DE ZIEL VAN CARNAVAL Welke De luchtroovers van Hoitika lid m&aal van dm da$ oorsprong HERMOGÈNE ALLE ABONNÉ'S F 750.- F 750.- F 250.- Schaterlach om de betrekkelijkheid der dingen EIGEN JEUGDKAMPEN Voedt Uw huid 's nachts met Purol DINSDAG 21 FEBRUARI 1939 Scheepsrecht op de pijnlijke plek. bestrijdt HOEST. KEELPUH GRIEP, RHEUMATREX STEKER IM DE ZU.EKZ PUNSTJLLENDE WATTEN 'VïltuSf I Een nieuwe KENT U HET RIVIÈRA PLANT AANGIFTE MOETOP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Driemaal is Wie is de uitvinder van het carnaval? Er zijn zware boekdeelen geschreven over uitvindingen, welke het aanschijn der wereld hebben veran derd, zonder erin te slagen de zure trekken, die het menschdom eraan geeft, uit te wisschen. Aan de uitvinding van het carnaval wordt geen aandacht besteed. Nochtans is dit van opmerke lijk economisch belang, want sedert eeuwen wordt daardoor de maatschappelijke orde niet enkel grondig overhoop gehaald, maar er zijn duizenden, die aan die veranderde orde een dankbare broodwinning ontleenen. Er zijn aan zienlijke industrieën, die zich koortsachtig toe leggen op den aanmaak van de dolle en fan tastische attributen voor het kortstondige, maar onbesuisde rijk van Prins Carnaval: de mom bakkesen en de mutsen, de ratels en bellen, de blinkende stoffen en de goudparelde muiltjes, de zotskappen en de opgeblazen hoofden, die in die dagen op hun dunne beentjes door de straten huppelen, al het schitter- en schater- goed der optochten en de bizarre feesttooi der zalen, de duizenden lachedingen en rarebeesten. Om nu maar te zwijgen van de oogsten aan bloemen, welke speciaal geteeld worden om in hecatomben over de uitgelaten menigten te worden gestort, de mudden confetti en de mij len serpentines voor hetzelfde belangrijke doel. Om nog maar te zwijgen van de plotselinge en frenetieke drukte in de brouwerijen, de bakke rijen, de keukens, de zuurkramen en patate- fritewagens, de café's en eethuizen. De vroolijke mensch is gauw dorstig en hongerig; hij heeft een uitgebreiden eetlust en een beeld van een dorst. Wie anders gallig en nijdassig achter zijn bureau zit en zijn ondergeschikten met vitzucn- tige opmerkingen doet verstarren, verliest in die dagen, onder het milde mombakkes, de aan vechtingen van een beginnend leverkwaaltje en daarmede de oorzaak van zijn duister humeur. Hij zit als een leeuw achter de flesschen en het gebraad en geen mensch, die den jolige her kennen zou, zelfs al zette hij zijn masker af. Dit is ook nog een gewichtig economisch as pect van carnaval: het heeft een beslist heel kundige werking en wel op de heterogene mas sa, wat het effect des te waardevoller maakt. De zorgen die nare sluipmoordenaars werpt men van zich af, men stort zich met de becocarde borst vooruit in het knallende feest gewoel van die enkele uitbundige dagen, waar in men anders mag zijn dan anders. Men kruipt als een hagedis uit zijn oude vel en heeft kin derlijk plezier in het pronkende nieuwe pakje. Alleen is het maar jammer, dat het oude vel hangen blijft voor na afloop van de pret. Maar wie heeft nu eigenlijk het carnaval uit gevonden? Men kan in de historieboeken na slaan, dat het ontstaan van dit gebruik van misbruik praten we hier niet onder behoorlijke menschen zou samenhangen met de joel feesten der oude Germanen. Hetgeen met het oog op het tot op onze dagen nog in zwang zijnde intense bierverbruik wel waarschijnlijk is té achten en in elk geval geruststellend is voor onze rasziel. Ook kan men lezen, dat de wieg van carnaval in Rome heeft gestaan. De vie ring moest dan zijn ontstaan uit een offerfeest ter