Het ontwerp kinderbijslag- verzekering Vergelijking met het voorontwerp Georg Ruzicskay D Muziekconservatorium R.K. Leergangen Gemeente en belasting EEN HONGAARSCHE SCHILDER Beginsel en technische uitvoering Bij het twintigjarig bestaan «i Onduidelijk perspectief Uit: Rerum Novarum Op zoek naar spelers Het is thans ongeveer een jaar gele den, dat het v o o rontwerp voor een wet inzake kinderbijslagverzekermg verscheen. Nadat op 9 Juli 1938 de Hooge Raad van Arbeid daarover zijn advies had uitgebracht, heeft de Minister van Sociale Zaken zijn wetsontwerp bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend bij Koninklijke Boodschap, gedagteekend 13 December 1938. Dezer dagen zullen dus naar alle waarschijnlijkheid de openbare beraadslagingen betreffende dit wetsvoor stel kunnen aanvangen. In de „Sociale Verzekeringsgids" van Maart en Mei 1938 schreef ik reeds n. a. v. het voorontwerp enkele beschouwingen, waarin ik betoogde dat dit voorontwerp- Romme, vergeleken met in het buiten land geldende kinderbijslagregelingen, ze ker geen slecht figuur maakte. Verder moest ik er op wijzen, dat voor de kleine zelfstandigen wederom geen regeling kon worden gevonden en wel uitsluitend op praktische en niet op principieele over wegingen. De leidende beginselen konden als volgt worden samengevat: Op de eerste plaats een zoo groot mogelijk aantal gerechtig den door het niet stellen van een loon grens en door het opnemen van alle soorten van loontrekkenden. Op de tweede plaats uniforme premie voor alle werk gevers, onverschillig bij welk verzekerings orgaan zij zijn aangesloten. Ten derde een uniform bedrag van den bijslag, nl. 3 pet. van het dagloon, te beginnen met het derde kind tot 15 jaar, waarbij een maxi mum-loon van 8,per dag wordt aan genomen en loonen beneden 3,worden gerekend 3,te bedragen. Ook zij, die meer dan 8,per dag verdienen vallen dus onder de verzekering, maar over het meerdere wordt geen kinderbijslag geno ten. Voorts kunnen regelingen, die voor- deeliger zijn dan de wettelijke, bij pu bliekrechtelijke instellingen worden er kend. Uitgesloten blijft, evenals bij de ziektewet, huiselijk dienstpersoneel. Pleegkinderen komen niet in aanmer king (hoewel op het stuk van belastingen pleegkinderen wél mederekenen voor den kinderaftrek). Met het geval, dat voor de zelfde kinderen aan twee personen bij slag zou worden betaald, indien dus zoo wel vader als moeder recht op bijslag kunnen doen gelden, was in het vooront werp geen rekening gehouden. De uitvoering der wet zou aller eerst worden toevertrouwd aan de be- drijfsraden, voor zoover die er reeds zijn of alsnog zullen worden opgericht. Waar geen bedrijfsraad is, wordt de uitvoering opgedragen aan vakbedrijfsvereenigingen, voor elk bedrijf echter slechts één, terwijl fctt ontstentenis ook van zulk een vak- feadrij fsvereeniging, één z.g. gemengde be drijf svereeniging zou worden toegelaten. Tenslotte zou de overheid als restorgaan blijven optreden met een Rijkskinderbij- slagfonds, beheerd door de Rijksverzeke ringsbank en geadministreerd door de Ra den van Arbeid. De Hooge Raad van Arbeid heeft zich met de strekking van dit vooront werp vereenigd, evenals met het niet-toelaten van bedrijfsgewijs afwij kende regelingen; (deze zullen volgens het voorontwerp alleen mogelijk zijn voor publiek-rechtelijke instellingen, zooals P. T.T. en Staatsmijnen). Daarentegen wilde de H. R. v. A. huispersoneel niet principieel uitsluiten, maar de mogelijkheid