Dag-brieven
eener moeder
SPEELPAKJE
Verstopte Neus?
Md amiaal
4tanden dag
BREIWERK
De luchtroovers van Hoitika
ii
Het raadsel
VRIJDAG 3 FEBRUARI 1939
Opvoeden is: Tuinschaar
en bindband
VOOR ONZE LEZERESSEN
GEMENGDE HUWELIJKEN
EN JODEN
VlCKS
Va-tro-nol
Kent U de
ruitsteek?
van Kronstein
n'iT
Een recept voor een hoestsiroop
Een kwart liter
komt U op slechts 75 cent
Leeftijd 1-2 jaar
Het zuivere Nederlandsch van
Koningin Wilhelmina
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL -
ROMAN VAN A. HRUSCHKA
<WtaPdt vervolge*
V.
I
i
Het zou me werkelijk interesseeren te weten
of van de tien ouders er drie zijn die hun kin
deren werkelijk „kennen", niet uiterlijk natuur
lijk, maar innerlijk. Ik betwijfel het ten sterk
ste. Omdat het meerendeel der ouders, gedu
rende de eerste vier tot acht levensjaren van
het kind, de taak der opvoeding beschouwer,
als een positieve opdracht, terwijl deze Zoo niet
geheel dan toch voor een zeer groot gedeelte
negatief moet zijn. Ik bedoel dit: men streeft
er als regel naar, van de kinderen kleine men-
schen, kleine volwassenen te „maken", die den
ken en zoo mogelijk handelen, die reageeren
en wenschen als menschen, slechts hetgeen
reeds als een concessie beschouwd wordt in
verkleind formaat. Terwijl het juist de taak
der ouders is te ontdekken, welk soort mensch
in den kleine schuilt, hetgeen alleen bereikt
kan worden, door hem zooveel mogelijk zijn
eigen gang te laten gaan.
Ik wil een volkomen willekeurig voorbeeld
aanhalen. Wanneer wij een kind de liefde tot
de dieren willen bijbrengen een eigenschap
welke alle ouders en elke opvoeder onbestreden
tot de „goede" rekent bereiken wij ons doei
niet, wanneer wij probeeren den kleine de die
renliefde te „leeren" door hem voor te houder,
dat het poesje zoo lief is, de kanarie een schat,
de hond trouw', het paard sterk en de zang
vogeltjes zwak. Evenmin door te verklaren dat
het kwellen van dieren slecht is, slaan niet toe
gelaten wordt en aan pooten, staart of oorer.
trekken mishandeling nabij komt. Wij weten
immers niet of het kind,, zelfs wanneer wij het
een stok in de handen geven, zal probeeren het
poesje of den hond een fikschen mep toe te die
nen. De kans is heel groot en hierin schuilt
een gevaar der positieve opvoeding dat de
gedachte aan zoo'n hardhandige behandeling
niet in het kinderkopje zou zijn opgekomen....
als wij door onze waarschuwingen of onze les
sen, het denkbeeld niet in de kleine hersens
gezaaid hadden. Het gaat hiermee precies als
met de moeder, die meende haar opgroeiende
dochter rein en onschuldig te houden, door
deze in de schrilste kleuren, al 't slechte en
gemeene, dat de wereld kent, af te schilderen
om haar daartegen te kunnen waarschuwen.
