Dag-brieven eener moeder SPEELPAKJE Verstopte Neus? Md amiaal 4tanden dag BREIWERK De luchtroovers van Hoitika ii Het raadsel VRIJDAG 3 FEBRUARI 1939 Opvoeden is: Tuinschaar en bindband VOOR ONZE LEZERESSEN GEMENGDE HUWELIJKEN EN JODEN VlCKS Va-tro-nol Kent U de ruitsteek? van Kronstein n'iT Een recept voor een hoestsiroop Een kwart liter komt U op slechts 75 cent Leeftijd 1-2 jaar Het zuivere Nederlandsch van Koningin Wilhelmina AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL - ROMAN VAN A. HRUSCHKA <WtaPdt vervolge* V. I i Het zou me werkelijk interesseeren te weten of van de tien ouders er drie zijn die hun kin deren werkelijk „kennen", niet uiterlijk natuur lijk, maar innerlijk. Ik betwijfel het ten sterk ste. Omdat het meerendeel der ouders, gedu rende de eerste vier tot acht levensjaren van het kind, de taak der opvoeding beschouwer, als een positieve opdracht, terwijl deze Zoo niet geheel dan toch voor een zeer groot gedeelte negatief moet zijn. Ik bedoel dit: men streeft er als regel naar, van de kinderen kleine men- schen, kleine volwassenen te „maken", die den ken en zoo mogelijk handelen, die reageeren en wenschen als menschen, slechts hetgeen reeds als een concessie beschouwd wordt in verkleind formaat. Terwijl het juist de taak der ouders is te ontdekken, welk soort mensch in den kleine schuilt, hetgeen alleen bereikt kan worden, door hem zooveel mogelijk zijn eigen gang te laten gaan. Ik wil een volkomen willekeurig voorbeeld aanhalen. Wanneer wij een kind de liefde tot de dieren willen bijbrengen een eigenschap welke alle ouders en elke opvoeder onbestreden tot de „goede" rekent bereiken wij ons doei niet, wanneer wij probeeren den kleine de die renliefde te „leeren" door hem voor te houder, dat het poesje zoo lief is, de kanarie een schat, de hond trouw', het paard sterk en de zang vogeltjes zwak. Evenmin door te verklaren dat het kwellen van dieren slecht is, slaan niet toe gelaten wordt en aan pooten, staart of oorer. trekken mishandeling nabij komt. Wij weten immers niet of het kind,, zelfs wanneer wij het een stok in de handen geven, zal probeeren het poesje of den hond een fikschen mep toe te die nen. De kans is heel groot en hierin schuilt een gevaar der positieve opvoeding dat de gedachte aan zoo'n hardhandige behandeling niet in het kinderkopje zou zijn opgekomen.... als wij door onze waarschuwingen of onze les sen, het denkbeeld niet in de kleine hersens gezaaid hadden. Het gaat hiermee precies als met de moeder, die meende haar opgroeiende dochter rein en onschuldig te houden, door deze in de schrilste kleuren, al 't slechte en gemeene, dat de wereld kent, af te schilderen om haar daartegen te kunnen waarschuwen. Laat 't kind, om bij de dierenliefde te blij ven, eerst toonen, hoe het zich ten aanzien van het dier gedraagt en eerst wanneer excessen voorkomen, gaan we optreden. Pas, wanneer wij zien, wat het kind doet, en wiat voor namer is uit welke beweegredenen en met welk doel, kunnen wij beginnen met „opvoe den". Een voorbeeld uit eigen ondervinding: aan mijn Juun behoef ik werkelijk geen waar schuwing tegen dierenmishandeling uit te dee- len, aan Frits je echter wel! Niet omdat deze wreed is of het dier pijn wil doen, doch weJ omdat hij dolgraag plaagt en in zijn spel dik wijls de grenzen te buiten gaat. Frits, die ouders en volwassen kennissen, speelgenootjes en broertjes heel graag en bijna doorloopend plaagt, koelde zijn plaaglust natuurlijk ook op 't dier; niet begrijpend dat hij dit daarmee pijnigde, soms bijna martelde. Nadat