Persil IBSST Persil EEN STAD WERD GANGSTER-VRIJ De prop-club keert weer Honden in den oorlog mmiÊnlÈ iW^ÊÊÊ^ÊÊÊÈIÈt In dC nie1awe ZONDAG 29 JANUARI 1939 Wat zij in dienst en in de loopgraven presteeren Enkele menschen knapten dit op Een droevig record Nieuwe zegels Een millionnair in de gevangenis Den Blaauwe smokkelt een uitverkoop- hoedje over de grens De taak der honden Speciale dressuur Einde aan de wantoestanden 280.000 menschen gearresteerd Zwitserland Snanje Bulgarije Frankrijk Hongarije Sta<1 K0mar0rn' dit Polen Zweden Canada Jamaica en de Leeward eilanden HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V. Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie BRABANTSCHE BRIEVEN t. A. v. In korten tijd een gulden sparen dat kunt U door de spaarzegels te verzamelen, welke zich thans op Persil, Henco, Ata, iMi en Sil bevinden - een extra voordeel naast de tallooze andere voordeelen van de prachtige Persil-producten I De spaarzegels behoeft U slechts uit te knippen en op te plakken op een spaarzegel-verzamelkaart, welke Uw winkelier U gaarne gratis ter beschikking stelt; voor een geheel volgeplakte kaart ontvangt U van Uw winkelier een gulden. Vraag Uw winkelier om inlichtingen en paSpotienJ 'Uil' ."I mil I .1 I. I. I II Lil .1 II tl. I. i .JS! Een jaar voor den wereldoorlog verschenen voor de eerste maal tijdens de traditioneele parade op den Franschen nationalen feestdag, den veer tienden Juli 1913, honden in de troepen. Men keek er uiteraard met groote oogen naar en ze werden met geestdrift toegejuicht. Ze ble ven echter min of meer een curiositeit en daar bleef het bij. In geen enkel leger had men vóór den oorlog de organisatie van „vierbee- nige helpers" van de soldaten systematisch doorgevoerd. Het bleef 'altijd bij hier en daar wat honden, waarmee de soldaten van de troe pen vriendschap sloten en die als tijdpassee- ring niet onwelkom waren. Maar in den grond van de zaak ontspon zich dezelfde hechte band van genegenheid tusschen mensch en dier als wij dien in hetburgerlijke leven kennen en geen soldaat dacht er ook maar een oogenblik ernstig aan om deze honden in dienst van den oorlog te stellen, tenzij dan als helpers in den roode kruis-dienst. Zoo goed als honden reeds lang voordien als leiders voor blinden hadden dienst gedaan, waren ze ook te gebruiken bij de verpleging. In den oorlog echter werd het anders. De honden deden op alle fronten en in alle legers hun wezenlijken dienst; ook zij bleken zien heldhaftig te kunnen gedragen en bekend is dat verschillende van deze beesten onderschei den werden. In de eerste jaren na den oorlog hoorde men vaak genoeg, dat een van deze honden, die intusschen den honden-ouderdom bereikt had, gestorven en daarop met militaire eer begraven was. Dat was in het bijzonder in Engeland en Amerika het geval, waar de trouwe metgezellen van de Amerikaansche le gioenen de soldaten over den Oceaan waren gevolgd. Het aantal opdrachten, waarvoor de honden zich in de practijk van den wereldoorlog ge steld zagen, groeide zienderoogen. Via den zuiveren verplegingsdienst kwamen ze al gauw tot een epeurdienst. Er was nauwelijks een speciale dressuur voor noodig om den dieren te leeren op het slagveld gewonden van dooden te onderscheiden. Dui zenden en nog eens duizenden gewonden dan ken hun redding aan het feit, dat een der hon den hen nog bijtijds vond, zijn vondst rappor teerde en een reddings-expeditie bij het slacht offer kon brengen. De tweede taak van eminent belang was de berichten-dienst. Overal zorgden de honden voor het onderhouden der „meldingdienst"; zij waren absoluut betrouwbaar en een oneindig aantal malen hebben zij onder schier onover winnelijke moeilijkheden, met een volkomen doodsverachting berichten van de allergrootste beteekenis via de draadversperringen en de on- begaanbaarste terreinen door het trommelvuur heen naar het doel