Laat 't kind, om bij de dierenliefde te blij
ven, eerst toonen, hoe het zich ten aanzien van
het dier gedraagt en eerst wanneer excessen
voorkomen, gaan we optreden. Pas, wanneer
wij zien, wat het kind doet, en wiat voor
namer is uit welke beweegredenen en met
welk doel, kunnen wij beginnen met „opvoe
den". Een voorbeeld uit eigen ondervinding:
aan mijn Juun behoef ik werkelijk geen waar
schuwing tegen dierenmishandeling uit te dee-
len, aan Frits je echter wel! Niet omdat deze
wreed is of het dier pijn wil doen, doch weJ
omdat hij dolgraag plaagt en in zijn spel dik
wijls de grenzen te buiten gaat. Frits, die
ouders en volwassen kennissen, speelgenootjes
en broertjes heel graag en bijna doorloopend
plaagt, koelde zijn plaaglust natuurlijk ook op
't dier; niet begrijpend dat hij dit daarmee
pijnigde, soms bijna martelde. Nadat hij het
een en ander gedaan of beter gezegd misdaan
had, werd mijn taak positief. Toen kon ik hem
uitleggen, dat het dier pijn leed door zijn han
delingen, dat het laf is, als een flinke jongen
van zijn grootere kracht en zijn macht gebruik
maakt tegen een klein dier; kon ik hem op 't
niet toelaatbare en leelijke wijzen van hetgeen
hij deed ende honderden handelingen, die
hij- niet deed, Waaraan hij zelfs niet dacht,
laten rusten. Elk woord, dat ik „opvoedend"
tot Frits richtte, was voor Juun volkomen over
bodig, omdat deze zich niet, en nooit, zou
schuldig maken aan hetgeen ik bij Fritsje
moest weg-opvoeden. Juun kwam herhaaldelijk
mijn hulp inroepen als het spel met de kat te
ruw dreigde te worden, en eens toen Karei en
Fritsje jacht maakten op een muis, kwam hij
me met groote tranen in de oogen uit de keu
ken halen, omdat de anderen zoo leelijk deden
tegen zoo'n klein diertje.
Dezé twee voorbeelden demonstreeren duide
lijk hoe wij als ouders onmogelijk kunnen be
ginnen met het opvoeden van een kind, wan
neer wij niet eerst ontdekt hebben, wat er in
den kleine schuilten zulks voor elk dei-
duizenden onderdealen, waaruit het menschelijk
dagelijksch leven opgebouwd is.
Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat wij onze
kleinen in het wilde moeten laten opschieten,
zoover ga ik niet; maar w'el beteekent 't, dat
wij onze opvoedingstaak, zeker in de eerste kin
derjaren, meer moeten beschouwen als het
wérk van een tuinman, en minder als dat var,
een timmerman, die uit willoos en redeloos
hout zijn werkstuk in elkaar zet. De tuinman
laat het plantje groeien, het leidend, snoeiend
en bindend naar zijn inzicht; hij besproeit het
of beschermt het tegen te veel zon, maar
met zijn ruwe vingers blijft hij zoowel van den
ontkiemenden zaadkorrel als van den ontbot-
tenden bloemknop af, om van het „maken" van
Breit gü reeds met Neveda-Woi
Aan Neveda, Heerengr. 483, A'd.-C.
M.t U gelieve mij gratis te zenden
een Neveda-breipatroon voor een:
Damesblouse, Deuxpièces, Heeren-
slipover of Meisjesjurkje (doorhalen
wat niet verl. wordt), en den naam
van den Neveda-winkelier te mijner
stede op te geven. VIII
Naam Adres
een blad of een bloem niet eens te spreken
In dezen zelfden zin, mogen wij ouders bij onze
kinderen ook niet trachten den stengel uit het
zaad, of de bladeren uit de takken te peuteren
Dat het aanpakken van bloem of blad naar
onze eigen vinding of wensch, tot de ergste
resultaten zou leiden, erkennen wij graag.
bij de planten; bij onze kinderen noemen wij
't dikwijls.... positief opvoeden.
Vrijheid bij kinderen wil niet zeggen tuchte
loosheid; wijsheid, die zichzelf beperkt en be-
heerscht is iets heel anders dan de onverschil
ligheid, welke Gods water over Gods akker
laat loopen. De persoonlijke vrijheid en ont
wikkelingsmogelijkheid van het kind moeten
vóór en boven alles gewaarborgd zijn; wij mo
gen het niet hullen in een harnas van ge- en
ver-boden, van voorschriften en eischen. Doen
wij dit laatste wel, dan maken wij het kind
tot een verkleinde uitgave van onszelf, hetgeen
zooals het leven en de maatschappij nu een
maal zijn, niet anders dan onnatuurlijk ge
noemd kan worden; oneenvoudig, in vele op
zichten onoprecht, zelfzuchtig en door-allerlei
conventies- en- maatschappelijke- invloeden-be
dorven. Wij moeten den aangeboren aard te
voorschijn laten komen let wel: niet verder,
dan te voorschijn laten komen, daarna kunnen
wij opvoedennaar vereischt wordt. Wach
ten tot het kind in het kwaad of wat straks
kwaad kan worden verstard en verhard is,
is natuurlijk niet de bedoeling; ook ide tuin
man wacht immers niet met snoeien en binden
tot de plant geheel uitgegroeid is.