eere van den God Faults, bij welke gele genheid twee jongelingen, met bokkevellen om hangen, stad en land afliepen en de voorbij gangers met de slippen van hun zonderling ge waad om de ooren sloegen. En deze waren met die klappen nog in hun schik ook, want ze brachten geluk aan. In elk geval waren die antieke jodel- en of ferfeestjes heel wat anders dan de overdadige en pronkzuchtige fuiverijen, zooals we die in de middeleeuwen tegenkomen. En dus rijst weer de vraag op: wie was de vinder van deze nut tige instelling, wie was de uitvinder van het carnaval? Was het een nar aan het hof van den een of anderen Italiaanschen hertog, een van die vaak hoogst kundige malloten, die tot taak had den hun heer en omgeving met hun snaaksche invallen te vermaken en dezen vaak hun eigen spiegelbeeld ten spotlust voorhielden? Wij ge-, looven het niet, want wie zyn leven lang dwaas moet, zijn omdat het zijn vak is, mist de schit terende inspiratie, waaruit dit feest is voortge komen. Was het dan het een of andere buiten beentje, een fijn aristocratenzoontje, die zich een rare vermaardheid verwierf door dolle stre ken, waarvan men elkander van stadspoort tot stadspoort gnuivend vertelde? Was het de een of andere buitenissige kwant, uit onbekênde streken aangereden in een gestolen kales en zijn kornuit in een geleende livrei op den bok? Door wien de haute volée en de goe-gemeente zich vlot lieten bezwendelen, tot later leedver maak van al wie geen kans had gehad erin te loopen? Was het er zoo een als men overal wel kan vinden, in het klaarblijkelijke bezit van een hersenstel, dat door een molenwiek heel zacht jes werd aangetikt? Behoorde hij tot het schuim of tot de bloem van het intellect, was hij een gewone rarepiet en pierewaaier of een fijngees- tige menschenkenner? Men kan slechts vermoeden. Maar wij voor ons houden toch voor het naaste, dat de eerste carnavalsvierder in de nuchtere praktijk een doodgewone, bedaarde mensch was, met nette, onopvallende manieren en een pak van dege lijke snit. Hij was misschien een secure Rechts- anwalt, die zich in een lang arbeidzaam leven een kostbare reputatie van ernst en waardig heid had opgebouwd, maar op het surprême moment in het gewichtigste proces van zijn le ven, aan den plotselingen en alleronbedwingbaar- sten lust niet kon weerstaan tot ontzetting der aanwezigen in de rechtszaal op een ker mend kindertrompetje te blazen. wy draven allemaal voor ons maatschappe lijke karretje, keurig tusschen het lemoen, oog kleppen voor en een netje tegen de lastige vlie gen achter; recht vooruit trappelen we het al tijd eendere gangetje van lederen dag, altijd hetzelfde weggetje. Is u dan nooit de lust bekropen, volkomen onverwacht het treiterige karretje achter u een geweldigen mep te geven, hoogop te steigeren, uit het leer te breken en tot ontsteltenis uwer omgeving luid hinnikend de malsche wei in te hollen? En u dan verkneu kelend in de stomme verbazing van al degenen, die anders van u dachten? Als u dat nooit over komen is zijt ge, geloof ik, geen echte carna- valist. Wie alsmaar opzit en pootjes geeft, krijgt toch wel éénmaal in zijn leven trek de etiquette eên draai om de ooren te geven. Wie altijd achter de toonbank moet staan en aller minzaamst aan veeleischende dames leuke hoedjes verkoopen, zal toch ook wel eenmaal toe willen geven aan de opwelling het lastige pot stuk den bloempot uit de etalage over de ooren te trekken, het tegenspartelend geval onder de armen te nemen en onder het zingen van een feestlied door de zaak te sleuren. Wie heeft nooit in een allergedistingeerdst gezelschap den