Oud-minister H. P. Marchant Bij zijn zeventigsten verjaardag SPIEREN Amsterdams haven de groote onbekende AUT0B US WETJE THANS IN WERKING HET IJ EN DEN SCHEPEN DEN RUG TOEGEWEND ZONDAG 12 FEBRUARI 1939 Pontificale Requiemmis voor Z. H. den Paus Donderdag in de Haarlemsche kathedraal Het overlijden van Z. H. den Paus Bezoeken van rouwbeklag GEEN GANGEN ONDER HET BINNENHOF Corrie Vonk gaat filmen VERJAARDAG VAN KONING FAROEK Receptie op de Egyptische legatie MEESLAUWER MOLEN GERED Hij zal geheel worden gerestaureerd ZEEUWSCHE LUCHTLIJN Toch is er het groot-bedrijf, dat zijn eischen stelt, ook op geestelijk gebied Nationale hoofdzetel Apostolaat ter Zee AANVULLING VAN DE HOO- GER ONDERWIJSWET Regeling omvang bestuurs-exaittel1 Marchant openlijk te huldigen, nu hij den leeftijd der sterken heeft bereikt, lijkt een hachelijke onderneming. Wat de jarige tijdens zijn veelbewogen, drukbezette le ven ook gezocht moge hebben, niemand zal hem kunnen verwijten, dat hij naar de gunst, de hulde en de erkentelijkheid van tijdgenooten en nageslacht heeft gedongen. Er bestaat eerder aanleiding te veronderstellen, dat het hem al tijd tamelijk onverschillig is geweest, hoe an deren over hem oordeelden. Er steekt in dezen ouden vachtjas iets van den Gascogner, zooals deze in den onvergelijkelijken Cyrano de Ber gerac voortleeft, en dien Rostand zeggen laat: „Eh bien! oui, c'est mon vice. Déplaire est mon plaisir. J'aime qu'on me haïsse." En hoe dikwijls zal hij na een politiek debat bij zichzelf gepeinsd hebben: „J'aime raréfier sur mes pas les saluts, Et m'écrie avec joie: un ennemi de plus!" Neen, Marchant is geen ideaal feesteling, zoo min als 'n katholiek Kamerlid, dat den nacht van Kersten heeft meegemaakt zich als de ideale feestredenaar van den yrijzinnig-democrati- schen leider-van-toen aandienen mag. En toch zou het onvermeld laten van de ge beurtenissen in de Tweede Kamer in den laten avond van 11 November 1925 een miskenning beteekenen van de politieke beteekenis van den jarige, die immers bij die gelegenheid zijn grootsten triomf beleefde. Na het optreden van het Rechtsche Kabinet- Colijn in 1925 had Marchant op 6 November bij de algemeene beschouwingen over het staats beleid zijn philippica tegen de Christelijke partijgroepeering met deze woorden besloten: „Ik heb ondervonden, dat de weg naar een beteren toestand moeilijk is en lang. Maar ik zal niet moede worden om bij elke gtegenheid opnieuw te trachten, voor die gewenschte toe komst de oogen te openen. Want ik weet het zeker: indien de oogen daarvoor niet opengaan, indien de staatkundige groepeering vooralsnog blijft zooals zij is, dan zal het parlementaire stelsel onder de slagen van zijn in aantal toe nemende vijanden bezwijken; dan zal ons volk zelf hebben bewerkt, dat zijn invloed op het Regeerbeleid is verdwenen; dan zal de demo cratie nog slechts iets hebben te verwachten van de schokken der revolutie." Nolens' antwoord op de indiening van het amendement-Kersten tot schrapping van de gelden voor het Vaticaansch gezantschap op de begrooting van Buitenlandsche Zaken had geen twijfel gelaten nopens de staatkundige ge volgen van de aanneming daarvan. „Wij zullen aldus de Voorzitter der Katho lieke fractie ook de vraag hebben te beant woorden, of wij steun kunnen verleenen aan welk Kabinet dan ook, voortgekomen uit groe pen, aan welker medewerking de opheffing van dezen gezantschapspost zou zijn te wijten." Marchant zag na deze uitspraak plotseling de kans van zijn leven voor zich na 25 jaar on geduldig wachten en ofschoon het gezantschap zelf voor hem een vraag van zuivere opportuni teit was, gelijk hij verklaarde, had zij door de woorden van Nolens een politieke beteekenis van zoo verre strekking gekregen, dat de vrijzinnig democraten geen oogenblik aarzelden om een Kabinetscrisis uit te lokken. Met 52 tegen 42 stemmen heeft de Kamer het amendement- Kersten aangenomen, waarop de beraadslagin gen over de begrooting van Buitenlandsche Zaken op verzoek van Dr. Colijn werden ge schorst naar aanleiding van de mededeeling der Katholieke Ministers, dat zij aan de Koningin hun ontslag zouden aanvragen. Marchant meen de zjjn