De Amerikaansche arbeidsdienst Een systeem ter overweging D HET PALEIS IN DE SCHADUW Metwïiaal dm da§ De luchtroovers van Hoitika A, -O-, D F 750.- F 250.- Bet raadsel MIJNHARPT'S DONDERDAG 19 JANUARI 1939 Wordt het kantoorgebouw van Dudok te hoog? van Kronstein laxeer- tabletten werken zacht en zekert @0® p\ E7JÊ h i v ROMAN VAN A. HRUSCHKA In dit artikel zullen wij een summier overzicht geven van de diensten, welke het Amerikaansche crisiswerk tot be houd van de natuurlijke hulpbronnen aan de gemeenschap bewezen heeft en ander zijds van de offers, die de gemeenschap voor de functionneering ervan moest brengen. Het werk van de kampdeelnemers bestaat hoofdzakelijk uit werkzaamheden tot on derhoud van bosschen, aanleg van dijken, dammen en wallen tegen uitslijting van grond en overstroomingen, besproeiings- en draineeringswerken, inzaaien van gras, planten van bloemen en struiken, aanleg van paden, wegen, sport- en speelterreinen, badgelegenheden, kampeerterreinen, lucht havens, bouw van musea en radiostations, werken tot behoud van natuurschoon, enz. De omvang van de prestaties van den dienst in zijn geheel kan eenigermate be oordeeld worden aan de hand van een rapport van het Amerikaansche Bureau voor Kinderbescherming, gedateerd Ja nuari 1938 en opgenomen in de „Informa tions Sociales" d.d. 28 Maart 1938. Hieruit blijkt, dat over de periode van 5 April 1933, den datum waarop de arbeidsdienst in werking getreden is, tot 30 April 1937, meer dan een milliard boomen geplant zijn, 3.800.000 werkdagen besteed zijn aan het werk ter bestrijding van boschbranden, welke in de Vereenigde Staten zulke cata strofale afmetingen kunnen aannemen, dat verder nog 55.400 vierkante mijlen bosch ontgonnen zijn, ook weer met het doel om uitbreiding van dergelijke bosch branden te voorkomen; dat over een op pervlakte van 29.700.000 acres (één acre is 40 Are, 46 c-A.) het werkhout geschat is, terwijl tenslotte in de bosschen over een oppervlakte van 2.750.000 acres onder houdswerkzaamheden verricht zijn. Boven dien zijn in het geheel 87000 mijlen weg aangelegd en 50.000 mijlen telefoonlijnen; er zijn 3000 observatieposten voor brand gevaar gebouwd en meer dan 3 millioen dammen en wallen tegen uitslijting aan gelegd. Ook is de strijd aangebonden tegen plantenziekten en schadelijke insecten over een oppervlakte van 15 millioen acres. Aangezien wij niet kunnen beoordeelen hoe de statistieken samengesteld zijn, moet men zich door de geweldige cijfers niet al te veel laten imponeeren. Vanuit Nederland kan men niet nagaan, hoe misschien de verschillende soorten van werkzaamheden met de daarachter vermelde oppervlakten steeds op dezelfde terreinen zijn uitgevoerd en ook de intensiteit, waarmede gewerkt is kan zeer moeilijk beoordeeld worden, evenals het gehalte van het werk. Welke echter ook de waarde van deze cijfers zij, in ieder geval kan men wel aannemen, dat dit werk van groot nut is voor de economie van het land met name voor den land- en boschbouw. Een be langrijk bestanddeel van het nationale vermogen, dat de bosschen toch inder daad zijn is onderhouden, verbeterd, tegen vernieling behoed, in waarde geste gen; dit werk zal dan ook te zijner tijd ongetwijfeld zijn vruchten voor de ge meenschap afwerpen. Om een beeld te geven van den om vang der offers, die door de gemeenschap voor dit werk gebracht werden, zij ver meld, dat de uitgave in de Vereenigde Staten over de periode 5 April 1933 tot en met 28 Februari 1937 naar schatting 1.590.000.000,dus ruim anderhalf mil liard dollar beliepen. In dit bedrag zijn begrepen: loonen van deelnemers 481.613.823; voor loonen van het burgerlijk personeel 