lust moeten onderdrukken vreeselijk uit den band te springen, enkel om in dat vervelend milieu éven te voelen, dat men nog mensch is? Wie heeft er zich nooit op betrapt, al mede- schrijdend in een plechtigen optocht voor het een of ander hoogstaand doel, smakelijk te overdenken, hoe het nu wel zou zijn als plotse ling de heele bende aan het hossen sloeg en in de kroegen vloog? Zooiets moet trouwens wel voorgekomen zijn in de roemrijke dagen der schutterij. We zitten in de maatschappelijke plooi en schikken ons daarin! Maar het is werkelijk wel eens een verlossing de zotte capriolen van een opstandig en levenslustig hart te mogen vol gen. Die drang om eens fijn onvormelijk gek te doen, hij ontstaat vaak zonder eenige uiterlijk waarneembare aanleiding en meest op de vor- melijkste oogenblikken. Hij breekt los uit een overkropt en door zooveel ordentelijkheid be nauwd gemoed. Met hoeveel te meer kracht ont laadt hij zich dan, wanneer hij werkelijk ver schoonbare redenen heeft. Op zulk een kritiek moment in een menschenbestaan moet de car naval zijn ontstaan. Tot dusverre hebben we het verschijnsel van carnaval enkel nog maar bekeken als verzet van den eenling. Laten wij evenwel nimmer ver geten, dat carnaval gezamenlijk wordt gepleegd en diensvolgens tot de orde der collectieve psy chologie behoort. Het doorvaart de massa als een onverwachte stormwind. Wie carnaval be ziet vanuit het effen gezichtspunt van den noorderling, blijft geneigd te denken aan die betreurenswaardige collectieve afdwalingen, welke men telkens weer in een andere vari atie in de geschiedenis der menschheid te genkomt en deze niet weinig ontsieren. De gce- selaars bijvoorbeeld, die in de veertiende eeuw in potsierlijke horden omzwierven, dansten, el- doozen 33 en 55 ct. kander op de ingewanden trapten en met gee- sels sloegen. Zoo is carnaval niet; het is welis waar een zonderlinge vermenging van kortswijl en ernst, maar met afdwalingen des geestes heeft het allerminst van doen. Integendeel: als men het wel beschouwt moet men het het bewijs noemen van een gezonden geest. De eeuwenoude carnavalsverenigingen houden vast aan strenge regelen, aan hun ei gen geschreven en gewoonterecht, volgens welke het dwaze ritueel van carnaval moet verloopen. Zij onderhouden eerwaarde, zotte gebruiken, kennen nauw omschreven, groteske waardigheden en wie zich bijzonder verdienste lijk maakt in dienst der zotheid mag met eere het onderscheidingsteeken dragen, dat een prins Carnaval hem plechtig op de vermomde borst speldde; hij heeft er zich hard genoeg voor moeten inspannen. Uit dit alles dient men te begrijpen, dat het spel van carnaval zeer be wust en systematisch wordt gespeeld. De we reld wordt welbewust op haar kop gedraaid, maar bij dit draaien is men wel zoo conse quent en nauwgezet, dat men niet vergeet alle instellingen des maatschappelijken levens dien zelfden toer te laten maken. WUsgeerig beschouwd ziet carnaval eruit als een schaterlach om de betrekkelijkheid der din gen. Neem ons organisatieleven, de ambtelijke hiërarchie, de plechtigheden en geplogenheden, de richtlijnen en verordeningen, alles wat zoo waardig en zelfs waardevol lijkt in ons maat schappelijk bestel. Ge behoeft het maar met een handomslag om te zwikken en ge hebt de dwaze plechtigheid en plechtige dwaasheid van carnaval. Carnaval is radicaal in zijn omwentelende functie. Een mensch alleen kan geen carnaval vieren, hij zou onderste boven loopen in een wereld, welke hem stijf rechtop, misprijzend hoogstens vergoelijkend zou aanstaren. De geheele gemeenschap moet meetuimelen en dat is dan