hij het een en ander gedaan of beter gezegd misdaan had, werd mijn taak positief. Toen kon ik hem uitleggen, dat het dier pijn leed door zijn han delingen, dat het laf is, als een flinke jongen van zijn grootere kracht en zijn macht gebruik maakt tegen een klein dier; kon ik hem op 't niet toelaatbare en leelijke wijzen van hetgeen hij deed ende honderden handelingen, die hij- niet deed, Waaraan hij zelfs niet dacht, laten rusten. Elk woord, dat ik „opvoedend" tot Frits richtte, was voor Juun volkomen over bodig, omdat deze zich niet, en nooit, zou schuldig maken aan hetgeen ik bij Fritsje moest weg-opvoeden. Juun kwam herhaaldelijk mijn hulp inroepen als het spel met de kat te ruw dreigde te worden, en eens toen Karei en Fritsje jacht maakten op een muis, kwam hij me met groote tranen in de oogen uit de keu ken halen, omdat de anderen zoo leelijk deden tegen zoo'n klein diertje. Dezé twee voorbeelden demonstreeren duide lijk hoe wij als ouders onmogelijk kunnen be ginnen met het opvoeden van een kind, wan neer wij niet eerst ontdekt hebben, wat er in den kleine schuilten zulks voor elk dei- duizenden onderdealen, waaruit het menschelijk dagelijksch leven opgebouwd is. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat wij onze kleinen in het wilde moeten laten opschieten, zoover ga ik niet; maar w'el beteekent 't, dat wij onze opvoedingstaak, zeker in de eerste kin derjaren, meer moeten beschouwen als het wérk van een tuinman, en minder als dat var, een timmerman, die uit willoos en redeloos hout zijn werkstuk in elkaar zet. De tuinman laat het plantje groeien, het leidend, snoeiend en bindend naar zijn inzicht; hij besproeit het of beschermt het tegen te veel zon, maar met zijn ruwe vingers blijft hij zoowel van den ontkiemenden zaadkorrel als van den ontbot- tenden bloemknop af, om van het „maken" van Breit gü reeds met Neveda-Woi Aan Neveda, Heerengr. 483, A'd.-C. M.t U gelieve mij gratis te zenden een Neveda-breipatroon voor een: Damesblouse, Deuxpièces, Heeren- slipover of Meisjesjurkje (doorhalen wat niet verl. wordt), en den naam van den Neveda-winkelier te mijner stede op te geven. VIII Naam Adres een blad of een bloem niet eens te spreken In dezen zelfden zin, mogen wij ouders bij onze kinderen ook niet trachten den stengel uit het zaad, of de bladeren uit de takken te peuteren Dat het aanpakken van bloem of blad naar onze eigen vinding of wensch, tot de ergste resultaten zou leiden, erkennen wij graag. bij de planten; bij onze kinderen noemen wij 't dikwijls.... positief opvoeden. Vrijheid bij kinderen wil niet zeggen tuchte loosheid; wijsheid, die zichzelf beperkt en be- heerscht is iets heel anders dan de onverschil ligheid, welke Gods water over Gods akker laat loopen. De persoonlijke vrijheid en ont wikkelingsmogelijkheid van het kind moeten vóór en boven alles gewaarborgd zijn; wij mo gen het niet hullen in een harnas van ge- en ver-boden, van voorschriften en eischen. Doen wij dit laatste wel, dan maken wij het kind tot een verkleinde uitgave van onszelf, hetgeen zooals het leven en de maatschappij nu een maal zijn, niet anders dan onnatuurlijk ge noemd kan worden; oneenvoudig, in vele op zichten onoprecht, zelfzuchtig en door-allerlei conventies- en- maatschappelijke- invloeden-be dorven. Wij moeten den aangeboren aard te voorschijn laten komen let wel: niet verder, dan te voorschijn laten komen, daarna kunnen wij opvoedennaar vereischt wordt. Wach ten tot het kind in het kwaad of wat straks kwaad kan worden verstard en verhard is, is