180.143.232; voor inrichting van kampen 68.263.228; voor kleeding 178.108.668; voor voeding 211.019.418; voor bouwmaterialen en werktuigen 201.026.494 en voor loonen aan de reserve-officieren 70.358.055. e bedragen, die aan loonen uitgege ven zijn, beteekenen reeds een niet te versmaden verhooging van de koop kracht. En de andere soorten van uitgaven, vooral de groote bedragen voor kleeding, voedsel, bouwmaterialen en werktui gen komen toch ook aan de verschillen de takken der volkshuishouding en indi rect aan een groot aantal menschen in den vorm van loonen ten goede. Door de groote uitgaven, die er mee ge moeid zijn, wordt dit werk behalve aan de bestrijding van de jeugdwerkloosheid tevens nog dienstbaar gemaakt aan het overige werk van Roosevelt: het herstel van het nationale bedrijfsleven. De presi dent weet de verschillende onderdeelen van zijn economische en sociale politiek samen te voegen en in een groot geheel op elkaar af te stemmen. Naast of liever vóór de cultiveering van de natuurlijke hulpbronnen en voor de verhooging van de koopkracht staat ech ter de sociale tegenwaarde van de uitga ven. In vier jaar tijds n.l. van 5 April 1933 tot 5 April 1937 hebben 1.631.000 jonge werkloozen aan de kampen deelge nomen. Daarbij komen dan nog de oud strijders en de Indianen in hun speciale kampen. Vervolgens vindt ook een groot aantal volwassenen werk in de leiding van de kampen. De staf van ieder kamp DOOS 60ct (ongeveer 160 man) bestaat nj. uit een kampleider (officier), zijn assistent, een reserve-luitenant, die de functie van eco noom vervult, een arts en een paedagoog. Deze personen worden nog bijgestaan door groep- en hulpgroepleiders, uit de deelnemers gekozen. Dan zijn er nog de technische leiders voor de uitvoering van de werkobjecten, meestal houtvesters, ingenieurs, biolo gen, al naar den aard van het werkobject. Deze worden terzijde gestaan door bosch arbeiders ten getale van 6 a 15 voor ieder kamp. Dezen vormen het technisch kader van den arbeidsdienst; het zijn voorwer kers. Een 25.000-tal boscharbeiders zijn aldus tewerkgesteld. Tegen het werk van de C. C. C. was aan vankelijk bezwaar aangevoerd, dat daar door arbeid aan volwassen boscharbeiders onttrokken werd. Door de aanstelling van hen als voorwerkers is aan dit bezwaar tegemoet gekomen, terwijl tevens aan de jonge werkloozen bij dit werk deskun dige leiding verzekerd is. Alles bijeengenomen komt men tot een totaal van 2 millioen menschen, die door den arbeidsdienst voor korteren of lange- ren tijd werk gevonden hebben. Ofschoon men kan verzekeren, dat deelneming vooral aan het prac- tische werk ook in ons land voor den jongen werklooze van het grootste belang is, omdat het zijn vakkennis en vakbekwaamheid vergroot en daardoor ook zijn kans op plaatsing verhoogt, blijkt vrijwel overal, dat het welbegrepen eigenbelang niet een voldoende prikkel is voor den werkloozen jongen arbeider om aan dit werk deel te nemen, ook al ves tigt men zijn aandacht daarop nog zoo sterk. Werkt het eigenbelang in het ka pitalistisch stelsel bij de ondernemers dikwijls te sterk, aan den kant van de ar beiders werkt het veelal te zwak of ver keerd. De arbeider kijkt niet zoozeer naar het werk dan naar een hoog loon, dat hij graag zoo spoedig mogelijk wil verdienen. Zoo is het ook gesteld met de werklooze jonge arbeiders ten opzichte van het cul- tureele werk, althans met het meerendeel van hen. Zij beoordeelen dit werk in de eerste plaats naar het loon of de vergoe ding, die ze er voor krijgen en die ze te laag vinden. Een enkelen keer zijn ze ge neigd tegen een lage vergoeding te wer ken, als ze verzekerd zijn binnen