ook dat onbegrijpelijk verschijnsel dat ge elk jaar opnieuw in zuidelijke streken ziet uit breken. Ja, in zuidelijke streken. Want carnaval ver onderstelt een brandend gemoed, een rijke fan tasie en daarenboven een zekere soepelheid en vermetelheid van levensinstelling. Zeer velen immers zijn zich pijnlijk bewust van de betrek kelijkheden des levens, maar zij zouden er toch voor terugdeinzen, die betrekkelijkheden eens werkelijk als betrekkelijkheden te behandelen. Verdiepen we ons in de geographie van car naval, dan constateeren wij, dat het gebied van zijn cycloonbanen in ons vaderland niet hoo- ger gaat dan Brabant en Limburg enhetOetel- donksche Prinsdom van Den Bosch en het machtige, bonte rijk van Vorst Jocus van Ven- lo er de noordelijkste punten van vormen. Ze zijn als de bovenste punt van den vuurpijl: het brandt er ziedend en zoo kleurig raket er het feest van carnaval, dat het koele noorden er in wijden omtrek door wordt verlicht. Lokken u die wonderlijke rijken niet aan? Treedt er dan gerust binnen. Met grensmoeilijkheden zult ge er niet geplaagd worden, want slechts ise- grimmen en wie geen goedmoedige scherts ver staat, worden er als staatsgevaarlijk gebannen. MARTIEN BLONDEL (Van onzen parlementairen redacteur) Jonge werkloozen? Men doet verkeerd hen, die in den „Scheepstal" tusschen Bakel en Helmond hun kamp en hun eerste steenen kamphuis hebben klaarge- kregen, zoo te noemen. Dr. Vervlers, de stichter en voorzitter van de Nederlandsche Werkgemeenschap, begint met hen te be vrijden van dien naam. Het zijn jonge wer kers, die hier in woestenij en wildernis, in die vlakke uitgestrektheden, die wij in en om de Peel nog hebben, het begin hebben gevormd van die altijd aangrijpende gene sis, die daar begint, waar de mensch zich het pad baant en de schop in de aarde steekt en die eindigt in de landouwen en de arenvelden. Zoo ongeveer bezingt Antoon Coolen den lof van een werkkamp, dat door een neu trale instelling, onder leiding van den voor- maligen N.S.B.-er d|. Verviers, in Brabant v/erd gesticht, 'n werkkamp, waarvan de leiding, naar voorshands valt aan te nemen, even ernstig als die van de zéér vele andere in ons land bestaande kampen, arbeidt aan de bestrijding van den geesel der jeugd werkloosheid, en daarom ook alweer naar voorshands valt aan te nemen, den lof haar toegezwaaid door den heer Coolen wel ver dient. Die leiding mag af en toe een weinig arrogant uit den hoek komen. Zij heeft bij voorbeeld blijkens de jongste aflevering van haar tijdschrift wel voorspeld, dat 1938 geen verbetering zou brengen; zij vindt, dat het Nederlandsche volk niet vol doende voor een opleving heeft gevochten en dat er „in het heele jaar niets opvallends is gebeurd om uit eigen nationalen nood te overwinnen"; zij zal den weg wel eens wij zen! Maar enfin, zulke woorden hoeven aan den practischen arbeid voor de werklooze jeugd niets af te doen. Die kan goed ge meend en zélfs goed georganiseerd zijn. De Nederlandsche Werkgemeenschap van den heer Verviers heeft echter één inconve- niënt: zij behoort niet tot een der vier groote „zuilen" van het Nederlandsche Jeugdwerk. Zij staat met haar ééne kamp heelemaal op haar eentje. En aangezien de Nederlandsche regeering het standpunt heeft ingenomen, dat de geestverwanten van dr. Verviers innemen en dat vermoede lijk hij zelf ook nog inneemt, het standpunt, dat men niet tot in het oneindige gesplitste groepjes jeugdwerk kan erkennen en op de THEE doet goed! Lionel Seaton was geweldig ontevreden. Z'n wereldreis had hem diep teleurgesteld. Geërgerd en slecht gehumeurd kwam hij uit de