natuurlijk niet de bedoeling; ook ide tuin man wacht immers niet met snoeien en binden tot de plant geheel uitgegroeid is. Wij mogen nooit te werk gaan alsof een kind ter wereld komt als een bonk ziellooze en ka- rakterlooze klei, waaruit wij een mensch moe ten „maken". Een kind is een mensch, dat met zijn geboorte alle eigenschappen en vermogens meekreeg; wij kunnen slechts „leiden"; bestu ren, Waken, ontwikkelen, besnoeien. En daartoe is, zooals ik tevoren zei, in de eerste plaats noodig dat wij het kind en zijn neigingen lee ren kennen. Het eenige middel dat ons voor dit doel ter beschikking staat is: den kleine zijn gang te laten gaantot op zekere hoogte. Een ander voorbeeld als slot: wanneer wij alle snoeperijen en lekkernijen, den suikerpot, de koekjes, de fruitschaal, kortom letterlijk en volledig „alles" waarnaar een kind zijn handje zou kunnen uitsteken, achter slot en grendel zettenhoe willen wij dan te weten komen of 't kind snoepneigingen bezit, of erger nog eer. hang naar oneerlijkheid in zich heeft? Met andere woorden, hoe kunnen wij een kind tot eerlijkheid, betrouwbaarheid, zelfbeheersching enz. opvoeden, wanneer wij het niet de gele genheid gegeven hebben eerst zijn eerlijkheid of oneerlijkheid, zijn betrouwbaarheid of on betrouwbaarheid, zijn beheerschtheid of onbe- heerschtheid te toonen? EEN MOEDER Hier volgt ons receptje, dat zijn doeltreffend heid bewezen heeft. Kook een kwart liter water, los er een eetlepel suiker in op en voeg hierbij 30 gram Vervus (dubbel geconcentreerd) die U bij eiken apotheker of drogist tegen den vastgestelden prijs van 75 cent kunt verkrij gen. Goed doorroeren en Uw hoestsiroop is ge reed. Dosis: volwassenen: een eetlepel, kinde ren van 8 tot 12 jaar: een dessertlepel. Kin deren van 3 tot 8 jaar: een theelepel. Na de voornaamste maaltijden en voor het naar bed gaan. Neem vandaag nog een proef en bewaar dit uitstekende receptje. Bovenwijdte 68 c.M., lengte middenvoor 42 c.M„ schouderbreedte 8 c.M„ mouwlengte met manchet 27 c.M., manchetwijdte 15 c.M. Benoodigd: 1.30 gebloemde flanel of katoen van 70 c.M. breed, 11 knoopen, 60 c.M. elastiek. We vouwen de stof dubbel en plaatsen alle deelen onder elkander op de stof (middenvóór aan de vouw). Van de overgebleven deelen knippen we den kraag, manchetten en band op de broek. In het voorpand stikken we vanaf de schoudernaden 2 plooitjes van ly c.M. diep tot op heuphoogte. Het achterpand bestaat uit 2 deelen, in lijfje en broekje. Het broekje wordt op het lijfje vastgeknoopt. Aan het lijfje is middenachter een overslag van 2 c.M. aange- krftpt, waarbij we nog 3 c.M. knippen voor te rugslag. Op de hoogte van de stippellijn stikken we tegen den binnenkant van 't lijfje een bies van 3 c.M. breed, waarop de knoopen worden gezet. Broekje: De midden-achternaden worden aan elkander gestikt, daarna wordt de boven kant ingerimpeld. De band wordt van dubbele stof gemaakt, waartusschen de ingerimpelde bovenkant wordt gestikt. In den band maken we vertikale knoopsgaten. Een klein deel van den zijnaad wordt aan het voorpand vastgestikt De 7 c.M. van het kruisje wórden aan den on derkant van het voorpand vastgestikt. De rest dient voor pijp. De pijp werken we af met een schuin biesje, waardoor het elastiek wordt ge regen. De kraag bestaat uit 2 deelen en wordt vi*n dubbele stof gemaakt. De kraag wordt ge lijk met den hals aan den binnenkant met een schuin biesje afgewerkt en middenachter ge sloten. De mouw komt glad in het armsgat. De mouwnaad valt op den zijnaad van het pakje De onderkant