doel bereikt te hebben, de eerste stap was althans gezet en vol energie aanvaardde hij de taak, om uit de politieke scherven een nieuwe creatie tot stand te brengen. Het moet worden erkend, Nolens heeft het den formateur niet gemakkelijk gemaakt. Vasthoudend aan zijn verklaring van 6 November, weigerde hij namens de Katholieke fractie „steun te ver leenen aan een Kabinet, voortgekomen uit groe pen, aan welker medewerking de opheffing van den gezantschapspost te wijten was." Nolens trok zich terug in een ijzig isolement en had daarbij zonder twijfel het geheele Ka tholieke volksdeel achter zich, dat immers in de aanneming van het voorstel-Kersten nog iets ander zag dan een neutraal politiek middel om een ministercrisis te verwekken. De Katho lieken voelden zich in hun gevoelens van aan hankelijkheid en eerbied voor den Vader der Christenheid beleedigd en gegriefd en namen het den bedrijvers van deze daad hoogst kwa lijk, dat van dit middel gebruik was gemaakt. Slechts het verloop van den tijd zou deze wonde kunnen heelen. Marchant heeft van dit alles in die dagen niet veel begrepen. Een periode van 25 jaren niets en niemand ontziende oppo sitie was niet ongemerkt aan zijn mentaliteit voorbij gegaan, zij had zijn eerbied voor de gevoelens van anderen afgestompt en de zach tere en mildere nuancen in het kleurengamma van zijn hartstochtelijk radicalisme uitgewischt. Hij was nu eenmaal de man, die geen aarze ling en geen twijfel kende. En dat is hij ge bleven tot den hoogen ouderdom, dien hij th$ns in volle vitaliteit bereiken mag. Het absolute trok hem onweerstaanbaar aan. Hij kon nu een maal niet half-vóór of half-tegen iets zijn. Voor hem ging het steeds om gelijk of onge lijk, om recht of onrecht. Zelfs zijn meest felle tegenstander uit die dagen zal hem de eer niet onthouden, dat hij een ridder zonder vrees of blaam was in dienst van de majesteit van het recht, zooals hij die voor zich zag. Eenmaal een standpunt aanvaard, was hij ontoegankelijk voor eenig tegen argument. Zoo is het gegaan met zijn strijd voor het algemeen mannen- en vrouwenkies recht, de eenzijdige ontwapening, de vereen voudigde spelling, de schepping van het Natio nale park de Hooge Veluwe, de handhaving van artikel 40 van het Bezoldigingsbesluit, het staatspensioen, de heffing-in-eens, de sociale rechtvaardigheid en de partijgroepeering langs de lijn van democratie en reactie. Door een wondere beschikking der Voorzie nigheid is deze zoeker naar de waarheid in zijn levensavond met het Katholicisme in aanra king gekomen. En hij heeft op deze ontmoeting niet anders gereageerd dan hij gewend was te doen. Het was nimmer zijn gewoonte geweest te transigeeren met zijn inzicht omtrent zijn heiligste plichten. De zuiverheid van zijn be doelingen vond in zijn overgang („terugkeer" noemt hij het zelf) tot de Katholieke Kerk haar bekroning en zoo rees deze veelomstreden en veel-becritiseerde figuur in vele oogen tot een hoogte, die een vergelijking met Paulus niet al te gewaagd deed schijnen. Velen onzer hadden de geestelijke ontwikke ling van Marchant als Minister van Onderwijs met stijgende spanning gevolgd. De inhoud van zekere redevoeringen verried een gloed en een warmte, die in dezen kwasi-cynicus verrasten. Wat is er met Marchant gaande, vroegen wij elkander af na zijn redevoering te Nijmegen bij gelegenheid van het 2de lustrum der R. K. Uni versiteit op 17 September 1934? Zijn getuigenis, dat elke nieuwe ontdekking van de wetenschap, elke nieuwe openbaring van wetmatigheid, elke verscherping van het men schel ük vernuft, het ondoorgrondelijk wonder van Gods schepping hooger moet verheffen zyn jongen vrienden instantelijk verzocht hem te waarschuwen, wanneer soms defecten van den ouderdom hem te eeniger tijd minder ge schikt zouden maken voor het leiderschap. Zijn vrienden hebben deze veronderstelling wegge-, lachen. Thans, nu wij weer twee lustra verder zijn, zal wel niemand den jarige den raad willen geven: schei er mee uit. Integendeel, uit volle overtuiging spreekt Katholiek Nederland den wensch uit, dat hij nog een reeks van jaren zijn kracht, zijn strijdlust en zijn geestdrift schenken moge aan