draai deur van 't Kerim-hotel te Khartoem. Voor de deur bleef hij een paar minuten besluiteloos staan, keek even om zich heen naar de rei zigers, geeuwde, rekte zich uit en slenterde lus teloos, langzaam verder. Overal waar hij tot nu toe op z'n reis geweest was, had hij Westersche beschaving en cultuur aangetroffen, evenals stroomend water, een uitstekende keuken en voortreffelijke eerste klas bediening enner gens had hij ook maar het geringste gevaar ge- loopen of zelfs maar een schijn van een klein avontuur beleefd. Hij was nu al een week of drie in Egypte. Het bazaarleven kende hij van elke film, evenals de pyramiden, en van de Sheiks en Arabische op perhoofden, die hij hier en daar te zien kreeg, wist hij niet of ze wel rasecht waren. Hij meen de reden te hebben daaraan sterk te mogen twijfelen. Bijna overal op z'n reis, waar hij tot nu toe vertoefd had, was de politie prachtig georgani seerd en al de geschiedenissen, die hij thuis te hooren had gekregen, of in reisbeschrijvingen gelezen had, bleken op fantasie te berusten; er was tenminste een flinke dosis „Dichtung" in. Geen enkelen vreemdeling werd ooit een haar gekrenkt. Neen, hij had zich dit alles heel an ders voorgesteld: gevaarlijker, rijker aan avon turen en emoties, veel spannender overal. Met deze gedachten vervuld, slenterde Lionel Seaton op z'n gemak door de straatjes en steeg jes van Khartoem, fotografeerde hier een schil derachtig uitgedosten fellah, daar een typische straatscène en kwam, zoo gaandeweg, in een geheel onbekend stadsgedeelte. 't Was inmiddels donker geworden en Lionel was den weg kwijt geraakt. Eensklaps sprongen van achter een bouwvalligen muur twee donkere gestalten op hem toe, wierpen een doek over z'n hoofd, legden hem op een wagen en reden in vliegende vaart met hem weg. Nog vóór dat hij zich goed en wel rekenschap van het gebeurde gegeven had, waren hem de handen al op den rug gebonden, evenals zijn beenen, waaraan nog een gewicht werd vastgemaakt, zoodat onze wereldreiziger niet in staat was ook maar de kleinste beweging te maken of slechts eenig ge luid te geven. Hij kon er dus niets aan doen, dat al zijn zakken werden doorzocht en leeggehaald. Daar op lieten ze hem eenvoudig liggen en begonnen de beide bandieten zich met den buit bezig te houden en die onder elkaar te verdeelen. Het duurde echter niet lang of de beide mannen schenen over die verdeeling in een hevigen twist te geraken. Intusschen was het Lionel gelukt zich met in spanning van al z'n krachten de handen vru te maken, den doek van z'n hoofd te trekken en eindelijk ook het touw met de gewichten van z'n beenen los te krijgen. En terwijl de twee roovers schreeuwden en vochten, klom Lionel uit den wagen en verdween in den donkeren nacht, blij dat hij er 't léven had afgebracht. Niet zuinig overstuur en voorzien van meer dere builen en blauwe plekken, arriveerde hij tenslotte, na tal van omwegen, in 't Kerim- hotel. Daar aangekomen, kwam hij een beetje tot bedaren, en toen hij over 't geval nadacht, glimlachte hij tevreden, omdat het hem gelukt was uit de handen zijner belagers te ontsnap pen. Hij was één tegen twee geweest, met ge bonden handen en voeten en een doek over 't hoofd't Viel niet te ontkennen, dat avon tuur had hem heel wat gekost en 't had hem een doodschrik op 't lijf gejaagd; maar hij had ten l minste iets be- leefd, dat de moeite waard was thuis te vertellen en waarvan ze dan zouden opkijken! Zoo had hij een klein uurtje in z'n kamer ge zeten, toen de liftjongen van 't hotel aan z n deur klopte en hem een brief bracht. Hij opende dien en las tot z'n