een paar maanden normaal werk tegen normaal loon te kunnen krijgen. Daarom lijkt het de ervaringen in verschillende landen opgedaan wijzen in deze richting dat tot deelneming aan arbeidsdiensten van het grootste gedeelte der jonge werklooze arbeiders alleen te geraken is, als men één van de volgende wegen inslaat; Ofwel dient men op deelneming aan het cultureele werk een- premie te stellen in den vorm van spoedige plaatsing in het vrije bedrijf. Dit systeem wordt in Enge land toegepast, waar tot de vakcursussen slechts zooveel (jonge) werkloozen (boven 18 jaar) worden toegelaten als na afloop onmiddellijk geplaatst kunnen worden. De overheid heeft echter de plaatsing in het vrije bedrijf in beperkte mate in han den, zoodat op deze wijze geen omvang rijke deelneming der jonge werkloozen te recruteeren is. Een ander middel is dwang, maar daar mee neemt men den innerlijken tegenzin, die in de bestaande kapitalistische orde bij iederen arbeider tegen niet voldoend beloond werk bestaat, niet weg; deze zal een anderen uitweg zoeken. In de fascisti sche staten, waar men dezen dwang te veel toepast, zijn dat dient men niet te vergeten de arbeidsverhoudingen an ders. Dwang kan nog misschien alleen toe gepast worden voor jonge werkloozen be neden 18 jaar omdat deelneming aan werk plaatsen, vakcursussen, enz. meer het ka rakter van vakontwikkeling dan van arbeid heeft. Tenslotte rest nog het stelsel van aan loon grenzende vergoedingen voor ge- presteerden arbeid in arbeidsdienst. Dit is van het begin af aan in de Vereenigde Sta ten toegepast en daartoe is men ook in Denemarken overgegaan, nadat een stel sel van lage en vaste vergoedingen op een fiasco was uitgeloopen. Nu is het niet noodig, dat de Staat al deze hooge vergoedingen betaalt, een ge deelte zou ten laste van de belanghebben den gebracht kunnen worden (eventueel ook bepaalde overheidsdiensten) voor wie de objecten worden uitgevoerd. Ook kan men, zooals trouwens in de Vereenigde Staten reeds geschiedt, loonen verkrijgen uit den steun dien men anders aan gezinnen met jeugdige werkloozen moet geven. Dus inplaats van steun aan het gezin, arbeid aan de werklooze leden van dat gezin, tegen loon. Ook is het mogelijk den werkloozen jon gens van een gezin, boven 16 of 18 jaar zelfstandig steun te geven (inplaaks van kindertoeslag aan het gezinshoofd), terwijl daaraan dan de voorwaarde verbonden kan worden, dat zij deelnemen aan de voor hen getroffen voorzieningen in welk geval nog een kleine extra-vergoeding zou kunnen worden gegeven. Ingeval van weigering zou niet alleen de extravergoeding, maar ook de steun vervallen. Het Amerikaansche systeem moge dan niet in alle opzichten voor ons en anderen na te volgen zijn, bestudeering er van zal in ieder geval veel bij kunnen dragen tot 'n meer dieper en helder inzicht in deze zoo gecompliceerde materie. Dr. H. Architect B. Merkelbach schrijft in de Groe ne Amsterdammer: Er zullen ongetwijfeld vele Amsterdammers zijn, die het betreuren dat het voormalige Raad huis op den Dam niet als zoodanig meer in gebruik is. Als Paleis heeft van Campen's schepping echter ook zijn plaats aan den Dam behouden en men zou het betreuren, als het öie moest verliezen. Toch bestaat daarvoor ge vaar! Niet dat er plannen bestaan het paleis van plaats te doen veranderen, in den letter lijken zin van het woord althans, maar toch dreigt het gevaar, dat deze plaats aan den Dam niet meer de eerste plaats zal blijven. Er bestaan namelijk plannen voor verkoop van het midden-Damterrein. Nu begrijpt een ieder, dat de verkoop van dit plantsoen bebouwing ervan beteekent. Een verzekeringsmaatschappij wil hier een