Het ontwerp kinderbijslag-
verzekering
Vergelijking met het
voorontwerp
Georg Ruzicskay
D
Muziekconservatorium
R.K. Leergangen
Gemeente en belasting
EEN HONGAARSCHE
SCHILDER
Beginsel en technische uitvoering
Bij het twintigjarig bestaan
«i
Onduidelijk perspectief
Uit: Rerum Novarum
Op zoek naar spelers
Het is thans ongeveer een jaar gele
den, dat het v o o rontwerp voor een
wet inzake kinderbijslagverzekermg
verscheen. Nadat op 9 Juli 1938 de Hooge
Raad van Arbeid daarover zijn advies had
uitgebracht, heeft de Minister van Sociale
Zaken zijn wetsontwerp bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal ingediend bij
Koninklijke Boodschap, gedagteekend 13
December 1938. Dezer dagen zullen dus
naar alle waarschijnlijkheid de openbare
beraadslagingen betreffende dit wetsvoor
stel kunnen aanvangen.
In de „Sociale Verzekeringsgids" van
Maart en Mei 1938 schreef ik reeds n. a. v.
het voorontwerp enkele beschouwingen,
waarin ik betoogde dat dit voorontwerp-
Romme, vergeleken met in het buiten
land geldende kinderbijslagregelingen, ze
ker geen slecht figuur maakte. Verder
moest ik er op wijzen, dat voor de kleine
zelfstandigen wederom geen regeling kon
worden gevonden en wel uitsluitend op
praktische en niet op principieele over
wegingen.
De leidende beginselen konden als volgt
worden samengevat: Op de eerste plaats
een zoo groot mogelijk aantal gerechtig
den door het niet stellen van een loon
grens en door het opnemen van alle
soorten van loontrekkenden. Op de tweede
plaats uniforme premie voor alle werk
gevers, onverschillig bij welk verzekerings
orgaan zij zijn aangesloten. Ten derde een
uniform bedrag van den bijslag, nl. 3 pet.
van het dagloon, te beginnen met het
derde kind tot 15 jaar, waarbij een maxi
mum-loon van 8,per dag wordt aan
genomen en loonen beneden 3,worden
gerekend 3,te bedragen. Ook zij, die
meer dan 8,per dag verdienen vallen
dus onder de verzekering, maar over het
meerdere wordt geen kinderbijslag geno
ten. Voorts kunnen regelingen, die voor-
deeliger zijn dan de wettelijke, bij pu
bliekrechtelijke instellingen worden er
kend. Uitgesloten blijft, evenals bij de
ziektewet, huiselijk dienstpersoneel.
Pleegkinderen komen niet in aanmer
king (hoewel op het stuk van belastingen
pleegkinderen wél mederekenen voor den
kinderaftrek). Met het geval, dat voor de
zelfde kinderen aan twee personen bij
slag zou worden betaald, indien dus zoo
wel vader als moeder recht op bijslag
kunnen doen gelden, was in het vooront
werp geen rekening gehouden.
De uitvoering der wet zou aller
eerst worden toevertrouwd aan de be-
drijfsraden, voor zoover die er reeds zijn
of alsnog zullen worden opgericht. Waar
geen bedrijfsraad is, wordt de uitvoering
opgedragen aan vakbedrijfsvereenigingen,
voor elk bedrijf echter slechts één, terwijl
fctt ontstentenis ook van zulk een vak-
feadrij fsvereeniging, één z.g. gemengde be
drijf svereeniging zou worden toegelaten.
Tenslotte zou de overheid als restorgaan
blijven optreden met een Rijkskinderbij-
slagfonds, beheerd door de Rijksverzeke
ringsbank en geadministreerd door de Ra
den van Arbeid.
De Hooge Raad van Arbeid heeft zich
met de strekking van dit vooront
werp vereenigd, evenals met het
niet-toelaten van bedrijfsgewijs afwij
kende regelingen; (deze zullen volgens
het voorontwerp alleen mogelijk zijn voor
publiek-rechtelijke instellingen, zooals P.