ons gemeenschappelijk ideaal van het goede, ware en schoone! Met frisschen moed! L. G. KORTENHORST Mr. H. P. Marchant en straffer dwingen tot geloof en onderwerping aan Zijn gezag, sloot nauw aan bij zijn oproep tot eenheid in het constructieve Christendom, bij gelegenheid van de opening der Egmond- tentoonstelling op 7 September in de Trèves- zaal te 's-Gravenhage. De wegen, welke naar Rome leiden, zijn tal loos vele. Marchant is volgens eigen getuigenis tot ons gekomen langs den weg der logica. Maar wie hem gadesloegen tijdens zijn kort minister schap hadden voor zichzelf reeds de opmerking gemaakt, dat de inspiratie van door God be genadigde kunstenaars zijn ziel voor de betee kenis der Kerk ontvankelijk had gemaakt. Zijn Kamerrede van 12 December 1933, toen hij trachtte de oogen en de ooren van den heer Kersten te openen voor de beteekenis van de Christelijke kunst voor het inwendige hoogere leven van een volk, leverde het afdoende be wijs, dat de akker, waarin het goede zaad wel dra gestrooid zou worden, reeds behoorlijk was voorbereid. Het is de tragiek der Vrijzinnig Democrati sche Partij geweest, dat zij weinig geluk heeft beleefd van de uit haar midden voortgekomen ministers en aspirant-ministers. Ros' concentratiepogingen leden schipbreuk, van Raalte en Veegens verlieten de partij om kort daarop een ministerportefeuille te kunnen aanvaarden, Treub en Pleyte hadden reeds te voren met hun geestverwanten gebroken, Lim burg, die zonder toestemming van den Partij leider, een Kabinet trachtte te formeeren, werd de woestijn ingezonden, en Marchant zelf, de despotische democraat, die in één persoon alle sleutelposities in den V. D. Bond bezet had ge houden, vroeg zijn ontslag als raadsman van de Kroon, niet omdat hij Katholiek was geworden, maar omdat hü tot het inzicht was gekomen, dat zijn lidmaatschap van den V.-D. Bond on der de gegeven omstandigheden diens werk ern stig zou schaden en dat door zijn uittreden uit de Partij de band tusschen het Kabinet en haar voor een deel was verbroken. „Met frisschen moed" luidde de titel van een rede, door Marchant op 30 November 1929 na de Kamerverkiezingen te Middelburg uitge sproken. Hij was zestig jaar geworden en had zijn politiek levensideaal een Kabinet steunend op de Vrijzinnig Democraten, de Sociaal-De mocraten en de democratische Katholieken naar den verst denkbaren gezichtseinder zien terugwijken. Maar toch „Met frisschen moed"! Het waren diezelfde frischheid en diezelfde moed, die hem in staat hebben gesteld zijn po litieke retraite met fiere waardigheid te dra gen. Opnieuw is hij aan den arbeid getogen en zoo danken wij aan hem het monumentale boek over het ziektebeeld van het „Dietsche Natio naal-Socialisme in Nederland": „de Staatkun dige Epidemie". Onverflauwd is zijn polemische ijver wanneer wie dan ook de nieuwe spelling te na komt of afbreuk poogt te doen aan wat hü redelijk, goed of schoon vindt. Bij zyn zestigsten verjaardag heeft Marchant Donderdagmorgen negen uur zal Z. H. Exc. »fgr. J. P. Huibers, Bisschop van Haarlem, in de kathedraal van St. Bavo aan de Leidsche- aart te Haarlem een Pontificale Requiemmis opdragen voor de zielerust van Z.H. Paus Pius XI. Alle autoriteiten en geloovigen, kortom edereen, wordt uitgenoodigd deze H. Mis bij te wonen als blijk van hulde aan den overleden ?aus. Donderdagochtend a.s. om half elf zal in de St. Jacobuskerk in de Parkstraat te Den Haag een plechtige Requiemmis worden gecelebreerd in verband met het overlijden van Z. H. den Paus. De minister-president dr. H. Colijn, heeft Zaterdag een bezoek van rouwbeklag afgelegd bü den Pauselijken Internuntius. Ook minister Romme heeft een bezoek van rouwbeklag bij den Pausehjken Internuntius af gelegd, om de rouwregisters te teekenen. Bij de afbraak van de noodgebouwen ten be hoeve van de gemeente aan den Hofweg te Den Haag is men gestooten op een oud gewelf. Aan- vankelijk vermoedde men, dat men hier te doen had met een gedeelte van onderaardsche gan gen, welke onder het Binnenhof zouden liggen Bü informatie op het gemeente-archief is ons evenwel gebleken, dat het hier een keldertje betreft, waarop vóór 1860 een torentje