kantoorgebouw stichten naar de ont werpen van architect Dudok. Nu is de keuze van een architect wel zeer belangrijk, maar er zijn toch gevallen waar de knapste architect zal falen, zal moeten falen, omdat de omstan digheden niet van dien aard zijn, dat een cul tureel en historisch verantwoorde bebouwing kan worden verkregen. Men wil het midden-Damterrein verkoopen tegen de betrekkelijk hooge som van vierhon derdduizend gulden. (Ten aanzien van andere grondprijzen in de binnenstad zou men den prijs echter ook matig kunnen noemen). De prijs van den grond en de ligging in de stad zal echter aanleiding zijn, dat men het bouw terrein zooveel mogelijk zal willen benutten. Men kan dus een hooge bebouwing verwachten. Aanvankelijk schijnt de ontworpen bouw 35 M. hoog geweest te zijn, thans spreekt men van 29 M. Dergelijke afmetingen zijn fataal voor de plaats, die het paleis aan den Dam inneemt. De belangrijkste plein-wand zou niet meer door het paleis en de Nieuwe Kerk gevormd worden, maar door de nieuwe bebouwing. Met het mid den-Damterrein verkoopt men dus tevens de plaats van het Paleis aan den Dam. Wij vragen ons af: mag dit geschieden zonder dat een ieder, die zijn hart als Amsterdammer op de rechte plaats draagt, in de gelegenheid is ge weest, dit alles te overwegen? En zal iedere Amsterdammer niet tot de overtuiging komen, dat men niet voor een tweede maal afstand mag doen van het voormalige raadhuis, dat thans geen nieuwe bestemming krijgt, maar zoo maar gedegradeerd wordt? Zijn wij zulke ma terialisten, dat wij terwille van vierhonderd duizend zilverlingen afstand doen van iets, dat we niet willen missen, namelijk: de Dam be- heerscht door het Paleis? In October 1917 vertelde ons de Ameri kaansche oud-strijder lag ik met de vijfde divisie uit Pennsylvanië inChampagne in Noord-Frankrijk. De vermoeienissen van een driedaagschen, moorddadigen veldslag zaten ons nog in de leden. We waren dan ook blij, dat onze tegenstanders blijkbaar niet meer over voldoende munitie beschikten, zoodat wij ook met schieten konden ophouden. Juist op t, oogenblik. dat we ons zouden uitstrekken om te rusten, werd ik telefonisch voor den etappe- dienst teruggeroepen. Ik was er direct door uit mijn humeur. Nu dat dagenlang vechten voorbij was, moest ik etappedienst verrichten! Mopperend zette ik me achter 't stuur van 'n oude Chevrolet en tufte zoo een 40 kilometer ver dcor 't hobbelige, om gewoelde land. Eindelijk op de plaats mijner bestemming ge komen, meldde ik mij direct aan bij kolonel Mackarty, die me vroeg of ik vloeiend Duitsch sprak waarop ik bevestigend antwoordde. „Dan draag ik u de taak op, om voor een doofstomme als tolk op te treden", annonceerde de oude krijgsman. Ik trok een zeer verbaasd gezicht. „Nu", lachte de kolonel, „u moet eerst maar zién den man aan 't spreken te krijgen." De man, die voor me gebracht werd, bleef met strakken, afwezigen blik midden in 't ver trek staan. De onderofficier die hem vergezel de, nam me ter zijde en deelde mij mede, dat men den man in den vroegen morgen achter onze stellingen had aangetroffen en, verdacht van spionnage, had gevangen genomen. Hij hield zich echter doofstom, en dat op een bij zonder hardnekkige manier. Hij had tot heden nergens op gereageerd, zelfs, al had men hem nog zoo onverwachts aangesproken, zelfs, toen men in z'n onmiddellijke nabijheid een granaat liet ontploffen, was hij niet geschrokken. Ik nam den gevangene wat nauwkeuriger op. Hij had een fijn besneden, ernstig gezicht, waaruit een paar star kijkende oogen steeds op 't zelfde punt bleven rusten. Ik begreep, dat ik voor een moeilijke opgave stond. Ik beheersch vrij