V
EN
RIEND
Onze Omroepers komen in
90.000 gezinnen
Een verhaal uit het
Verre Oosten
MAANDAG 6 FEBRUARI 193»
Wij maken een portefeuille
Attilla, de Hunnenkoning
Daar woon ik
ARCHITECTEN.HUISEIGENAREN
^HniiiiiEmiimniiiiiiEHiiiiiiFHiniiiriiiiiiiirrtiiiiiiiniiiiinriiiiiiiiirEiiiiiiiiriiiiiiiirmiiiiiirriniiiTrimiinirriiims
II
~ir
Wat menigeen niet weet
Wed. Boonstoppel&Zn. Waddinxveen
Te Almelo werd Zondag de voetbalwedstrijd Heracles— Mevrouw Berghuys, echtgenoote van den commandant, verrichtte Zaterdag te |n het Concertgebouw te Amsterdam werd Zaterdagavond het „Concertgebouwbal* gehouden ten bate van het
A.G.O.V.V. gespeeld. Een spelmoment voor het doel der Middelburg de opening van het nieuwe gebouw der school voor dienstplichtige r _i i j l i r~ il l i c li
gastheeren onderofficieren-administrateur pensioenfonds der leden van het Concertgebouworkest. - Een overzicht van de balzaal
verlegen in het bijzijn van den jongeman
Hij dacht plots aan het verhaal van Agreb
en besloot den page eens op de proef te
stellen.
Hij zocht de grootste en diepste kist op,
die hij in zijn paleis kon vinden. Door zijn
bedienden liet hij er nu allerlei ijzeren
rommel en waardelooze dingen ingooien
Zelf legde hij op den bodem een kostbaren
zegelring.
Nu liet hij Belem roepen en gaf hem
bevel de dingen die in de kist lagen uit te
zoeken en te sorteeren.
Er verliepen verscheidene dagen, maai
Belem liet zich niet zien.
„Eigenaardig," dacht de koning, „wat
duurt dat vreeselijk lang eer Belem de kisi
heeft nagekeken en de dingen op orde ge
legd. Of zou hij mijn ring niet gevonden
hebben?"
Een heele week verliep, maar Belem liet
zich niet zien. De jonge koning werd on
gerust. Zou de page de opdracht niet ver
vuld hebben? Het was wel een rare op
dracht, maar tenslotte moest hij toch zijn
vorst gehoorzamen. Hij had heel wat an
ders van den jongeman verwacht.
Den volgenden dag was hij jarig. Uit
alle deelen van het rijk kwamen de kalie
fen en edelen om hun koning geschenken
en gelukwenschen aan te bieden. Ook het
hof had zijn plicht gedaan. Als laatste
trad Belem voor den troon.
„Majesteit," zei hij zacht, „ik bied u
mijn diensten aan. Het is het eenige, wat
ik bezit."
Tegelijk stak hij den koning den zegel
ring toe.
„Hier is tevens het bewijs dat Uwe Ma
jesteit verlangde."
De koning was evgn verrast.
„Zoo," zei hij, „je hebt dus den bodem
bereikt; het heeft anders lang geduurd."
Strak keek de page den koning in de
oogen en antwoordde niet. De koning be
greep het onuitgesproken verwijt.
„Belem," zei hij, „je hebt gelijk. Mijn
beste mannen mag ik geen nuttelooze taak
opdragen. Neem dezen ring als geschenk
van mij aan. Aan jouw trouw zal ik nooit
meer twijfelen."
Student, die mooi aangeschoten door twee
zijner vrienden naar huis gebracht wordt: „Zie
zoo, laat me nu maar gaan, daar staat de maan
en daar woon ik vlak onder nu zal ik het wel
vinden"
Belem boog. Zijn oogen tintelden nu van
blijdschap en dankbaar greep hij de hand
van den koning, die deze hem toestak.
Als twee goede vrienden bleven ze nu
nog een tijdje bij elkaar en praatten over
koetjes en kalfjes.
„Kijk nu toch eens wat ik allemaal voor
mijn verjaardag gekregen heb," zei de
koning en schudde het hoofd, „al mijn
tafels liggen vol. Stapels zij en ivoor, kost
baar aardewerk en kristallen vazen, gebak
en vruchten, wandkleeden en kussens.
Wist ik maar wat ik er mee moest begin
nen."
„Mag ik u van dienst zijnvroeg
Belem.
De koning knikte.
„Dan...." Het gesprek werd op fluiste
renden toon gevoerd.
Laat in den avond slopen twee zwarte
gestalten in donkere kleeren gehuld door
een zijpoortje het paleis uit. Elk van hen
droeg een groote mand op de schouders. Ze
liepen door de nauwe straten van de stad
en belandden in sloppen en steegjes.
„Hier woont een heel arme vrouw," zei
een van de twee tot den ander, „als we
haar eens wat gebak en pasteien en wat
zijden kleeren gaven?"
De jongste knikte.
„Hier ligt een klein meisje ziek," zei de
oudste, toen ze weer wat verder geloopen
waren.
