Oud-minister H. P. Marchant
Bij zijn zeventigsten
verjaardag
SPIEREN
Amsterdams haven de groote
onbekende
AUT0B US WETJE THANS
IN WERKING
HET IJ EN DEN SCHEPEN
DEN RUG TOEGEWEND
ZONDAG 12 FEBRUARI 1939
Pontificale Requiemmis
voor Z. H. den Paus
Donderdag in de Haarlemsche
kathedraal
Het overlijden van
Z. H. den Paus
Bezoeken van rouwbeklag
GEEN GANGEN ONDER HET
BINNENHOF
Corrie Vonk gaat filmen
VERJAARDAG VAN KONING
FAROEK
Receptie op de Egyptische legatie
MEESLAUWER MOLEN GERED
Hij zal geheel worden
gerestaureerd
ZEEUWSCHE LUCHTLIJN
Toch is er het groot-bedrijf, dat
zijn eischen stelt, ook op
geestelijk gebied
Nationale hoofdzetel
Apostolaat ter Zee
AANVULLING VAN DE HOO-
GER ONDERWIJSWET
Regeling omvang bestuurs-exaittel1
Marchant openlijk te huldigen, nu hij den
leeftijd der sterken heeft bereikt, lijkt
een hachelijke onderneming. Wat de
jarige tijdens zijn veelbewogen, drukbezette le
ven ook gezocht moge hebben, niemand zal hem
kunnen verwijten, dat hij naar de gunst, de
hulde en de erkentelijkheid van tijdgenooten
en nageslacht heeft gedongen. Er bestaat eerder
aanleiding te veronderstellen, dat het hem al
tijd tamelijk onverschillig is geweest, hoe an
deren over hem oordeelden. Er steekt in dezen
ouden vachtjas iets van den Gascogner, zooals
deze in den onvergelijkelijken Cyrano de Ber
gerac voortleeft, en dien Rostand zeggen laat:
„Eh bien! oui, c'est mon vice. Déplaire est
mon plaisir. J'aime qu'on me haïsse."
En hoe dikwijls zal hij na een politiek debat
bij zichzelf gepeinsd hebben:
„J'aime raréfier sur mes pas les saluts,
Et m'écrie avec joie: un ennemi de plus!"
Neen, Marchant is geen ideaal feesteling, zoo
min als 'n katholiek Kamerlid, dat den nacht van
Kersten heeft meegemaakt zich als de ideale
feestredenaar van den yrijzinnig-democrati-
schen leider-van-toen aandienen mag.
En toch zou het onvermeld laten van de ge
beurtenissen in de Tweede Kamer in den laten
avond van 11 November 1925 een miskenning
beteekenen van de politieke beteekenis van den
jarige, die immers bij die gelegenheid zijn
grootsten triomf beleefde.
Na het optreden van het Rechtsche Kabinet-
Colijn in 1925 had Marchant op 6 November
bij de algemeene beschouwingen over het staats
beleid zijn philippica tegen de Christelijke
partijgroepeering met deze woorden besloten:
„Ik heb ondervonden, dat de weg naar een
beteren toestand moeilijk is en lang. Maar ik
zal niet moede worden om bij elke gtegenheid
opnieuw te trachten, voor die gewenschte toe
komst de oogen te openen. Want ik weet het
zeker: indien de oogen daarvoor niet opengaan,
indien de staatkundige groepeering vooralsnog
blijft zooals zij is, dan zal het parlementaire
stelsel onder de slagen van zijn in aantal toe
nemende vijanden bezwijken; dan zal ons volk
zelf hebben bewerkt, dat zijn invloed op het
Regeerbeleid is verdwenen; dan zal de demo
cratie nog slechts iets hebben te verwachten
van de schokken der revolutie."
Nolens' antwoord op de indiening van het
amendement-Kersten tot schrapping van de
gelden voor het Vaticaansch gezantschap op
de begrooting van Buitenlandsche Zaken had
geen twijfel gelaten nopens de staatkundige ge
volgen van de aanneming daarvan.
„Wij zullen aldus de Voorzitter der Katho
lieke fractie ook de vraag hebben te beant
woorden, of wij steun kunnen verleenen aan
welk Kabinet dan ook, voortgekomen uit groe
pen, aan welker medewerking de opheffing van
dezen gezantschapspost zou zijn te wijten."