gebracht. Er was onder die omstandigheden geen sprake meer van dat zij „de lucht hadden" van den weg, dien zij volgen moesten, zij werden geleid door een natuurlijk instinct, een bijzondere eigenschap, waarvan men het bestaan voordien niet vermoedde. En ten derde deden de honden precies als de manschappen dienst in de loopgraven. Een der grootste plagen vormden de ratten en onophou delijk maakten de honden jacht op ze, dikwijls met de beste resultaten, omdat de ratten zich ten slotte niet meer in een loopgraaf waagden, zoodra zij een hond roken. Hoe merkwaardig het ook klinken moge: vrij wel overal werden deze heldendaden na het slui ten van den vrede ongelooflijk snel vergeten. Nu en dan beleefde men wel eens een dikwijls sentimenteele herdenking, maar practische leering werd er uit de ervaringen van den oor log nauwelijks getrokken. In de meeste landen werden de dieren zonder meer uit den dienst ontslagen zonder in de regimenten van den vredestijd te worden ondergebracht. Maar dat werd anders in de jongste tien jaar. In Italië, België, in Japan en vooral ook in Duitschland werd een systematische „vorming" van dit soort honden voor den militairen dienst in allengs grooter omvang ter hand genomen. En in Duitschland zal men nauwelijks nog een troepenformatie vinden die niet wordt verge zeld van voortreffelijk gedresseerde honden. Dat deze dressuur voor de bijzondere opdrach ten der militaire honden ontzaglijk moeilijk is, laat zich hooren. De vakmenschen die heden ten dage overal gezocht worden en van wie er ln Europa waarschijnlijk geen honderd te vin den zijn, stellen zich op het standpunt dat geen vijf procent van de honden voor den dienst ge schikt is. In aanmerking komen in de eerste plaats volkomen gezonde en ijzersterke dieren, die zich bijzonder intelligent toonen en die in alle opzichten betrouwbaar zijn. Herdershonden leenen zich daartoe het best en in hel Duitsche leger worden dan ook bij voorkeur Duitsche her ders gebruikt; in Frankrijk de Pyreneesche, in Engeland de wolfshonden. Merkwaardig genoeg komen naast deze groote rassen ook kleine hon den dikwijls in aanmerking in het bijzonder sommige foxterriers. In de nu achter ons liggende maanden, waarin wij aan den rand van een Europeeschen oorlog stonden, werden in Frankrijk alle in aanmerking komende honden gemobiliseerd. Zij werden li- nea recta naar de Maginot-linie gezonden en vermoedelijk zullen ze daar nu niet meer blij ven, maar naar hun regimenten terugkeeren, terwijl sommigen naar de „honden-academies" worden gestuurd, die allengs meer verrijzen, sinds men de onschatbare hulp van honden in oorlogstijd heeft leeren inzien en waardeeren. St. Paul in den staat Minnesota is een zeer nette stad en er gebeuren maar heel weinig misdaden. Dat is het resultaat van het recente werk van enkele menschen van goeden wille die de stad „gezuiverd" hebben. In het algemeen gelooft men graag, dat Chi cago het dorado van de onderwereld is en dat er nergens ter were'd meer schurken en misda digers leven dan in de stad aan het Michigan- meer. Maar dat is een sprookje. Het moge dan waar zijn, dat de onderwereld ook in Chicago, gelijk in de andere groote steden van de Ver- eenigde Staten, haar uitgestrek.e centra bezit, maar tot voor kort geleden was een andere stad, namelijk Sint Paul, blijkens volkomen be trouwbare statistieken de stad in Amerika die de meeste misdadigers huisvestte. Dat nu is sinds eenigen tijd anders geworden en wel heel radiicaal anders ook met als gevolg, dat de stad St. Paul in den staat Minnesota gelegen vandaag aan den dag juist het tegenovergestel de record kan boeken. Hoe dat in zijn werk ging, wel, dat is een van de meest interessante hoofdstukken uit het boek der Amerikaansche geschiedenis. De ontwikkeling van St. Paul, een stad van altijd nog 300.000 inwoners, tot den meest ge vaarlijken misdadigerysluipncek, dateert