heeft gestaan. In dien tijd bevond zich bü den Hof singel een poort met zij-torentjes, welke in 1860 zün afgebroken. Het thans gevonden ge welf staat geenszins met „onderaardsche" gan gen in verbinding. Loet C. Bamstün's Filmproductie N.V. be richt ons, dat zü met de bekende actrice Corrie Vonk een overeenkomst heeft gesloten omtrent het optreden van laatstgenoemde in eenige Ne- derlandsche films. De eerste daarvan, die zoo spoedig mogelük in productie zal gaan en waar voor de voorbereidingen reeds zijn aangevangen, is geïnspireerd op de figuur van Dokter Fokke- ma, waarmee Corrie Vonk in den laatsten tijd op het tooneel en voor de radio zooveel succes heeft. Het scenario voor deze film, die voorlooplg .Dokter Fokkema uut 't Noorden" zal heeten, wordt ontworpen door Wim Kan. De tweede film zal zijn „Het gebed van een schoffie." Hierin zal Corrie Vonk haar bekende creatie van den Amsterdamschen straatjongen op het witte doek brengen. Beide films zullen worden opgenomen in Loet 3, Barnstijn's Filmstad te Den Haag. Wanneer iemand goed het samengaan van eenheid en veelheid in het levend organisme zou vallen bestudeeren, kan hü nauwelüks een fraaier voorbeeld vinden dan de spierbeweging. Laat b.v. iemand met zijn wijsvinger op de tafel tikken: dat lijkt hem de eenvoudigste zaak van de wereld. De beweging wordt uitgevoerd door de buigspieren van de vingers, resp. van de hand. Maar nu zün er ook strekspieren, wiei taak het is om de vingers te strekken. Wanneer dus de buigspieren zich samentrekken, moeten de strekspieren verslappen en wel in büzon- deren graad, n.l. zóó, dat het eerste vinger kootje een weinig gebogen gelaten wordt, het tweede vingerkootje iets meer. Behalve de buig spieren werken dus ook de strekspieren mee Tegelijk echter wordt de pols min of meer strak gehouden, en dit geschiedt uiteraard door een samenwerking van de buig- en strekspieren van den onderarm, die in zulk een spanning komen, dat de pols' den vereischten stand aan neemt. Een zeer groot deel van de kennis, die wü omtrent de verrichting der menschelijke orga nen hebben, is verkregen uit de studie van zie kelijke toestanden. De eenvoudigste dingen, zooals het kloppen met den wüsvinger, zijn zoo enorm ingewikkeld, dat men er geen flauw ver moeden van heeft, voordat een ziekelijke af wijking ons laat zien, wat er al zoo voor noodig' is. Zoo kennen wij b.v. de zoogenaamde contrac turen van spieren, d. w. z. stijve spanning, die onmogelijk opgeheven kan worden. Men ziet zulke contracturen van de buigspieren van vingers, hand en onderarm vaak bij menschen, die door een beroerte met verlamming getroffen zijn. Hand, vingers en onderarm worden dan zoo gebogen, dat een ander persoon ze niet meer vermag te strekken. Heeft men dat een maal gezien, dan begrijpt men dadelük, dat voor het buigen van een vinger ook de strek kingsfunctie in orde moet zijn. Om het zooeven genoemde voorbeeld nog verder te vervolgen, is er voor het kloppen met den wijsvinger ook noodig een bepaalde stand van den elleboog en zelfs van den schouder. We vinden dus, dat voor deze eenvoudige beweging de samenwerking noodig is van een groot aan tal spieren. Deze spieren bestaan echter weer ieder voor zich uit een onnoemelijk groot aantal spier vezels, die zoo klein zijn, dat ze slechts met het microscoop gezien kunnen worden. Ook moet men niet denken, dat bij elke spiercontractie alle vezels zich samentrekken. Dit schijnt eerder afwisselend te gaan, dan weer het eene, dan weer het andere gedeelte. Het is echter duidelijk, dat bij elke contractie de spiervezels moeten samenwerken. Neem een deel van een lange spier, een deel dat in rust 10 c.M. lang is, en wanneer de spier zich samentrekt 8 c.M. lang, dan is het duidelijk, dat de vezels zich in dat deel even sterk moeten samentrekken, althans met elkaar in harmonie moeten zijn; juist als, wanneer men een brandkast aan vier touwen optrekt, alle vier touwen even gespannen moe ten zijn; de slappe kan ipen evengoed weglaten. Nu wordt elke spiervezel door een klein zenuwvezeltje, zooals dat heet, geïnnerveerd, d. w. z. de impuls van de willekeurige beweging wordt door die zenuwvezel van de