openlaten om voor sommige categorieën daarvan de wet eveneens van toepassing te verklaren. Dat de kleine zelfstandigen buiten de wet moeten blijven, meende ook de H. R. v. A. De kleinst mogelijke meerderheid van het college verklaarde zich echter vóór een loongrens; de grootst mogelijke minderheid steunde dus den Minister in zijn opvatting, dat zulk een grens n ie t behoorde te worden gesteld. Evenmin was de meerderheid het met den Minister eens dat de verzekering met het derde kind moet aanvangen. De Hooge Raad van Arbeid adviseert, dien bijslag eerst te doen beginnen met het vierde kind. Dat de leeftijdsgrens op 15 jaar wordt gesteld, vond instemming. Daarentegen was de Raad het in over- groote meerderheid niet eens met het systeem van berekening van de hoogte van den kinderbijslag. Het College wenscht een kiassestelsel naar de grootte van het weekloon, waarbij de bijslag va rieert van 2,606,50 per maand per kind. Dat de kosten der verzekering niet door den Staat mogen worden gedragen vond vrijwel algemeenen bijval, evenals het niet-toelaten van verhaal op de ar beiders. De premiën komen geheel ten laste der werkgevers. licht brengt geluk, genot, teleur- I stelling. Afwijkend adviseerde de H. R. v. A. ook voor wat betreft de uitvoering der verze kering. De Raad wenscht uitvoering in de eerst^ plaats door de bestaande bedrij fs- vereenigingen, niet door bedrijfsraden. Waar een bedrijfsraad is, zou deze, con form art. 26 der Bedrijfsradenwet, als be stuur aan het hoofd der bedrijfsvereeni ging kunnen worden gesteld. De Raad wees er bovendien op, dat het onge- wenscht is pleegkinderen uit te sluiten en dat een bepaling ontbreekt dat, indien man en vrouw beiden arbeid verrichten, niet beiden voor kinderbijslag in aanmer king komen. (Op beide punten had ik reeds gewezen in mijn bovengenoemde bijdrage in de „Sociale verzekeringsgids") De voornaamste zaken, waarin de Hooge Raad van Arbeid van de plannen van den Minister afwijkt zijn dus, dat de verzekering volgens 's Raads meening niet moet beginnen met het derde, doch eerst bij het vierde kind; dat de bij slag niet bedragen moet eenvormig 3 pet. van het loon, doch varieeren moet vol- gens loonklassen; en dat de uitvoering niet behoort te worden opgedragen aan bedrij f sraden, vakbedrij f svereenigingen (voor elk bedrijf slechts één) en overheid, (c.q. gemengde bedrijfsvereniging), doch op de eerste plaats met de uitvoering moe ten worden belast de bestaande bedrij fs- vereenigingen voor de ziektewet, zonder uitsluiting. Wat heeft de Minister nu gedaan in zijn wetsvoorstel? In het algemeen is hij gebleven bij zijn oorspronkelijken opzet. De wet blijft, geheel als in het voorontwerp, be perkt in het algemeen tot de personen verzekerd volgens de zièktewet, dus met uitsluiting van huispersoneel, als dienst boden e.d. Ook de pleegkinderen komen niet in aanmerking. De Minister hand haaft eveneens het niet stellen van een loongrens. De verzekering blijft aan vangen bij het derde kind. De uitvoe ring b 1 ij f t geheel zooals in het voor ontwerp was aangegeven. Daarentegen heeft de Minister wel een bepaling gemaakt (door toevoeging van een tweede lid aan art. 23) dat niet voor dezelfde kinderen dubbele kinderbijslag zal worden uitgekeerd. Ook is de bijslag niet meer bepaald op 3 pet. van het dag loon, doch wordt thans voorgesteld een soort klassestelsel, varieerende van een loon van 4,— per dag of minder tot een loon van meer dan 8,per dag, waar voor dan de