T.T. en Staatsmijnen). Daarentegen wilde
de H. R. v. A. huispersoneel niet principieel
uitsluiten, maar de mogelijkheid openlaten
om voor sommige categorieën daarvan de
wet eveneens van toepassing te verklaren.
Dat de kleine zelfstandigen buiten de
wet moeten blijven, meende ook de H. R.
v. A. De kleinst mogelijke meerderheid
van het college verklaarde zich echter
vóór een loongrens; de grootst mogelijke
minderheid steunde dus den Minister in
zijn opvatting, dat zulk een grens n ie t
behoorde te worden gesteld.
Evenmin was de meerderheid het met
den Minister eens dat de verzekering met
het derde kind moet aanvangen. De Hooge
Raad van Arbeid adviseert, dien bijslag
eerst te doen beginnen met het vierde
kind. Dat de leeftijdsgrens op 15 jaar
wordt gesteld, vond instemming.
Daarentegen was de Raad het in over-
groote meerderheid niet eens met het
systeem van berekening van de hoogte
van den kinderbijslag. Het College wenscht
een kiassestelsel naar de grootte
van het weekloon, waarbij de bijslag va
rieert van 2,606,50 per maand per
kind. Dat de kosten der verzekering niet
door den Staat mogen worden gedragen
vond vrijwel algemeenen bijval, evenals
het niet-toelaten van verhaal op de ar
beiders. De premiën komen geheel ten
laste der werkgevers.
licht brengt geluk, genot, teleur-
I stelling.
Afwijkend adviseerde de H. R. v. A. ook
voor wat betreft de uitvoering der verze
kering. De Raad wenscht uitvoering in de
eerst^ plaats door de bestaande bedrij fs-
vereenigingen, niet door bedrijfsraden.
Waar een bedrijfsraad is, zou deze, con
form art. 26 der Bedrijfsradenwet, als be
stuur aan het hoofd der bedrijfsvereeni
ging kunnen worden gesteld. De Raad
wees er bovendien op, dat het onge-
wenscht is pleegkinderen uit te sluiten en
dat een bepaling ontbreekt dat, indien
man en vrouw beiden arbeid verrichten,
niet beiden voor kinderbijslag in aanmer
king komen. (Op beide punten had ik
reeds gewezen in mijn bovengenoemde
bijdrage in de „Sociale verzekeringsgids")
De voornaamste zaken, waarin de
Hooge Raad van Arbeid van de plannen
van den Minister afwijkt zijn dus, dat de
verzekering volgens 's Raads meening niet
moet beginnen met het derde, doch
eerst bij het vierde kind; dat de bij
slag niet bedragen moet eenvormig 3 pet.
van het loon, doch varieeren moet vol-
gens loonklassen; en dat de uitvoering
niet behoort te worden opgedragen aan
bedrij f sraden, vakbedrij f svereenigingen
(voor elk bedrijf slechts één) en overheid,
(c.q. gemengde bedrijfsvereniging), doch
op de eerste plaats met de uitvoering moe
ten worden belast de bestaande bedrij fs-
vereenigingen voor de ziektewet, zonder
uitsluiting.
Wat heeft de Minister nu gedaan in
zijn wetsvoorstel?
In het algemeen is hij gebleven
bij zijn oorspronkelijken opzet. De wet
blijft, geheel als in het voorontwerp, be
perkt in het algemeen tot de personen
verzekerd volgens de zièktewet, dus met
uitsluiting van huispersoneel, als dienst
boden e.d. Ook de pleegkinderen komen
niet in aanmerking. De Minister hand
haaft eveneens het niet stellen van
een loongrens. De verzekering blijft aan
vangen bij het derde kind. De uitvoe
ring b 1 ij f t geheel zooals in het voor
ontwerp was aangegeven.
Daarentegen heeft de Minister wel een
bepaling gemaakt (door toevoeging van
een tweede lid aan art. 23) dat niet voor
dezelfde kinderen dubbele kinderbijslag
zal worden uitgekeerd. Ook is de bijslag
niet meer bepaald op 3 pet. van het dag
loon, doch wordt thans voorgesteld een
soort klassestelsel, varieerende van een
loon van 4,— per dag of minder tot een
loon van meer dan 8,per dag, waar
voor dan de kinderbijslag eveneens zal
variëeren van 10 cent per dag per kind tot
25 cent per dag per kind. Ongeveer komt
deze regeling wel met 3 pet. van het loon
uit, maar de berekening is veel eenvoudi
ger. Hier heeft de Minister dus grooten-
deels het advies van den Hoogen Raad
opgevolgd.
