VS
PAPA
XI
Ringen met
kruisjes
djgSjl
Ras en geest
DE WERELD ROUWT
msm
F
"T/'m
Dank aan den Vredespaus
BEKROONDEN MOESTEN
LANG WACHTEN
ZONDAG 19 FEBRUARI 1939
VAN WEEK WEEK
'S
iéWMïl
m
Nederland op de Parijsche
expositie
éJM-
De prijswinnaars
Naar centralisatie van
politiediensten?
Verschillende afdeelingen naar
Den Haag
Katholieken moeten voor hun geloof durven
Wtkomen. Dit stellen wij met nadruk voorop.
Het kan gewenscht, en het kan onder bepaal
de omstandigheden zeifs noodzakelijk zijn, dat
Mj voor ons geloof uitkomen, hoewel dit voor
ons een belangrijke financieele schade ten gevolge
heeft. Het is zelfs denkbaar, dat iemand tot
heldhaftige geloofsbelijdenis verplicht wordt
door de situatie, waarin hij verkeert. Ook moe
ten wij het woord van Sint Paulus voor ooger.
houden, dat wij te pas of te onpas het gelooi
te belijden hebben. Maar dit alles brengt heele-
toaal niet mee, dat w'ij verplicht zouden zijn.
•net onze overtuiging te koop te loopen.
Iemand, die doodgewoon tegenover ons in de
tram komt te zitten, behoeft niet bij eersten
oogopslag te zien, dat wij katholiek zijn. Dit is
hergens goed voor, en dit kan wel ergens ver
keerd voor zijn.
Nochtans bestaan er streken van ons land,
tvaar de katholieke bevolking zich door een of
ander kenteeken, b.v. een kleine variant in de
Gewestelijke kleederdracht, direct van de pro-
testantsche bevolking onderscheidt. Er is, dunkt
°ns, geen reden om deze eigenaardigheid af te
keuren. Zij is historisch gegroeid, en meestal
zij voortgekomen uit een eenvoudige prac-
tische behoefte aan onderscheiding. Bij alge
•heene feesten kan de katholieke jongen dade
lijk zien, of het meisje, dat hij aardig vindt,
°ok in godsdienst met hem overeenstemt; een
hieuwberoepen dominee en een pas benoemde
Pastoor zien op straat bij eersten oogopslag oi
ke te doen hebben met een lid hunner gemeen
te of parochie, en zoo zijn er meer practische
omstandigheden, die in bepaalde streken da
ÖUidelijke waarneembaarheid van het verschil
tusschen katholiek en protestant rechtvaardi-
Êen. In de Nederlandsche folklore is deze waar
neembaarheid een teekenend détail. Ze wijst
terug naar de tijden, waarin het geloofsver
schil de oorzaak was van veel verdeeldheid en
Waarin dit verschil zich vaak voordeed binnen
fezelfde familie, zoodat het wel belang had
te weten, of men een katholieken Verhagen of
®en protestantschen Verhagen tegenover zich had
°P een feest of een vergadering, die alle Ver
sagens bijeenbracht.
Maar al bestaat deze waarneembaarheid, en
al heeft zij ook wellicht nog redenen van be
staan in sommige gewesten, toch zouden wij
Se uitbreiding van dit gebruik niet wallen pro-
Pageeren. Waar het nog leeft, moge het blijven
'even als een karakteristieke bijzonderheid.
Waar het niet bekend is, behoeft het in onze
öa gen niet te worden toegepast.
Deze opvatting verdedigen wij tegen een px-o-
Paganda-blaadje, waarin het gebruik van spe-
o'fiek Roomsche verlovings-ringen wordt aan-
lievolen. Op gezag van „vooraanstaande litur-
fiistcn" wordt reclame gemaakt voor een uitvin
ding, die den zonderlingen naam draagt var.
•>mee-biddende ring". Wij schieten niet te kort
'U eerbied jegens de liturgisten, maar iedereen
Pie zich op liturgisten beroept, zegt altijd, dat
liij zich beroept op „vooraanstaande", liefst op
Se „meest vooraanstaande" liturgisten. Mogen
Pc achteraan-staande liturgisten ook eens aan
liet woord komen? Dan voelen wij ons, als
doodgewone kerkgangers, voor wie de litui'gie
t°ch haar volle beteekenis heeft, veilig in hun
Gezelschap!