veel talen en stelde hem in elke taal de zelfde vraag. Maar er volgde geen antwoord. De man reageerde absoluut niet en vertrok zelfs geen spier van zijn gelaat. Slechts, als z'n blik op m'n lippen viel. kreeg die blik een uitdrukking van inspanning, alsof hij, evenals een doofstomme, de woorden van mijn mond wilde lezfin. Maar direct daarop haalde hij weer hulpeloos z'n schouders op. Zoo hield ik me 'n paar uren met hem bezig. We waren er vast van overtuigd, met een spion te doen te hebben, maar ondanks al de moeiten die ik mij in vele talen gaf, gaf de man, niet het geringste teeken en hield met een bewonde renswaardige energie vol zijn rol te spelen. Na een uur of tien van onophoudelijk vragen en alle mogelijke kunstgrepen wisten we nog even veel als in 't begin. Den volgenden dag reed ik naar mijn divisie terug en vernam, dat de kolonel bevel gegeven had, den gevangene in het lazaret aan een medisch onderzoek te onderwerpen. Twee dagen later werd ik weer bij kolonel Mackarty ont boden. Het ging nog steeds om den doofstom me. Had men hem aan 't spreken weten te krijgen? Ik vond het een zeer interessant geval en 't was me niet onaangenaam meer, dat ik de eenige van onze divisie was, die Duitsch sprak. v w Piet Durf speelde graag voor Robinson Crusoë op een een zaam plekje bij een moerassige inham van de .rivier. Wat was het daar fijn. Een groep knotwilgen vormde zijn bosch, het hooge riet was struikgewas en met pijl en boog schoot hijlekker mis op watervogels. Natuurlijk had hij ook een hut van half vergane planken gemaakt. Niemand kwam ooit op dit verlaten plekje. Op zekeren vrijen Zaterdagmiddag, toen hij daar speelde, ontdekte hij vreemde voetstappen in de modder. Klapperdoppie nog aan toe, daar hadden vreemde stammen zijn grondgebied durven betreden. Waar wanen de indringers? Behoedzaam sloop hij tusschen het hooge riet. Telkens bleef hij stilstaan om te luisteren, doch geen geruchtje THEE doet „Vandaag zult u gelegenheid hebben, onzen zwijgenden gevangene te interviewen," zei lui tenant Bones, de adjudant van den kolonel. „Hoe dat zoo?" vroeg ik. „Is de dokter er M geslaagd, z'n tong los te krijgen?" „Neen, maar de kolonel is op een lumineuzen inval gekomen." In 't vierde regiment is 'n komiek van naam- een zekere Arthur Harlow van de Islington- follies. Mackarty heeft hem hier ontboden. Ik keek den adjudant vragend aan; ik be* greep hem niet. Waren ze hier eensklaps niet goed bij 't hoofd geworden? Eenige oogenblikken later werd de deur ge opend en de kolonel verscheen met een lan gen mageren infanterist. „Mijne heeren," zei hij lachend, „mag ik U Arthur Harlow voorstellen?" Die lange magere man was dus Arthur Har low. Ik had me een komiek heel anders voor gesteld. Maar waarom was hij hier ontboden- „Je moet me helpen Harlow',', zei dé kolonel op jovialen toon. „Ik heb met deze heeren hier gewed, dat u, zelfs met uw zoo geroemde kunst, er niet in zult slagen den man, die dadelijk hier zal komen, aan 't lachen te krijgen. Ik verbind er slechts één voorwaarde aan. U moogt uW komisch talent alleen in woorden gebruiken en dus geen gebaren of mimiek maken. Ik hoop, dat ik m'n honderd dollars niet voor niets De beroemde infanterist keek even verwon derd op en antwoordde: „Heel goed, kolonel, ifc zal mijn best doen." Nooit zal ik de scène vergeten, die nu volg" de. Op een wenk van kolonel Mackarty werd de hardnekkig zwijgende gevangene binnen ge leid. Zijn gelaatsuitdrukking was nog steeds on veranderd. Ik keek naar Harlow, die den have loos gekleeden man aanstaarde, als wilde hij diens geheimste gedachten door- E gronden. Nu be- y:: laatstP greep ik ook den lUUlSie