hersenen naar de spier overgebracht. Nu weten wü allen, dat wü een spier minder of meer kunnen samen trekken; wü kunnen onzen arm maar half of geheel buigen. Elke zenuwvezel brengt dus niet alleen een impuls over, maar een zeer afge- pasten impuls, vooral wanneer het een geoefend persoon betreft, die nauwkeurig afgepaste be wegingen maakt. Dat aantal zenuwvezels loopt in de duizenden en tienduizenden, en het aantal spiervezels van zelfs een kleine spier evenzeer. Dus om die eenvoudige bewegingen van den vingerklop op de tafel te verrichten, gaan er tienduizenden of honderdduizenden nauwkeurig afgepaste prikkels door de zenuwen, en ver wekken de eveneens nauwkeurig afgepaste be weging van een even groot aantal spiervezelen. Maar dat is nog lang niet alles. Wanneer uw wijsvinger de tafel bereikt heeft, moet hij weer opgelicht worden; de hersenen moeten dat we ten, want dan moet er weer een nieuwe prikkel uitgezonden worden, n.l. om den vinger cp te heffen; en wanneer de vinger den halven afstand naar de tafel heeft afgelegd, moeten de hersenen dat ook weten, want in dat geval moeten zij nog meer prikkels uitzenden, om den vinger ver der te brengen. De hersenen moeten dus op ieder oogenblik weten, hoe het met den stand der vingers staat. (Men behoeft niet naar de vingers te kijken, want in donker kan men even goed op de tafel trommelen). Welnu, de hersenen krügen ook ieder oogenblik bericht, hoe het met den stand der vingers gesteld is. Dit noemen wij het diepe gevoel. Met dit diepe gevoel herkennen wü blindelings den vorm van een voorwerp, dat wij in de hand hebben; elke buiging van een gewricht en elke span ning van een spier worden door gevoelszenuwen overgebracht naar de hersenen. Dit is voor de beweging evenzeer noodzakelijk, en dit blijkt uit de onhandige en tastende bewegingen van menschen, wier spieren en bewegingszenuwen geheel gezond zün, maar wier, diep gevoel ge stoord is.^ De hersenen weten dan niet, tot wel ke beweging zij het bevel moeten geven. Ook dat is nog niet alles; voor spierbeweging is voedsel noodig; bij elke spierbeweging wordt voedsel verbruikt, en dit voedsel wordt door het bloed aangevoerd. Het bloed moet op de plaats der beweging dus sneller gaan stroomen, of de bloedvaten moeten wijder worden, om meer bloed en meer voedsel aan te brengen, en vaak is zoowel de bloedstroom sneller en tege- Zaterdag 11 Februari is uitgegeven Staatsblad no. 521, wet van 11 Februari 1939, tot aanvulling en wijziging van de'afdeelin een 9 en 10 der wet van 29 November 1935 (Staatsblad no. 685), tot verlaging van de openbare uitgaven (met het oog op para graaf 47 der wet: Coördinatie van het ver keer). (Datum van in werking treding 12 Februari 1939) Ter gelegenheid van den verjaardag van Koning Faroek I, heeft de zaakgelastigde van Egypte te 's-Gravenhage, Nicolas Khalil Bey, een receptie gehouden, waar vele autoriteiten zijn verschenen. Tot de bezoekers behoorden de ministers Goseling, Weiter en Steenberghe, de opperkamer heer mr. W- J. barbn van Lynden, de eerste kamerheer-ceremoniemeester, jhr. A. G. Sic- kinghe, de particulier-secretaris van Prinses Juliana, mr. J. C. baron Baud en de particu lier-secretaris van Prins Bemhard, jhr. mr. C. Dedel, voorts de deken van het corps diplo matique, de heer De Pury, de president en de vice-president van het Permanente Hof van Internationale Justitie, de heeren Guerrero en Hirst en de rechter van dat Hof, de heer Erich, oud-minister dr. Deckers en de oud commandant van het Veldleger, luit.-generaal jhr. W. Röell. In het najaar van 1938 bleek een der roeden van den Meeslauwermolen te Stompwijk niet meer betrouwbaar te zün en moest worden uit genomen om ongelukken te voorkomen. Sinds dien ziet men den molen malen met twee wieken. De ingelanden-vergadering meende aanvan kelijk in dezen tegenvaller aanleiding te vinden, de windbemaling geheel op te heffen en aan sluiting te zoeken bij den kleinen Westeinder- polder, welke motorisch wordt bemalen. Bij nadere bestudeering van deze combinatie stuitte men echter op dusdanige bezwaren, dat de ingelanden-vergadering, welke dezer dagen speciaal tot dit doel was bijeengeroepen, met