Wij mogen nooit te werk gaan alsof een kind
ter wereld komt als een bonk ziellooze en ka-
rakterlooze klei, waaruit wij een mensch moe
ten „maken". Een kind is een mensch, dat met
zijn geboorte alle eigenschappen en vermogens
meekreeg; wij kunnen slechts „leiden"; bestu
ren, Waken, ontwikkelen, besnoeien. En daartoe
is, zooals ik tevoren zei, in de eerste plaats
noodig dat wij het kind en zijn neigingen lee
ren kennen. Het eenige middel dat ons voor dit
doel ter beschikking staat is: den kleine zijn
gang te laten gaantot op zekere hoogte.
Een ander voorbeeld als slot: wanneer wij
alle snoeperijen en lekkernijen, den suikerpot,
de koekjes, de fruitschaal, kortom letterlijk en
volledig „alles" waarnaar een kind zijn handje
zou kunnen uitsteken, achter slot en grendel
zettenhoe willen wij dan te weten komen
of 't kind snoepneigingen bezit, of erger nog
eer. hang naar oneerlijkheid in zich heeft? Met
andere woorden, hoe kunnen wij een kind tot
eerlijkheid, betrouwbaarheid, zelfbeheersching
enz. opvoeden, wanneer wij het niet de gele
genheid gegeven hebben eerst zijn eerlijkheid
of oneerlijkheid, zijn betrouwbaarheid of on
betrouwbaarheid, zijn beheerschtheid of onbe-
heerschtheid te toonen? EEN MOEDER
Hier volgt ons receptje, dat zijn doeltreffend
heid bewezen heeft. Kook een kwart liter
water, los er een eetlepel suiker in op en voeg
hierbij 30 gram Vervus (dubbel geconcentreerd)
die U bij eiken apotheker of drogist tegen den
vastgestelden prijs van 75 cent kunt verkrij
gen. Goed doorroeren en Uw hoestsiroop is ge
reed. Dosis: volwassenen: een eetlepel, kinde
ren van 8 tot 12 jaar: een dessertlepel. Kin
deren van 3 tot 8 jaar: een theelepel. Na de
voornaamste maaltijden en voor het naar bed
gaan. Neem vandaag nog een proef en bewaar
dit uitstekende receptje.
Bovenwijdte 68 c.M., lengte middenvoor 42
c.M„ schouderbreedte 8 c.M„ mouwlengte met
manchet 27 c.M., manchetwijdte 15 c.M.
Benoodigd: 1.30 gebloemde flanel of katoen
van 70 c.M. breed, 11 knoopen, 60 c.M. elastiek.
We vouwen de stof dubbel en plaatsen alle
deelen onder elkander op de stof (middenvóór
aan de vouw). Van de overgebleven deelen
knippen we den kraag, manchetten en band op
de broek. In het voorpand stikken we vanaf
de schoudernaden 2 plooitjes van ly c.M. diep
tot op heuphoogte. Het achterpand bestaat uit
2 deelen, in lijfje en broekje. Het broekje wordt
op het lijfje vastgeknoopt. Aan het lijfje is
middenachter een overslag van 2 c.M. aange-
krftpt, waarbij we nog 3 c.M. knippen voor te
rugslag. Op de hoogte van de stippellijn stikken
we tegen den binnenkant van 't lijfje een bies
van 3 c.M. breed, waarop de knoopen worden
gezet.
Broekje: De midden-achternaden worden
aan elkander gestikt, daarna wordt de boven
kant ingerimpeld. De band wordt van dubbele
stof gemaakt, waartusschen de ingerimpelde
bovenkant wordt gestikt. In den band maken we
vertikale knoopsgaten. Een klein deel van den
zijnaad wordt aan het voorpand vastgestikt
De 7 c.M. van het kruisje wórden aan den on
derkant van het voorpand vastgestikt. De rest
dient voor pijp. De pijp werken we af met een
schuin biesje, waardoor het elastiek wordt ge
regen. De kraag bestaat uit 2 deelen en wordt
vi*n dubbele stof gemaakt. De kraag wordt ge
lijk met den hals aan den binnenkant met een
schuin biesje afgewerkt en middenachter ge
sloten. De mouw komt glad in het armsgat. De
mouwnaad valt op den zijnaad van het pakje
De onderkant van de mouw wordt ingerimpeld
tusschen een dubbele manchet gestikt. Voor
naden overal ly c.M. aanknippen. Van alle
naden maken we Engelsche naden.