De vooraanstaande liturgisten, die zoo'n be
wondering heeten te koesteren jegens den
"öiee-biddende ring", hebben over het vraag
stuk van den trouwring niet diep nagedacht
heeft de trouwring een plaatsje in de litur
gie, hij vindt zelden een plaatsje aan den ring-
v'Pger van de vooraanstaande liturgisten, er.
"it verklaart wellicht, waarom de „mee-bid
dende" ring de goedkeuring van deze liturgis
ch althans volgens het propaganda-blaadje!
zoo makkelijk verwerven kon.
Ziehier, op welke wijze de „mee-biddende
fipg" wordt beschreven en aanbevolen:
>.Wij zijn zoo gelukkig u te kunnen mededee
„CP. dat sinds korten tijd een Roomsche o
Cj);
dat sinds korten tijd een Roomsche of
ristelijke vei-lovingsring, zooals wij ons dien
Gedacht hebben, in den handel is gebracht. Wij
Wistenen hebben ook hier méér dan de ont-
.dristelijkte wei'eld en we dienen dit te benut-
IpVi
de
P door die mooie oude gewoonte weer te gaan
"Peren. Deze massieve gouden ring, die aan
jj onderzijde half rond is, vertoont aan de
qW'enzijde het kruis, hetwelk als het ware met
eP ring één onverbrekelijk geheel uitmaakt.
„aP weerszijden is een geprofileerd vlak aan-
iax waar°P voldoende ruimte is overge-
v/pp om aan weerszijden van het sterk op den
jWrgrond komende kruis de namen van de
'i'oonheiligen van bruid en bruidegom in
Jatters aan te brengen. Weest ook in den
(jj °vingstijd belijders. Dit is een zegens-waar-
deugd-oefening".
het lezen van dezen tekst troffen, ons het
beest de woordjes: „in den handel ge-
r a c h t". Om de waai-heid te zeggen, geloo-
v wij, dat het hier met deze nieuwigheid
rPamelijk om gaat. Een slimme juwelier
jj *t de vrome gevoelens, die onder het katho-
'"'c volk leven, op voordeelige wijze te exploi-
Ww
v r zijn vernuft, dat hij iets nieuws uitvond,
Par- -
Wen. Het is uiteraard zijn goed recht, iets
tl|'W in den handel te brengen en het pleit
jj. r mag hij ook met recht beweren, dat dit
Cl|v'P, uit godsdienstig oogpunt, beter is dan
6 bestaande?
'erover bestaat nogal meeningsverschil.
(j.^ P verschillende plaatsen is de nieuwe vin-
s besproken, o.a. door pater Otten in „H e t
j?Ciid" en door pater Verwilst in „Ons
t li
n tu
PCti
■ctie
''Par
vatte
*1
rgisch Tijdschrift", terwijl de re-
van Huwelijk en Huisgezin er in
Debruari-nummer een uitstekend samen-
'Pf artikel aan wijdt, waarnaar wij gaarne,
de.
Piet
'Pter
groote instemming, verwijzen.
Otten maakt terecht bezwaar tegen
li,,, "Pam „mee-biddende" ring. Die naam is
W'miijk. Een xing bidt niet mee, en dooi
6en Sew"c'e beeldspraak te gebruiken,
W,® wiJ in de oogen van andersdenkenden een
V0o/Wd figuur. Zij moeten ons wel aanzien
Wn laar soort menschen, wanneer wij aan
Hh "cbGd ki-acht zoeken bij te zetten door een
'p j 10 'aten „mee-bidden". Pater Otten ziet
ti6 n hieuwen ring hoogstens een „tot devo-
tiict°lnVCkkende ring", en keurt het gebruik dus
al' PI moedigt hij het ook niet aan.