Marchant zag na deze uitspraak plotseling de
kans van zijn leven voor zich na 25 jaar on
geduldig wachten en ofschoon het gezantschap
zelf voor hem een vraag van zuivere opportuni
teit was, gelijk hij verklaarde, had zij door de
woorden van Nolens een politieke beteekenis van
zoo verre strekking gekregen, dat de vrijzinnig
democraten geen oogenblik aarzelden om een
Kabinetscrisis uit te lokken. Met 52 tegen 42
stemmen heeft de Kamer het amendement-
Kersten aangenomen, waarop de beraadslagin
gen over de begrooting van Buitenlandsche
Zaken op verzoek van Dr. Colijn werden ge
schorst naar aanleiding van de mededeeling der
Katholieke Ministers, dat zij aan de Koningin
hun ontslag zouden aanvragen. Marchant meen
de zjjn doel bereikt te hebben, de eerste stap
was althans gezet en vol energie aanvaardde
hij de taak, om uit de politieke scherven een
nieuwe creatie tot stand te brengen. Het moet
worden erkend, Nolens heeft het den formateur
niet gemakkelijk gemaakt. Vasthoudend aan
zijn verklaring van 6 November, weigerde hij
namens de Katholieke fractie „steun te ver
leenen aan een Kabinet, voortgekomen uit groe
pen, aan welker medewerking de opheffing
van den gezantschapspost te wijten was."
Nolens trok zich terug in een ijzig isolement
en had daarbij zonder twijfel het geheele Ka
tholieke volksdeel achter zich, dat immers in
de aanneming van het voorstel-Kersten nog
iets ander zag dan een neutraal politiek middel
om een ministercrisis te verwekken. De Katho
lieken voelden zich in hun gevoelens van aan
hankelijkheid en eerbied voor den Vader der
Christenheid beleedigd en gegriefd en namen
het den bedrijvers van deze daad hoogst kwa
lijk, dat van dit middel gebruik was gemaakt.
Slechts het verloop van den tijd zou deze wonde
kunnen heelen. Marchant heeft van dit alles
in die dagen niet veel begrepen. Een periode
van 25 jaren niets en niemand ontziende oppo
sitie was niet ongemerkt aan zijn mentaliteit
voorbij gegaan, zij had zijn eerbied voor de
gevoelens van anderen afgestompt en de zach
tere en mildere nuancen in het kleurengamma
van zijn hartstochtelijk radicalisme uitgewischt.
Hij was nu eenmaal de man, die geen aarze
ling en geen twijfel kende. En dat is hij ge
bleven tot den hoogen ouderdom, dien hij th$ns
in volle vitaliteit bereiken mag. Het absolute
trok hem onweerstaanbaar aan. Hij kon nu een
maal niet half-vóór of half-tegen iets zijn.
Voor hem ging het steeds om gelijk of onge
lijk, om recht of onrecht.
Zelfs zijn meest felle tegenstander uit die
dagen zal hem de eer niet onthouden, dat hij
een ridder zonder vrees of blaam was in dienst
van de majesteit van het recht, zooals hij die
voor zich zag. Eenmaal een standpunt aanvaard,
was hij ontoegankelijk voor eenig tegen
argument. Zoo is het gegaan met zijn strijd
voor het algemeen mannen- en vrouwenkies
recht, de eenzijdige ontwapening, de vereen
voudigde spelling, de schepping van het Natio
nale park de Hooge Veluwe, de handhaving van
artikel 40 van het Bezoldigingsbesluit, het
staatspensioen, de heffing-in-eens, de sociale
rechtvaardigheid en de partijgroepeering langs
de lijn van democratie en reactie.
Door een wondere beschikking der Voorzie
nigheid is deze zoeker naar de waarheid in zijn
levensavond met het Katholicisme in aanra
king gekomen. En hij heeft op deze ontmoeting
niet anders gereageerd dan hij gewend was te
doen. Het was nimmer zijn gewoonte geweest
te transigeeren met zijn inzicht omtrent zijn
heiligste plichten. De zuiverheid van zijn be
doelingen vond in zijn overgang („terugkeer"
noemt hij het zelf) tot de Katholieke Kerk haar
bekroning en zoo rees deze veelomstreden en
veel-becritiseerde figuur in vele oogen tot een
hoogte, die een vergelijking met Paulus niet al
te gewaagd deed schijnen.
Velen onzer hadden de geestelijke ontwikke
ling van Marchant als Minister van Onderwijs
met stijgende spanning gevolgd. De inhoud van
zekere redevoeringen verried een gloed en een
warmte, die in dezen kwasi-cynicus verrasten.
Wat is er met Marchant gaande, vroegen wij
elkander af na zijn redevoering te Nijmegen bij
gelegenheid van het 2de lustrum der R. K. Uni
versiteit op 17 September 1934?
Zijn getuigenis, dat elke nieuwe ontdekking
van de wetenschap, elke nieuwe openbaring van
wetmatigheid, elke verscherping van het men
schel ük vernuft, het ondoorgrondelijk wonder
van Gods schepping hooger moet verheffen
zyn jongen vrienden instantelijk verzocht hem
te waarschuwen, wanneer soms defecten van
den ouderdom hem te eeniger tijd minder ge
schikt zouden maken voor het leiderschap. Zijn
vrienden hebben deze veronderstelling wegge-,
lachen.
