. Het ging nog steeds om den doofstom
me. Had men hem aan 't spreken weten te
krijgen?
Ik vond het een zeer interessant geval en
't was me niet onaangenaam meer, dat ik de
eenige van onze divisie was, die Duitsch sprak.
v
w
Piet Durf speelde graag voor Robinson Crusoë op een een
zaam plekje bij een moerassige inham van de .rivier. Wat
was het daar fijn. Een groep knotwilgen vormde zijn bosch,
het hooge riet was struikgewas en met pijl en boog schoot
hijlekker mis op watervogels. Natuurlijk had hij ook een
hut van half vergane planken gemaakt. Niemand kwam ooit
op dit verlaten plekje.
Op zekeren vrijen Zaterdagmiddag, toen hij daar speelde,
ontdekte hij vreemde voetstappen in de modder. Klapperdoppie
nog aan toe, daar hadden vreemde stammen zijn grondgebied
durven betreden. Waar wanen de indringers? Behoedzaam
sloop hij tusschen het hooge riet. Telkens bleef hij stilstaan
om te luisteren, doch geen geruchtje
THEE doet
„Vandaag zult u gelegenheid hebben, onzen
zwijgenden gevangene te interviewen," zei lui
tenant Bones, de adjudant van den kolonel.
„Hoe dat zoo?" vroeg ik. „Is de dokter er M
geslaagd, z'n tong los te krijgen?"
„Neen, maar de kolonel is op een lumineuzen
inval gekomen."
In 't vierde regiment is 'n komiek van naam-
een zekere Arthur Harlow van de Islington-
follies. Mackarty heeft hem hier ontboden.
Ik keek den adjudant vragend aan; ik be*
greep hem niet. Waren ze hier eensklaps niet
goed bij 't hoofd geworden?
Eenige oogenblikken later werd de deur ge
opend en de kolonel verscheen met een lan
gen mageren infanterist.
„Mijne heeren," zei hij lachend, „mag ik U
Arthur Harlow voorstellen?"
Die lange magere man was dus Arthur Har
low. Ik had me een komiek heel anders voor
gesteld. Maar waarom was hij hier ontboden-
„Je moet me helpen Harlow',', zei dé kolonel
op jovialen toon. „Ik heb met deze heeren hier
gewed, dat u, zelfs met uw zoo geroemde kunst,
er niet in zult slagen den man, die dadelijk hier
zal komen, aan 't lachen te krijgen. Ik verbind
er slechts één voorwaarde aan. U moogt uW
komisch talent alleen in woorden gebruiken en
dus geen gebaren of mimiek maken. Ik hoop,
dat ik m'n honderd dollars niet voor niets
De beroemde infanterist keek even verwon
derd op en antwoordde: „Heel goed, kolonel, ifc
zal mijn best doen."
Nooit zal ik de scène vergeten, die nu volg"
de. Op een wenk van kolonel Mackarty werd
de hardnekkig zwijgende gevangene binnen ge
leid. Zijn gelaatsuitdrukking was nog steeds on
veranderd. Ik keek naar Harlow, die den have
loos gekleeden man aanstaarde, als wilde hij
diens geheimste
gedachten door- E
gronden. Nu be- y:: laatstP
greep ik ook den lUUlSie
kolonel, die aan E it.
Harlow de waar- VOOrStellltlg
heid verzwegen E j
had, om den ge-
voeligen kunstenaar niet in zijn werk te belem
meren."
Inmiddels ging Arthur Harlow aan 't werk.
Hij liep in een nonchalante houding, met de
handen op den rug, het vertrek op een neer <m
sprak z'n woorden met eentonige stem uit.
Maar ik kon me niet herinneren, ooit zoo ge
lachen te hebben als toen, in deze kleine, lage
ruimte, zestig kilometers achter 't front, waar
Harlow's humor over leven en dood zou beslis-
sen. In 't begin lette ik minder op hem dan op
den gevangene. Wanneer de kolonel zich zelf
overtrof, z'n tegenspeler deed niet voor hem
onder. Hij zat in elkaar gedoken op z'n stoel Rh
volgde met stompzinnig starende oogen defl
steeds heen en weei^oopenden kunstenaar.