kolonel, die aan E it. Harlow de waar- VOOrStellltlg heid verzwegen E j had, om den ge- voeligen kunstenaar niet in zijn werk te belem meren." Inmiddels ging Arthur Harlow aan 't werk. Hij liep in een nonchalante houding, met de handen op den rug, het vertrek op een neer <m sprak z'n woorden met eentonige stem uit. Maar ik kon me niet herinneren, ooit zoo ge lachen te hebben als toen, in deze kleine, lage ruimte, zestig kilometers achter 't front, waar Harlow's humor over leven en dood zou beslis- sen. In 't begin lette ik minder op hem dan op den gevangene. Wanneer de kolonel zich zelf overtrof, z'n tegenspeler deed niet voor hem onder. Hij zat in elkaar gedoken op z'n stoel Rh volgde met stompzinnig starende oogen defl steeds heen en weei^oopenden kunstenaar. Eensklaps werd het me duidelijk, tot welk een vreeselijk resultaat het succes van HarloW moest leiden. Een komiek, die zonder het weten een slachtoffer uit de loopgraven vah den wereldoorlog trachtte te ontmaskeren. Hier de toehoorders, die tegen hun wil scha terden van 't lachen, daar de man, die, uitge put door het langdurig onderzoek en 't verhoor, met een laatste krachtsinspanning probeerde z'n zware rol, stom en bewegingloos verder te spelen. Maar 't was me onmogelijk, ondanks het ontzettende van den toestand, weerstand te bieden aan den humor van Arthur Har lowen ik lachte.... lachte, terwijl het g®" donder der kanonnen aan het front, weer dui delijk hoorbaar werd. En toenplotseling gebeurde het. dat in het kleine vertrek, ons allen in ééns het zwijgen werd opgelegd. ons lachen mengde zich een nieuwe toon.--- het klonk als een doffe zucht, dat eensklaps in een hysterisch gelach oversloeg. De doofstom me, die zich dagen lang met bijna bovenmen- schelijke inspanning beheerscht had, barstte in een schaterlach uit.... Arthur Harlow was in dit vreeselijk duel overwinnaar gebleven! Een rilling voer ons door de leden; we wisten dat dit gelach het doodvonnis van den „doof stomme" beteekende. Het einde is gauw verteld zoo eindigde d® Amerikaansche oud-strijder zijn verhaal ®r kwam een einde aan twee carrières. Toen d® spion tot kalmte gekomen was, bekende hij' doelbewust en vastberaden, wetend wat hem t® wachten stond, dat hij 'n opdracht had. onze stellingen te verkennen. Meer was niet uit hem te krijgen. Den volgenden dag werd hij gefu silleerd. Voor dat Harlow naar z'n regiment terug keerde had ik nog een kort onderhoud me' hem. Met een afwezigen blik legde hij z'n hand op m'n schouder en sprak: „Ik heb jaren lang met m'n kunst de men schen vroolijk gemaakt, totdat ik voor mij0 land in den oorlog moest gaan. Gisteren heef' men mij de ambitie voor mijn kunst voor goed ontnomen, want men heeft haar misbruikt om een mensch te dooden. Het was, helaas, mis schien mijn beste, maar het is ook onherroe pelijk mijn laatste voorstelling geweest, wan' nooit zal ik een voet meer op het tooneel zetten." (Nadruk verboden) e optimist is een beter hervormer j dan de pessimist. bjj een ongeval met AI A D/^ MM CC ep dit blad sfln ingevolge de verzexeringsvoorwaaraen tegen *"i n bfl levenslange geheele angeschfkthekï tot werken floot VI Jm ia tljv/i til ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeertngen f verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen A I »m doodelljken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL WJ verlies van een hatu* OC een ooft 19 De jonge inspecteur bleef karig met zijn woor den en zfjn vorschende blik vestigde zich wan trouwig nu eens op Ilse, dan weer op den bibliothecaris Zij wandelden samen een poosje over den veldweg in de richting van- Krannebitten. Plotseling wees Turba met de hand voor zich uit en zei: Uw zuster, juffrouw Ilse! Kijk maar, ze komt ons tegemoet. En hij begon vlugger te loopen, can spoediger bij Marianne te zijn. 