nog uit den tijd van voor den wereldoorlog en zij is terug te voeren tot de periode van de beide ge broeders O.Connor. De eene broer was de leider van de Demo cratische Organisatie der stad, de andere was Commissaris van Politie. Beiden kwamen op het merkwaardige idee alle wetsovertreders in de Vereenigde Staten gratis onderdak in St. Paul aan te bieden, onder de nadrukkelijke voorwaarde dat zij zich in St. Paul zelf behoor lijk zouden gedragen en trachten zouden nut tige burgers voor de stad te worden. Een onge twijfeld zeer zonderlinge manier om aan phi. lantropie te deen, maar dan toch een die, hoe dan ook, het volgende resultaat had: niet al leen dat de vreemde bewoners zich voorbeeldig netjes gedroegen, maar ze slaagden er boven dien in hun in St. Paul reeds woonachtige col lega's er toe te bewegen een fatsoenlijk leven te beginnen! St. Paul werd de meest misdaad- looze stad van het Amerikaansche vasteland. Maar de gebroeders O'Connor stierven in de twintiger jaren; hun opvolgers verwaarloosden de taak die zij hadden moeten voortzetten en nu toonde zich de keerzijde van het systeem: St. Paul werd voortaan meer en meer het toe vluchtsoord voor allerhande misdadigersbenden, die echter in den loop der tijden hun „vak" zonder gewetenswroeging ook in de stad zelf gingen uitoefenen en het duurde niet lang meer, of er werd geen geval van kinderroof, bank-overval of zelfs moord vastgesteld of de sporen leidden onherroepelijk naar St. Paul, de eens zoo tave stad. En toen, men schreef 1934, kort na elkander vijf gruwelijk misdadig^* benden blijk van hun activiteit gaven, een paar millioen inbraken gerapporteerd wer den en zich in dat eene jaar twee „kidnap- gevallen" voordeden, besloot Howard Kahn, de uitgever van de in St. Paul verschijnende „Daily News", eens en voor goed in te grijpen om aan de wantoestanden een einde te maken. Dat was gelijk te begrijpen valt, geen ge makkelijke taak. Weliswaar werden de stedelij. ke autoriteiten er toe gebracht een diepgaand onderzoek in te stellen, maar zij kwamen niet veel verder dan het vrijspreken van de politie van alle schuld inzake gebrek aan activiteit. Terwijl deze rehabilitatie juist ook per radio verkondigd werd, verscheen John Dillinger juist in de stad en had er eenige „schietpartijen" la ten zien. Nu had Howard Kahn er genoeg van; van een aantal vermogende ingezetenen kreeg hij financieelen steun, zoodat er een bedrag van 60.000 dollar bij elkaar kwam; vervolgens vloog hij naar Washington, besprak de zaak daar met de autoriteiten en kwam een dag of drie later met acht ambtenaren van de regee ring terug, die het opruimingswerk ter hand zouden nemen. Leider van dezen staf was Wallace Jamie, een jonge man van 24 jaar, maar op dien leeftijd reeds als een der beste en schranderste ambte naren van Amerika bekend. Hij begon met alle telefoongesprekken die via of van het politie hoofdbureau gevoerd werden, te laten contro leeren. Kahn stelde hem een reeks prima ste nografen ter beschikking die alles haarfijn no teerden. Vervolgens werden zelfs sommige ge sprekken op gramophoonpl aten vastgelegd, Toen er 3000 verzameld waren ging Jamie ze bestudeeren en toen bleek hem al heel gauw. dat de medewerkers der gangsters en diens helpers ook weer voornamelijk politie-beambten waren; de leiding berustte bij hoofd-inspecteur Crumley die opmerkelijk familiair omging met den chef der gangster-organisaties in St. Paui, een zekeren Art Miller. Art verzuimde nooit om Crumley er van te voren bijtijds op attent te maken wanneer hij een of anderen slag wilde slaan, opdat de politie-inspecteur de noodige maatregelen kon treffen om te zorgen, dat er op de bewuste plek op dat tijdstip niet te veel politie op de been was! Het geval was dus nogal duidelijk. Men riep de „Grand Jury" wederom bij elkaar en op grond van het door Kahn en Jamie overgelegd bewijsmateriaal werden 