C. M.
De opperrabijn A. B. N. Davids heeft dezer
dagen, zooals blijkt uit het Nieuw Israëlietisch
Weekblad, in een Joodsche vergadering een
rede gehouden over „Het gemengde huwelijk
nu".
De heer Davids heeft in die rede belang
wekkende cijfers gegeven, ontleend aan een
studie over de samenstelling van de Joodsche
bevolking in Nederland, waar het materiaal
van de laatste volkstelling is verwerkt.
„Ontstellende cijfers", aldus bedoeld ver
slag, deelde spr. mede over den omvang
van het gemengde huwelijk onder de Joden in
de laatste jaren. Bedroeg dit gedurende het
tijdperk 19011905 128 gevallen op 1000 zui
ver Joodsche huwelijken, in het tijdperk 1931
1934 was dit getal gestegen tot 406 oftewel
Deze nieuwe druppels genezen opgezwollen
slijmvliezen, verwijderen benauwend slijm
en laten U weer vrij ademen. Tijdig gebruikt, bij
het eerste niezen, voorko
menzij vele verkoudheden.
„Je weet het," zei m'n vriend Bart tegen mij,
„als ik iets in m'n hoofd gezet heb, dan zet ik
het ook door. We zullen eens zien, wie z'n zin
doordrijft: Mies of ik."
Nu ken ik Bart al jaren lang en dus heel goed.
Ofschoon niet onsympathiek, is hij een heersch-
zuchtig mensch. Een jaar geleden kon hij z'n
heeifchzucht nog op z'n ondergeschikten uit
oefenen. Maar de zaken gingen den laatsten tijd
slecht en hij moest zijn fabriek van poetspom
made sluiten. Sindsdien tracht hij thuis den
dictator te spelen.
Maar ik ken ook z'n wederhelft Mies En die
Mies is geen vrouw, die zich door d'r man cp
haar kop laat zitten. Ze is óók slim en ofschoon
ze vaak den schijn aanneemt van toe te geven,
doet ze meestal toch, wat ze zich voorgenomen
heeft te doen.
't Ging dit keer over een nog al ingrijpende,
huishoudelijke aangelegenheid.
,,'t Hangt me al lang de keel uit," zei Bart,
die zich soms nog al realistisch pleegt uit te
drukken, „altijd in een restauratie te eten.
't Eten is er op den duur niet smakelijk; van
liflafjes houd ik niet en 't wordt een veel te
dure geschiedenis."
„Gelijk heb je," repliceerde Mies; „ik vind
het ook alles behalve prettig, dat we er geen
keukenprinses meer op na kunnen houden."
„Volkomen juist, lieve Mies, we kunnen ons
nóch de weelde veroorloven er een dienstbode
op na te houden, nóch in een restaurant te
gaan eten. En daarom is het mijn verlangen,
dat je zelf kookt."
Dit verlangen uitte m'n vriend Bart op een
toon, die geen tegenspraak duldde.
„Inderdaad," zei z'n vrouw weer, „dat zou wel
de beste oplossing zijn; 't is alleen maar jam
mer, dat ik niet koken kan."
„Wat men niet kan, moet men leeren," ver
klaarde Bart met gefronst voorhoofd en saam-
geknepen lippen, ,,'t Is toch zoo'n kunst niet, om
een eenvoudig middagmaal klaar te maken."
„Daar heb je al weer gelijk in, lieve man. Een
kunst is het niet, als men het kan. Maar je
weet, m'n beste, dat ik nooit koken geleerd heb."
„Nu, dan wordt het meer dan tijd, er nu eens
resoluut mee te beginnen. Een mensch is nooit
te oud om te leeren. Ik zal je daarom vandaag
nog aan de huishoudschool laten inschrijven,
om een cursus in 't koken te volgen."
Hiermede beschouwde m'n vriend Bart de
zaak als afgedaan. Hij schoot z'n jas aan, zette
z'n hoed op, deed een paar flinke trekken aan
z'n sigaar, die op 't punt stond uit te gaan
en verliet de echtelijke woning met een: „tot
straks."
Hiermee was het conflict begonnen, waarover
Bart, dien ik nog al dikwijls sprak, me nauw
keurig op de hoogte hield.