Eensklaps werd het me duidelijk, tot welk
een vreeselijk resultaat het succes van HarloW
moest leiden. Een komiek, die zonder het
weten een slachtoffer uit de loopgraven vah
den wereldoorlog trachtte te ontmaskeren.
Hier de toehoorders, die tegen hun wil scha
terden van 't lachen, daar de man, die, uitge
put door het langdurig onderzoek en 't verhoor,
met een laatste krachtsinspanning probeerde
z'n zware rol, stom en bewegingloos verder te
spelen. Maar 't was me onmogelijk, ondanks
het ontzettende van den toestand, weerstand
te bieden aan den humor van Arthur Har
lowen ik lachte.... lachte, terwijl het g®"
donder der kanonnen aan het front, weer dui
delijk hoorbaar werd. En toenplotseling
gebeurde het. dat in het kleine vertrek, ons
allen in ééns het zwijgen werd opgelegd.
ons lachen mengde zich een nieuwe toon.---
het klonk als een doffe zucht, dat eensklaps in
een hysterisch gelach oversloeg. De doofstom
me, die zich dagen lang met bijna bovenmen-
schelijke inspanning beheerscht had, barstte
in een schaterlach uit.... Arthur Harlow was
in dit vreeselijk duel overwinnaar gebleven!
Een rilling voer ons door de leden; we wisten
dat dit gelach het doodvonnis van den „doof
stomme" beteekende.
Het einde is gauw verteld zoo eindigde d®
Amerikaansche oud-strijder zijn verhaal ®r
kwam een einde aan twee carrières. Toen d®
spion tot kalmte gekomen was, bekende hij'
doelbewust en vastberaden, wetend wat hem t®
wachten stond, dat hij 'n opdracht had. onze
stellingen te verkennen. Meer was niet uit hem
te krijgen. Den volgenden dag werd hij gefu
silleerd.
Voor dat Harlow naar z'n regiment terug
keerde had ik nog een kort onderhoud me'
hem. Met een afwezigen blik legde hij z'n hand
op m'n schouder en sprak:
„Ik heb jaren lang met m'n kunst de men
schen vroolijk gemaakt, totdat ik voor mij0
land in den oorlog moest gaan. Gisteren heef'
men mij de ambitie voor mijn kunst voor goed
ontnomen, want men heeft haar misbruikt om
een mensch te dooden. Het was, helaas, mis
schien mijn beste, maar het is ook onherroe
pelijk mijn laatste voorstelling geweest, wan'
nooit zal ik een voet meer op het tooneel
zetten."
(Nadruk verboden)
e optimist is een beter hervormer
j dan de pessimist.
bjj een ongeval met
AI A D/^ MM CC ep dit blad sfln ingevolge de verzexeringsvoorwaaraen tegen *"i n bfl levenslange geheele angeschfkthekï tot werken floot
VI Jm ia tljv/i til ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeertngen f verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A I »m doodelljken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
WJ verlies van een hatu*
OC een ooft
19
De jonge inspecteur bleef karig met zijn woor
den en zfjn vorschende blik vestigde zich wan
trouwig nu eens op Ilse, dan weer op den
bibliothecaris
Zij wandelden samen een poosje over den
veldweg in de richting van- Krannebitten.
Plotseling wees Turba met de hand voor zich
uit en zei:
Uw zuster, juffrouw Ilse! Kijk maar, ze
komt ons tegemoet.
En hij begon vlugger te loopen, can spoediger
bij Marianne te zijn.
't Was inderdaad Marianne, die zeer nieuws
gierig naar den uitslag van t bezoek op Kron
stein, de jongelui tegemoet kwam....
En daar men in het bijzijn van Holder niet
daarover kon spreken, fluisterde Turba, toen hij
bij haar stond:
Laten we 'n beetje sneller doorstappen, juf
frouw Marianne, dan kan ik u alles vertellen.
Use begreep zijn bedoeling; zij bleef dus met
Kurt wien dit zeer gelegen kwam. een beetje
•ehter, nadat beiden Marianne hadden begroet.
Nauwelijks bevonden zich Marianne en Turba
op eenigen afstand, of Kurt bleef staan en keek
Ilse donker aan.