van de mouw wordt ingerimpeld tusschen een dubbele manchet gestikt. Voor naden overal ly c.M. aanknippen. Van alle naden maken we Engelsche naden. C. M. De opperrabijn A. B. N. Davids heeft dezer dagen, zooals blijkt uit het Nieuw Israëlietisch Weekblad, in een Joodsche vergadering een rede gehouden over „Het gemengde huwelijk nu". De heer Davids heeft in die rede belang wekkende cijfers gegeven, ontleend aan een studie over de samenstelling van de Joodsche bevolking in Nederland, waar het materiaal van de laatste volkstelling is verwerkt. „Ontstellende cijfers", aldus bedoeld ver slag, deelde spr. mede over den omvang van het gemengde huwelijk onder de Joden in de laatste jaren. Bedroeg dit gedurende het tijdperk 19011905 128 gevallen op 1000 zui ver Joodsche huwelijken, in het tijdperk 1931 1934 was dit getal gestegen tot 406 oftewel Deze nieuwe druppels genezen opgezwollen slijmvliezen, verwijderen benauwend slijm en laten U weer vrij ademen. Tijdig gebruikt, bij het eerste niezen, voorko menzij vele verkoudheden. „Je weet het," zei m'n vriend Bart tegen mij, „als ik iets in m'n hoofd gezet heb, dan zet ik het ook door. We zullen eens zien, wie z'n zin doordrijft: Mies of ik." Nu ken ik Bart al jaren lang en dus heel goed. Ofschoon niet onsympathiek, is hij een heersch- zuchtig mensch. Een jaar geleden kon hij z'n heeifchzucht nog op z'n ondergeschikten uit oefenen. Maar de zaken gingen den laatsten tijd slecht en hij moest zijn fabriek van poetspom made sluiten. Sindsdien tracht hij thuis den dictator te spelen. Maar ik ken ook z'n wederhelft Mies En die Mies is geen vrouw, die zich door d'r man cp haar kop laat zitten. Ze is óók slim en ofschoon ze vaak den schijn aanneemt van toe te geven, doet ze meestal toch, wat ze zich voorgenomen heeft te doen. 't Ging dit keer over een nog al ingrijpende, huishoudelijke aangelegenheid. ,,'t Hangt me al lang de keel uit," zei Bart, die zich soms nog al realistisch pleegt uit te drukken, „altijd in een restauratie te eten. 't Eten is er op den duur niet smakelijk; van liflafjes houd ik niet en 't wordt een veel te dure geschiedenis." „Gelijk heb je," repliceerde Mies; „ik vind het ook alles behalve prettig, dat we er geen keukenprinses meer op na kunnen houden." „Volkomen juist, lieve Mies, we kunnen ons nóch de weelde veroorloven er een dienstbode op na te houden, nóch in een restaurant te gaan eten. En daarom is het mijn verlangen, dat je zelf kookt." Dit verlangen uitte m'n vriend Bart op een toon, die geen tegenspraak duldde. „Inderdaad," zei z'n vrouw weer, „dat zou wel de beste oplossing zijn; 't is alleen maar jam mer, dat ik niet koken kan." „Wat men niet kan, moet men leeren," ver klaarde Bart met gefronst voorhoofd en saam- geknepen lippen, ,,'t Is toch zoo'n kunst niet, om een eenvoudig middagmaal klaar te maken." „Daar heb je al weer gelijk in, lieve man. Een kunst is het niet, als men het kan. Maar je weet, m'n beste, dat ik nooit koken geleerd heb." „Nu, dan wordt het meer dan tijd, er nu eens resoluut mee te beginnen. Een mensch is nooit te oud om te leeren. Ik zal je daarom vandaag nog aan de huishoudschool laten inschrijven, om een cursus in 't koken te volgen." Hiermede beschouwde m'n vriend Bart de zaak als afgedaan. Hij schoot z'n jas aan, zette z'n hoed op, deed een paar flinke trekken aan z'n sigaar, die op 't punt stond uit te gaan en verliet de echtelijke woning met een: „tot straks." Hiermee was het conflict begonnen, waarover Bart, dien ik nog al dikwijls sprak, me nauw keurig op de hoogte hield. 