„Geef haar dit vogeltje," zei de jongste,
en haalde een prachtig bewerkt vogel
kooitje voor den dag, waarin een vogeltje
zat, „daar zal zij prettig mee kunnen spe
len."
Zoo wandelden de twee jonge mannen
door de armelijke straten van de hoofd
stad. Wanneer hun voorraad in de man
den was uitgeput, keerden zij weer naar het
paleis terug en kwamen met nieuwe kost
baarheden of lekkernijen terug.
Eindelijk, de zon kwam reeds door de
grijze wolken, was hun voorraad uitgeput.
De jonge koning greep de hand van zijn
page.
„Nog nooit heb ik zoo'n prachtigen ver
jaardag gevierd," zei hij dankbaar, „en
Uw Schilder bij
rO 0 0
worden door onsondet
alle weersinvloeden
jaar gegarandeerd, en zijn
dan als pas verwerkt.
FOTOREPORTAGE
Door de vereeniging tot bevordering van het hardrijden op de
schaats zijn op de Amsterdamsche kunstijsbaan selectie-oefeningen
gehouden. Tijdens de les in het vorm-rijden
Na de plechtige kroning stond de jonge
koning Abdoel Achmed peinzend door een
van de vensters naar buiten te kijken. De
straten en pleinen zagen zwart van de
menschen, die juichten en wuifden naar
de hooge vensters van het groote paleis,
waarachter zij wisten, dat de jonge koning
verborgen was.
„Agreb," vroeg de jonge vorst en wees
naar de menschenmenigte beneden zich,
„zouden nu al die juichende mannen en
vrouwen zulke trouwe onderdanen zijn als
ze me willen doen gelooven?"
De wijze Agreb, die den vader en den
grootvader van Abdoel gediend had, ant
woordde:
„U kunt wel aannemen, dat al degenen
die u nu toejuichen u trouw zijn en zullen
blijven. Maar toch zijn zij die het hardst
juichen niet altijd de besten. Ik ken een
verhaal van een prins die zijn onderdanen
op de proef wilde stellen. Het is al heel
lang geleden. Indien uwè majesteit mij
het genoegen wil doen te luisteren, zal ik
hem deze geschiedenis vertellen."
Abdoel Achmed knikte met het hoofd.
„Lang geleden leefde er eens een prins,"
zoo begon Agreb, „die een moeilijke zen
ding te volbrengen had, waarvoor hij een
geschikt persoon zocht. Dat was niet ge
makkelijk. Natuurlijk had hij wel een van
zijn generaals of officieren, een van zijn
bedienden of ministers kunnen kiezen,
maar hij wilde persé iemand hebben,
waarvan hij overtuigd was dat deze hem
trouw zou zijn tot in den dood. Hij rolde
nu op een goeden avond een heel zwaren
steen midden op het pad, dat naar zijn
paleis leidde. Eh den volgenden ochtend
stond hij nog voor dag en dauw op, om
achter een boschje in de buurt van den
steen de wacht te houden en te zien wat er
zoj gebeuren. Daar kwam een van zijn ge
neraals aangereden. De koetsier van het
rijtuig hield vlak voor den steen halt.
„Wat is er?" riep de generaal.
„Er ligt een zware kei midden op den
weg," antwoordde de koetsier.
„Wat zou dat," zei de generaal, „je kunt
er toch zeker wel omheen rijden!"
„Ja zeker," antwoordde de koetsier, reed
voorzichtig om den steen heen en ver
dween.
Daar kwam een troepje officieren aan.
„Ook dom om zoo'n kei midden op den
weg te smijten," zei een van hen.
„Je begrijpt gewoon niet, hoe zoo'n steen
daar komt," meende een ander.
Maar geen van hen deed moeite om den
steen ook maar een centimeter te verleg
gen.
Daar kwam een troep soldaten aan.
„Dat'ding ligt leelijk in den weg," brom
de de sergeant, die het commando voerde,
„maar per slot van rdekening zijn wij er
om den prins te beschermen, niet om de
keien op te ruimen, die op den weg lig
gen."
Hij commandeerde „voorwaarts marsch!
en marcheerde netjes met zijn troep om
den steen heen.
Daar kwam een arme marskramer aan
„Wat zie ik nou?" riep hij uit. „Hoe komt
die groote kei midden op den weg. Straks
heeft de prins er nog last van. Laat ik hem
maar gauw wegruimen."
Hij zette zijn mars aan den kant van
den weg, stroopte zijn mouwen op en
sleepte den steen opzij.
Toen kwam de prins te voorschijn. Hij
nam den marskramer mee naar zijn paleis
en vertrouwde hem de moeilijke zending
toe. En de man kweet zich zoo schitterend
van zijn taak, dat hij later een van de
beste posities kreeg aan het hof."
Een paar dagen later was de jonge ko
ning Abdoel Achmed met zijn page Belem
op jacht. Het viel den koning op, dat
Belem hem nooit prees, ook al deed hij een
goed schot of al toonde hij zich onver
schrokken wanneer een wild dier hen aan
viel. Hij had al meer het gevoel gehad, dat
deze page, die enkele jaren ouder was dan
hijzelf, sommige dingen in hem afkeurde,
zonder er evenwel openlijk over te spre
ken.