Wil je me nu vertellen, Ilse, wat je zon
derling gedoe met Dr. Turba heeft te betee
kenen?
Zonderling gedoe? Ik begrijp je niet
Je zult me toch niet op de mouw willen
spelden, dat je hem toevallig hebt ontmoet
en nog wel voor den eersen keer! zei Kurt opge
wonden. Onlangs heb je ginds boven nog een
samenkomst gehad.... zonder Marianne.
Hoe weet je dat?
Men heeft je beiden toevallig gezien en het
kwam mij ter oore. Of wil je dat loochenen?
Heelemaal niet.
En gisteren heb je Turba in de bibliotheek
een bezoek gebracht en bent er meer dan een
uur gebleven.
Ontzettende misdaad! poogde Ilse te
schertsen. Als ik nu maar wist, waarom je dat
zoo opwindt, beste Kurt, en.wat je ermee te
maken hebt.
Permitteer
Ik ben toch geen klein kind en sta niet
onder je voogdij.
Maar je weet heel goed, dat ik van je
houd en wat je vader met ons voorheeft.
En jij had sinds langs moeten weten, dat ik
die plannen nooit heb goedgekeurd! Als vader
openhartig voor je is geweest, moet hij je dat
gezegd hebben.... en ook de redenen van mijn
weigering.
Zeker, hij heeft me gezegd, dat je van
den jongen Kronstein houdt, maar ook, dat die
liefde hopeloos is en dat dus alles bij het oude
blijft. Ik moest voorloopig nog geduld oefenen
je niet lastig vallen, je tijd laten om dien man
te vergeten. Dat heb ik ook gedaan
Zeer edelmoedig van je.
Kom, laat ons ernstig spreken. Nu begin
je dat spelletje met Turba. Ik ben een goeie
kerel, Ilse, maar ik weet niet meer, wat ik van
je denken moet. Van wien houd je nu eigenlijk,
van Kronstein of van Turba? Of wil je mij voor
den gek houden?" Voor mij heb je in ieder ge
val geen tijd meeren dat gedoe kan ik nu
eenmaal niet uitstaan. Ik wil weten of ik mag
hopen of niet.
Ook Ilse's gezicht was plotseling ernstig ge
worden. Met haar mooie bruine oogen keek zij
onvervaard den opgewonden jongen man aan.
Goed, beste Kurt, ik ben het met je eens,
dat een verklaring tusschen ons noodig is. Ik
wil in geen geval, dat je mij verkeerd beoordeelt.
Dus, als 't je belieft, de volle waarheid.
Die zul je onmiddellijk hooren. Ik houd van
Mare Kronstein en zal nooit afstand van hem
doen. Dus is voor mij die liefde geenszins hope
loos.
Maar je vader heeft me toch gezegd, dat
hij nooit zijn toestemming zal geven
Heeft hij je ook de redenen daarvan ge
zegd?
Neen. Maar hij verzekerde mij, dat zijn be
sluit onherroepelijk is, aangezien er onoverkome
lijke bezwaren tegen je huwelijk met graaf
Kronstein bestonden.
Dat is zijn meening. Maar ik zal die be
zwaren uit den weg ruimen, hem aantoonen, dat
hij zich vergist; en dan zal hij wel een andere
houding aannemen.
En hoe wil je dat doen?
Dat kan ik voorloopig niemand zeggen
ook jou niet, beste Kurt.
En 't spelletje met Turba?
Is geen spelletje. Dr. Turba is Marc's
oudste en eenige vriend en helpt mij bij het be
gonnen werk. Dat is alles.
Kurt Holder keek een wijle zwijgend en mis
moedig voor zich uit, terwijl beiden hun weg
voortzetten. Toen zei hij bitter:
Ik zelf speel dus heelemaal geen rol in je
gedachten? Uit hetgeen je mij zooeven hebt ge
zegd, moet ik opmaken, dat je nooit van mij
hebt gehouden, Ilse. Kom, zeg het maar ronduit.