kinderbijslag eveneens zal variëeren van 10 cent per dag per kind tot 25 cent per dag per kind. Ongeveer komt deze regeling wel met 3 pet. van het loon uit, maar de berekening is veel eenvoudi ger. Hier heeft de Minister dus grooten- deels het advies van den Hoogen Raad opgevolgd. Het wetsontwerp voorziet niet in de uit- keering van kinderbijslag tijdens verhin dering om te werken, b.v. wegens ziekte of ongeval of tijdens werkloosheid. Het ligt echter in de bedoeling daarvoor een aan vullende regeling te treffen in de desbe treffende sociale verzekeringswetten. De kinderbijslag behoeft niet telkens bij elke uitbetaling van loon te worden uit gekeerd. De uitkeering moet echter ten minste ééns per drie maanden geschieden. Ter wille van administratieve vereen voudiging zal, naar ik vrees, deze langst- toegelaten termijn van uitbetaling prac- tisch wel regel worden, en dit lijkt mij een nadeel. De arbeider echter is gewoon zijn loon per week te ontvangen en daarop is zijn levenswijze ingesteld. Veel beter ware het daarom geweest de kinderbijslagen te doen uitbetalen in dezelfde termijnen als Zooals reeds gemeld vierde het Muziekcon servatorium der R.K. Leergangen dezer dagen op bescheiden wijze, met een feestvergadering (ge volgd in Februari door een solistenconcert) zijn twintigjarig bestaan. Twintig jaar is wel geen officieel jubileum, maar toch meende men dat er alle aanleiding was om de aandacht op dit feit te vestigen, omdat deze stichting in den betrekkelijk korten tijd van haar bestaan reeds veel heeft kunnen bereiken. Twintig jaar geleden nam Dr. H. Moller, die zes jaar tevoren de Leergangen voor opleiding van leerkrachten voor het R. K. Middelbaar Onderwijs had gesticht, en daaraan een Aca demie voor Beeldende en Bouwende Kunsten had verbonden, het initiatief om ook een einde te maken aan den achterstand op het gebied van hooger muziekonderwijs in het Zuiden Beneden den Moerdijk bestond geen enkele in richting voor hooger muziekonderricht; de be gaafde leerlingen uit Brabant en Limburg moesten naar Rotterdam, naar Amsterdam of Antwerpen, om hun muziekstudie te voltooien, zoodat deze opleiding slechts voor zeer enkelen was weggelegd. Het Zuiden moest zijn muziek onderwijzers en zijn organisten- en koordiri genten, zoo men niet genoegen nam met dilet tanten, van buiten betrekken. Dat dr. Moller goed gezien heeft dat in het Zuiden op dit gebied een vruchtbaar werkter rein lag, is nu na twintig jaar overduidelijk gebleken. Met zijn onverwoestbaar optimisme en taai doorzettingsvermogen overwon hij de eerste moeilijkheden en in het najaar begon- het loon, dus bij weekloon ook wekelijk- sche kindertoelage. Misschien kan dit na de schriftelijke voorbereiding nog bij voorstel van wijziging of bij amendement geschieden. Particuliere bedrijven, die reeds thans een gunstiger regeling hebben dan in het wetsontwerp voorzien, zullen deze niet kunnen handhaven. Die mogelijkheid is alleen opengelaten voor publiek-rechtelijke instellingen. Het bezwaar was natuurlijk de vrees, dat zulke particuliere onderne mingen, met hun gunstiger regeling bui ten de wet vallende, arbeiders met groote gezinnen of kans daarop zouden weren. Een stelsel, dat hun de eigen regeling zou la ten en toch dat gevaar, evenals bij publiek rechtelijke instellingen, zou voorkomen, is blijkbaar niet mogelijk gebleken. Een bezwaar, dat niet is ondervangen, blijft de toelating der z.g. gemengde be drij fsvereeniging. Immers als er voor een werkgever