nagenoeg algemeene stemmen besloot den wind molen weer in eere te herstellen. Onder leiding van den bekenden molenbou wer Dekker zal de molen nu geheel worden ge restaureerd en van stroomlijn wieken worden voorzien. Verbetering der diensttijden In de laatste maanden van het vorige jaar was het noodzakelijk, verschillende binnenland- sche luchtverbindingen te staken. Slechts de oudste lijn van Amsterdam via Rotterdam en Haamstede naar Vlissingen is nog in exploita tie. De vervoerscüfers op deze lijn zijn gestegen, doch toch is de verkeersdichtheid nog niet bevredigend. Aangezien cïe luchthaven Haamstede nog niet beschikt over een nachtverlichtingsinstallatie, moeten de vertrekuren van de middagdiensten aan het ur van zonsondergang worden aange past, zoodat reizigers te weinig tijd beschikbaar hebben. Met ingang van 15 Februari wordt hierin aanmerkelüke verbetering gebracht. De laatste machine zal dan om 16.15 uit Amsterdam ver trekken en de laatste uit Vlissingen om 16.45 uur. lijk de vaten verwijd. Ook dit geschiedt auto matisch. In den wand van de bloedvaten be vinden zich ook spiervezels, dit zijn gedeeltelijk kringspieren; wanneer deze verslappen, wordt het bloedvat wijder. Die spiervezels worden eveneens door. zenuwen geïnnerveerd, die echter aan den wil onttrokken zijn. Wanneer de bloed vaten (hier; de slagaderen) in onze wangen verwijd worden, wordt het gezicht rood. Maar niemand kan blozen, als hij wil; de zenuw ve zels, die de wijdte der bloedvaten besturen, zijn niet onderworpen aan den vrüen wil. Deze be weging der bloedvaten gaat -automatisch; wan neer dus de spieren druk werk hebben, worden de bloedvaten wijder. Menschen, die b.v. verkalkte bloedvaten in de beenen hebben, kunnen maar heel weinig loopen. Wanneer het bloed sneller stroomt, moet ook het hart sneller en krachtiger werken, ook dit gaat automatisch. Tegelijk echter wordt het voedsel, dat met het bloed aangevoerd wordt, door de spieren verbrand, en er moet dus tel kens nieuw aangevoerd worden. Dit wordt ge haald uit de voorraadschuren, maar evenmin als men op de graanzolders brood bewaart, zoo moet ook het voedsel voor de spieren eerst nog bereid worden. Dit is een chemische ver andering, en ik behoef niet te zeggen, dat ook dit automatisch geschiedt. Uit dit alles en er is nog heel wat meer mogen we wel concludeeren, dat het kloppen met den vinger op een tafel een even ingewik keld en samengesteld procédé is, als dat er een electrische of telefonische centrale in werking is, ja nog veel ingewikkelder. En toch, wat is er eenvoudiger dan met den vinger op de tafel te kloppen, we doen het soms uit louter verveling. Eenvoudig: want we hebben het slechts te willen en het gebeurt. En dit is juist het verschil met de telefooncen trale: daar moet elk stukje eerst op zijn plaats gebracht worden, voordat het geheel function- neert, maar het spierstelsel ontstaat „van zelf". En ook de manier, waarop we leeren onze vingers te gebruiken maar omdat iedereen vergeten is, dat hij dat geleerd heeft, kunnen we beter zeggen, de manier waarop iemand leert schaats te rijden is geheel anders dan waarop de machines in elkaar gezet wor den. Hoe meer we bij het leeren rijden denken aan de onderdeden, hoe slechter het gaat. Wij moeten integendeel het geheel, de volmaakte beweging voor oogen hebben; wij moeten het imiteeren, en zie, na eenige pogingen gehoorza men de honderdduizenden zenuw- en spierve zels, bloedvaten enz. aan den wil en de voorstel ling, en we glijden sierlük heen, een wonder voor de toeschouwers. Ziedaar de eenheid en de veelheid; de wil is een, en dwingt de duizend voudige stof tot samenwerking om het ver- eischte resultaat te bereiken. Die stof is de veelheid, de wil en het leven is de eenheid. Dr, m E SCHLICHTING Nog leven er stadgenooten, die het open water voor Amsterdam hebben gekend, die vertellen kunnen, hoe het tij daalde en rees langs buitenkaden, die nog de oude namen droegen van Buitenkant, Kamper- lioofd, Texelschekadc. Frisch was het aan den waterkant; het IJ rook wierigzilt en droeg de adem der open zee tot in het hart der stad. Zij heugen zich nog, de oudsten onder ons, het vertier op het