41 pet. In het tijdperk 1911—1915 waren er van elke 100 Joodsche mannen in Nederland 0 gemengd gehuwd en in 1931—1934 steeg dit aantal tot 20. Sedert 1934 is het ver schijnsel nog erger geworden en thans moet worden gezegd, dat op 3 Joodsche huwelijken er 1 gemengd voorkomt. Meer dan eenig ander soort huwelijk zijn deze gemengde hu welijken kinderloos, zijnde 52 pet.; dit overtreft het percentage van alle huwelijken, ook van de gemengde Katholieke en Frotestantsche. Een ander karakteristiek is, dat de kinderen, die uit zulke huwelijken werden geboren, meest al vóór den normalen tijd na het huwelijk ter wereld kwamen, zoodat 40 pet. van deze huwelijken als gedwongen moeten worden be schouwd. In slechts 8 pet. van de gevallen kon van een normaal huwelijk worden gesproken. Ook de echtscheiding na een gemengd Joodsch huwelijk ging percentsgewijze ver uit boven eenige andere rubriek. De statistiek wees hier voor 15 pet. aan. Van het gering aantal kin deren uit gemengd gehuwden gesproten, wa ren 86 pet. niet ingeschreven bij eenig Joodsch kerkgenootschap; slechts 7 pet. werd in de Joodsche gemeenschap opgenomen. Dat spr. bij een vorige behandeling van dit vraagstuk niet heeft gegeneraliseerd en de juiste conclu sies en gedachten had getrokken, meende spr. door deze ontstellende cijfers te hebben bewe zen. Spr. schetste het leed, dat over de ouders komt, wier kinderen tot zulk een huwelijk zijn overgegaan. Goed achtte spr. het daarom, dat hierover in Joodsche kringen wordt gesproken en kennis van de feiten in wijden kring wordt verspreid. In het belang van de Joodsche ge meenschap en van de families achtte spr. het zelfs noodig om er met de grootst mogelijke openlijkheid over te spreken. De radiorede, welke H. M. Koningin Wilhel mina heeft uitgesproken, heeft tijdens een der colleges aan de Leuvensche Alma Mater aan leiding gegeven tot een typisch gebeuren, zoo meldt de Brusselsche correspondentvan „De Maasbode". Dr. L. Grootaers, lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie en hoogleeraar in de faculteit voor wijsbegeerte en letteren aan de hoogeschool van Leuven, gaf voor de studenten in de Germaansche philologie een les in Neder- landsche taal en phonetica. Op een gegeven oogenblik brak de professor zijn les, die nog „M'n vrouw," vertelde hij me een paar dagen later, „schijnt absoluut niet te willen. Telkens, als ze naar de huishoudschool moet gaan, komt er iets tusschen. Ze heeft zeker van 't dozijn lessen, er al elf verzuimd." „Nu," zei ik, „laat haar dan met rust; als Mies tóch niet wil...." „Ik denk er niet aan!" riep Bart opgewon den, „neen, man, dan ken je me niet. Je moest toch weten, dat, als ik me iets in m'n hoofd gezet heb „Maar, wat kan je er aan doen?" wierp ik tegen. „Als Mahomed niet naar den berg komt, dan zal de berg naar Mahomed gaan. Je begrijpt me, hè? De huishoudschool komt naar Mies, daar zal ik voor zorgen," decreteerde Bart. Eenigen tijd la- ter vernam ik, dat m'n onverzet- j Dg onverzetteUjke I telijke vriend z'n l vroegere keuken- i Tinrt Z- prinses drie keer in de week bij ,„„„j zich thuis liet ko men, om z'n vrouw onderricht te geven in de edele kookkunst. Het denkbeeld was geniaal, maarhet miste toch de beoogde uitwerking. Mies wist het weer zoo in te richten, dat ze altijd verhinderd was. Dan kwam er onverwacht bezoek; d&n weer had ze te veel hoofdpijn, of was ze tè ver kouden om in de keuken te gaan. „Kom Bart, geef toch eindelijk toe; zet je wil voor dit keer eens op zij," adviseerde ik. „Ja," riep de verbolgen Bart, „ja, dat