Het wetsontwerp voorziet niet in de uit-
keering van kinderbijslag tijdens verhin
dering om te werken, b.v. wegens ziekte of
ongeval of tijdens werkloosheid. Het ligt
echter in de bedoeling daarvoor een aan
vullende regeling te treffen in de desbe
treffende sociale verzekeringswetten.
De kinderbijslag behoeft niet telkens bij
elke uitbetaling van loon te worden uit
gekeerd. De uitkeering moet echter ten
minste ééns per drie maanden geschieden.
Ter wille van administratieve vereen
voudiging zal, naar ik vrees, deze langst-
toegelaten termijn van uitbetaling prac-
tisch wel regel worden, en dit lijkt mij een
nadeel. De arbeider echter is gewoon zijn
loon per week te ontvangen en daarop is
zijn levenswijze ingesteld. Veel beter ware
het daarom geweest de kinderbijslagen te
doen uitbetalen in dezelfde termijnen als
Zooals reeds gemeld vierde het Muziekcon
servatorium der R.K. Leergangen dezer dagen op
bescheiden wijze, met een feestvergadering (ge
volgd in Februari door een solistenconcert) zijn
twintigjarig bestaan. Twintig jaar is wel geen
officieel jubileum, maar toch meende men dat
er alle aanleiding was om de aandacht op dit
feit te vestigen, omdat deze stichting in den
betrekkelijk korten tijd van haar bestaan reeds
veel heeft kunnen bereiken.
Twintig jaar geleden nam Dr. H. Moller, die
zes jaar tevoren de Leergangen voor opleiding
van leerkrachten voor het R. K. Middelbaar
Onderwijs had gesticht, en daaraan een Aca
demie voor Beeldende en Bouwende Kunsten
had verbonden, het initiatief om ook een einde
te maken aan den achterstand op het gebied
van hooger muziekonderwijs in het Zuiden
Beneden den Moerdijk bestond geen enkele in
richting voor hooger muziekonderricht; de be
gaafde leerlingen uit Brabant en Limburg
moesten naar Rotterdam, naar Amsterdam of
Antwerpen, om hun muziekstudie te voltooien,
zoodat deze opleiding slechts voor zeer enkelen
was weggelegd. Het Zuiden moest zijn muziek
onderwijzers en zijn organisten- en koordiri
genten, zoo men niet genoegen nam met dilet
tanten, van buiten betrekken.
Dat dr. Moller goed gezien heeft dat in het
Zuiden op dit gebied een vruchtbaar werkter
rein lag, is nu na twintig jaar overduidelijk
gebleken. Met zijn onverwoestbaar optimisme
en taai doorzettingsvermogen overwon hij de
eerste moeilijkheden en in het najaar begon-
het loon, dus bij weekloon ook wekelijk-
sche kindertoelage. Misschien kan dit na
de schriftelijke voorbereiding nog bij
voorstel van wijziging of bij amendement
geschieden.
Particuliere bedrijven, die reeds thans
een gunstiger regeling hebben dan in het
wetsontwerp voorzien, zullen deze niet
kunnen handhaven. Die mogelijkheid is
alleen opengelaten voor publiek-rechtelijke
instellingen. Het bezwaar was natuurlijk
de vrees, dat zulke particuliere onderne
mingen, met hun gunstiger regeling bui
ten de wet vallende, arbeiders met groote
gezinnen of kans daarop zouden weren. Een
stelsel, dat hun de eigen regeling zou la
ten en toch dat gevaar, evenals bij publiek
rechtelijke instellingen, zou voorkomen, is
blijkbaar niet mogelijk gebleken.