21 ambtenaren van Po litie schuldig verklaard. Daaronder bevonden zich: de hoogste politie-chef, de leider en sub leider van den detectivedienst en de chef van de „anti-kidnapping-afdeeling". Zij hadden al len broederlijk samengewerkt met de menschen die z ijmoesten bestrijden; men had genoeglijk omgang met elkaar en de gangsters waren uiterst royaaal met geschenken Intusschen was door deze onthullingen een geheel nieuwe situatie ontstaan. Tal van ge meenteraadsleden verdwenen terstond uit hun functies en een nieuw gemeentebestuur riep de functie van Commissaris voor de publieke vei ligheid in het leven, die een uitgebreiden staf van medewerkers kreeg met behulp van wie de politie voortdurend gecontroleerd moest wor den. Tot commissaris werd Gus Barfus be noemd, niet gelijk men misschien verwachten zou, een hooge ambtenaar uit Washington of een of andere eereburger, maar een. eenvoudig politieman die zich tijdens ,.de groote oprui ming" de beste kracht had getoond van het ge- heele politie-apparaat. De heer Wallace Jamie kon gerustgesteld naar Washington terug keeren. Inderdaad roeiden Barfus en zijn menschen het gespuis zóó grondig uit dat de statistieken van St. Paul betreffende de misdaad, vergele ken bij die van andere Amerikaansche steden, beslist fantastisch lage cijfers aanwezen. De misdadige wijken werden afgebroken; honder den types uit de onderwereld werden gevangen genomen of gedeporteerd en op het oogenblik is er niet één gangster die den moed heeft in St. Paul gastvrijheid te zoeken. Kort geleden werden Barfus en zijn rechterhand Clinton Hakkert, wier ambtsperioden afgeloopen wa ren door de geestdriftige inwoners herkozen. En Howard Hahn die de geheele zaak aan het rollen heeft gebracht, kreeg den eereprijs van de stad voor zijn verdiensten. De filmstad Los Angeles heeft een nieuw record gevestigd, waarom men deze stad niet benijden zal. Ze heeft, wat criminaliteit betreft, niet alleen New York, maar ot>k Chicago over troffen. Een onlangs gepubliceerde statistiek toont aan, dat in het tijdvak tusschen 1 Decem ber 1937 en 1 December 1938 in Los Angeles ongeveer 280.000 menschen gearresteerd zijn, d.w.z. een vijfde gedeelte van de bevolking. schenen in de waarden: 5 en 5 g. oranje, 25 en 10 g. violet, 55 en 15g. blauw. Naar wij vernemen, zal deze serie nog wor den aangevuld met de 20 en 50 groszy en 1 zloty. De weldadigheidszegels ten bate van de militie zijn verschenen. Op de 5, 10 en 25 centimes staan soldaten, de 45, 60 centimes en 1 p. 20 c. toonen mi trailleurs, en de 2, 5 en 10 p. handgranaat werpers. De zegels zijn ook in velletjes te krijgen en dan staan aan den onderkant van het vel "e jaartallen 15711938. De directie der Posterijen te Barcelona heeft gemeend, den tweeden verjaardag van de ves tiging der regeering te Madrid te moeten me- moreeren door een opdruk op een destijds ten voordeele van de verdedigers der Spaansche hoofdstad uitgegeven zegel van 45 c. 2 p. (blauw). Voor de philatelisten heeft deze Regeering nóg een verrassing bedacht: zij nam 200.000 blokken, elk van vier hierboven genoemde ze gels. Op elk blok .staat de opdruk in groot formaat. Ten .slotte is de liefdadigheidszegel van 1937, van J. J. Rouss-eau, 50 c. groen-paars, opnieuw uitgekomen in de zwarte kleur, met opdruk: 1 pta. De luchtpostzegels van 1931 verschenen in nieuwe kleuren: 1 1. bruin-violet; 2 1. groen; 6 1. rood, en 12 1. blauw. Toeslagzegel 90 c. 25 c. bruin-paars „voor het fonds tot het verstrekken van radio aan blinden" is verschenen. De hereeniging van eenige gebieden, die Tsjecho-Slowakije afstond, werd herdacht door op de 20 filler rood en 70 filler bruin van de St. Stefanus-serie het woord „Hazatérés" (te rugkeer naar het vaderland) te drukken, dit met het jaartal 1938. Hongarije gaf een toeslag-serie voor het doel; „Magyar a Magyarest" (Hongarije voor de Hongaren) De zegels zijn gedrukt op watermerk-papier; de toeslag bedraagt de helft van de waarde. 