nóch een bedrijfsraad, nóch een vakbedrij fsvereeniging bestaat, bij wier kinderbijslagfonds hij aangesloten kan zijn, dan beteekent dit dat het bedrijf van dien werkgever nog zoo weinig georgani seerd is, dat de uitvoering eener sociale wet als de onderhavige, ook nog niet aan dit bedrijf zelf kan worden toevertrouwd. De uitvoering dient dan te geschieden door het overheidsorgaan, den Raad van Ar beid. Een uitvoering uitgaande van aller lei heterogene bedrijven, die niets met elkander uitstaande hebben, samen ge bracht in een zg. gemengde bedrijfsver- eeniging, kan men toch niet noemen uit voering door het bedrijfsleven zelf. Er blijven nu echter twee concurreerende restorganen naast elkaar bestaan, de z.g. gemengde bedrij fsvereeniging en de Raad van Arbeid. De bezwaren, die hiervan reeds bij de uitvoering der ziektewet zijn geble ken, zullen nu nog worden vergroot. Blijk baar wegen deze echter nóch voor den Minister, nóch voor de meeste leden van den Hoogen Raad van Arbeid voldoende, om erkenning te kunnen vinden. Alles wat men daaromtrent in het advies van den Hcogen Raad van Arbeid kan vinden luidt: „Enkele leden merken nog op, dat het niet gewenscht is voor de uitvoering van de kinderbijslagverzekering speciale bedrijfs- vereenigingen op te richten. Bovendien hebben deze leden er bezwaar tegen, dat, indien er bedrijf svereenigingen worden aangewezen voor de uitvoering, in het wetsontwerp naast de vakbedrij fsvereeni ging ook aan een algemeene bedrij fsver eeniging een plaats wordt ingeruimd. Zij zijn van meening, dat naast de bedrij fs vereeniging een staatsorgaan de uitvoering der verzekering moet verzorgen van de niet bij de bedrijfsvereeniging aangeslotenen." Doch dit zijn tenslotte kleinigheden, ver geleken bij de groote sociale beteekenis van het wetsvoorstel, dat immers van het beginsel uitgaat, dat het gezin de kern van de samenleving vormt en als zoodanig als grondpeiler der maatschappij en van den staat moet worden erkend en gesteund. Het is verheugend dat dit beginsel zoo al gemeen instemming heeft gevonden. Met 27 tegen 7 stemmen heeft de Hooge Raad van Arbeid het beginsel van het wetsont werp aanvaard. Naast een beroep op de rechten van het individu en het belang der gemeenschap is nog gewezen op den socialen vrede, die ermede wordt gediend, dat bij de loonbepaling met de behoefte, dus met de gezinsgrootte, worde rekening gehouden. Er bestaat diensvolgens gegron de verwachting, dat ook de Staten-Gene raal zich met het beginsel van het ont werp accoord zullen verklaren. Dat is het voornaamste. Over de uitwerking zal men het dan ook wel eens worden. Dr. Mr. R. BROMBERG Breda, Januari 1939. De Verrijzenis, een tafereel van György Ruzicskay in de katholieke kerk te Alsógöd bij Boedapest Onder de talrijke vreemde kunstenaars, die onze hoofdstad in deze bewogen tijden her bergt, is ook de Hongaarsche schilder Georg Ruzicskay, van wien we hier een werk reprodu- ceeren. Het is een voorstelling van de Verrijze nis des Heeren, die hij gemaakt heeft in de katholieke kerk te Alsógöd, bij Boedapest. De voorstellingen ter zijde van de smartelijk-triom- feerende Christusfiguur brengen het leven van Jezus in beeld, bovendien ziet men een saam- gevatte verbeelding van den oorlog. De oorlog en de geestelijke verwarring na-den-oorlog spe len in het werk van dezen kunstenaar een groo te rol. Zijn expressionnistische kunst is gekweld en onrustig van aard, een groot idealisme is er de achtergrond