Een bezwaar, dat niet is ondervangen,
blijft de toelating der z.g. gemengde be
drij fsvereeniging. Immers als er voor een
werkgever nóch een bedrijfsraad, nóch een
vakbedrij fsvereeniging bestaat, bij wier
kinderbijslagfonds hij aangesloten kan
zijn, dan beteekent dit dat het bedrijf van
dien werkgever nog zoo weinig georgani
seerd is, dat de uitvoering eener sociale
wet als de onderhavige, ook nog niet aan
dit bedrijf zelf kan worden toevertrouwd.
De uitvoering dient dan te geschieden door
het overheidsorgaan, den Raad van Ar
beid. Een uitvoering uitgaande van aller
lei heterogene bedrijven, die niets met
elkander uitstaande hebben, samen ge
bracht in een zg. gemengde bedrijfsver-
eeniging, kan men toch niet noemen uit
voering door het bedrijfsleven zelf. Er
blijven nu echter twee concurreerende
restorganen naast elkaar bestaan, de z.g.
gemengde bedrij fsvereeniging en de Raad
van Arbeid. De bezwaren, die hiervan reeds
bij de uitvoering der ziektewet zijn geble
ken, zullen nu nog worden vergroot. Blijk
baar wegen deze echter nóch voor den
Minister, nóch voor de meeste leden van
den Hoogen Raad van Arbeid voldoende,
om erkenning te kunnen vinden. Alles wat
men daaromtrent in het advies van den
Hcogen Raad van Arbeid kan vinden luidt:
„Enkele leden merken nog op, dat het niet
gewenscht is voor de uitvoering van de
kinderbijslagverzekering speciale bedrijfs-
vereenigingen op te richten. Bovendien
hebben deze leden er bezwaar tegen, dat,
indien er bedrijf svereenigingen worden
aangewezen voor de uitvoering, in het
wetsontwerp naast de vakbedrij fsvereeni
ging ook aan een algemeene bedrij fsver
eeniging een plaats wordt ingeruimd. Zij
zijn van meening, dat naast de bedrij fs
vereeniging een staatsorgaan de uitvoering
der verzekering moet verzorgen van de niet
bij de bedrijfsvereeniging aangeslotenen."
Doch dit zijn tenslotte kleinigheden, ver
geleken bij de groote sociale beteekenis
van het wetsvoorstel, dat immers van het
beginsel uitgaat, dat het gezin de kern
van de samenleving vormt en als zoodanig
als grondpeiler der maatschappij en van
den staat moet worden erkend en gesteund.
Het is verheugend dat dit beginsel zoo al
gemeen instemming heeft gevonden. Met
27 tegen 7 stemmen heeft de Hooge Raad
van Arbeid het beginsel van het wetsont
werp aanvaard. Naast een beroep op
de rechten van het individu en het belang
der gemeenschap is nog gewezen op den
socialen vrede, die ermede wordt gediend,
dat bij de loonbepaling met de behoefte,
dus met de gezinsgrootte, worde rekening
gehouden. Er bestaat diensvolgens gegron
de verwachting, dat ook de Staten-Gene
raal zich met het beginsel van het ont
werp accoord zullen verklaren. Dat is het
voornaamste. Over de uitwerking zal men
het dan ook wel eens worden.
Dr. Mr. R. BROMBERG
Breda, Januari 1939.
De Verrijzenis, een tafereel van György Ruzicskay in de katholieke kerk te
Alsógöd bij Boedapest
Onder de talrijke vreemde kunstenaars, die
onze hoofdstad in deze bewogen tijden her
bergt, is ook de Hongaarsche schilder Georg
Ruzicskay, van wien we hier een werk reprodu-
ceeren. Het is een voorstelling van de Verrijze
nis des Heeren, die hij gemaakt heeft in de
katholieke kerk te Alsógöd, bij Boedapest. De
voorstellingen ter zijde van de smartelijk-triom-
feerende Christusfiguur brengen het leven van
Jezus in beeld, bovendien ziet men een saam-
gevatte verbeelding van den oorlog. De oorlog
en de geestelijke verwarring na-den-oorlog spe
len in het werk van dezen kunstenaar een groo
te rol. Zijn expressionnistische kunst is gekweld
en onrustig van aard, een groot idealisme is er
de achtergrond van, maar de verwarring en de
leelijkheid der wereld, de wijze waarop de
mensch, die geestelijk leven wil, gepijnigd
wordt, obsedeeren hem.