't Was inderdaad Marianne, die zeer nieuws gierig naar den uitslag van t bezoek op Kron stein, de jongelui tegemoet kwam.... En daar men in het bijzijn van Holder niet daarover kon spreken, fluisterde Turba, toen hij bij haar stond: Laten we 'n beetje sneller doorstappen, juf frouw Marianne, dan kan ik u alles vertellen. Use begreep zijn bedoeling; zij bleef dus met Kurt wien dit zeer gelegen kwam. een beetje •ehter, nadat beiden Marianne hadden begroet. Nauwelijks bevonden zich Marianne en Turba op eenigen afstand, of Kurt bleef staan en keek Ilse donker aan. Wil je me nu vertellen, Ilse, wat je zon derling gedoe met Dr. Turba heeft te betee kenen? Zonderling gedoe? Ik begrijp je niet Je zult me toch niet op de mouw willen spelden, dat je hem toevallig hebt ontmoet en nog wel voor den eersen keer! zei Kurt opge wonden. Onlangs heb je ginds boven nog een samenkomst gehad.... zonder Marianne. Hoe weet je dat? Men heeft je beiden toevallig gezien en het kwam mij ter oore. Of wil je dat loochenen? Heelemaal niet. En gisteren heb je Turba in de bibliotheek een bezoek gebracht en bent er meer dan een uur gebleven. Ontzettende misdaad! poogde Ilse te schertsen. Als ik nu maar wist, waarom je dat zoo opwindt, beste Kurt, en.wat je ermee te maken hebt. Permitteer Ik ben toch geen klein kind en sta niet onder je voogdij. Maar je weet heel goed, dat ik van je houd en wat je vader met ons voorheeft. En jij had sinds langs moeten weten, dat ik die plannen nooit heb goedgekeurd! Als vader openhartig voor je is geweest, moet hij je dat gezegd hebben.... en ook de redenen van mijn weigering. Zeker, hij heeft me gezegd, dat je van den jongen Kronstein houdt, maar ook, dat die liefde hopeloos is en dat dus alles bij het oude blijft. Ik moest voorloopig nog geduld oefenen je niet lastig vallen, je tijd laten om dien man te vergeten. Dat heb ik ook gedaan Zeer edelmoedig van je. Kom, laat ons ernstig spreken. Nu begin je dat spelletje met Turba. Ik ben een goeie kerel, Ilse, maar ik weet niet meer, wat ik van je denken moet. Van wien houd je nu eigenlijk, van Kronstein of van Turba? Of wil je mij voor den gek houden?" Voor mij heb je in ieder ge val geen tijd meeren dat gedoe kan ik nu eenmaal niet uitstaan. Ik wil weten of ik mag hopen of niet. Ook Ilse's gezicht was plotseling ernstig ge worden. Met haar mooie bruine oogen keek zij onvervaard den opgewonden jongen man aan. Goed, beste Kurt, ik ben het met je eens, dat een verklaring tusschen ons noodig is. Ik wil in geen geval, dat je mij verkeerd beoordeelt. Dus, als 't je belieft, de volle waarheid. Die zul je onmiddellijk hooren. Ik houd van Mare Kronstein en zal nooit afstand van hem doen. Dus is voor mij die liefde geenszins hope loos. Maar je vader heeft me toch gezegd, dat hij nooit zijn toestemming zal geven Heeft hij je ook de redenen daarvan ge zegd? Neen. Maar hij verzekerde mij, dat zijn be sluit onherroepelijk is, aangezien er onoverkome lijke bezwaren tegen je huwelijk met graaf Kronstein bestonden. Dat is zijn meening. Maar ik zal die be zwaren uit den weg ruimen, hem aantoonen, dat hij zich vergist; en dan zal hij wel een andere houding aannemen. En hoe wil je dat doen? Dat kan ik voorloopig niemand zeggen ook jou niet, beste Kurt. En 't spelletje met Turba? Is geen spelletje. Dr. Turba is Marc's oudste en eenige vriend en helpt mij bij het be gonnen werk. Dat is alles. Kurt Holder keek een wijle zwijgend en mis moedig voor zich uit, terwijl beiden hun