7X riVZM w*
ty/- -
a
rv' r jf/l/
Pater Verwilst gaat verder. Hij schrijft: „Be
gint men nu met een nieuw soort ring in te
voeren, dan zullen spoedig andere typen vol
gen. Daardoor ontstaat verwai-ring, zoodat men
den trouwring niet meer als zoodanig op het
eerste gezicht herkent. Dit acht ik voor de hui
dige, losse maatschappij een gevaar."
Inderdaad: de traditioneele vorm van den
gladden ring dient om die reden gehandhaafd,
want juist door een onderscheid te scheppen
tusschen katholieke trouwringen en algemeene
trouwringen, neemt men een belangrijker on
derscheid weg, n.l. het zeker zoo gewenschte
onderscheid tusschen trouwringen en fantasie-
ringen.
De redactie van Huwelijk en Huisge
zin tenslotte, die de bezwaren van de aange
haalde schrijvers deelt, voegt er nog een be
zwaar aan toe. Zij oordeelt: „Bij al deze nieu
wigheden zit dikwijls een heel ander motief
voor dan men aangeeft: dat de zucht naar iets
nieuws, naar een soort „mode-snufje" hier, bij
sommige dames vooral, geheel vreemd is, geloof
ik niet en bij de fabrikanten zullen zakelijke
overw'egingen ook wel wat gewicht in de schaal
gelegd hebben!"
Die meening is dezelfde als de onze, maar wij
hebben nog een andere reden om het invoeren
van specifiek „Roomsche" verlovingsringen of
trouwringen zeker niet toe te juichen. In een
land met een gemengde bevolking, zooals Ne
derland is, behoeft de katholiek zich niet da
delijk door een uitwendig teeken te laten ken
nen aan alle andere bewoners. Dit is eenvou
dig niet in zijn belang, terwijl het wel in het
belang van anderen kan zijn. Wij zouden ons
door zulk een kenteeken in een ghetto-positie
ïaten dringen. Het is voor ons dan ook de
vraag, of de propaganda voor Roomsche trouw
ringen wel uitsluitend van katholieken uitgaat.
Voor antipapisten en andere tegenwerkers van
„Roomsche invloeden" zou het een buiten
kansje zijn, wanneer iedere katholiek maar da
delijk, en zonder nadere reden, als katholiek
kenbaar was. En zou die kenbaarheid zooveel
waarde bezitten als verzekering van de deugd?
Wij twijfelen eraan. Het kan natuurlijk wei
eens voorkomen, maar evenzeer' kan het wel
eens gebeuren, dat de kenbaarheid als katho
liek de ergernis verhoogt, die iemand geeft.
Dat dames als halssieraad, inplaats van een
onbenullig dingetje, een kruisje dragen, dat
leden van katholieke corporaties het insigne
van hun vereeniging op zichtbare wijze aan
hun kleeding bevestigen, is uiteraard nuttig en
goed, maar dit zijn vrije gebruiken, en niemand
kan den dames kwalijk nemen, dat zij hun
Kïuisje niet altijd om den hals hebben, noch den
vereenigingsleden, dat zij hun insigne wel eens
afleggen. Dit staat hun zelf ter beoordeeling,
en meestal wordt met deze kenteekenen niet
onverstandig omgesprongen. Een trouwring is
echter een voorwerp, dat men niet meer aflegt.
Dit voorwerp heeft een traditioneelen vorm, die
door zijn geslotenheid uitdrukt, dat het hu
welijk onverbreekbaar is, zooals hij door het
glanzen van het goud de straling der echtelijke
liefde verzinnebeeldt. Den gesloten vorm. te ver
breken, zelfs door een zoo vroom enbleem als
het kruis, strijdt tegen het karakter van den
trouwring.
Het ligt allerminst in onze bedoeling, te plei
ten voor een maatschappelijke achterbakschig-
heid met geloofszaken. Er is niets tegen en er
is alles voor, dat wij ronduit ons geloof belij
den. Maar Wanneer ons niets gevraagd wordt,
behoeven wij ons niet op te dringen met iets
singuliers. Vandaar, dat de propaganda voor
„Roomsche" trouwringen, ook al beroept zij
zich, terecht of ten onrechte, op „vooraan
staande liturgisten", voor ons totaal niets aan
trekkelijks heeft en dat wij verre de voorkeur
geven aan den traditioneelen eenvoud en de
maatschappelijke bescheidenheid van den ge
wonen gladdenring. Deze alleen beantwoordt
aan de „mooie oude gewoonte". A. v. D.