zou ze wel willen; dan zou ze triomfeeren! Neen, Mies zal koken leeren, al moest ik zelf bij de lessen tegenwoordig zijn. Weer een paar dagen later hoorde ik, dat mijn vriend werkelijk thuis bleef, als de keuken prinses kwam. Hij ging dan zelfs mee in de keuken en was voor geen enkele uitvlucht van z'n vrouw meer te vinden, om de les te ver zuimen. Zoo gingen een maand of drie voorbij. Op zekeren dag noodigde het echtpaar me uit om deel te nemen aan een zelf toebereid middag maal. Ik accepteerde en begaf me met ge mengde gevoelens naar hun woning. Hoe aangenaam echter werd ik verrast; het eten liet niets te wenschen over; het was in één woord: voortreffelijk. „Je hebt toch weer gelijk gehad," zei Mies tegen haar man. „Men is inderdaad nooit te oud om te leeren. Ik had nooit kunnen denken, lieve Bart, dat jij zóó uitstekend zou leeren koken." (Nadruk verboden) DAMES, Indien U wilt weten boe U deze prettige nieuwe steek kunt breien, behoeft U slechts een briefkaart (geen brief) met Uw naam en adres te zenden aan de „3 Suisses" Wol- fabrieken, afdeeling 90 te Tilburg. Plak er, boven het gewone port, op de adreszijde 3 postzegels van 5 cent op. Omgaand ont vangt U dan een zeer nuttig boekje: „De 24 Breisteken". In dit boekje vindt U op aangename wijze voorgesteld, de uitleg van 24 geheel nieuwe breisteken. Door een. vernuftig systeem van plooiïng vindt men in dit boekje onmiddellijk de steek die men zoekt. Elke beschrijving van een steek is duidelijk geïllustreerd. Doe Uw aanvraag vandaag nog. U zult er beslist tevreden over zijn. een paar uren moest duren, af en. zeide tot zijn Candida ten: „H. M. Koningin Wilhelmina spreekt voor de radio. Ik raad u aan, naar de radiorede van H. M. te gaan luisteren, het zal voor u een les zijn van taalkennis en van de zuiverste Nederlandsche uitspraak. De redevoe ringen van Koningin- Wilhelmina zijn modellen op het gebied der Nederlandsche taal". De studenten verlieten het onderbroken col lege en degenen, die niet de gelukkige bezittere waren van een radio-apparaat op hun „kot" begaven zich naar de stamlokalen, waar met de grootste aandacht naar de „les" van H. M. de Koningin der Nederlanden werd geluisterd. Pedro stond het eerst weer op zijn peenen en trok Piet over eind en nam hem den punthoed af. „Wat is het hier glad," zei Piet onschuldig. Pedro gaf geen antwoord, doch pakte hem weer stevig in zijn kraag, waarbij hij Piet nu naast hem liet loopen. Ze klommen een steil trapje op en stonden nu boven een hoog dek. Thans kon Piet het schip geheel overzien. Dit soort schip kon hij echter niet goed thuis brengen, ofschoon hij van schepen wel een weinig verstand had. Het leek een groot, plat dek, zonder mast of hut er op. Hij wilde Pedro vragen Wat of dit beteekende. A T~* A TJ/"\1VTTVT Tj1 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen jp w p bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"' h* H bij een ongeval met ty r< bïj verlies van een hand, l i I iJQl riDUn Hl O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen T f OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T OU»" doodelijken afloop mOU*" een voefc of een oog. t2 Elfi keek haar glimlachend na. Wel, mama, ik geloof, dat Ruth tot over de ooren verliefd is op onzen inspecteur! Mevrouw Trebitsch verschrok. Meen je dat waarlijk? Maar dat zou ver schrikkelijk zijn. Wat zou papa wel zeggen? Hij zou lachen met dat kinderspel; want meer zal 't wel niet zijn. Maar als Ruth de zaak ernstig opnam? Holder is 'n zeer net mensch, maar toch geen partij voor