6 3 filler grijs-groen, geeft het stand beeld „Eszak" (Noorden), dat te Budapest op de Szabadségtér (het Vrijheidsplein) staat. Het symboliseert Hoog-Hongarije, dat vol gens het verdrag van Trianon in '20 C imra.jiial-<r,-iaan Tsjecho-Slo- wakije moest wor- I lllllf den afgestaan, ™®^waar^an acn V"'J "v- 20 10 filler, rood, C j herinnert aan het maM» 4% waarop Nicolas «ÉlÉPrSi Horthy, de Nagy- i «rfHA- banya, regent van N/filt schimmel de brug léflll overtrok van de ruggegeven. Achter li» den regent ziet men s. -1. - - een groep Honga ren, die met hem hun intrede in de stad maakten. 30 15 filler, groen-blauw, toont de Kathe draal van Kassa, door schijnwerpers verlicht. 40 20 filler, paars-blauw, stelt voor een jonge Hongaarsche, die bloemen bevestigt op de borst van een Hongaarschen soldaat, be- hoorende tot de bevrijdende troepen. Op den achtergrond ziet men de vage figuren van soldaten en jonge meisjes. Op dezen zegel staat het jaartal 1938. De weldadigheidszegels van Polen zijn ver- Dit geeft zegels uit ter gelegenheid van de tentoonstelling, die te Zürich zal worden ge houden. De 10 c. grijs-blauw toont verschillende cor poraties. die de vruchten van hun arbeid naar de tentoonstelling brengen. De 20 c. rood toont een familie en een her der in de Alpen, die aandachtig luisteren naar het dec'ameeren door een dichter. Het beeld symboliseert het verlangen bij het volk naar ontwikkeling. De 30 c. blauw geeft ons een berglandschap- De zegels zijn van groot formaat. De 10 en 20 c. hebben een afmeting van 24 x 41 m.m. Ze zijn ontworpen door den schilder Karl Bickei. De 30 c. is groot 26 x 41 m.m. en is van den schilder Victor Surbek te Pern. De serie bestaat uit drie zegels. Eigenlijk uit negen zegels, omdat zij in drie talen Frans'ch, Duitsch en Italiaansch gedrukt zijn. Zij wor den zonder toeslag verkocht en hun geldigheids duur is tot 33 December 1940 De tegenwoordige zegels van koning Gustaaf V en het Zweed- «iiipiiii(m.ii ■■laiimmiiiaimiM sche wapen-zegel worden ingetrok- wt iP JI ken en vervangen WMm I-WmmÊ door nieuwe ty- !xm- IfiiJllÜii. Naar het hiernaast afgedrukte borst- SiSllllii beeld van den Zweedschen koning zullen uitgegeven worden de 5, 10, rnrnmamammtsmmmm 15, 20, 25, 30, 35. 40, miüllU'.RIUJIl.lM'l.Ullll WIIW 45 en 50 Öre, wapenteekening de 60, 85, 90, 100, 1m' I 115, 120 en 145 M&Ê0S m I De teekening van 1 V Gustaaf V is ver- JM t vaardigd door van Torsten, de wa- penteekening door A. K. Johansson. In den loop van dit jaar zal koning Georges VI een bezoek brengen aan Canada. Ter ge legenheid hiervan worden drie zegels uitgege ven. De 1 c. groen zal het beeld dragen van de twee koningskinderen, prinses Elisabeth en prinses Margaret-Rose. 2 c. bruin het oorlogsmonument. Op de 3 c., rood, zullen koning Georges en koningin Elisabeth prijken. Deze landen gaven respectievelijk tien en dertien nieuwe zegels uit met het beeld van koning Georges VI. ROKIN 40 AMSTERDAM-C. Een zekere Gerald Bradford werd op het eiland Jersey veroordeeld tot 20 dagen gevange nisstraf, omdat hij dronken achter het stuur gezeten had van zijn auto. Hij verstond nauwe lijks wat er tegen hem gezegd werd en begon tijdens het proces zijn roes reeds uit te slapen. Toen hij den volgenden dag in de gevangenis ontwaakte, werd hij bij den directeur geroepen, die hem zeer vriendelijk mededeelde, dat hij vrij was. Bradford dacht nog steeds, dat hij dronken was. Aarzelend vroeg hij, waaraan hij dit te danken had en toen hoorde hij, dat zijn familieleden een telegram gekregen hadden, dat er in Amerika een oom gestorven was, die hem tot eenig erfgenaam benoemd had. Hij erfde het luttele bedrag van 250,000 pond. Zoo'n rijk man kan men toch niet om zoo'n kleinigheid in de gevangenis houden! IJL VENHOUT, 26 Januari 1939 Amico, Zaterdagavond Tt had 