In het Stedelijk Museum te Amsterdam zijn
Zaterdagmiddag de onderscheidingen uitge
reikt, die voor de Nederlandsche inzendingen
op de internationale tentoonstelling 1937 door
de internationale jury werden toegekend
De uitreiking geschiedde door den commis
saris-generaal, ir. J. de Bie Leuveling Tjeenk,
die ter inleiding verklaarde, dat de bekroonden
wel lang hebben moeten wachten op de uit
reiking der diploma's doch dat dit zijn oorzaak
vond in het zeer omvangrijke werk, dat ver
richt moest worden. De tentoonstelling n 1. be
stond uit niet minder dan 150 paviljoens. Voor
Nederland alleen moesten 229 diploma's worden
uitgeschreven en er waren 42 deelnemende lan
den. De spelling der vaak moeilijke namen
eischte veel tijd en correspondentie.
Wat de Nederlandsche inzending in haar ge
heel betreft, merkte spr. op, dat wij met een
gering bedrag, f 150.000., hebben moeten woe
keren. Er bestond een enorme wedloop en
ieder wilde zoo groot mogelijk te voorschijn
komen. Niettemin heeft onze inzending in het
buitenland zeer veel waardeering gevonden en
was het oordeel der internationale jury vol lof.
Het was dan ook een feit, dat ondanks de
beperkte middelen verschillende Nederlandsche
afdeelingen goed vertegenwoordigd waren. Dit
resultaat heeft de tentoonstellingscommissie te
danken aan de deelnemende kunstenaars en
industrieelen. Voor Parijs was de nadruk gelegd
Op het kunstzinnige, doch de steun der indus-
trie was ook noodig. Men kan dankbaar gestemd
zijn voor hetgeen de industrie gedaan heeft.
Tevens gaf spr. uitdrukking aan de hoop, dat
nog meer samenwerking tusschen industrie en
kunstenaars bereikt moge worden. Daarbij is
spr. niet blind voor het feit, dat die samenwer
king natuurlijk een commercieel resultaat moet
hebben.
Voortgaande uitte spr. woorden van dank
aan de internationale jury, dia een buitengewoon
zware taak heeft gehad, tengevolge van de uit
gestrektheid van het tentoonstellingsterrein en
de talrijke inzendingen. De beoordeeling ge
schiedde trapsgewijze: Eerst scrak voor elk der
90 klassen een jury haar oordeel uit. Daarna
kwamen de jury's der 14 groepen bijeen, welke
correcties konden aanbrengen in de beoordee-
De Persil-produclen bieden
U een leuke nieuwigheid,
De Persil-producien helpen
Sparen in deez' duren lijd.
leder pakje heelt een zegel
Spaar en plak die zegels óp
Een verzamelkaart, die vól is.
Heefl de waarde van een popi
Cl. D
co
«3E&S5
ling der jury's voor de klassen waaruit de be
treffende groep ontstond, terwijl ten slotte de
jury supérieur de bekroningen definitief vast
stelde. Deze zijn in de Fransche Staatscourant
gepubliceerd.
Voor Nederland hadden in de internationale
jury zitting de commissaris-generaal met als
zijn plaatsvervanger in de jury supérieur prof.
W. van dér Pluym, benevens mej. Erna van
Osselen en de heeren: Cai-el J. A. Begeer, prof.
J. Bronner, D. Hannema, prof. N. Lansdorp,
Joep Nicolas, J. C. Pollones, jhr. W. J. H. B.
Sandberg en prof. H. J. Wolter.
Tenslotte verklaarde spr. te hopen, dat de
diploma's voor de prijswinnaars een aansporing
en een steun zouden vormen om hun werk voor:
te zetten, waarna hij overging tot het uitreikeu
der onderscheidingen.