Dit komt vooral tot uiting in een album met
litho's, in Hongarije zeer bekend, dat in het
Duitsch den titel „Der Liebessucher" draagt. Het
is als het ware een roman-in-beelden, een
„tijdsroman", niet minder dan 117 prenten
groot. Uitbundig en wild soms is het fantas
tisch leven in dit werk. De groote stad, met
haar tallooze verleidingen, met haar wijsheid
en haar waanzin, haar geldkoorts en haar on
baatzuchtigheid, haar wellust en haar reinheid,
met haar plaatsen van vermaak en haar ver
borgen heiligdommen, is het eindeloos bewogen
decor van de handeling: het zoeken naar een
uitweg, naar licht en waarheid, naar den hoo-
geren vorm van liefde, door een gevoelig en
hartstochtelijk, lijdend en strijdend mensch.
Onwillekeurig komt men er toe dit werk van
Ruzicskay te vergelijken met de albums met
houtsneden van den Vlaamschen kunstenaar
Frans Masereel, kind van denzelfden tijd, lij
dend aan dezelfde smarten, verkondiger van
eenzelfde humanisme. Maar de fantasie van
den Hongaarschen kunstenaar is nog rijker en
meer geschakeerd, zij laat af en toe de werke
lijkheid geheel achter zich en schijnt te verwij
len in droomtoestanden.
Ook andere werken van Ruzickskay, zooals
zijn Danse Macabre, brachten het tot bekend
heid. Zijn expressionnistisch» visie en opvatting
maken nog steeds ndruk en men mag verblijf in
langstelling afwachten, waartoe zijn verblijf in
ons lage land, dat de verwarring zooveel ge
matigder heeft weerspiegeld, hem zal inspiree-
ren.
Dr. W. Kersemakers, directeur der
afd. Kerkmuziek van het jubileerende
Conservatorium der R. K. Leergangen
Willem van Kalmthout, directeur der
afdeeling profane muziek van het
Conservatorium der R.K. Leergangen
nen, onder leiding van Willem van Kalmthout
voor de afdeeling profane muziek, en van Dr.
Smijers voor de afdeeling kerkmuziek, de lessen
aan het Conservatorium.
Het begin leek vrij primitief in de kale ka
mertjes in het onooglijke noodgebouw van de
Leergangen, en in dien tijd was men in breede
kringen nog lang niet overtuigd van de betee
kenis van goed muziekonderricht. Slechts lang
zaam vond die idee meer ingang. De grondslag
was echter goed gelegd en geleidelijk aan nam
het instituut toe in omvang en beteekenis.
Sedert een tiental jaren is het Conservato
rium gehuisvest in een eigen gebouw aan den
Bosscheweg, met practische leskamer en een
auditorium, waarin eenige jaren geleden een
prachtig orgel werd gebouwd (in ons land be
schikt, behalve Tilburg, alleen het Conservato
rium te Amsterdam over een- orgel). Een wel
voorziene, door Dr. Smijers ingerichte muziek
bibliotheek, staat ter beschikking, alsmede mo
derne leermiddelen, gramofoonplaten, projec
tieapparaten en een fraaie Bliithnervleugel.
In het uiterlijk weerspiegelt zich de inwen
dige bloei. Sinds de eerste moeilijke jaren
heeft behoudens een kleine inzinking rond
1929 het aantal leerlingen zich steeds in
stijgende lijn bewogen. Het Conservatorium
trekt de studenten uit heel het Zuiden tot zich.
Men wordt er opgeleid voor piano, viool, solo
en koorzang, zoowel voor onderwijs als voor so
listendiploma's, en voor organist en koordirectie,
tevens voor het diploma der St. Gregorius-
vereeniging en der Ned. Liturgische Vereeni-
ging.
Ook wordt opleiding gegeven voor het Staats
examen muziek (drie leeraren van het Conser
vatorium, de heeren Van Kalmthout, Dr. W.
Kersemakers en C. Heerkens hebben zitting in
de examencommissie) en de candidaten van
Tilburg maakten op deze examens lang geen
slecht figuur.