'nen „goeien groen- tenwagel" g' ad, mee wat extra bestellingskes Zaterdagavond dan, als ik thuiskwam van Guusje Verhagen, m'nen barbier, dan zee Trui, na 'n lange week van zwijgen: „Eeker, haal bij vrouwke Qomen 'ns rap 'nen buil tabak veur den baas." En ze lichtte den bovenrok op, tastte in haren zak en scherrelde zes dubbeltjes en "nen sjoe 0.62)4) bij malkaar. Ik docht da k 't in Keulen hoorde donderen! Probeerde m'n eigen „goed" te houwen, maar dat gong me slecht af. Vooral omdat dieën snotpiek, Dré III, achter Trui, oogskes naar me stond te knippen. En veur gin geld van de wea- reld wou ik lachen op deuzen oogenblik Maar Ja, ik ben "nen slechten komediant. Wenschte me op deus moment, veur den zoo- veulsten keer weer toe 't strakke ponem van den Blaauwe, die nog nie lacht als ie den veld wachter in 'n hazenstrik „vangt". „Want", zee den Blaauwe onderlest, toen 'm dat overkwam: „veur zo'n beestje gift den poelier ginnen rooien duit; 't velleke is zelfs ginnen centime wèèrd!" Terwijl ik daar dan zoo stond te tobben om m'nen kop in den plooi te houwen, keek Trui me wantrouwend aan, deur 'n paar half-toege- knepen oogen en toen toen was 't verloren spul. Tc Schoot in "nen daverenden lach en TruiTrui liep naar 't achterhuis! En van daar riep ze me toe: „ge denkt toch zekers nie. da "k oe vanavond en mergen den gosgansche- lijken dag oew sigaren laat oprooken, millioen- nair?" „Bedankt veur oew pak tabak, Truike!" „M'n klompen, bambezjeurl" En daarmee, amico, was den vrede geteekend. 'n Kleine week had ze 'r over gedaan om bij te draaien, maareerlijk is eerlijk, we had den dan ook merakels veul leut g'ad mee ons prop-frangeskes. Enne'nen heelen optocht van bussen „gemist". Vaneigens! Ge mot *n groot jaar proppen, om 'ns mee goed fatsoen van huis te komen en als ge dan eenmaal afijn, ge verstaat! En daar ge nogal van goei begrip schijnt te zijn, zal 'k maar 'n slordig stukske-n-overslaan't Is mee Trui nou in or de, laat ik nie verder ruuren mee 'n houtje. Zoo langzamerhand, zonder daar over te klas- jeneeren, gongen we kleinere „kapellekes" bin nen. En begost onzen bakker-kassier te werken mee munten-mee-gatjes. Als ge daarmee begint, amico, dan hebt ge in 'nen oogenblik 'n vracht mee geld, dat ge 'r scheef van gaat, maar ge mot wel 'n halve tafel vol tellen, veur ge daar de som van 'nen gulden op hebt liggen. En als ge dan mee z'n vieren 'n gèèf stukske gebruikt hebt en gedronken, dan kunde gerust aan den gargon 'n soeptrien vol mee dieën looien specie geven mee de bodschap: „de rest is veur jou!" En 't is dan heelegaar nie zekers, dat ie bij oew weggaan oewen jas opgift, hoe vriendelijk de menschen daar ook zijn. Tusschen 'nen twintig- frank en 'n halven frank is nie veul verschil van buiten, dus den bakker gong op 'nen keer 'ns balans maken. Als ie al z'n zakken had om gekeerd, dan lag er 'nen berg geld op tafel, dat den Blaauwe zee: „nounou ik zal Aantje 'ns "n aangezichtskortje gaan sturen, aanders zal ze volgende week denken: waar blèft m'nen Blaauwe toch?" En mee z'n armen over malkaar gong ie er 'ns gemakkelijk bij zitten, zooveul als: wat kan me gebeuren! Den Fielp sorteerde, telde, bouwde zuiveren en nikkelen torentjes en toen zag ie ons 'ns seerjeus aan, keek op z'nen horloge, knipperde mee z'n oogen en sprak de indrukwekkende woorden: „jongens, we gaan langzamerhand 'ns naar de Noorderstatie", „Wat is 't vandaag?" vroeg den Joost. „Dinsdag," zee den Fielp: „maar laten we nou dié leste huren nie hover zulke hongezellige din gen praten, Joost. Ze ouwen thuis den kalender wel bij!" „Is er nog vandatte," vroeg den Blaauwe, „om iets veur 't vrouwvolk aan te schaften?" „Enne"vroeg den Jaan benaauwd: „m'n ziekenwageltje?" „We zullen oe wel ondersteunen," zee den Blaauwe: „da's goeiekooper!" „Blaauwe," dreigde den Jaan: „ik vertrouw op jou, denk daaraan! Als 't mislopt1" ,,'t Ergste wat