Voor de Nederlandsche inzending waren dooi
de internationale jury toegekend 229 diploma's,
waarvan: 44 grand prix, 55 diplómes d'hon-
neur, 67 gouden medailles, 52 zilveren medail
les en 11 bronzen medailles.
Grand Prix werden toegekend in de af-
deeling:
Stedebouw, aan prof. ir. M. J. Granpré
Molière en Publieke Werken Amsterdam.
Architectuur, aan: ir. J. A. Brinkman en L.
C. van der Vlugt, ir. J. H. van den Ftroek, W.
M. Dudok en prof. ir. M. J. Granpré Molière,
ir. P. Verhagen en A. J. Th. Kok, J. J. P. Oud
en ir. A. van der Steur.
Schilderkunst aan: Charles Eyck, W. A. van
Konijnenburg en Jan Sluyters.
Beeldhouwkunst aan: Mari Andriessen en
Hildo Krop.
Interieur- en meubelkunst; F. A. Eschauzier.
Glas in lood aan: pi-of. H. Campendonk.
Ceramiek, email en mozaïek aan: B. Nienhuis.
Glas aan: glasfabriek Leerdam (A. D. Copier)
Metaal, edelsmeedwerk en diamant aan: Gebr.
Brom (2 x), mej. Joanna Brom en Beurs voor
den Diamanthandel.
Textiel- en borduurwerk aan: weverij 't
Paapje en mej. Joanna Wichmann.
Poppen aan: Harry van Tussehenbroek.
Grafische kunsten aan: lettergieterij Am
sterdam, Joh. Enschedé en Zn. (2x), Charles
Eyck, S. H. de Roos, mr. J. F. van Royen en
A. A. M. Stols.
Publiciteit, fotografie en cinematogi-afie aan:
Holland-Amerika Lijn, Ned. Jeugdherbergcen
trale, N.V. Philipsfabrieken, ir. S. van Rave-
steyn en G. Kiljan.
Muziekinstrumenten aan: H. W. Flentrop.
Toerisme aan: de Nederlandsche inzending
op het gebied van toerisme.
Tuinbouw aan: de Nederlandsche tuinbouw-
raad en D. F. Tersteeg.
Inzendingen op verschillend gebied aan:
dii-ectie der Zuiderzeewerken, de Gezondheids
raad en Rubberstichting.
Na de uitreiking werd den aanwezigen een
tea aangeboden.
Op het departement van Justitie zouden
plannen in voorbereiding zijn betreffende de
overbrenging van verschillende politiediensten
naar Den Haag. Het zou aldus meldt de Te
legraaf in de bedoeling liggen o.a. de „cen
trale ter bestrijding van den handel in verdoo-
vende middelen" en de autocentrale, die thans
beide te Rotterdam zijn gevestigd, naar Den
Haag over te bx-engen. Ook de Nederlandsche
centrale in zake internationale misdadigers,
de Nederlandsche centrale in zake falsifica-
tiën en het rijksbureau ter bestrijding van den
handel in vrouwen en kinderen zouden van
Amsterdam naar Den Haag worden overge
plaatst. Voorts zou het in de bedoeling lig
gen de rijksrecherche uit te breiden tot een
rijksrecherchecentrale. Al deze belangrijke
takken van dienst zouden in één gebouw wor
den ondergebracht en onder leiding komen van
twee i-ijkscommissarissen eerste klasse, terwijl
aan deze diensten twee rijkscommissarissen
tweede klasse en eenige rechercheurs zouden
worden verbonden.
Op het jongste congres over de rassentheorie,
dat door de R. K. Vereeniging voor Geestelijke
Volksgezondheid was georganiseerd, kwam na
tuurlijk ook de vraag naar voren, in hoeverre
geestelijke eigenschappen tot het ras behooren.