Ruth Och, maak u niet bezorgd daarover, mama, Ruth is nog een kind en heeft een zeer gelukkig temperament. Zij weet zich in alles te schikken, en zal de kuur gemakkelijk te boven komen. Aan ,de historie met von Wiedemann denkt ze bijna "niet meer. en haar kleine flirt met Holder zal se even gemakkelijk vergeten wanneer de zomer voorbij is en wij naar Weenen teruggekeerd zijn Ruth is intusschen de trap afgestormd. Op t plein voor de huizinge blijft zij staan en kijkt vorschend om zich heen. Zij ziet een lange rij leege hooiwagens voorbijkomen en krijgt ein- uelijK Kurt Holder in 't oog, die liet perso- neeuiuls venaat. üij voigt eenter de wagens niet, maar ver mijdt den weg langs ae nuizinge en staat snei aen weg in, welke naar het open veld leidt Een oogenblik blijft Ruth verwonderd staan. Waarom komt hij de huizinge niet voorbü? Hij heeft niet eens opgekeken, anders had hij haar moeten zien. Dan ijlt ze Holder na. Hallo! meneer de inspecteur! Hallo! Waarom wacht u niet op mij? Pardon, juffrouw Ruth, ik kon niet den ken dat u zoo kort aan tafel zoudt blijven. U schijnt evenmin veel tijd noodig te heb ben om te eten! Ja, maar ik moet zoo gauw mogelijk weer aan het werk, terwijl voor u, na de vermoeienis van dezen morgen, 'n beetje rust noodzakelijk is. Ik heb er mij reeds een verwijt van gemaakt, dat ik al te brutaal uw tijd en uw krachten in beslag neem. Zulk werk mag voor u hoog stens een afleiding zijn.... Praatjes! U weet toch, hoeveel pleizier lk er in vind. Of wilt u me liever kwijt zijn? Stoor ik u bij 't werk? Ben ik lui of onhandig? Maar, juffrouw Ruth Dan laat me ook met u naar de groote weide gaan. En zet vooral ook niet zoo'n akelig steenen gezicht. Ik word er koud van! Vroeger was u altijd zoo vroolijk, en zoo lief voor mij. Hoe is dat zoo in eens veranderd? Veranderd?.... Ik weet waarlijk niet, wat u bedoelt. Ik ben nog altijd dezelfde.^. Niet waar! De verandering is zelfs heel grootik heb 't al een paar dagen bemerkt... Haar lippen trilden zenuwachtig en haar don kere oogen begonnen verraderlijk te glimmen. Ik weet ook, wanneer het begonnen is. Onlangs, toen we op de zagerij waren en u een gesprek met den opperhoutvester had. U is toen erg bleek naar mij teruggekeerd, en ik zag wel, dat u sterk was aangegrepen. Sinds dat oogen blik is u veel veranderd voor mij, heel anders dan vroeger. Enendat kan ik niet uitstaan Nu kon Ruth waarlijk haar traantjes niet meer weerhouden; snel wendde zij 't gezicht af, opdat Holder 't niet zou merken. Maar hij had 't reeds gezien, en het deed hem schrikken. Hoe gaarne zou hij die traan tjes weg hebben gekust van de lieve, donkere oogen! Hoe gaarne zou hij Ruth in zijn armen hebben genomen, om haar te troosten met de teedere woorden, die zijn liefde hem naar de lippen dreef! Want sinds eenige dagen is hij zich ten volle er van bewust, dat hij Ruth be mint.... Maar niets van dat alles mag hij doen. Hij moet zwijgen, nu en altijd, want hij heeft zich ook een juist begrip gevormd van den afstand, die hem scheidt van Ruth. Het verwijt, hem door Hartlieb in 't gezicht geslingerd, dat hij jacht maakte op de millioenen van Trebitsch' dochter, blijft hem dag en nacht in de ooren klinken.... Nu stottert hij in hulpelooze verwarring: Maar, juffrouw Ruth, schrei toch niet!.... Ik kan t niet aanzien.... En k hebt er ook geen reden voor.... U vergist zichik ben heelemaal dezelfde geblevenGeloof me toch! Ruth komt allengs tot bedaren. Dat is niet zoozeer aan Kurt's woorden te danken, als, wel, aan den toon, waarop zij werden gesproken. Die toon is veel warmer, dan Kurt zélf weet en wil.... Ruth kijkt met haar betraande oogen naar hem op: Mag ik het werkelijk gelooven? Zou ik mij vergist hebben? Natuurlijk, juffrouw RuthWees toch verstandig! Zijn we niet altijd goede kameraden geweest, en zullen we dat ook niet verder blijven? Als 't van mij afhangt, zeker. En van mij dan! 