41 pet. In het tijdperk 1911—1915 waren er
van elke 100 Joodsche mannen in Nederland 0
gemengd gehuwd en in 1931—1934 steeg dit
aantal tot 20. Sedert 1934 is het ver
schijnsel nog erger geworden en
thans moet worden gezegd, dat
op 3 Joodsche huwelijken er 1
gemengd voorkomt. Meer dan eenig
ander soort huwelijk zijn deze gemengde hu
welijken kinderloos, zijnde 52 pet.; dit overtreft
het percentage van alle huwelijken, ook van
de gemengde Katholieke en Frotestantsche.
Een ander karakteristiek is, dat de kinderen,
die uit zulke huwelijken werden geboren, meest
al vóór den normalen tijd na het huwelijk
ter wereld kwamen, zoodat 40 pet. van deze
huwelijken als gedwongen moeten worden be
schouwd. In slechts 8 pet. van de gevallen kon
van een normaal huwelijk worden gesproken.
Ook de echtscheiding na een gemengd Joodsch
huwelijk ging percentsgewijze ver uit boven
eenige andere rubriek. De statistiek wees hier
voor 15 pet. aan. Van het gering aantal kin
deren uit gemengd gehuwden gesproten, wa
ren 86 pet. niet ingeschreven bij eenig Joodsch
kerkgenootschap; slechts 7 pet. werd in de
Joodsche gemeenschap opgenomen. Dat spr.
bij een vorige behandeling van dit vraagstuk
niet heeft gegeneraliseerd en de juiste conclu
sies en gedachten had getrokken, meende spr.
door deze ontstellende cijfers te hebben bewe
zen. Spr. schetste het leed, dat over de ouders
komt, wier kinderen tot zulk een huwelijk zijn
overgegaan. Goed achtte spr. het daarom, dat
hierover in Joodsche kringen wordt gesproken
en kennis van de feiten in wijden kring wordt
verspreid. In het belang van de Joodsche ge
meenschap en van de families achtte spr. het
zelfs noodig om er met de grootst mogelijke
openlijkheid over te spreken.
De radiorede, welke H. M. Koningin Wilhel
mina heeft uitgesproken, heeft tijdens een der
colleges aan de Leuvensche Alma Mater aan
leiding gegeven tot een typisch gebeuren, zoo
meldt de Brusselsche correspondentvan „De
Maasbode".
Dr. L. Grootaers, lid van de Koninklijke
Vlaamsche Academie en hoogleeraar in de
faculteit voor wijsbegeerte en letteren aan de
hoogeschool van Leuven, gaf voor de studenten
in de Germaansche philologie een les in Neder-
landsche taal en phonetica. Op een gegeven
oogenblik brak de professor zijn les, die nog
„M'n vrouw," vertelde hij me een paar dagen
later, „schijnt absoluut niet te willen. Telkens,
als ze naar de huishoudschool moet gaan, komt
er iets tusschen. Ze heeft zeker van 't dozijn
lessen, er al elf verzuimd."
„Nu," zei ik, „laat haar dan met rust; als
Mies tóch niet wil...."
„Ik denk er niet aan!" riep Bart opgewon
den, „neen, man, dan ken je me niet. Je moest
toch weten, dat, als ik me iets in m'n hoofd
gezet heb
„Maar, wat kan je er aan doen?" wierp ik
tegen.
„Als Mahomed niet naar den berg komt, dan
zal de berg naar Mahomed gaan. Je begrijpt me,
hè? De huishoudschool komt naar Mies, daar
zal ik voor zorgen," decreteerde Bart.
Eenigen tijd la-
ter vernam ik,
dat m'n onverzet- j Dg onverzetteUjke I
telijke vriend z'n l
vroegere keuken- i Tinrt Z-
prinses drie keer
in de week bij ,„„„j
zich thuis liet ko
men, om z'n vrouw onderricht te geven in de
edele kookkunst.
Het denkbeeld was geniaal, maarhet
miste toch de beoogde uitwerking. Mies wist het
weer zoo in te richten, dat ze altijd verhinderd
was. Dan kwam er onverwacht bezoek; d&n
weer had ze te veel hoofdpijn, of was ze tè ver
kouden om in de keuken te gaan.
„Kom Bart, geef toch eindelijk toe; zet je wil
voor dit keer eens op zij," adviseerde ik.