Zcoals iedereen weet, is er een groep Duitschers,
die beweren dat het Nordische ras van huis uit,
van nature, dus aangeboren en erfelijk over
zulke voortreffelijke geestelijke eigenschappen
beschikt, dat zij daardoor steeds de eerste en
de beste rol gespeeld hebben in de geschiede
nis der menschheid, dat het werkelijk groot-
sche, dat ooit tot stand gekomen is, vrijwel
steeds door menschen van dat ras is gepres
teerd, en dat het Nordische, althans het Ger-
maansche, althans het Arische ras een recht
heeft, om ook nu als leider der menschheid op
te treden. De kwestie of er met hét ras ook
geestelijke eigenschappen gepaard gaan, is dus
actueel.
Prof. Barge, een der drie inleiders, vond dat
we er zoo weinig van weten, dat het weten
schappelijk niet verantwoord is, daarover een
besliste opinie te geven. Prof. Bijlmer, die aan
het debat deelnam, verdedigde evenwel, dat er
inderdaad met het ras ook geestelijke eigen
schappen samengaan.
Naar het mij voorkomt hebben beide geleer
den (gelukkig) gelijk, wanneer men althans de
uitdrukking „geestelijke eigenschappen" in be
perkten zin verstaat.
Ik wil beginnen met een algemeenen opzet
van theoretischen aard, in zekeren zin een the
orie a priori. Het is n.l. zoo dat aangeboren en
erfelijke geestelijke eigenschappen afhangen
van de structuur van het lichaam. Nu is er een
eerste moeilijkheid: hoe stellen wij vast, dat
iets een erfelijke, of liever nog een aangeboren
eigenschap is? Dit is in vele gevallen moeilijk;
er zijn soms zelfs achterlijke kinderen, waarvan
men zou zeggen, dat ze achterlijk geboren zijn;
en toch blijkt het. bij diepgaand onderzoek, dat
die achterlijkheid alleen door de slechte opvoe
ding komt. Of er zijn driftige kinderen, maar
brengt men ze in een ander milieu, dan zijn ze
niet drifig. De beslissing is dus soms moei
lijk, maar er zijn daartegenover ook tallooze en
tallooze gevallen, dat men heel duidelijk ziet,
dat een eigenschap van nature optreedt. Laten
wij dit vasthouden, en dan zeggen dat er aan
geboren geestelijke eigenschappen zijn als drif
tig, intelligent, muzikaal (er zijn verschillende
soorten van muzikalen aanleg), handig, vlug,
nadenkelijk, vroolijk, bezadigd enz.
Nu, deze eigenschappen, voorzoover ze aan
geboren of erfelijk zijn, worden veroorzaakt
door de structuur van het lichaam. Deze theorie
woi-dt aangehangen door St. Thomas van Aqui-
ne en komt ook volmaakt overeen met de mo
derne wetenschap. Zoo is het z.g. temperament
afhankelijk van het lichaam; de vrouwelijke
erfelijke eigenschappen afhankelijk van het
vrouwelijk lichaam, en bij den man evenzoo.
Welnu, dan moet men ook besluiten, dat als
het ras beteekent een andere structuur van het
menschelijk lichaam, wanneer de verschillende
rassen een verschillend lichamelijk gestel heb
ben, dat daarmee dan ook bepaalde geestelijke
eigenschappen gepaard moeten gaan. Is het
lichaam anders, dan is ook de individualiteit
anders; en is er nu een ras, dat bepaalde licha
melijke eigenaardigheden heeft, dan kan het
niet anders, of er zullen ook bepaalde geestelijke
eigenschappen daarvan het gevolg zijn.
Dit nu is een algemeene theorie, van gewel
dig belang, maar heel ver komen wij er niet
mee. Het is zoo iets als de stelling, dat een
volk, dat slecht geregeerd wordt, noodzakelijk
gaat ontaarden. Dit is eveneens een belangrijke
stelling, maar daarmee is nog niet gezegd, wat
een goed, en wat een slecht bestuur is.