wijde water, heel het weergaloos beeld van het onge schonden Amsterdamschc waterfront, de stad met haar gevels, torens en toppen aan het breedc open IJ. Toen stond het water der stad in open verbinding met den Oceaan, lag Amsterdam in waarheid nog aan zee. Maar de Amsterdammers, die dit alles nog hebben beleefd, zün stokoud vandaag. Het ge slacht van heden is van water en havenbedrijf vervreemd, wanneer het er niet noodzakelük door zijn beroep of werk mee in aanraking komt- Sinds den dag immers, dat de stad met het aanplempen der drie stationseilanden en den bouw van het Centraal Station den zeearm, waaraan zij uitstond en welke zij haar opkomst en beteekenis dankt, den rug heeft toegewend, schijnt men vergeten te zijn, hoe het eenmaal is geweest. Vöor zoover de Amsterdammer niet in of aan de haven zijn broodwinning heeft of. wonende aan den overkant, het water als dage- lijksche hindernis ondervindt en verfoeit, kent hij het IJ niet meer. Met de schoonheid en poëzie van het eens zoo feestelijk open water is het ook gedaan. De stadzüde van het IJ, waar eens het breede front met zijn binnenhavens en bont bedrijf aan den loswal een ver rukking was voor het oog wordt thans door de logge stationskap afgesloten als met een langen zwaren vuilgrijzen muur, en aan den overkant ontmoet de blik fabrieken, lood sen, industrieterreinen en niet langer de landelijkheid en de ruimte, die er bleven tot diep in de vorige eeuw. De Amsterdammer, die er niets te maken heeft, komt niet op het IJ en nog minder in de havens. Die in het Oosten zou hü wellicht nog kunnen bereiken, maar naar de nieuwe in het Westen weet hü in het geheel geen weg. En om met een rondvaartbootje plechtig de havens te gaan bekijken, is iets dat vreemde lingen doen of hoogstens congressisten. Alleën de jeugd zwerft nog wel op vrije zomersche middagen over de lange kaden met spoorrails en loodsen. Maar vrijwel overal staan die loodsen tusschen den weg en de schepen en strenge portiers houden toezicht, dat geen on bevoegde het emplacement betreedt. Het laden ei. lossen der groote zeeschepen, de laatste toe bereidselen, het vertrek en ook later weer hun thuiskomt blijft voor het oog van oningewijden verborgen. Tenzij men speciale kaarten of bü- zondere toestemming heeft wordt men van het terrein der groote maatschappijen geweerd. Bij het binnenvaartbedrijf is dit nog anders. Daar is de loswal open en vrü, ziet men wat er in de schepen wordt gestuwd, wat uit het donker ingewand te vdorschün wordt gehe- schen. Een schip komt, het ander gaat, elk met zijn herkomst en bestemming, dichtbij of veraf. Hier kan de jeugd van Amsterdam nog zwer ven tusschen kisten en balen, springen over meertrossen, desnoods met een voet het scheeps boord beroeren om de gewaarwording van het heimelijk léven, dat in elk schip schuilt. Zoo zwierf ook de jeugd van het oude Amsterdam, van de stad in haar opkomst en hoogsten bloei. Op den loswal, waar de windassen rammelen, de blokken der kranen piepten. Daar snoven die Amsterdamsche jongens de vreemde geuren van kostelijke waar uit verre gewesten aan gevoerd, daar ontmoetten zij het scheepsvolk van hier en ginds, ruwe klanten meest, maar rond en eerlijk. Zü k'ommen op de lichters zü zaten in de vletten en .zü keken naar de Indië-vaarders en noemden de namen der sche pen en de reizen die zij hadden gemaakt. En uit eenzelfden kring vair jonge rakkers kwam 'n nieuw geslacht van zeelieden voort, vaardig aan het roer en in het want, geducht met enter haak en hartsvanger. Maar ook, in den besten tüd, de latere bewindvoerders en regenten, be kwaam voor hun bestuurstaak, omdat zij in hun jeugd, verkeerend met kameraden van elk slag en uit elk milieu, daartoe de beste vorming hadden gehad. Daar aan den ouden loswal van Amster dam heeft van ouds het hart geklopt onzer zeevarende natie, vandaar is de groote koop vaart gestuwd over heel de wereldzee. En al schünt het, dat vandaag het groote water van Amsterdam is weggedrongen, al is het, of de stad zich afwendt van haar oude bron van welvaart, nu zooveel nieuwe wegen wer den gebaand, toch geldt ook heden nog de oude waarheid: Navigare necesse est. Er moet