grenzelooze verbazing het Volgende: Den Weledelgeb. heer Lionel Seaton, Ke- rim-Hotel te Karthoem. Weledelgeb. heer! Wij deelen u hierdoor beleefd mede, dat het heden voor u in scène gezette avontuur zonder prijsverhoo- ging in ons reisplan begrepen is en wij hou den ons er van overtuigd, dat dit de u zoo zeer gewensche emotie gebracht heeft. Wij verzoeken u verder beleefd, uw in onze safe bewaarde eigendommen: portefeuille met inhoud, sigarettenkoker, aansteker, zakmes, ring, paspoort, vulpenhouder, foto-toestel, af te willen halen en ons de goede ont vangst hiervan schriftelijk te willen mee- deelen. Tevens nemen wij de vrijheid, beleefd on der uwe aandacht te brengen, dat aan ons reisbureau alle reisplannen bijzonder zorg vuldig en zooveel mogelijk volgens het ver langen onzer geachte cliënteele worden sa mengesteld en uitgevoerd. Wij vertrouwen dat wij ook u naar uw volle tevredenheid hebben bediend. Met de meeste hoogachting en onder voortdurende aanbeveling, teekenen wijUniversa, Inter nationaal Reisbureau. Afdeeling: Emotie- Service." want zij wordt er zoo zacht ën mooi, zuiver en gezond door. Doe dit 1 of 2 x per week. Ook vetwormpjes, vlekjes, pukkels en uitslag verdwijnen er door. Tube 45, Doos 60-30 ct. Nadat Piet in de boot geheschen was, bleef hij beteuterd voor zich uitkijken. „Ach, ach," zuchtte hij, „was ik maar nooit van mijn eilandje afgestapt." Terwijl hij zoo peinsde, kreeg hij eindelijk de kust beter in 't zicht. Ze roeiden een ondiepe inham tusschen de rotsen binnen, waar het water rustig was en Piet gemakkelijk den zeebodem kon zien. De boot schuurde over het zand en de mannen ston den op om uit te stappen, terwijl ook Piet uit de boot gehe schen werd. teen houden, en daarom in haren arbeid aansluiting zoekt bij de vier groote centra les van neutralen, katholieken, protestanten en socialisten, waarbij, naar men mag aanne men, ieder wel 'n plaats kan vinden. Aan gezien de Regeering de vier „zuilen" steunt, zooals de vier zuilen het jeugdwerk steunen, staat de Nederlandsche Werkge meenschap ook daarin alleen. Zij moet haar eigen middelen vinden. En zij tracht die te vinden overal waar zij maar kans ziet met haar propaganda door te dringen, In onze groote steden loopen haar propagan disten met bonnenboekjes langs de huizen voor „het" werkkamp. In Brabant en elders werden fabrikanten aangesproken en met zooveel succes, dat de Bossche Kring van Actie „Voor God" aan de katholieke in- dustrieelen van dat diocees een schrijven moest richten, waarin er uitdrukkelijk op werd gewezen, dat hun geldelijke steun toch in de eerste plaats het eigen katho lieke werk voor de jeugdigewerkloozen.dat twaalf kampen onderhoudt, behoort toe te vloeien. Het officieel orgaan van het Bis dom Den Bosch, de „Sint Jansklokken", waarschuwt als volgt: „Den laatsten tijd wordt in ons Bisdom weer een bijzondere activiteit aan den dag gelegd door ,De Nederlandsche Werkgemeenschap", welker hoofdzetel gevestigd is: Bezuidenhout 78 B te 's Gravenhage. Deze instelling staat onder voor zitterschap van den bekenden dr. E. G. H. Ver viers te Oisterwijk en dient zich aan als werk zaam ten bate der werklooze jeugd. Op 22 Octo ber a.s. zal door de Nederlandsche Werkgemeen schap een nieuw kamphuis geopend worden op Scheepstal te Bakel bij Helmond, dat den naam draagt „de Gijselaar-Hoeve". Om voor deze actie geld in te zamelen trekt reeds sinds enkele maanden een hoofdpropagandist ons Bisdom rond en wendt zich tot de groot-werkgevers om financieelen steun voor het Bouwfonds Scheep stal. Verschillende R.K. werkgevers zijn reeds contribueerend