Thans, nu wij weer twee lustra verder zijn,
zal wel niemand den jarige den raad willen
geven: schei er mee uit. Integendeel, uit volle
overtuiging spreekt Katholiek Nederland den
wensch uit, dat hij nog een reeks van jaren
zijn kracht, zijn strijdlust en zijn geestdrift
schenken moge aan ons gemeenschappelijk
ideaal van het goede, ware en schoone!
Met frisschen moed!
L. G. KORTENHORST
Mr. H. P. Marchant
en straffer dwingen tot geloof en onderwerping
aan Zijn gezag, sloot nauw aan bij zijn oproep
tot eenheid in het constructieve Christendom,
bij gelegenheid van de opening der Egmond-
tentoonstelling op 7 September in de Trèves-
zaal te 's-Gravenhage.
De wegen, welke naar Rome leiden, zijn tal
loos vele. Marchant is volgens eigen getuigenis
tot ons gekomen langs den weg der logica. Maar
wie hem gadesloegen tijdens zijn kort minister
schap hadden voor zichzelf reeds de opmerking
gemaakt, dat de inspiratie van door God be
genadigde kunstenaars zijn ziel voor de betee
kenis der Kerk ontvankelijk had gemaakt. Zijn
Kamerrede van 12 December 1933, toen hij
trachtte de oogen en de ooren van den heer
Kersten te openen voor de beteekenis van de
Christelijke kunst voor het inwendige hoogere
leven van een volk, leverde het afdoende be
wijs, dat de akker, waarin het goede zaad wel
dra gestrooid zou worden, reeds behoorlijk was
voorbereid.
Het is de tragiek der Vrijzinnig Democrati
sche Partij geweest, dat zij weinig geluk heeft
beleefd van de uit haar midden voortgekomen
ministers en aspirant-ministers.
Ros' concentratiepogingen leden schipbreuk,
van Raalte en Veegens verlieten de partij om
kort daarop een ministerportefeuille te kunnen
aanvaarden, Treub en Pleyte hadden reeds te
voren met hun geestverwanten gebroken, Lim
burg, die zonder toestemming van den Partij
leider, een Kabinet trachtte te formeeren, werd
de woestijn ingezonden, en Marchant zelf, de
despotische democraat, die in één persoon alle
sleutelposities in den V. D. Bond bezet had ge
houden, vroeg zijn ontslag als raadsman van de
Kroon, niet omdat hij Katholiek was geworden,
maar omdat hü tot het inzicht was gekomen,
dat zijn lidmaatschap van den V.-D. Bond on
der de gegeven omstandigheden diens werk ern
stig zou schaden en dat door zijn uittreden uit
de Partij de band tusschen het Kabinet en haar
voor een deel was verbroken.
„Met frisschen moed" luidde de titel van een
rede, door Marchant op 30 November 1929 na
de Kamerverkiezingen te Middelburg uitge
sproken.
Hij was zestig jaar geworden en had zijn
politiek levensideaal een Kabinet steunend
op de Vrijzinnig Democraten, de Sociaal-De
mocraten en de democratische Katholieken
naar den verst denkbaren gezichtseinder zien
terugwijken.
Maar toch „Met frisschen moed"!
Het waren diezelfde frischheid en diezelfde
moed, die hem in staat hebben gesteld zijn po
litieke retraite met fiere waardigheid te dra
gen. Opnieuw is hij aan den arbeid getogen en
zoo danken wij aan hem het monumentale boek
over het ziektebeeld van het „Dietsche Natio
naal-Socialisme in Nederland": „de Staatkun
dige Epidemie".
Onverflauwd is zijn polemische ijver wanneer
wie dan ook de nieuwe spelling te na komt of
afbreuk poogt te doen aan wat hü redelijk, goed
of schoon vindt.
Bij zyn zestigsten verjaardag heeft Marchant
Donderdagmorgen negen uur zal Z. H. Exc.
»fgr. J. P. Huibers, Bisschop van Haarlem, in
de kathedraal van St. Bavo aan de Leidsche-
aart te Haarlem een Pontificale Requiemmis
opdragen voor de zielerust van Z.H. Paus Pius
XI. Alle autoriteiten en geloovigen, kortom
edereen, wordt uitgenoodigd deze H. Mis bij te
wonen als blijk van hulde aan den overleden
?aus.
Donderdagochtend a.s. om half elf zal in de
St. Jacobuskerk in de Parkstraat te Den Haag
een plechtige Requiemmis worden gecelebreerd
in verband met het overlijden van Z. H. den
Paus.
De minister-president dr. H. Colijn, heeft
Zaterdag een bezoek van rouwbeklag afgelegd
bü den Pauselijken Internuntius.
Ook minister Romme heeft een bezoek van
rouwbeklag bij den Pausehjken Internuntius af
gelegd, om de rouwregisters te teekenen.