Nu, na twintig jaar, zijn reeds meer dan hon
derd geslaagde studenten afgeleverd. Oud
studenten van het Tilburgsche Conservatorium
hebben zich als muziekleeraar of leerares ge
vestigd in Den Bosch, Breda, Naaldwijk, Oss,
Helmond, Hengeloo, Amsterdam, Den Haag,
Zalt-Bommel, Bergen op Zoom, Nijmegen,
Woerden en Tilburg. Meer dan vijftig door het
Conservatorium gediplomeerde organisten en
koordirigenten brengen het daar geleerde in
praktijk.
Het Conservatorium heeft van het begin af
„Hebben allen van natuurwege
recht op levens-onderhoud, dan is
voor den onvermogende handen
arbeid de eenige weg om het te vinden.
Indien dus al de overeenkomst tus-
schen werkgever en werknemer, be
paaldelijk wat het loon aangaat, van
beide zijden een vrijwillige is, zoo
blijft toch altijd de eisch van het
natuurrecht, dat het loon niet zoo
laag mag wezen, of een matig, recht
schapen arbeider moet daarvan kun
nen bestaan-
Veronderstelt: een arbeider onder
werpt zich, alleen door nood gedwon
gen of om nog erger lot te ontgaan,
aan de te harde voorwaarden, die hem
door arbeidgevers of ondernemers ge
steld worden, dan wordt hem geweld
aangedaan, en de gerechtigheid komt
tegen dergelijken dwang in verzet."
Dit oordeel vindt zijn grondslag in
de natuurwet. Het is duidelijk, dat de
regelmatige positie van een man, vol
gens de orde der natuur, is. dat hij
heeft en bewoont zijn eigen huis,
waarin hij zoowel de lasten als de
lusten des levens aantreft. Menschen
zonder huisgezin zijn menschen zon
der zorg. En maar weinig vaderlands
liefde zou er aangetroffen worden in
een streek, waar de landzaat geen in-
nerlijken drang voelde, pal te staan
pro aris et focis: voor haardstee en
altaar.
De wijze zin dezer wet, d.w.z.
haar geest en strekking is, dat er
maar weinig menschen zullen gevon
den worden, die geen woning hebben,
en dat de woningen van het volk de
breede en hechte grondslag zijn,
waarop de gemeenschap in geheel
haar sociaal en politiek leven zal
steunen. Derhalve kunnen wij het
onderhoud van eigen huis en huisge
zin stellen als het minimum van een
rechtvaardig loon.
Hieruit volgt derhalve, dat een
werkgever, die vrijgezellen, mannen
dus zonder huis of huisgezin, tegen
lager loon in zijn dienst neemt, een
sociale onrechtvaardigheid begaat, vol
onzedelijke en gevaarlijke gevolgen
voor de maatschappij.
(Kard- Manning)
Marc Connelly, de Amerikaansehe tooneel-
schrijver, die vermaard is geworden door zijn
negerdrama „The green pastures", heeft in 1936
een nieuw tooneelwerk voltooid met den titel
„Land of the living". Amerikaansehe tooneel-
directeuren waren direct bereid het stuk ten
tooneele te brengen, maar er was een moeilijk
heid. Men zag geen kans de ideale bezetting te
vinden, zonder welke Connelly zijn werk niet
wilde laten vertoonen. Meer dan twee jaar heeft
men in de Vereenigde Staten tevergeefs getracht
de geschikte spelers voor het stuk bijeen te bren
gen. Thans heeft de auteur alle hoop opgegeven,
in Amerika een voor hem aanvaardbare vertoo
ning tot stand te brengen.
Hij gaat zijn speurtochten in Engeland voort
zetten, in de verwachting, dat het hem daar
beter lukken zal de spelers te vinden, die hij
noodig heeft. Zijn de resultaten inderdaad be
vredigend, dan zal „Land of the living" in een
Londenschen schouwburg zijn première beleven
levendig contact onderhouden met kunste
naars en paedagogen van naam. Ant. Aver-
kamp z.g., W. Andriessen, H. Andriessen, Joh.