lid van de Nederlandsche Werk gemeenschap, terwijl de lijst, waarmede de hoofdpropagandist de ronde doet, om geld in te zamelen voor het „Bouwfonds Scheepstal" reeds de namen van verschillende R.K. werkgevers be vat. Hun maandblad „Werk en Vreugd" bevat een lijst „Zij, die hielpen bouwen" waarop de firma's vermeld staan, die goederen aan de stich ting beschikbaar stelden; ook deze lijst bevat de namen van vooraanstaande katholieken. In verband met het bovenstaande achten WÜ het nogmaals noodig er op te wijzert, dat Nederlandsche Werkgemeenschap" een neutrale instelling is. Wij willen voor onze katholieke werkloozen ook een katholieke werkloozenzorg, dan alleen ziin we verzekerd, dat onze R.K. Jonge Werkloozen in eigen milieu verblijven en met inachtneming van hun godsdienstige belangen verzorgd wor den. De belangen onzer R.K. werklooze jonger®11 worden zóó alleen behartigd door de stichting „de Nationale R.K. Commissie voor Jeugdwerk- loozenzorg", die 12 werkkampen te verzorgen heeft. Wij zouden dus dringend willen vragen geen bijdragen aan de „Nederlandsche Werkge* meenschap" te geven, doch de zeer gewenschte hulp ten bate onzer jeugdwerkloozen te wille11 doen toekomen ofwel aan de Nationale R-f' Commissie voor Jcugdwerkloozenzorg, ofwel aan erkende plaatselijke katholieke comité's, die zien met dit werk bezig houden. Men sou hieraan kunnen toevoegen, dat een bijdrage aan het katholieke jeugdwerk grooter resultaat afwerpt, omdat zij de» steun van de zijde der Regeering kan ver" grooten. Het kamp van dr. Vervier? zij gaame hulde gegund voor zoover het die verdient, doch het blijve op eigen terrein, en wel" licht wil de heer Coolen óók wel eens op eigen terrein een kijkje nemen, in het eig®a' katholieke jeugdwerk, in de Volksabdij van Ossendrecht bijvoorbeeld! Weet U, dat een 14-daagsche individueele reis naar de Rivièra ook in Uw bereik ligt? Prijzen ven 89.— af I Vraagt inlichtingen aan de bekende 1 Reisbureaux 1 SONfr INDEMAN 3 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeermgen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen by een ongeval met doodeüjken afloop by verlies van een een voet ot een door Percy King 3 Voordat de oude Ronald Cullingwood de oogen voorgoed sloot, zei hij in een laatste opflikkering van zijn krachten: „Keith, mijn jongen, je bent nu vier en twin tig. We hebben den laatsten tijd moeten schar relen, om er met fatsoen te komen. Vijf duizend pond is alles, wat 'k je nalaat. Daarmee moet je 't uitzingen op zijn hoogst tien jaar. Geen vetpot, 'k weet het. Maar als 't je lukt, is er ook verder geen vuiltje voor je aan de lucht. Tien jaar op zijn allerhoogst. De traditie zal zich voortzetten: 'k ben er zeker van." 't Antwoord van Keith was kort en bondig geweest „Maak Je over mij geen zorg, vader. Dat komt voor elkaar." En daarop hadden beide mannen met een krachtigen handdruk afscheid van elkander ge nomen. Tien jaar daarmede was de maat tot den rand toe vol, die Ronald Cullingwood zijn zwager Sir Malcolm Beverldge toegemeten had. Dan zou Keith de dertiende baronet zijn, eige naar van de Manor met haar uitgestrekte bezit tingen, en tevens van de kleine, doch exquise collectie historische sieraden, die Sir Malcolm's trots uitmaakte, en waarvan kenners zeiden, dat zij eenig was in particulier bezit. Ronald Cullingwood was acht en zestig, toen hem werd aangezegd, dat de groote en laatste reis aanvaard moest worden. Sir Malcolm had juist enkele dagen tevoren zijn vijf en zestigsten geboortedag gevierd. Van de elf baronets, die hem waren voorgegaan, had niet één de vijf en zeventig