Bij de afbraak van de noodgebouwen ten be
hoeve van de gemeente aan den Hofweg te Den
Haag is men gestooten op een oud gewelf. Aan-
vankelijk vermoedde men, dat men hier te doen
had met een gedeelte van onderaardsche gan
gen, welke onder het Binnenhof zouden liggen
Bü informatie op het gemeente-archief is
ons evenwel gebleken, dat het hier een keldertje
betreft, waarop vóór 1860 een torentje heeft
gestaan. In dien tijd bevond zich bü den Hof
singel een poort met zij-torentjes, welke in
1860 zün afgebroken. Het thans gevonden ge
welf staat geenszins met „onderaardsche" gan
gen in verbinding.
Loet C. Bamstün's Filmproductie N.V. be
richt ons, dat zü met de bekende actrice Corrie
Vonk een overeenkomst heeft gesloten omtrent
het optreden van laatstgenoemde in eenige Ne-
derlandsche films. De eerste daarvan, die zoo
spoedig mogelük in productie zal gaan en waar
voor de voorbereidingen reeds zijn aangevangen,
is geïnspireerd op de figuur van Dokter Fokke-
ma, waarmee Corrie Vonk in den laatsten tijd
op het tooneel en voor de radio zooveel succes
heeft.
Het scenario voor deze film, die voorlooplg
.Dokter Fokkema uut 't Noorden" zal heeten,
wordt ontworpen door Wim Kan.
De tweede film zal zijn „Het gebed van een
schoffie." Hierin zal Corrie Vonk haar bekende
creatie van den Amsterdamschen straatjongen
op het witte doek brengen.
Beide films zullen worden opgenomen in Loet
3, Barnstijn's Filmstad te Den Haag.
Wanneer iemand goed het samengaan van
eenheid en veelheid in het levend organisme zou
vallen bestudeeren, kan hü nauwelüks een
fraaier voorbeeld vinden dan de spierbeweging.
Laat b.v. iemand met zijn wijsvinger op de
tafel tikken: dat lijkt hem de eenvoudigste zaak
van de wereld. De beweging wordt uitgevoerd
door de buigspieren van de vingers, resp. van
de hand. Maar nu zün er ook strekspieren, wiei
taak het is om de vingers te strekken. Wanneer
dus de buigspieren zich samentrekken, moeten
de strekspieren verslappen en wel in büzon-
deren graad, n.l. zóó, dat het eerste vinger
kootje een weinig gebogen gelaten wordt, het
tweede vingerkootje iets meer. Behalve de buig
spieren werken dus ook de strekspieren mee
Tegelijk echter wordt de pols min of meer strak
gehouden, en dit geschiedt uiteraard door een
samenwerking van de buig- en strekspieren
van den onderarm, die in zulk een spanning
komen, dat de pols' den vereischten stand aan
neemt.
Een zeer groot deel van de kennis, die wü
omtrent de verrichting der menschelijke orga
nen hebben, is verkregen uit de studie van zie
kelijke toestanden. De eenvoudigste dingen,
zooals het kloppen met den wüsvinger, zijn zoo
enorm ingewikkeld, dat men er geen flauw ver
moeden van heeft, voordat een ziekelijke af
wijking ons laat zien, wat er al zoo voor noodig'
is. Zoo kennen wij b.v. de zoogenaamde contrac
turen van spieren, d. w. z. stijve spanning, die
onmogelijk opgeheven kan worden. Men ziet
zulke contracturen van de buigspieren van
vingers, hand en onderarm vaak bij menschen,
die door een beroerte met verlamming getroffen
zijn. Hand, vingers en onderarm worden dan
zoo gebogen, dat een ander persoon ze niet
meer vermag te strekken. Heeft men dat een
maal gezien, dan begrijpt men dadelük, dat
voor het buigen van een vinger ook de strek
kingsfunctie in orde moet zijn.
Om het zooeven genoemde voorbeeld nog
verder te vervolgen, is er voor het kloppen met
den wijsvinger ook noodig een bepaalde stand
van den elleboog en zelfs van den schouder. We
vinden dus, dat voor deze eenvoudige beweging
de samenwerking noodig is van een groot aan
tal spieren.
Deze spieren bestaan echter weer ieder voor
zich uit een onnoemelijk groot aantal spier
vezels, die zoo klein zijn, dat ze slechts met het
microscoop gezien kunnen worden. Ook moet
men niet denken, dat bij elke spiercontractie
alle vezels zich samentrekken. Dit schijnt eerder
afwisselend te gaan, dan weer het eene, dan
weer het andere gedeelte. Het is echter duidelijk,
dat bij elke contractie de spiervezels moeten
samenwerken. Neem een deel van een lange
spier, een deel dat in rust 10 c.M. lang is, en
wanneer de spier zich samentrekt 8 c.M. lang,
dan is het duidelijk, dat de vezels zich in dat
deel even sterk moeten samentrekken, althans
met elkaar in harmonie moeten zijn; juist als,
wanneer men een brandkast aan vier touwen
optrekt, alle vier touwen even gespannen moe
ten zijn; de slappe kan ipen evengoed weglaten.