„Ja," riep de verbolgen Bart, „ja, dat zou ze
wel willen; dan zou ze triomfeeren! Neen, Mies
zal koken leeren, al moest ik zelf bij de lessen
tegenwoordig zijn.
Weer een paar dagen later hoorde ik, dat
mijn vriend werkelijk thuis bleef, als de keuken
prinses kwam. Hij ging dan zelfs mee in de
keuken en was voor geen enkele uitvlucht van
z'n vrouw meer te vinden, om de les te ver
zuimen.
Zoo gingen een maand of drie voorbij. Op
zekeren dag noodigde het echtpaar me uit om
deel te nemen aan een zelf toebereid middag
maal. Ik accepteerde en begaf me met ge
mengde gevoelens naar hun woning.
Hoe aangenaam echter werd ik verrast; het
eten liet niets te wenschen over; het was in
één woord: voortreffelijk.
„Je hebt toch weer gelijk gehad," zei Mies
tegen haar man. „Men is inderdaad nooit te oud
om te leeren. Ik had nooit kunnen denken, lieve
Bart, dat jij zóó uitstekend zou leeren koken."
(Nadruk verboden)
DAMES,
Indien U wilt weten boe U deze prettige
nieuwe steek kunt breien, behoeft U slechts
een briefkaart (geen brief) met Uw naam
en adres te zenden aan de „3 Suisses" Wol-
fabrieken, afdeeling 90 te Tilburg. Plak er,
boven het gewone port, op de adreszijde
3 postzegels van 5 cent op. Omgaand ont
vangt U dan een zeer nuttig boekje:
„De 24 Breisteken". In dit boekje vindt U
op aangename wijze voorgesteld, de uitleg
van 24 geheel nieuwe breisteken. Door een.
vernuftig systeem van plooiïng vindt men
in dit boekje onmiddellijk de steek die men
zoekt. Elke beschrijving van een steek is
duidelijk geïllustreerd. Doe Uw aanvraag
vandaag nog. U zult er beslist tevreden over
zijn.
een paar uren moest duren, af en. zeide tot zijn
Candida ten: „H. M. Koningin Wilhelmina
spreekt voor de radio. Ik raad u aan, naar de
radiorede van H. M. te gaan luisteren, het zal
voor u een les zijn van taalkennis en van de
zuiverste Nederlandsche uitspraak. De redevoe
ringen van Koningin- Wilhelmina zijn modellen
op het gebied der Nederlandsche taal".
De studenten verlieten het onderbroken col
lege en degenen, die niet de gelukkige bezittere
waren van een radio-apparaat op hun „kot"
begaven zich naar de stamlokalen, waar met de
grootste aandacht naar de „les" van H. M. de
Koningin der Nederlanden werd geluisterd.
Pedro stond het eerst weer op zijn peenen en trok Piet over
eind en nam hem den punthoed af. „Wat is het hier glad,"
zei Piet onschuldig. Pedro gaf geen antwoord, doch pakte hem
weer stevig in zijn kraag, waarbij hij Piet nu naast hem liet
loopen.
Ze klommen een steil trapje op en stonden nu boven een
hoog dek. Thans kon Piet het schip geheel overzien. Dit soort
schip kon hij echter niet goed thuis brengen, ofschoon hij van
schepen wel een weinig verstand had. Het leek een groot, plat
dek, zonder mast of hut er op. Hij wilde Pedro vragen Wat of
dit beteekende.
A T~* A TJ/"\1VTTVT Tj1 'C op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen jp w p bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"' h* H bij een ongeval met ty r< bïj verlies van een hand,
l i I iJQl riDUn Hl O ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen T f OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T OU»" doodelijken afloop mOU*" een voefc of een oog.
t2
Elfi keek haar glimlachend na.
Wel, mama, ik geloof, dat Ruth tot over de
ooren verliefd is op onzen inspecteur!
Mevrouw Trebitsch verschrok.
Meen je dat waarlijk? Maar dat zou ver
schrikkelijk zijn. Wat zou papa wel zeggen?
Hij zou lachen met dat kinderspel; want
meer zal 't wel niet zijn.
Maar als Ruth de zaak ernstig opnam?