Nu, de vraag, welke geestelijke eigenschappen
nu erfelijk aan het ras vast zitten, is zeer moei
lijk te beantwoorden. De oorzaak daarvan is,
dat de verschillende rassen van oudsher in ver
schillende omstandigheden van klimaat en
land wonen, en men dus moeilijk kan uitmaken,
of hun eigenschappen erfelijk zijn, dan wel door
de omstandigheden aangegroeid. Zoo zijn b.v.
de Chineezen van oudsher kleine boeren: wel
nu, een kleine boer is vasthoudend, ijverig, ge
duldig en conservatief: dat zijn de Chineezen
in hooge mate; maakt u nu maar eens uit of
de Chineezen deze eigenschappen van nature
hebben, dan wel of die noodzakelijk aangeleerd
zijn voor de instandhouding van het kleine
boerenbedrijf. Nu zult u zeggen, dat de Chi
neezen in Amerika, die niet boeren, dezelfde
eigenschappen hebben; maar dat bewijst niet
veel. Want deze eigenschappen zijn natuurlijk
in den loop der eeuwen als nuttig en beschaafd,
dus als eervol beschouwd; en deze opvattingen
van eer en moraal gaan niet zoo gauw verloren.
Anderzijds zijn rijke Chineezen zeer wispel
turig, gokkerig en sceptisch. Men ziet uit dit
voorbeeld, hoe moeilijk de verdediging is van de
stelling, dat de Chineezen van nature vasthou
dend, ijverig, geduldig en conservatief zijn. En
toch is dit een van de meest kolossale feiten
in de geheele menschelijke geschiedenis, en op
het eerste gezicht het meest geëigend, om deze
eigenschappen tot raseigenschappen te verkla
ren.
Een ander feit. De Jood is den regel koop
man, en geen producent, en als men nu de Jo
den een ras mag noemen (zij zijn inderdaad
en mengsel van verschillende rassen, naar het
schijnt), dan zou men er toe kunnen komen,
om de koopmanschap tot een erfelijke Joodsche
eigenschap te verklaren. (Daarbij komt dan nog
de legende, dat zij zulke goede kooplieden zijn;
maar als men de duizenden arme Amsterdam-
sche Joodsche handelaartjes ziet, zal men dit
niet langer meer gelooven). Echter, die neiging
tot koopmanschap is vrijwel algemeen onder
vreemdelingen, en een Jood is nu eenmaal altijd
een beetje vreemdeling, en is nooit zoo thuis als
een inboorling.
De Duitschers, die na 1870 hier kwamen, wa
ren allen kooplieden, en nergens vindt men veel
vreemdelingen in de productie, want de pro
ductie, vooral de landbouw, is de nauwste sa
menhang met het volk (behalve natuurlijk bij
het moderne zeer groote bedrijf). Zoo zijn er
nog veel meer Joodsche eigenschappen, die bij
nader inzien niet zonder meer als echte erfe
lijke Joodsche eigenschappen kunnen aange
merkt worden.
En beschouw de zaak nu eens in het groot,
en dan ziet gij terstond de moeilijkheid, om
bepaalde eigenschappen aan het ras toe te
schrijven. De negers leven in een heel ander
klimaat dan wij: zij behoeven niet hard te wer
ken en hebben in den regel mooi weer; vandaar
dat ze lui zijn, maar of dit aan het ras ligt, is
niet zoo gemakkelijk uit te maken.
Eenerzijds dus moet men aannemen, dat er
aan het ras bepaalde geestelijke eigenschappen
beantwoorden; anderszijds zooals prof. Barge
terecht zeide is deze kwestie nog veel te wei
nig onderzocht, om een gefundeerde meening te
geven, welke eigenschappen nu bij dit en dat
ras behooren. De negers in Noord-Amerika ver
schillen b.v. zeer van hun Afrikaansche voor
ouders.
Steeds moet men in het oog houden, dat het
hier gaat over erfelijke eigenschappen, die als
zoodanig met deugd en moraal niets te maken
hebben. Deugdzaamheid is nooit aangeboren:
dat is een kwestie van inzicht en individueele
inspanning. Iemand, die deftig van nature is,
kan daarmee deugdzaam of misdadig worden,
ja, elke eigenschap kan ten goede of ten kwade
gekeerd worden. Deugdzaamheid is dus geen
erfelijke raseigenschap.
Dr. TH. H. SCHLICHTING.
'od liefhebben is geen kwestie
j van woorden, maar van daden.