Nu wordt elke spiervezel door een klein
zenuwvezeltje, zooals dat heet, geïnnerveerd,
d. w. z. de impuls van de willekeurige beweging
wordt door die zenuwvezel van de hersenen naar
de spier overgebracht. Nu weten wü allen, dat
wü een spier minder of meer kunnen samen
trekken; wü kunnen onzen arm maar half of
geheel buigen. Elke zenuwvezel brengt dus niet
alleen een impuls over, maar een zeer afge-
pasten impuls, vooral wanneer het een geoefend
persoon betreft, die nauwkeurig afgepaste be
wegingen maakt. Dat aantal zenuwvezels loopt
in de duizenden en tienduizenden, en het aantal
spiervezels van zelfs een kleine spier evenzeer.
Dus om die eenvoudige bewegingen van den
vingerklop op de tafel te verrichten, gaan er
tienduizenden of honderdduizenden nauwkeurig
afgepaste prikkels door de zenuwen, en ver
wekken de eveneens nauwkeurig afgepaste be
weging van een even groot aantal spiervezelen.
Maar dat is nog lang niet alles. Wanneer uw
wijsvinger de tafel bereikt heeft, moet hij weer
opgelicht worden; de hersenen moeten dat we
ten, want dan moet er weer een nieuwe prikkel
uitgezonden worden, n.l. om den vinger cp te
heffen; en wanneer de vinger den halven afstand
naar de tafel heeft afgelegd, moeten de hersenen
dat ook weten, want in dat geval moeten zij
nog meer prikkels uitzenden, om den vinger ver
der te brengen. De hersenen moeten dus op
ieder oogenblik weten, hoe het met den stand
der vingers staat. (Men behoeft niet naar de
vingers te kijken, want in donker kan men
even goed op de tafel trommelen). Welnu, de
hersenen krügen ook ieder oogenblik bericht,
hoe het met den stand der vingers gesteld is.
Dit noemen wij het diepe gevoel. Met dit diepe
gevoel herkennen wü blindelings den vorm
van een voorwerp, dat wij in de hand hebben;
elke buiging van een gewricht en elke span
ning van een spier worden door gevoelszenuwen
overgebracht naar de hersenen. Dit is voor de
beweging evenzeer noodzakelijk, en dit blijkt
uit de onhandige en tastende bewegingen van
menschen, wier spieren en bewegingszenuwen
geheel gezond zün, maar wier, diep gevoel ge
stoord is.^ De hersenen weten dan niet, tot wel
ke beweging zij het bevel moeten geven.
Ook dat is nog niet alles; voor spierbeweging
is voedsel noodig; bij elke spierbeweging wordt
voedsel verbruikt, en dit voedsel wordt door
het bloed aangevoerd. Het bloed moet op de
plaats der beweging dus sneller gaan stroomen,
of de bloedvaten moeten wijder worden, om
meer bloed en meer voedsel aan te brengen, en
vaak is zoowel de bloedstroom sneller en tege-
Zaterdag 11 Februari is uitgegeven
Staatsblad no. 521, wet van 11 Februari 1939,
tot aanvulling en wijziging van de'afdeelin
een 9 en 10 der wet van 29 November 1935
(Staatsblad no. 685), tot verlaging van de
openbare uitgaven (met het oog op para
graaf 47 der wet: Coördinatie van het ver
keer). (Datum van in werking treding 12
Februari 1939)
Ter gelegenheid van den verjaardag van
Koning Faroek I, heeft de zaakgelastigde van
Egypte te 's-Gravenhage, Nicolas Khalil Bey,
een receptie gehouden, waar vele autoriteiten
zijn verschenen.
Tot de bezoekers behoorden de ministers
Goseling, Weiter en Steenberghe, de opperkamer
heer mr. W- J. barbn van Lynden, de eerste
kamerheer-ceremoniemeester, jhr. A. G. Sic-
kinghe, de particulier-secretaris van Prinses
Juliana, mr. J. C. baron Baud en de particu
lier-secretaris van Prins Bemhard, jhr. mr.
C. Dedel, voorts de deken van het corps diplo
matique, de heer De Pury, de president en
de vice-president van het Permanente Hof van
Internationale Justitie, de heeren Guerrero en
Hirst en de rechter van dat Hof, de heer
Erich, oud-minister dr. Deckers en de oud
commandant van het Veldleger, luit.-generaal
jhr. W. Röell.
In het najaar van 1938 bleek een der roeden
van den Meeslauwermolen te Stompwijk niet
meer betrouwbaar te zün en moest worden uit
genomen om ongelukken te voorkomen. Sinds
dien ziet men den molen malen met twee
wieken.
De ingelanden-vergadering meende aanvan
kelijk in dezen tegenvaller aanleiding te vinden,
de windbemaling geheel op te heffen en aan
sluiting te zoeken bij den kleinen Westeinder-
polder, welke motorisch wordt bemalen.