van, maar de verwarring en de leelijkheid der wereld, de wijze waarop de mensch, die geestelijk leven wil, gepijnigd wordt, obsedeeren hem. Dit komt vooral tot uiting in een album met litho's, in Hongarije zeer bekend, dat in het Duitsch den titel „Der Liebessucher" draagt. Het is als het ware een roman-in-beelden, een „tijdsroman", niet minder dan 117 prenten groot. Uitbundig en wild soms is het fantas tisch leven in dit werk. De groote stad, met haar tallooze verleidingen, met haar wijsheid en haar waanzin, haar geldkoorts en haar on baatzuchtigheid, haar wellust en haar reinheid, met haar plaatsen van vermaak en haar ver borgen heiligdommen, is het eindeloos bewogen decor van de handeling: het zoeken naar een uitweg, naar licht en waarheid, naar den hoo- geren vorm van liefde, door een gevoelig en hartstochtelijk, lijdend en strijdend mensch. Onwillekeurig komt men er toe dit werk van Ruzicskay te vergelijken met de albums met houtsneden van den Vlaamschen kunstenaar Frans Masereel, kind van denzelfden tijd, lij dend aan dezelfde smarten, verkondiger van eenzelfde humanisme. Maar de fantasie van den Hongaarschen kunstenaar is nog rijker en meer geschakeerd, zij laat af en toe de werke lijkheid geheel achter zich en schijnt te verwij len in droomtoestanden. Ook andere werken van Ruzickskay, zooals zijn Danse Macabre, brachten het tot bekend heid. Zijn expressionnistisch» visie en opvatting maken nog steeds ndruk en men mag verblijf in langstelling afwachten, waartoe zijn verblijf in ons lage land, dat de verwarring zooveel ge matigder heeft weerspiegeld, hem zal inspiree- ren. Dr. W. Kersemakers, directeur der afd. Kerkmuziek van het jubileerende Conservatorium der R. K. Leergangen Willem van Kalmthout, directeur der afdeeling profane muziek van het Conservatorium der R.K. Leergangen nen, onder leiding van Willem van Kalmthout voor de afdeeling profane muziek, en van Dr. Smijers voor de afdeeling kerkmuziek, de lessen aan het Conservatorium. Het begin leek vrij primitief in de kale ka mertjes in het onooglijke noodgebouw van de Leergangen, en in dien tijd was men in breede kringen nog lang niet overtuigd van de betee kenis van goed muziekonderricht. Slechts lang zaam vond die idee meer ingang. De grondslag was echter goed gelegd en geleidelijk aan nam het instituut toe in omvang en beteekenis. Sedert een tiental jaren is het Conservato rium gehuisvest in een eigen gebouw aan den Bosscheweg, met practische leskamer en een auditorium, waarin eenige jaren geleden een prachtig orgel werd gebouwd (in ons land be schikt, behalve Tilburg, alleen het Conservato rium te Amsterdam over een- orgel). Een wel voorziene, door Dr. Smijers ingerichte muziek bibliotheek, staat ter beschikking, alsmede mo derne leermiddelen, gramofoonplaten, projec tieapparaten en een fraaie Bliithnervleugel. In het uiterlijk weerspiegelt zich de inwen dige bloei. Sinds de eerste moeilijke jaren heeft behoudens een kleine inzinking rond 1929 het aantal leerlingen zich steeds in stijgende lijn bewogen. Het Conservatorium trekt de studenten uit heel het Zuiden tot zich. Men wordt er opgeleid voor piano, viool, solo en koorzang, zoowel voor onderwijs als voor so listendiploma's, en voor organist en koordirectie, tevens voor het diploma der St. Gregorius- vereeniging en der Ned. Liturgische Vereeni- ging. Ook wordt opleiding gegeven voor het Staats examen muziek (drie leeraren van het Conser vatorium, de heeren Van Kalmthout, Dr. W. Kersemakers