gevaren worden. En er wordt gevaren naar Amsterdam en er vertrekken schepen uit Amsterdam, dagelijks weer en gestadig talrüker. Amsterdam is havenstad en langs zün kaden, met kranen beplant, schuiven de groote schepen, hoog op het water Zoo komen dagelijks hondernen zeelieden vaa dichtbij en ver naar Amsterdam. Zoo herberg de stad honderden gezinnen, waarvan de vadrt en kostwinner den langsten tijd wordt gem*5'' zwalkende ver weg op het water. Zoo kent o°K Amsterdam het rosse vertier van havenbuurten, waar de zeeman zijn tekort aan levensvreugd zoekt in te halen. En eindelijk heeft ook Am sterdam zijn zeeliedenwerk, zün havenaalm0®" zenier, zijn scheeps- en huisbezoeken, zün zee' manshuis. Zelfs staat in Amsterdam de zee- manskerk van Nederland, Hoofdzetel van het Apostolaat ter Zee: de monu mentale St. Nicolaas aan het historisch havenfront der stad in een parochic" gebied, dat, als nergens in heel het land, door tallooze banden in verleden en heden is verbonden met de zee en met den zeeman. De St. Nicolaas, waai het licht nooit «dooft bij de beelteni® van Maria, Sterre der Zee, waar het eenvoudig scheepsmodel meer is dan een symbool alleen, waar tenslotte al les herinnert aan de roemrijke his torie van Amsterdam, dat in zijn schoonsten bloei ook de historie van Nederland is, van het zeevarend Ne derland bovenal. Het zeeliedenwerk in Nederland heeft terecb' zijn hoofdzetel gekregen in het zicht van IJ, onder schutse van St. Nicolaas, den Patr°Ie der zeevarenden, die ook de patroon is van stad. Het hart der Nederlandsche zeevaart immers vanouds te Amsterdam, haar geest nergens sterker dan juist hier, waarden, die m staten en cijfers, getallen en tonnenmaat, n eenmaal niet te benaderen zijn. Maar dit legt ook een plicht op alle Amstc'. dammers, en wat het zeeliedenwerk betreft, de katholieken in het bijzonder. Dit vraagt b langstelling en daadwerkelijken steun uit 8 kringen, het inlossen van een eereschuld w zullen in volgende artikelen trachten belaf? stelling voor haven en havenwerk te wekk® VPor het Amsterdamsche Apostolaat, den te verkrijgen, welke het te lang is onthoud^' Amsterdam, als hoofdzetel van het zeelied® werk, moet ook een brandpunt worden van 81 en bedrüvigheid. In het Voorloopig Verslag der le Kamer °';C[ 't ontwerp van wet tot aanvulling en wijzig1 van de wet v. 22 April 1937, tot wijziging en a® vulling der Hooger-Onderwijswet wezen en^ leden er op, dat het gewüzigde statuut ten zien van het bestuursexamen in geenen de voldoet aan het voorschrift van het r>ieU vierde lid van artikel 131: van een regeling v den omvang van het bestuursexamen is daar het geheel geen sprake. Zü zouden dan gaarne van den minister de nadrukkelijke zegging ontvangen, dat het gewüzigde statu niet in werking zal treden, voordat het ook - aanzien van het bestuursexamen voldoet 8 j het voorschrift van het vierde lid van a-rtl 131. Men had er ernstige bedenking tegen, praktisch de regeling van den omvang van bestuursexamen zou worden overgelaten 8 - de faculteit, te meer waar ook ten aanzien het accountants-examen in paragraaf 98 j, artikel 4 van het nieuwe statuut aan die faf^. teit een te weinig bepaalde bevoegdheid is gekend. l(j Voorts vroegen deze leden, op welken 2* ry de minister van meening is, dat het bestui' 'jt examen primair in de economische facU' thuis behoort, niet in de juridische. Men er in elk geval de voorkeur aan hebben Be8eV{ejj wanneer de vereeniging van de beide facult®^5, imperatief was voorgeschreven, en de eer'll^ zins ongewone figuur van een facultatieve v eeniging van faculteiten voor bepaalde exam® f waarbij onzeker blijft wie daarover beslist, vermeden. Herinnerd werd in dit verband a^,, de mogelükheid van versterking van de teit met niet tot haar behoorende deskundig Volgens deze leden bevestigt het aanhanl? j(j ontwerp in het algemeen de wenschelük'1 ()e van een meer stelselmatige herziening va5tf)C,- regeling van het hooger onderwü's in de P ger-Onderwijswet. Zoo zal de verhouding de economische faculteit tot de juridische culteit in ruimer verband nader onder oogen moeten worden gezien. I

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 6