oe overkomen kan, Janus, is dat Tonia 't afmokt en dan zulde oewen rust nie kennen!" Den Jaan beet op z'nen snor, docht over die waarheid 'ns na, begost toen langzamerhand te lachen. Ochja Uivenhout is 'n heel endje van den Anvers af gelegen „Veur héén dink zijde nog "ns veur 't lest ge waarschuwd," zee toen de Fielp tot ons alle maal: „brengt nou niks mee, ge krijgt haan de grens 't hellendigste wèèrgaren! Deus leste," hij wees naar de geldtorentjes: „zal 'k in vieren verdeelen, hieder pakt 't zijne en zurgt er mee thuis te komen, keb gezegd." „Hebt gij de retourkes, Fielp?" vroeg ik. „Die ebbik en die ouwik. Samen huit, samen thuis." Zoo krasten we op, uit „Den leeren Emmer", daar ieverans onder den grooten toren. Op de Lei bleef den Blaauwe staan veur 'n groot Warenhuis. Na zooveul dagen had ie weer centen op zak, dus hij was „rijk" mee z'n bietje. „Hier gaan we binnen," zee-t-ie: ,,'t mot gek loopen als ik hier nie slaag veur m'n Aantje." We gongen binnen deur 'n groote draaideur en den Jaan, na eenen keer weer buiten te zijn gedraaid, knapte z'n entree toen zoo bijdehand op, dat ie 'nen buil op z'nen kop stootte, vlak boven z'n linkeroog, zóó schoon, dat den Blaau we zee: „Janus, manjefieker had ik dat vrfj- kortje bij Tonia nie kunnen slaan. Geknipt, jonk!" 'n Vriendelijk, kanp mamselleke, 'n vendeuze- ke, wilde den buil dalijk betten, maar hoe jam mer ook veur Janus, daar kwamen wij nie van in. „Hij kraaigt alle couleuren, zulle," waarschuw de 't suikerpopke. En, amico, dieën huichel- achtigen Jaan trok zóó'n ongelukkig bakkes, dat 't troeleke heur blanke vingerkes jeukten om dieën onbetaalbaren buil weg te wrijven mee odeklonje. Den Blaauwe zijnen keus veur Aantje viel op 'n hoeike. (Aantje draagt gin muts) 't Was zoo half en half 'n heerenmodelleke, ge kent ze wel, mee zoo'n hoog, nijdig veerke en twee af hangende lintjes. Den Blaauwe zocht 'n winkeljuffrouw op van honderd kilo's, 't postuurke van Aantje, en vroeg: „mamsel, gij zijt net zoo'n tiepeke as mijn Aantje thuis, zet dit hoeike asteblieft 'ns op? As 't jou staat, koop ik 't veur m'n wefke." Toen knipte-n-ie 'n oogske en verklaarde: „ik ben 'n bietje overtijd thuis, ziede, mamsel." „Hoeveul uren, menier?" „Twee dagen, troeleke." „Hah! Dan motte gaai dit hoeike koopen, zulle! 'k Zaain curieus als madame dan lank kwaad is. Da zou te wreed zijn," lispelde zü zachtkens daarachter. Den Fielp waarschuwde. Zee: „dat krijgde nooit over de grens. Op dat hoeike van zeuven stuivers" ('t was uitverkoop, 't was „gesoldeer- den prijs," omdat dezomerhoeikes weer ge- etaleerd worden!) „op dat hoeike van zeuven stuivers betaalde 'nen gulden invoerrechten," zee den Fielp, maar den Blaauwe zou daar wel 'nen mouw aanpassen, beweerde-n-ie heel zekers. En hij paste er 'nen mouw aan! Allicht. Eer den Blaauwe in den rmbras zit Even voor de grens rolde-n-ie z'n broekspijpen omhoog, zoodat ie mee bloote knieën den Bels uitstapte. Dan zette-n-ie Aantje's hoeike op, mee 't lange veerke van achteren en zag er toen uit als 'nen deur-de-weekschen Tiroler. En als we overgestapt waren in de Nederlandsche bus, begost ie te jodelen. Muzikaal is ie! Ge wit. Drie zuurkijkende Hollandsche commiezen klommen bij ons in den auto. „Passen!" bulderden ze boven den Blaauwe z'n „joechei" uit. 'n Juffrouwke, dat mee ons kwam meegereisd, had 't op "r zenuws van 't lachen. Wij hadden er ook genogt aan. En we gongen zóó zitten, of den Tiroler nie bij ons hoorde. De passen waren in orde. „Niks te declareeren?" vroegen de zure uniformpetten. „Joechei," kweelde den Blaauwe van onder z'n groene hoeike mee 't piekveerke en de twee witte lintjes, die prachtig vloekten teugen z'n oranje haren. „Joechei hoedeldeboedelde huuü" „Niks te declareeren vraag ik," zee den com mies tot den Blaauwe. „De ballen," zee den Tiest en hij jodelde weer. „En die hoed?" vroeg nommer twee fiscaal, dus 'n bietje onbeschoft: „die is toch nieuw!" „Zekers," zee den Blaauwe: „denkte soms da 'k mee 'nen ouwen hoed op reis gaai?" 