Winnubst z.g., Ph. Dusch, A. de Vogel, H.
Hermans, mevr. BromStruik, mej. M. D'Hont,
C. A. de Bree en S. Swaap hadden zitting in
de examencommissie voor de eigen examens
van het Conservatorium. Dat de eerste direc
teur van de afd. Kerkmuziek, Dr. Smijers, werd
benoemd tot eersten hoogleeraar in de mu
ziekgeschiedenis aan een Nederlandsche Uni
versiteit mag als bekend worden verondersteld.
Zijn opvolger werd Dr. W. Kersemakers.
Dat de leerkrachten van het Conservatorium
van erkende bekwaamheid zijn, moge ook blij
ken uit hun werkzaamheden elders. Zoo do
ceert de leerares in methodisch spreken, mej.
H. Alma, hetzelfde vak aan het Conservatorium
te Den Haag. Flor Peters (orgel) is tevens
verbonden aan het Lemmens Instituut te
Mechelen, de Kerkmuziekschool voor België en
aan het Kon. Conservatorium te Gent. Kees
Heerkens (piano) is directeur van de Muziek
school te Breda en W. van Kalmthout is
leeraar aan de Muziekschool van de Mij. tot
Bevordering der Toonkunst te Nijmegen.
De invloed van het Conservatorium der
Leergangen door zijn oud-studenten en door
het individueele werk van zijn leeraren kan
moeilijk worden overschat. Zoo heeft het Con
servatorium ook indirect den stoot gegeven tot
verbetering van het muziekonderricht op de
internaten en de directeur van de afd. profane
muziek geeft vacantiecursussen voor reli
gieuzen, die weinig gelegenheid hebben te ver-
keeren in de muziekwereld. Jo Immink, de
leerares solozang, stichtte het vrouwenkoortje
„Voce Concordi", waarmee zij met succes in
Tilburg en elders en ook voor de K R O.- micro
foon optrad. Het conservatorium maakte het
ook mogelijk, dat vorig jaar het Tilburgsch
Stedelijk Orkest kon worden opgericht. Door
jarenlange oefening bleek aan het Conserva
torium een kern te zijn gevormd, sterk genoeg
om daar een goed geheel op te bouwen.
De ministers van Financiën en van
Binnenlandsche Zaken schijnen niet
op veel instemming bij de Tweede
Kamer te kunnen rekenen ten aanzien
van hun plannen om de positie van
de gemeentelijke huishoudingen te ver
beteren. Althans het onlangs ver
schenen Voorloopig Verslag betreffende
twee wetsontwerpen, n.l. dat tot steun aan
noodlijdende gemeenten en dat tot herzie
ning van de finantieele verhouding tus-
schen het Rijk en de gemeenten (het fo
rensen-ontwerp), is allesbehalve gunstig
Het is om tweeërlei reden niet gunstig-
Vooreerst niet omdat men een overzicht
wil hebben over het geheel van plannen,
welke de regeering inzake de belastingen
koestert, en vervolgens niet, omdat zoowel
het ontwerp tot steun aan noodlijdende
gemeenten als dat betreffende de forensen
zakelijke bezwaren ontmoeh
Het eerste bezwaar is inderdaad niet gi"
ring. De Nederlandsche bevolking weet,
dat zij nog tal van jaren groote offers zal
moeten brengen: minister van Dijk heef"
er dezer dagen onomwonden zijn meening
over gezegd. En in het algemeen aanvaardt
de Nederlandsche bevolking dit minder
vroolijke perspectief, zij is overtuigd van
de noodzakelijkheid en mét of zonder mor
ren: zij betaalt. Maarhet is een va-
óerlandsche eigenaardigheid: men wil W®-
ten, waar men aan toe is, en hoeveel men
ten slotte zal moeten bij dragen, na-vorde
ringen zijn bijzonder impopulair. Nu is oi-
dit de fout der ministers, dat zij niet met
een geheel afgerond plan zijn gekomen en
slechts met enkele ontwerpen verschijnen,
terwijl men van de nog te verwachten, in1'
mers reeds aangekondigde, wetsontwerpen
slechts de vage contouren kent. Beter ware
het geweest, het totaal der plannen aan
de Kamer voor te leggen.