Holder is 'n zeer net mensch, maar toch geen
partij voor Ruth
Och, maak u niet bezorgd daarover, mama,
Ruth is nog een kind en heeft een zeer gelukkig
temperament. Zij weet zich in alles te schikken,
en zal de kuur gemakkelijk te boven komen. Aan
,de historie met von Wiedemann denkt ze bijna
"niet meer. en haar kleine flirt met Holder zal
se even gemakkelijk vergeten wanneer de zomer
voorbij is en wij naar Weenen teruggekeerd
zijn
Ruth is intusschen de trap afgestormd. Op
t plein voor de huizinge blijft zij staan en kijkt
vorschend om zich heen. Zij ziet een lange rij
leege hooiwagens voorbijkomen en krijgt ein-
uelijK Kurt Holder in 't oog, die liet perso-
neeuiuls venaat.
üij voigt eenter de wagens niet, maar ver
mijdt den weg langs ae nuizinge en staat snei
aen weg in, welke naar het open veld leidt
Een oogenblik blijft Ruth verwonderd staan.
Waarom komt hij de huizinge niet voorbü? Hij
heeft niet eens opgekeken, anders had hij haar
moeten zien.
Dan ijlt ze Holder na.
Hallo! meneer de inspecteur! Hallo!
Waarom wacht u niet op mij?
Pardon, juffrouw Ruth, ik kon niet den
ken dat u zoo kort aan tafel zoudt blijven.
U schijnt evenmin veel tijd noodig te heb
ben om te eten!
Ja, maar ik moet zoo gauw mogelijk weer
aan het werk, terwijl voor u, na de vermoeienis
van dezen morgen, 'n beetje rust noodzakelijk
is. Ik heb er mij reeds een verwijt van gemaakt,
dat ik al te brutaal uw tijd en uw krachten
in beslag neem. Zulk werk mag voor u hoog
stens een afleiding zijn....
Praatjes! U weet toch, hoeveel pleizier lk
er in vind. Of wilt u me liever kwijt zijn? Stoor
ik u bij 't werk? Ben ik lui of onhandig?
Maar, juffrouw Ruth
Dan laat me ook met u naar de groote
weide gaan. En zet vooral ook niet zoo'n akelig
steenen gezicht. Ik word er koud van! Vroeger
was u altijd zoo vroolijk, en zoo lief voor mij.
Hoe is dat zoo in eens veranderd?
Veranderd?.... Ik weet waarlijk niet, wat
u bedoelt. Ik ben nog altijd dezelfde.^.
Niet waar! De verandering is zelfs heel
grootik heb 't al een paar dagen bemerkt...
Haar lippen trilden zenuwachtig en haar don
kere oogen begonnen verraderlijk te glimmen.
Ik weet ook, wanneer het begonnen is. Onlangs,
toen we op de zagerij waren en u een gesprek
met den opperhoutvester had. U is toen erg
bleek naar mij teruggekeerd, en ik zag wel,
dat u sterk was aangegrepen. Sinds dat oogen
blik is u veel veranderd voor mij, heel anders
dan vroeger. Enendat kan ik niet
uitstaan
Nu kon Ruth waarlijk haar traantjes niet
meer weerhouden; snel wendde zij 't gezicht
af, opdat Holder 't niet zou merken.
Maar hij had 't reeds gezien, en het deed
hem schrikken. Hoe gaarne zou hij die traan
tjes weg hebben gekust van de lieve, donkere
oogen! Hoe gaarne zou hij Ruth in zijn armen
hebben genomen, om haar te troosten met de
teedere woorden, die zijn liefde hem naar de
lippen dreef! Want sinds eenige dagen is hij
zich ten volle er van bewust, dat hij Ruth be
mint....
Maar niets van dat alles mag hij doen. Hij
moet zwijgen, nu en altijd, want hij heeft zich
ook een juist begrip gevormd van den afstand,
die hem scheidt van Ruth.
Het verwijt, hem door Hartlieb in 't gezicht
geslingerd, dat hij jacht maakte op de millioenen
van Trebitsch' dochter, blijft hem dag en nacht
in de ooren klinken....
Nu stottert hij in hulpelooze verwarring:
Maar, juffrouw Ruth, schrei toch niet!....
Ik kan t niet aanzien.... En k hebt er ook
geen reden voor.... U vergist zichik ben
heelemaal dezelfde geblevenGeloof me
toch!
Ruth komt allengs tot bedaren. Dat is niet
zoozeer aan Kurt's woorden te danken, als, wel,
aan den toon, waarop zij werden gesproken. Die
toon is veel warmer, dan Kurt zélf weet en
wil....