en C. Heerkens hebben zitting in de examencommissie) en de candidaten van Tilburg maakten op deze examens lang geen slecht figuur. Nu, na twintig jaar, zijn reeds meer dan hon derd geslaagde studenten afgeleverd. Oud studenten van het Tilburgsche Conservatorium hebben zich als muziekleeraar of leerares ge vestigd in Den Bosch, Breda, Naaldwijk, Oss, Helmond, Hengeloo, Amsterdam, Den Haag, Zalt-Bommel, Bergen op Zoom, Nijmegen, Woerden en Tilburg. Meer dan vijftig door het Conservatorium gediplomeerde organisten en koordirigenten brengen het daar geleerde in praktijk. Het Conservatorium heeft van het begin af „Hebben allen van natuurwege recht op levens-onderhoud, dan is voor den onvermogende handen arbeid de eenige weg om het te vinden. Indien dus al de overeenkomst tus- schen werkgever en werknemer, be paaldelijk wat het loon aangaat, van beide zijden een vrijwillige is, zoo blijft toch altijd de eisch van het natuurrecht, dat het loon niet zoo laag mag wezen, of een matig, recht schapen arbeider moet daarvan kun nen bestaan- Veronderstelt: een arbeider onder werpt zich, alleen door nood gedwon gen of om nog erger lot te ontgaan, aan de te harde voorwaarden, die hem door arbeidgevers of ondernemers ge steld worden, dan wordt hem geweld aangedaan, en de gerechtigheid komt tegen dergelijken dwang in verzet." Dit oordeel vindt zijn grondslag in de natuurwet. Het is duidelijk, dat de regelmatige positie van een man, vol gens de orde der natuur, is. dat hij heeft en bewoont zijn eigen huis, waarin hij zoowel de lasten als de lusten des levens aantreft. Menschen zonder huisgezin zijn menschen zon der zorg. En maar weinig vaderlands liefde zou er aangetroffen worden in een streek, waar de landzaat geen in- nerlijken drang voelde, pal te staan pro aris et focis: voor haardstee en altaar. De wijze zin dezer wet, d.w.z. haar geest en strekking is, dat er maar weinig menschen zullen gevon den worden, die geen woning hebben, en dat de woningen van het volk de breede en hechte grondslag zijn, waarop de gemeenschap in geheel haar sociaal en politiek leven zal steunen. Derhalve kunnen wij het onderhoud van eigen huis en huisge zin stellen als het minimum van een rechtvaardig loon. Hieruit volgt derhalve, dat een werkgever, die vrijgezellen, mannen dus zonder huis of huisgezin, tegen lager loon in zijn dienst neemt, een sociale onrechtvaardigheid begaat, vol onzedelijke en gevaarlijke gevolgen voor de maatschappij. (Kard- Manning) Marc Connelly, de Amerikaansehe tooneel- schrijver, die vermaard is geworden door zijn negerdrama „The green pastures", heeft in 1936 een nieuw tooneelwerk voltooid met den titel „Land of the living". Amerikaansehe tooneel- directeuren waren direct bereid het stuk ten tooneele te brengen, maar er was een moeilijk heid. Men zag geen kans de ideale bezetting te vinden, zonder welke Connelly zijn werk niet wilde laten vertoonen. Meer dan twee jaar heeft men in de Vereenigde Staten tevergeefs getracht de geschikte spelers voor het stuk bijeen te bren gen. Thans heeft de auteur alle hoop opgegeven, in Amerika een voor hem aanvaardbare vertoo ning tot stand te brengen. Hij gaat zijn speurtochten in Engeland voort zetten, in de verwachting, dat het hem daar beter lukken zal de spelers te vinden, die hij noodig heeft. Zijn de resultaten inderdaad be vredigend, dan zal „Land of the living" in een Londenschen schouwburg zijn première beleven levendig contact onderhouden met kunste naars