Bij nadere bestudeering van deze combinatie
stuitte men echter op dusdanige bezwaren, dat
de ingelanden-vergadering, welke dezer dagen
speciaal tot dit doel was bijeengeroepen, met
nagenoeg algemeene stemmen besloot den wind
molen weer in eere te herstellen.
Onder leiding van den bekenden molenbou
wer Dekker zal de molen nu geheel worden ge
restaureerd en van stroomlijn wieken worden
voorzien.
Verbetering der diensttijden
In de laatste maanden van het vorige jaar
was het noodzakelijk, verschillende binnenland-
sche luchtverbindingen te staken. Slechts de
oudste lijn van Amsterdam via Rotterdam en
Haamstede naar Vlissingen is nog in exploita
tie.
De vervoerscüfers op deze lijn zijn gestegen,
doch toch is de verkeersdichtheid nog niet
bevredigend.
Aangezien cïe luchthaven Haamstede nog niet
beschikt over een nachtverlichtingsinstallatie,
moeten de vertrekuren van de middagdiensten
aan het ur van zonsondergang worden aange
past, zoodat reizigers te weinig tijd beschikbaar
hebben.
Met ingang van 15 Februari wordt hierin
aanmerkelüke verbetering gebracht. De laatste
machine zal dan om 16.15 uit Amsterdam ver
trekken en de laatste uit Vlissingen om 16.45
uur.
lijk de vaten verwijd. Ook dit geschiedt auto
matisch. In den wand van de bloedvaten be
vinden zich ook spiervezels, dit zijn gedeeltelijk
kringspieren; wanneer deze verslappen, wordt
het bloedvat wijder. Die spiervezels worden
eveneens door. zenuwen geïnnerveerd, die echter
aan den wil onttrokken zijn. Wanneer de bloed
vaten (hier; de slagaderen) in onze wangen
verwijd worden, wordt het gezicht rood. Maar
niemand kan blozen, als hij wil; de zenuw ve
zels, die de wijdte der bloedvaten besturen, zijn
niet onderworpen aan den vrüen wil. Deze be
weging der bloedvaten gaat -automatisch; wan
neer dus de spieren druk werk hebben, worden
de bloedvaten wijder.
Menschen, die b.v. verkalkte bloedvaten in
de beenen hebben, kunnen maar heel weinig
loopen.
Wanneer het bloed sneller stroomt, moet ook
het hart sneller en krachtiger werken, ook dit
gaat automatisch. Tegelijk echter wordt het
voedsel, dat met het bloed aangevoerd wordt,
door de spieren verbrand, en er moet dus tel
kens nieuw aangevoerd worden. Dit wordt ge
haald uit de voorraadschuren, maar evenmin als
men op de graanzolders brood bewaart, zoo
moet ook het voedsel voor de spieren eerst
nog bereid worden. Dit is een chemische ver
andering, en ik behoef niet te zeggen, dat ook
dit automatisch geschiedt.
Uit dit alles en er is nog heel wat meer
mogen we wel concludeeren, dat het kloppen
met den vinger op een tafel een even ingewik
keld en samengesteld procédé is, als dat er een
electrische of telefonische centrale in werking
is, ja nog veel ingewikkelder.
En toch, wat is er eenvoudiger dan met den
vinger op de tafel te kloppen, we doen het
soms uit louter verveling. Eenvoudig: want we
hebben het slechts te willen en het gebeurt.
En dit is juist het verschil met de telefooncen
trale: daar moet elk stukje eerst op zijn plaats
gebracht worden, voordat het geheel function-
neert, maar het spierstelsel ontstaat „van zelf".
En ook de manier, waarop we leeren onze
vingers te gebruiken maar omdat iedereen
vergeten is, dat hij dat geleerd heeft, kunnen
we beter zeggen, de manier waarop iemand
leert schaats te rijden is geheel anders
dan waarop de machines in elkaar gezet wor
den. Hoe meer we bij het leeren rijden denken
aan de onderdeden, hoe slechter het gaat. Wij
moeten integendeel het geheel, de volmaakte
beweging voor oogen hebben; wij moeten het
imiteeren, en zie, na eenige pogingen gehoorza
men de honderdduizenden zenuw- en spierve
zels, bloedvaten enz. aan den wil en de voorstel
ling, en we glijden sierlük heen, een wonder
voor de toeschouwers. Ziedaar de eenheid en
de veelheid; de wil is een, en dwingt de duizend
voudige stof tot samenwerking om het ver-
eischte resultaat te bereiken. Die stof is de
veelheid, de wil en het leven is de eenheid.