't Is mogelijk, dat ik in de laatste dagen nu en dan een beetje ver strooid en niet zeer spraakzaam geweest ben. Maar dat moogt u mij niet kwalijk nemen. Ik heb 't vreeselijk druk, en onder zulke omstan digheden zijn mijn gedachten natuurlijk nog méér bij mijn werk dan gewoonlijk. Trouwens tusschen kameraden worden zulke dingen niet zoo streng opgenomen nietwaar? Hij klemt zich vast aan het woord kameraden, dat hij als een veilige, neutrale basis voor hun verdere betrekkingen beschouwt. En Ruth stelt er zich mee tevreden.... 't Is misschien niet heelemaal wat zij heeft verwacht engehoopt; maar in ieder geval is er nu vrede gesloten. Bovendien wendt Kurt schier bovenmenschelyke pogingen aan, om door licht gebabbel en allerlei opmerkingen aangaande zijn taak het incident te doen vergeten. Liefde gelooft zoo gaarne wat zij gelooven.... wil. XXIII De oude Evert klopt heftig op de deur van graaf Klemens' kamer. Mijnheer de graaf.... mag ik binnenko men? NatuurlijkMaar, Evert, wat is er? Je lijkt heelemaal van streek. Geen wonder, mijnheer de graaf.... Ver schrik maar nietonze jonge heer is terugge komen Evert's oud en goedig gezicht straalt van blijdschap. Graaf Klemens maakt een driftige beweging en wil opspringen. Maar twee jonge, sterke armen houden hem reeds omstrengeld en druk ken hem terug in den grooten stoel. Blijf zitten vader.... Marc's stem verstikt in tranen. Vader en zoon houden nu elkaar omstrengeld; geen van beiden kan een. woord over zijn lippen brengen. Evert, over wiens wangen tranen biggelen, sluipt de kamer uit, om het wederzien niet te storen. De voor hem zoo onverwachte verschijning van Mare lijkt hem een wonder.... Mare stamelt in hevige aandoening: Op de eerste plaats, vaderkimt u mij vergeven? Maar, mijn lieve jongen, die vraag zou lk tot jou moeten richten. Beiden verkeerden w» in een smartelijke dwaling; beiden moeten we dankbaar zijn, dat althans die vreeselijke be proeving van ons is weggenomen. Dit hebben wij aan Ilse te danken. O, vader, ik durfde mijn oogen bijna niet vertrouwen en raakte van blijdschap buiten mezelf, toen ik uit haar brief zag, dat u haar kent en reeds vaderlijk bemint en dat zij u op Kronstein komt bezoeken. Ja.... mijn Zonnestraaltje! Ik heb Ilse veel te dankenZij heeft 'n ander mensch van mij gemaakt en ik begrijp zeer goed, dat dit lief, gevoelig en energiek meisje onmisbaar voor je levensgeluk geworden is. Hadden we Ilse nu maar spoedig en voor altijd bij ons, als mees- teresse op Kronstein!Maar ik ben een leeljjke egoïst. Ik babbel maar door en vergeet heelemaal, dat je moe en hongerig moet zijn. Evert moet onmiddellijk voor eten zorgen en Je kamer in orde laten brengen. Hij wilde naar de bel grijpen, doch Mare vatte zijn hand en zei: Laat maar, vader; ik heb onderweg gedi neerd en voel me niet moe. Evert zal uit eigen beweging wel voor mijn slaapkamer zorgen, en 't is nog lang eer 't avond is. Laat me bij blijven en het zoo lang ontbeerd geluk genie ten, een vader te bezitten, die mij lief heeft.... En laat ons van Zonnestraaltje spreken! Hoe is 't met haar? Ziet ze er goed uit? Wij hebben elkaar zooveel te vertellen!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10