en paedagogen van naam. Ant. Aver- kamp z.g., W. Andriessen, H. Andriessen, Joh. Winnubst z.g., Ph. Dusch, A. de Vogel, H. Hermans, mevr. BromStruik, mej. M. D'Hont, C. A. de Bree en S. Swaap hadden zitting in de examencommissie voor de eigen examens van het Conservatorium. Dat de eerste direc teur van de afd. Kerkmuziek, Dr. Smijers, werd benoemd tot eersten hoogleeraar in de mu ziekgeschiedenis aan een Nederlandsche Uni versiteit mag als bekend worden verondersteld. Zijn opvolger werd Dr. W. Kersemakers. Dat de leerkrachten van het Conservatorium van erkende bekwaamheid zijn, moge ook blij ken uit hun werkzaamheden elders. Zoo do ceert de leerares in methodisch spreken, mej. H. Alma, hetzelfde vak aan het Conservatorium te Den Haag. Flor Peters (orgel) is tevens verbonden aan het Lemmens Instituut te Mechelen, de Kerkmuziekschool voor België en aan het Kon. Conservatorium te Gent. Kees Heerkens (piano) is directeur van de Muziek school te Breda en W. van Kalmthout is leeraar aan de Muziekschool van de Mij. tot Bevordering der Toonkunst te Nijmegen. De invloed van het Conservatorium der Leergangen door zijn oud-studenten en door het individueele werk van zijn leeraren kan moeilijk worden overschat. Zoo heeft het Con servatorium ook indirect den stoot gegeven tot verbetering van het muziekonderricht op de internaten en de directeur van de afd. profane muziek geeft vacantiecursussen voor reli gieuzen, die weinig gelegenheid hebben te ver- keeren in de muziekwereld. Jo Immink, de leerares solozang, stichtte het vrouwenkoortje „Voce Concordi", waarmee zij met succes in Tilburg en elders en ook voor de K R O.- micro foon optrad. Het conservatorium maakte het ook mogelijk, dat vorig jaar het Tilburgsch Stedelijk Orkest kon worden opgericht. Door jarenlange oefening bleek aan het Conserva torium een kern te zijn gevormd, sterk genoeg om daar een goed geheel op te bouwen. De ministers van Financiën en van Binnenlandsche Zaken schijnen niet op veel instemming bij de Tweede Kamer te kunnen rekenen ten aanzien van hun plannen om de positie van de gemeentelijke huishoudingen te ver beteren. Althans het onlangs ver schenen Voorloopig Verslag betreffende twee wetsontwerpen, n.l. dat tot steun aan noodlijdende gemeenten en dat tot herzie ning van de finantieele verhouding tus- schen het Rijk en de gemeenten (het fo rensen-ontwerp), is allesbehalve gunstig Het is om tweeërlei reden niet gunstig- Vooreerst niet omdat men een overzicht wil hebben over het geheel van plannen, welke de regeering inzake de belastingen koestert, en vervolgens niet, omdat zoowel het ontwerp tot steun aan noodlijdende gemeenten als dat betreffende de forensen zakelijke bezwaren ontmoeh Het eerste bezwaar is inderdaad niet gi" ring. De Nederlandsche bevolking weet, dat zij nog tal van jaren groote offers zal moeten brengen: minister van Dijk heef" er dezer dagen onomwonden zijn meening over gezegd. En in het algemeen aanvaardt de Nederlandsche bevolking dit minder vroolijke perspectief, zij is overtuigd van de noodzakelijkheid en mét of zonder mor ren: zij betaalt. Maarhet is een va- óerlandsche eigenaardigheid: men wil W®- ten, waar men aan toe is, en hoeveel men ten slotte zal moeten bij dragen, na-vorde ringen zijn bijzonder impopulair. Nu is oi- dit de fout der ministers, dat zij niet met een geheel afgerond plan zijn gekomen en slechts met enkele ontwerpen verschijnen, terwijl men van de nog te verwachten, in1' mers reeds