Dr, m E SCHLICHTING
Nog leven er stadgenooten, die het open
water voor Amsterdam hebben gekend, die
vertellen kunnen, hoe het tij daalde en
rees langs buitenkaden, die nog de oude
namen droegen van Buitenkant, Kamper-
lioofd, Texelschekadc. Frisch was het aan
den waterkant; het IJ rook wierigzilt en
droeg de adem der open zee tot in het hart
der stad. Zij heugen zich nog, de oudsten
onder ons, het vertier op het wijde water,
heel het weergaloos beeld van het onge
schonden Amsterdamschc waterfront, de
stad met haar gevels, torens en toppen aan
het breedc open IJ. Toen stond het water
der stad in open verbinding met den
Oceaan, lag Amsterdam in waarheid nog
aan zee.
Maar de Amsterdammers, die dit alles nog
hebben beleefd, zün stokoud vandaag. Het ge
slacht van heden is van water en havenbedrijf
vervreemd, wanneer het er niet noodzakelük
door zijn beroep of werk mee in aanraking komt-
Sinds den dag immers, dat de stad met het
aanplempen der drie stationseilanden en den
bouw van het Centraal Station den zeearm,
waaraan zij uitstond en welke zij haar opkomst
en beteekenis dankt, den rug heeft toegewend,
schijnt men vergeten te zijn, hoe het eenmaal
is geweest. Vöor zoover de Amsterdammer niet
in of aan de haven zijn broodwinning heeft of.
wonende aan den overkant, het water als dage-
lijksche hindernis ondervindt en verfoeit, kent
hij het IJ niet meer.
Met de schoonheid en poëzie van het
eens zoo feestelijk open water is het ook
gedaan. De stadzüde van het IJ, waar eens
het breede front met zijn binnenhavens
en bont bedrijf aan den loswal een ver
rukking was voor het oog wordt thans door
de logge stationskap afgesloten als met een
langen zwaren vuilgrijzen muur, en aan den
overkant ontmoet de blik fabrieken, lood
sen, industrieterreinen en niet langer de
landelijkheid en de ruimte, die er bleven
tot diep in de vorige eeuw.
De Amsterdammer, die er niets te maken
heeft, komt niet op het IJ en nog minder in
de havens. Die in het Oosten zou hü wellicht
nog kunnen bereiken, maar naar de nieuwe in
het Westen weet hü in het geheel geen weg.
En om met een rondvaartbootje plechtig de
havens te gaan bekijken, is iets dat vreemde
lingen doen of hoogstens congressisten.
Alleën de jeugd zwerft nog wel op vrije
zomersche middagen over de lange kaden met
spoorrails en loodsen. Maar vrijwel overal staan
die loodsen tusschen den weg en de schepen en
strenge portiers houden toezicht, dat geen on
bevoegde het emplacement betreedt. Het laden
ei. lossen der groote zeeschepen, de laatste toe
bereidselen, het vertrek en ook later weer hun
thuiskomt blijft voor het oog van oningewijden
verborgen. Tenzij men speciale kaarten of bü-
zondere toestemming heeft wordt men van het
terrein der groote maatschappijen geweerd.
Bij het binnenvaartbedrijf is dit nog anders.
Daar is de loswal open en vrü, ziet men wat
er in de schepen wordt gestuwd, wat uit het
donker ingewand te vdorschün wordt gehe-
schen. Een schip komt, het ander gaat, elk met
zijn herkomst en bestemming, dichtbij of veraf.
Hier kan de jeugd van Amsterdam nog zwer
ven tusschen kisten en balen, springen over
meertrossen, desnoods met een voet het scheeps
boord beroeren om de gewaarwording van het
heimelijk léven, dat in elk schip schuilt. Zoo
zwierf ook de jeugd van het oude Amsterdam,
van de stad in haar opkomst en hoogsten bloei.
Op den loswal, waar de windassen rammelen, de
blokken der kranen piepten. Daar snoven die
Amsterdamsche jongens de vreemde geuren
van kostelijke waar uit verre gewesten aan
gevoerd, daar ontmoetten zij het scheepsvolk
van hier en ginds, ruwe klanten meest, maar
rond en eerlijk. Zü k'ommen op de lichters
zü zaten in de vletten en .zü keken naar de
Indië-vaarders en noemden de namen der sche
pen en de reizen die zij hadden gemaakt. En
uit eenzelfden kring vair jonge rakkers kwam 'n
nieuw geslacht van zeelieden voort, vaardig aan
het roer en in het want, geducht met enter
haak en hartsvanger. Maar ook, in den besten
tüd, de latere bewindvoerders en regenten, be
kwaam voor hun bestuurstaak, omdat zij in hun
jeugd, verkeerend met kameraden van elk slag
en uit elk milieu, daartoe de beste vorming
hadden gehad.