't Vreemde juffrouwke begost naar asem te snakken. En pèèrs vroeg ze ons: „zegt dat-ie er uitscheidt, ikpschr pschr pschrtoen schoof ze van de bank. Den Joost sprong op, gooide 'n deur open en lee 't wefke gemakkelijk en langsuit tusschen de banken. „Da's 'n dameshoed;" zee nommer drie fiscaal....! „Gij hoeft er nie mee te loopen," antwoordde den Tiest: „maar bij ons in Tirol is ditte de mode. Joechei. „Waar heb je die hoed gekocht?" „Wablieftu?" „Waar heb je die hoed gekocht?" „Wablieftu?" „Waar hebt u die hoed gekocht?" „In den Anvers!" „Waarom?" t,WaaromKan ik dan mee m'n bloote hoofd loopen in deus kwaje weer?" „Waar is uw eigen hoed?" „Op de wiebelende golfkes van de Schelde, makker! Joechei!!" „Dus, u beweert dat dat uw hoed is-?" „Jewel, kameraad Zuurkool!" „Hooren die heeren bij u?" „Dét zooike „U mag die heeren niet beleedigen!" „Heeren," riep den Tiest: „heb ik juilie be- leedigd? Heeren?" „Neeë, menéér," riepen wij verom. „Nou is 't zekers wel in orde?" vroeg den Blaauwe: „want mee al dat gebaker zou ik nog te laat thuiskomen!" 't Juffrouwke snikte nou en dan. Kwam weer bij asem. „Ze is behouwen," zee Sportman Joost. En hij trok de deur zoo hard dicht, dat ge van eigens 't gevoel kreeg van „we gaan rijen"! Toen dropen de douanen af, mee de zekerheid huiliën plicht te hebben gedaan en genomen te zijn. De bus slingerde wel 'n bietje, maar den chauffeur was ook „maar" 'nen mensch. En tel kens zee-t-ie: „zooiets heb 'k nog nie meege- mokt". En dan slierde de bus weer van Oost naar West. Maar we kwamen toch heel en gèèf in Uivenhout bij onze wefkes, die sjecuur ons beddeke hadden opgeschud Den Jaan wierd ondersteund deur den Blaau we en den Joost thuisgebrocht. 'n Verband was nie noodig, vanweuge dieën fortuinlijken buil boven z'n oog. „Zoogaauw als ge Tonia ziet," had den Blaau we 'm aangerajen: „dan zuchtte maar 'ns diep, ge mokt 'nen kurketrekker van oew eigen en ge gaat van oew houtje. Ik doei dan 't verhaal wel. Den Joost (ge wit, die komt van Ooster hout) den Joost is den dokter en die vertelt Tonia, dat ze veurloopig heel zachtkens teugen oew praten mot en alles doen en alles geven wat ge gèren hebt. En als ge 't hart hebt om dan te gaan lachen, dan zou oew bewusteloos heid wel 'ns echt kunnen worden. Gesnapt?" „Jawel," zee den Jaan: „maar doe nou eerst oew broekspijpen omlaag en zet dat hoeike-n- af, anders is de zaak al zóó kapot!" Da's allegaar prachtig geloopen, amico, zoo dat den Jaan, dieën kwiebus, al dalijk na z'n reis vertroeteld wierd als 'n ziek hondje. Tc Heb den kwast heel de week nog nie ge zien. Maar ik hoorde daarstraks, dat den Joost eiken avond komt dokteren en Tonia op 't hart drukt, dat Janus onder den wol mot blijven, „t Kan wel veertien dagen d'iren," mot dr. Joost bedenkelijk veurspeld hebben, waarop de Blaauwe hee gezeed: „en reken maar, Toontje, als den dokter sprikt van „veertien dagen," dan meugde content zijn, als ge mee drie weken op de been zijt!" Dat kan iets geven als Janus op „mag" staan....! Maar den Blaauwe zee me ook: „dieën Sjer- lok Holmes mag er wel iets veur over hebben, nadat ie zoo plazierig aan m'nen nek hee ge hangen en 't is misschient 'n puike remedie veur huilie huwelijksgeluk, Dré!" Toen pschte-n-ie 'n straal tabakszak over den weg en kuierde wij er. En als ik den „Tiroler" nazag, dan kwam den nasmaak van onze Ant- werpsche reis weer in m'n tanden en dan kwis pelde m'nen lever, da 'k tranen in m'n oogen kreeg. Meer kan 'k oe er nie van vertellen, amico. Alleen ditte: er zit alweer ƒ1.80 in den potDertig frangskes Want hoogstwaarschijnlijk gaan we voïgend jaar naar.den Anvers! Veul groeten van Trui, Dré m en den Eeker en gin horke minder van oewen DBS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 8