weg voortzetten. Toen zei hij bitter: Ik zelf speel dus heelemaal geen rol in je gedachten? Uit hetgeen je mij zooeven hebt ge zegd, moet ik opmaken, dat je nooit van mij hebt gehouden, Ilse. Kom, zeg het maar ronduit. Zij keek hem vriendelijk en deelnemend aan, en antwoordde op hartelijken toon: Niet in den zin, dien jij en vader verlangt, Kurt. Marc is mijn eerste liefde en tot mijn laatsten snik zal ik er trouw aan blijven. Je begrijpt dus, dat ik nooit je vrouw kan worden. Maar als vriend, als een vriend wien ik de har telijkste genegenheid toedraag, zul je mij altijd dierbaar blijven Kurt Holder maakte een wrevelig gebaar. Die fraaie woorden baten mij niet. Je hebt er slag van, Ilse, de bittere pil te vergulden Dat is dus het einde. Ik had niet gedacht, Ilse, dat de afloop mij zoo vreeselijk zou teleurstellen, want ik heb je oprecht en vurig bemind. In den geest zag ik je reeds als gevierde meesteres den drempel van Birkenried overschrijden.... Je zult die droomen begraven; je zult het te boven komen, beste Kurt, en Birkenried een andere meesteres geven, die je nog veel meer be mint dan mij. Zoo! Meen je dat? Waar haal je dat van daan? Ilse lachte ondeugend en schoof haar arm onder dien van haar vriend. Omdat ik heel goed weet, beste Kurt, dat je niet behoort tot den stam van die Asra, die sterven, wanneer zij beminnenKom, zet nu weer een vriendelijk gezicht en vergeet de historie. Holder moest even glimlachen. Die sterven, wanneer zij beminnen. Nu, zoo gek ben ik niet. Een kerel als ik verkwijnt niet als een zwakkeling omdat hij de bons heeft ge kregen. Er bestaan geneesmiddelen tegen de kwaal op de eerste plaats de arbeid. En andere meisjes en een nieuwe liefde! Wel, Kurt, mijn lieve, beste Kurt, zóó beval je mij, een man moet sterk en dapper zijn Maar, wat ik je nog wilde vragen voorloopig zeggen we vader niets van hetgeen er vandaag tusschen ons is besproken, nietwaar? Vind je dat beter? Ja, laat hem in den waan, dat er tusschen ons nog niets is beslist. Hü houdt me dan niet zoo scherp in het oog en dan kan ik vrijer wer ken voor Mare. Prachtig! Ik moet je dus nog helpen om de paden te effenen voor mijn gelukkigen mededin ger, ik, arme, terzijde gesmeten worm! Och Kurt, ik ken je goed en edel hart. Je zult het doen om mijnentwilleMaar, kijk eens: wie zie ik daar aan den rand van het bosch rijden? Zijn dat niet de jonge dameS Trebitsch? Kurt Holder keek een oogenblik in de aange duide richting en knikte bevestigend. Ja, ze zijn het. Dus hebben ze toch mijo raad gevolgd en zijn uit haar schulp gekropen- Uitstekend! Jong bloed moet omdolen in de vrij® natuur. Meisjes, die altijd thuis zitten, krijgen bleekzucht. En vind je niet, dat ze prachtig paard zitten? Buitengewoon! Ze zijn bovendien zeer mooi en lief. Vooral juffrouw Elfi Zoo? Mij bevalt de kleine Ruth beter; die heeft zulke prachtige bruine oogen, en haar stem is -lieflijk als vioolmuziek. De schoone Elfried® schijnt me wel een beetje trotsch en aan matigend. Wat zijn de mannen toch kortzichtig- Trotsch? Geen zweem van trots, zeg ik je- Maar Elfriede Trebitsch voelt zich ongelukkig- en zij tracht dat gevoel achter een trotsch uiter lijk te verbergen. Toen ik mij in haar gezelschap bevond, had ik geen vijf minuten noodig om da' te bemerken. Maar hoe kan een zoo schoon en rijk meisje ongelukkig zfjn? Dat weet ik natuurlijk niet, maar ik lees het in haar oogen. Ook de andere, Ruth, m®' haar vioolstem, zooals je zoo poëtisch zegt, voel' zich niet gelukkig. Geloof je dan, dat rijkdom en schoonheid een voorbehoedmiddel tegen leed en verdriet zijn, Kurt? (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10