Ruth kijkt met haar betraande oogen naar
hem op:
Mag ik het werkelijk gelooven? Zou ik mij
vergist hebben?
Natuurlijk, juffrouw RuthWees toch
verstandig! Zijn we niet altijd goede kameraden
geweest, en zullen we dat ook niet verder
blijven?
Als 't van mij afhangt, zeker.
En van mij dan! 't Is mogelijk, dat ik in
de laatste dagen nu en dan een beetje ver
strooid en niet zeer spraakzaam geweest ben.
Maar dat moogt u mij niet kwalijk nemen. Ik
heb 't vreeselijk druk, en onder zulke omstan
digheden zijn mijn gedachten natuurlijk nog
méér bij mijn werk dan gewoonlijk. Trouwens
tusschen kameraden worden zulke dingen niet
zoo streng opgenomen nietwaar?
Hij klemt zich vast aan het woord kameraden,
dat hij als een veilige, neutrale basis voor hun
verdere betrekkingen beschouwt.
En Ruth stelt er zich mee tevreden.... 't Is
misschien niet heelemaal wat zij heeft verwacht
engehoopt; maar in ieder geval is er nu
vrede gesloten. Bovendien wendt Kurt schier
bovenmenschelyke pogingen aan, om door licht
gebabbel en allerlei opmerkingen aangaande zijn
taak het incident te doen vergeten.
Liefde gelooft zoo gaarne wat zij gelooven....
wil.
XXIII
De oude Evert klopt heftig op de deur van
graaf Klemens' kamer.
Mijnheer de graaf.... mag ik binnenko
men?
NatuurlijkMaar, Evert, wat is er? Je
lijkt heelemaal van streek.
Geen wonder, mijnheer de graaf.... Ver
schrik maar nietonze jonge heer is terugge
komen
Evert's oud en goedig gezicht straalt van
blijdschap.
Graaf Klemens maakt een driftige beweging
en wil opspringen. Maar twee jonge, sterke
armen houden hem reeds omstrengeld en druk
ken hem terug in den grooten stoel.
Blijf zitten vader....
Marc's stem verstikt in tranen. Vader en zoon
houden nu elkaar omstrengeld; geen van beiden
kan een. woord over zijn lippen brengen. Evert,
over wiens wangen tranen biggelen, sluipt de
kamer uit, om het wederzien niet te storen. De
voor hem zoo onverwachte verschijning van
Mare lijkt hem een wonder....
Mare stamelt in hevige aandoening:
Op de eerste plaats, vaderkimt u mij
vergeven?
Maar, mijn lieve jongen, die vraag zou lk
tot jou moeten richten. Beiden verkeerden w»
in een smartelijke dwaling; beiden moeten we
dankbaar zijn, dat althans die vreeselijke be
proeving van ons is weggenomen.
Dit hebben wij aan Ilse te danken. O, vader,
ik durfde mijn oogen bijna niet vertrouwen en
raakte van blijdschap buiten mezelf, toen ik
uit haar brief zag, dat u haar kent en reeds
vaderlijk bemint en dat zij u op Kronstein komt
bezoeken.
Ja.... mijn Zonnestraaltje! Ik heb Ilse
veel te dankenZij heeft 'n ander mensch
van mij gemaakt en ik begrijp zeer goed, dat
dit lief, gevoelig en energiek meisje onmisbaar
voor je levensgeluk geworden is. Hadden we Ilse
nu maar spoedig en voor altijd bij ons, als mees-
teresse op Kronstein!Maar ik ben een
leeljjke egoïst. Ik babbel maar door en vergeet
heelemaal, dat je moe en hongerig moet zijn.
Evert moet onmiddellijk voor eten zorgen en Je
kamer in orde laten brengen.
Hij wilde naar de bel grijpen, doch Mare
vatte zijn hand en zei:
Laat maar, vader; ik heb onderweg gedi
neerd en voel me niet moe. Evert zal uit eigen
beweging wel voor mijn slaapkamer zorgen, en
't is nog lang eer 't avond is. Laat me bij
blijven en het zoo lang ontbeerd geluk genie
ten, een vader te bezitten, die mij lief heeft....
En laat ons van Zonnestraaltje spreken! Hoe
is 't met haar? Ziet ze er goed uit? Wij hebben
elkaar zooveel te vertellen!