Wat nu de zakelijke bezwaren betreft-
het eene ontwerp wil, onder bepaalde voor
waarden, aan noodlijdende gemeenten het
recht geven een eigen inkomstenbelasting
te heffen. Niet heel duidelijk is de gedach-
tengang der regeering: zij beoogt vol'
gens haar toelichting een gedeelte van
de thans finantieel afhankelijke gemeen"
ten de zoozeer begeerde finantieele zelf'
standigheïd terug te geven, en dit is z®®:
loffelijk, doch van den anderen kant krU'
gen de gemeenten dit recht om een extra
belasting van haar ingezetenen te heff®"
niet alvorens de Kroon een onderzoek hee
ingesteld en verklaard heeft geen bezwaal'
tegen de nieuwe belasting te hebben.
zij krijgen het uiteraard ook alleen zoolang
zij het noodig hebben. Een permanent toe'
zicht van de Kroon zal dus noodig Z'P''
wat kwalijk te rijmen is met de finantie®1'
zelfstandigheid
Overigens gelooven wij niet, dat er vele
gemeenten gebrand zullen zijn op d®ze
nieuwe bevoegdheid. Immers, de ingezete
nen, die toch al gedrukt worden door z*a
re belastingen, krijgen er nog een nieu^®
belasting bij, nota bene door hun eigen g®'
meentebestuur.
Gesteld, dat het een gemeente betre
met een groot werkloozen-cijfer en een
wat hiermee steeds gepaard gaat
toenemend armen-cijfer, de belasting®
zijn uit dien hoofde reeds hoog, hóóger da
in een andere gemeente, welke welli®"
minder conjunctuur-gevoelige industr'
heeft; zou zij de eigen inwoners nu n®°
eens extra moeten gaan belasten? Het W
ons tamelijk onwaarschijnlijk, dat de 111
nister hiervoor de Kamer meekrijgt, al k»
deze zeggen, da^ geen gemeente tot o
middel gedwongen wordt, want zij moet
zelf om vragen. Echter, wie zal zeggeh
inderdaad de gemeenten, die reeds 00 1.
zwaar toezicht van het Rijk leven, vrij zl"9
de nieuwe belasting al dan niet te will®1*
Er bestaat ook in dit opzicht nog zoo J®
als een moreele druk!
Het Voorloopig Verslag wij merk1®^
het reeds op is zéér ongunstig. WÜ £e
looven niet, dat de Regeering de KalT1
gunstiger zal stemmen, tenzij zij de voo
naamste redenen van de ontreddering
gemeentefinanciën wegneemt: de
ven van de werkloosheidszorg overbr®1"^
naar de Rijksbegrooting, een andere, b
lijker regeling ontwerpt inzake de kos
van de Armenzorg en een einde maakt a
de voortdurende daling van de garam1
■utkeeringen uit het gemeentefonds.
Daarnaast zullen uiteraard de gemeen
zelf niet werkloos mogen blijven. Al is ®r
te®
ifl
den loop der jaren veel bezuinigd, wij
overtuigd dat menige gemeentehuis
zij"
ihO»'
tijd
ding nog te grootsch is opgezet. In een
dat dit financieel mogelijk was heeft
zich vastgelegd op uitgaven, welke in ö£tl
tegenwoordigen tijd niet meer kubn
worden opgebracht. Bovendien is er v®()
aan de overheid getrokken wat beter -j"
goedkooper aan het particulier ini
tief ware overgelaten. Er is ook in dit 0
zicht gezondigd intra muros et extra! V
de regeering, welke uitgaven ten la
bracht van de gemeenten, welke de
begrooting behoorde te dragen, ^°°rst-
gemeente, welke verregaande en
bare bemoeiingen aan zich trok, waar
thans moeilijk meer van kan loskomen-
toch zal moéten loskomen. Op sti'a
van onder blijvend toezicht te geraken-
Om terug te komen op beide ontwerp
oP
De minister verwacht, dat de wetten 7
1 Mei 1$59 kunnen worden ingevoerd-
vreezen
e rijke dient te handelen als de
rentmeester van God.