Zij keek hem vriendelijk en deelnemend aan,
en antwoordde op hartelijken toon:
Niet in den zin, dien jij en vader verlangt,
Kurt. Marc is mijn eerste liefde en tot mijn
laatsten snik zal ik er trouw aan blijven. Je
begrijpt dus, dat ik nooit je vrouw kan worden.
Maar als vriend, als een vriend wien ik de har
telijkste genegenheid toedraag, zul je mij altijd
dierbaar blijven
Kurt Holder maakte een wrevelig gebaar.
Die fraaie woorden baten mij niet. Je hebt
er slag van, Ilse, de bittere pil te vergulden
Dat is dus het einde. Ik had niet gedacht, Ilse,
dat de afloop mij zoo vreeselijk zou teleurstellen,
want ik heb je oprecht en vurig bemind. In
den geest zag ik je reeds als gevierde meesteres
den drempel van Birkenried overschrijden....
Je zult die droomen begraven; je zult het
te boven komen, beste Kurt, en Birkenried een
andere meesteres geven, die je nog veel meer be
mint dan mij.
Zoo! Meen je dat? Waar haal je dat van
daan?
Ilse lachte ondeugend en schoof haar arm
onder dien van haar vriend.
Omdat ik heel goed weet, beste Kurt, dat je
niet behoort tot den stam van die Asra, die
sterven, wanneer zij beminnenKom, zet nu
weer een vriendelijk gezicht en vergeet de
historie.
Holder moest even glimlachen.
Die sterven, wanneer zij beminnen. Nu, zoo
gek ben ik niet. Een kerel als ik verkwijnt niet
als een zwakkeling omdat hij de bons heeft ge
kregen. Er bestaan geneesmiddelen tegen de
kwaal op de eerste plaats de arbeid.
En andere meisjes en een nieuwe liefde!
Wel, Kurt, mijn lieve, beste Kurt, zóó beval je
mij, een man moet sterk en dapper zijn
Maar, wat ik je nog wilde vragen voorloopig
zeggen we vader niets van hetgeen er vandaag
tusschen ons is besproken, nietwaar?
Vind je dat beter?
Ja, laat hem in den waan, dat er tusschen
ons nog niets is beslist. Hü houdt me dan niet
zoo scherp in het oog en dan kan ik vrijer wer
ken voor Mare.
Prachtig! Ik moet je dus nog helpen om de
paden te effenen voor mijn gelukkigen mededin
ger, ik, arme, terzijde gesmeten worm!
Och Kurt, ik ken je goed en edel hart. Je
zult het doen om mijnentwilleMaar, kijk
eens: wie zie ik daar aan den rand van het
bosch rijden? Zijn dat niet de jonge dameS
Trebitsch?
Kurt Holder keek een oogenblik in de aange
duide richting en knikte bevestigend.
Ja, ze zijn het. Dus hebben ze toch mijo
raad gevolgd en zijn uit haar schulp gekropen-
Uitstekend! Jong bloed moet omdolen in de vrij®
natuur. Meisjes, die altijd thuis zitten, krijgen
bleekzucht. En vind je niet, dat ze prachtig
paard zitten?
Buitengewoon! Ze zijn bovendien zeer mooi
en lief. Vooral juffrouw Elfi
Zoo? Mij bevalt de kleine Ruth beter; die
heeft zulke prachtige bruine oogen, en haar stem
is -lieflijk als vioolmuziek. De schoone Elfried®
schijnt me wel een beetje trotsch en aan
matigend.
Wat zijn de mannen toch kortzichtig-
Trotsch? Geen zweem van trots, zeg ik je-
Maar Elfriede Trebitsch voelt zich ongelukkig-
en zij tracht dat gevoel achter een trotsch uiter
lijk te verbergen. Toen ik mij in haar gezelschap
bevond, had ik geen vijf minuten noodig om da'
te bemerken.
Maar hoe kan een zoo schoon en rijk meisje
ongelukkig zfjn?
Dat weet ik natuurlijk niet, maar ik lees
het in haar oogen. Ook de andere, Ruth, m®'
haar vioolstem, zooals je zoo poëtisch zegt, voel'
zich niet gelukkig. Geloof je dan, dat rijkdom
en schoonheid een voorbehoedmiddel tegen leed
en verdriet zijn, Kurt?
(Wordt vervolgd)