De jonge koning, die het gevlei van de
edelen gewend was, voelde zich een beetje
nog dankbaarder ben ik dat ik nu .een
vriend heb gevonden, op wien ik mijn
leven lang kan vertrouwen. Slaap wel,
Belem."
„Slaap wel, Majesteit."
Een gelukkige glimlach gleed over zijn
vriendelijk gezicht.
PIET BROOS
miiiinmmii»
I. Neem 2 precies rechte stukken kar
ton van 20 X 30 c.M. Een strook boekbin
derslinnen van 7 c.M. breedte en lang 34
c.M. Bestrijk het linnen met plaksel en
leg het karton er op, en wel zoo, dat er
in het midden een strook blijft te zien van
3 c.M. breed en aan de uiteinden 2 c.M.
uitsteekt.
II. Nu neemt men een strook pakpapier
van 30 X 3 c.M. en legt die tusschen de
kartonnen in.
III. Nu vouwt men de uitstekende lin
nen stukjes naar binnen; aandrukken.
IV. Neem nu een strook linnen van
7 X 30 c.M. en plak die aan den binnen
kant. Dan het geheel omkeeren en flink
met een vouwbeen over den rug wrijven
dat alles goed plakt.
Neem nu een roe van een gordifn of zoo
en doe het kaft zoo dicht, terwijl de. roe
den linnen rug rond zet. Zoo laten drogen.
V. Neem nu een stuk sierpapier van
34 X 22 c.M. en bestrijk het met plaksel
Leg het nu op de eene helft, zoodat er
een even breede strook linnen op den rug
zichtbaar blijft en dat het papier aan alle
zijden een stuk uitsteekt. Aanwrijven. Dan
inpakken op de bekende manier Inknip-
pen de korte stukken en dan omvouwen,
zooals je op de laatste teekening bovenaan
kunt zien. Van den langen zijkant schuine
hoeken afknippen en omvouwen.
Aan den anderen kant dito.
Aan de binnenzijde stukken sierpapier
plakken van 19 X 29 c.M.
iiiiiiiniiiiitiii
Attila was de „zoon van Moendzoekh" (He-
melzoon), oppersten koning van 't Hunnenrijk.
Tusschen Mongolië en den Rijn waren drie
Hunnenrijken en wel: een Oostelijk rijk onder
Ai Bars (doode panter), een middenrijk, dat
ongeveer het tegenwoordige Hongarije en Roe
menië besloeg onder Roas en een Westelijk van
de Theisz tot den Rijn onder Oktur. Na de»
dood van den opperkoning Moendzoekh besteeg
Attila, de oudste zoon, in het jaar 433 den „he
meltroon", terwijl de jongste, Bleda of Boeda
genaamd, mede-regent werd van koning Roas in
het middenrijk. Boeda stichtte de naar hem
genoemde vesting aan den oever van den Do-
nau, aan welk feit de Hongaarsche hoofdstad
nog altijd haar naam Boedapest te danken
heeft.
De grootste daad van Attila was de vereeni
ging der drie Hunnenrijken. De schepping van
een wereldrijk, dat de cultuur van het Avond
land moest verbreiden in het Verre Oosten,
heeft deze groote koning echter nooit kunnen
bereiken.
Na den dood van Attila brak er tusschen zijn
zoons een hevige strijd uit om het erfdeel. W
de bocht van den Donau, ongeveer waar tegen
woordig de stad Waizen ligt, kwam het-tot den
beslissenden slag tusschen Allarik en zijn Hun
nebroeders Ellak, Irnak en Dengizikh. welke
eindigde met een vernietigende nederlaag der
laatsten. Toen trok de koningszoon Dengizikh.
dit- in de Hongaarsche sage Csaba heet me'
3000 Hunnen, de laatste overlevenden van het
leger, naar het Oosten. In Zevenburgen liet hil
dit leger als grenswacht tegen het Westen ach
ter en zelf „reed hij naar den hemel". Zoo
ontstond volgens Hongaarsche mythen de
melkweg, die door het Hongaarsche volk dfl
„weg van Csaba" wordt genoemd.
iiunniiiuiiiii
Het eigenlijke New-York is met Brooklyn ver
bonden door 4 reusachtige bruggen en wel 3
hangbruggen (de East River Bridge en da
Manhattanbrug) en 2 gewone ijzeren Druggeö
(dë Williamsburgbridge en de Blackwellbrug).
De verwoesting
in het Leicester
Square Station
van den onder-
grondschen
spoorweg te
Londen, als ge
volg yan één
der geheim
zinnige bom
explosies
De heer D. E. van Suylekom vierde
Zaterdag zijn zilveren ambtsjubileum
als burgemeester der gemeenten Hooge
en Lage Zwaluwe. Bij aankomst aan
het gemeentehuis werden den jubilaris
en zijn echtgenoote bloemen aange
boden
MMtHimuimiiniintiiitittiiiHiHiimii