aangekondigde, wetsontwerpen slechts de vage contouren kent. Beter ware het geweest, het totaal der plannen aan de Kamer voor te leggen. Wat nu de zakelijke bezwaren betreft- het eene ontwerp wil, onder bepaalde voor waarden, aan noodlijdende gemeenten het recht geven een eigen inkomstenbelasting te heffen. Niet heel duidelijk is de gedach- tengang der regeering: zij beoogt vol' gens haar toelichting een gedeelte van de thans finantieel afhankelijke gemeen" ten de zoozeer begeerde finantieele zelf' standigheïd terug te geven, en dit is z®®: loffelijk, doch van den anderen kant krU' gen de gemeenten dit recht om een extra belasting van haar ingezetenen te heff®" niet alvorens de Kroon een onderzoek hee ingesteld en verklaard heeft geen bezwaal' tegen de nieuwe belasting te hebben. zij krijgen het uiteraard ook alleen zoolang zij het noodig hebben. Een permanent toe' zicht van de Kroon zal dus noodig Z'P'' wat kwalijk te rijmen is met de finantie®1' zelfstandigheid Overigens gelooven wij niet, dat er vele gemeenten gebrand zullen zijn op d®ze nieuwe bevoegdheid. Immers, de ingezete nen, die toch al gedrukt worden door z*a re belastingen, krijgen er nog een nieu^® belasting bij, nota bene door hun eigen g®' meentebestuur. Gesteld, dat het een gemeente betre met een groot werkloozen-cijfer en een wat hiermee steeds gepaard gaat toenemend armen-cijfer, de belasting® zijn uit dien hoofde reeds hoog, hóóger da in een andere gemeente, welke welli®" minder conjunctuur-gevoelige industr' heeft; zou zij de eigen inwoners nu n®° eens extra moeten gaan belasten? Het W ons tamelijk onwaarschijnlijk, dat de 111 nister hiervoor de Kamer meekrijgt, al k» deze zeggen, da^ geen gemeente tot o middel gedwongen wordt, want zij moet zelf om vragen. Echter, wie zal zeggeh inderdaad de gemeenten, die reeds 00 1. zwaar toezicht van het Rijk leven, vrij zl"9 de nieuwe belasting al dan niet te will®1* Er bestaat ook in dit opzicht nog zoo J® als een moreele druk! Het Voorloopig Verslag wij merk1®^ het reeds op is zéér ongunstig. WÜ £e looven niet, dat de Regeering de KalT1 gunstiger zal stemmen, tenzij zij de voo naamste redenen van de ontreddering gemeentefinanciën wegneemt: de ven van de werkloosheidszorg overbr®1"^ naar de Rijksbegrooting, een andere, b lijker regeling ontwerpt inzake de kos van de Armenzorg en een einde maakt a de voortdurende daling van de garam1 ■utkeeringen uit het gemeentefonds. Daarnaast zullen uiteraard de gemeen zelf niet werkloos mogen blijven. Al is ®r te® ifl den loop der jaren veel bezuinigd, wij overtuigd dat menige gemeentehuis zij" ihO»' tijd ding nog te grootsch is opgezet. In een dat dit financieel mogelijk was heeft zich vastgelegd op uitgaven, welke in ö£tl tegenwoordigen tijd niet meer kubn worden opgebracht. Bovendien is er v®() aan de overheid getrokken wat beter -j" goedkooper aan het particulier ini tief ware overgelaten. Er is ook in dit 0 zicht gezondigd intra muros et extra! V de regeering, welke uitgaven ten la bracht van de gemeenten, welke de begrooting behoorde te dragen, ^°°rst- gemeente, welke verregaande en bare bemoeiingen aan zich trok, waar thans moeilijk meer van kan loskomen- toch zal moéten loskomen. Op sti'a van onder blijvend toezicht te geraken- Om terug te komen op beide ontwerp oP De minister verwacht, dat de wetten 7 1 Mei 1$59 kunnen worden ingevoerd- vreezen e rijke dient te handelen als de rentmeester van God.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 14