Daar aan den ouden loswal van Amster
dam heeft van ouds het hart geklopt onzer
zeevarende natie, vandaar is de groote koop
vaart gestuwd over heel de wereldzee. En al
schünt het, dat vandaag het groote water
van Amsterdam is weggedrongen, al is het,
of de stad zich afwendt van haar oude bron
van welvaart, nu zooveel nieuwe wegen wer
den gebaand, toch geldt ook heden nog de
oude waarheid: Navigare necesse est. Er
moet gevaren worden. En er wordt gevaren
naar Amsterdam en er vertrekken schepen
uit Amsterdam, dagelijks weer en gestadig
talrüker. Amsterdam is havenstad en langs
zün kaden, met kranen beplant, schuiven
de groote schepen, hoog op het water
Zoo komen dagelijks hondernen zeelieden vaa
dichtbij en ver naar Amsterdam. Zoo herberg
de stad honderden gezinnen, waarvan de vadrt
en kostwinner den langsten tijd wordt gem*5''
zwalkende ver weg op het water. Zoo kent o°K
Amsterdam het rosse vertier van havenbuurten,
waar de zeeman zijn tekort aan levensvreugd
zoekt in te halen. En eindelijk heeft ook Am
sterdam zijn zeeliedenwerk, zün havenaalm0®"
zenier, zijn scheeps- en huisbezoeken, zün zee'
manshuis.
Zelfs staat in Amsterdam de zee-
manskerk van Nederland, Hoofdzetel
van het Apostolaat ter Zee: de monu
mentale St. Nicolaas aan het historisch
havenfront der stad in een parochic"
gebied, dat, als nergens in heel het
land, door tallooze banden in verleden
en heden is verbonden met de zee en
met den zeeman. De St. Nicolaas, waai
het licht nooit «dooft bij de beelteni®
van Maria, Sterre der Zee, waar het
eenvoudig scheepsmodel meer is dan
een symbool alleen, waar tenslotte al
les herinnert aan de roemrijke his
torie van Amsterdam, dat in zijn
schoonsten bloei ook de historie van
Nederland is, van het zeevarend Ne
derland bovenal.
Het zeeliedenwerk in Nederland heeft terecb'
zijn hoofdzetel gekregen in het zicht van
IJ, onder schutse van St. Nicolaas, den Patr°Ie
der zeevarenden, die ook de patroon is van
stad. Het hart der Nederlandsche zeevaart
immers vanouds te Amsterdam, haar geest
nergens sterker dan juist hier, waarden, die m
staten en cijfers, getallen en tonnenmaat, n
eenmaal niet te benaderen zijn.
Maar dit legt ook een plicht op alle Amstc'.
dammers, en wat het zeeliedenwerk betreft,
de katholieken in het bijzonder. Dit vraagt b
langstelling en daadwerkelijken steun uit 8
kringen, het inlossen van een eereschuld w
zullen in volgende artikelen trachten belaf?
stelling voor haven en havenwerk te wekk®
VPor het Amsterdamsche Apostolaat, den
te verkrijgen, welke het te lang is onthoud^'
Amsterdam, als hoofdzetel van het zeelied®
werk, moet ook een brandpunt worden van 81
en bedrüvigheid.
In het Voorloopig Verslag der le Kamer °';C[
't ontwerp van wet tot aanvulling en wijzig1
van de wet v. 22 April 1937, tot wijziging en a®
vulling der Hooger-Onderwijswet wezen en^
leden er op, dat het gewüzigde statuut ten
zien van het bestuursexamen in geenen de
voldoet aan het voorschrift van het r>ieU
vierde lid van artikel 131: van een regeling v
den omvang van het bestuursexamen is daar
het geheel geen sprake. Zü zouden dan
gaarne van den minister de nadrukkelijke
zegging ontvangen, dat het gewüzigde statu
niet in werking zal treden, voordat het ook -
aanzien van het bestuursexamen voldoet 8 j
het voorschrift van het vierde lid van a-rtl
131. Men had er ernstige bedenking tegen,
praktisch de regeling van den omvang van
bestuursexamen zou worden overgelaten 8 -
de faculteit, te meer waar ook ten aanzien
het accountants-examen in paragraaf 98 j,
artikel 4 van het nieuwe statuut aan die faf^.
teit een te weinig bepaalde bevoegdheid is
gekend. l(j
Voorts vroegen deze leden, op welken 2* ry
de minister van meening is, dat het bestui' 'jt
examen primair in de economische facU'
thuis behoort, niet in de juridische. Men
er in elk geval de voorkeur aan hebben Be8eV{ejj
wanneer de vereeniging van de beide facult®^5,
imperatief was voorgeschreven, en de eer'll^
zins ongewone figuur van een facultatieve v
eeniging van faculteiten voor bepaalde exam® f
waarbij onzeker blijft wie daarover beslist,
vermeden. Herinnerd werd in dit verband a^,,
de mogelükheid van versterking van de
teit met niet tot haar behoorende deskundig
Volgens deze leden bevestigt het aanhanl? j(j
ontwerp in het algemeen de wenschelük'1 ()e
van een meer stelselmatige herziening va5tf)C,-
regeling van het hooger onderwü's in de P
ger-Onderwijswet. Zoo zal de verhouding
de economische faculteit tot de juridische
culteit in ruimer verband nader onder
oogen moeten worden gezien.
I