gehaald. Waarom zou Malcolm de uitzondering op den regel zijn, juist Malcolm, zwak van geest, nóg zwakker naar 't lichaam? Keith Cullingwood herinnerde zich niet, ooit een woord van zijn vader in twijfel getrokken te hebben. De verzekering van den stervende, dat hij tien jaren van soberheid te doorworstelen had, om daarmee den sleutel te verwerven, die hem de schatkamer der Beveridges zou ontslui ten, was afdoend geweest, 't Denkbeeld, dat zijn vader zich vergissen kon, kwam Keith belache lijk voor, absurd. Ronald Cullingwood was er niet naast geweest met zijn voorspelling, dat Sir Malcolm de vijf en zeventig niet halen zou. Hij had evenwel op een mder punt de toekomst verkeerd beoor deeld. En wel op een allerbelangrijkst punt. Reeds vier jaar na Ronald Cullingwood's dood werd de twaalfde baronet Beverldge van Wheterell tot zijn vaderen verzameld. Keith Cullingwood was nu de dertiende, maar een baronet, die, practisch gesproken, geen steen van de Manor, geen vierkanten meter van den grond zijn eigendom kon noemen. Toen hij, den dag na' de bijzetting van Sir Malcolm's stoffelijk overschot in 't familiegraf der Beveridges, de bezittingen van zijn oom inventariseerde, deed hij de verbijsterende ontdekking, dat alles wat hem werd nagelaten, bestond uit tachtig pond sterling en bankbiljetten, benevens wat zilver geld, en een versleten zeemleeren zakje, dat mogelijk eenmaal „De Glimlach van Isis," den phenomenalen steen, die zijn weerga onder de smaragden niet bezat, tot tijdelijke bergplaats gediend had, doch nu slechts een imitatie be vatte, een zóó klungelige imitatie bovendien, dat alleen een kind zich er door kon laten be dotten. Verder lag in de safe t afschrift van een schuldbekentenis, groot honderd vijftig duizend pond. De slot-alinea luidde, dat, indien hoofd som en rente niet voldaan waTen uiterlijk 31 December 1937, vóór middernacht, de Beveridge Manor met al de bezittingen, zoo roerend als onroerend, in eigendom verviel aan Woodford Chrichton, makelaar te Durham, of diens recht hebbenden. Dwars door 't afschrift stonden, in forsche letters, niet meer dan twee woorden, doch deze twee waren Sir Malcolm blijkbaar ruim voldoende geweest, om zijn oordeel over Woodford Chrichton, den man, die hij eenmaal ten volle als zijn zaakwaarnemers vertrouwd had. saam te vatten. Dat oordeel luidde, kort en bondig: De schoft! 't Laatste voorwerp, dat Keith Cullingwood uit de safe van zijn oom te voorschijn haalde, was een verzegelde enveloppe. Hij scheurde haar open, las 't korte epistel, geschreven in koeien van letters, die onder en boven de regel- ljjnen dansten: Waarde Keith, Ik zie geen motief, waarom 'k uitvoerig zou zijn. Evenmin zal 'k een poging doen, mij te verdedigen. Mijn zaak is eenvoudig niet te verdedigen, 't Rampzalige ervan is, dat ik niet de éénige ben, die moet boeten voor een onbe zonnenheid, een fout van vroeger al durf 'k met den dood in 't aangezicht te verklaren, dat 'k volkomen te goeder trouw was doch dat een ander den zwaarsten last van de schuld moet dragen. Een, die er part noch deel aan had. Jij bent mijn opvolger, Keith. Maar, zooals je ongetwijfeld nu al bemerkt hebt: een be rooide baronet, 't Baat jou niet, te weten, waardoor 'k arm, ellendig, levensmoe bovenal geworden ben. Jij kunt er een verloren zaak toch niet mee winnen. Malcolm Beverldge. Keith Cullingwood onderwierp alle paperas sen, door zijn oom achtergelaten, aan een minu tieus onderzoek, doch vond niets, wat hem den inhoud van 't briefje toelichtte. Ten slotte legde hij zich neer bij de overweging, dat, al was er een dozijn toelichtingen geweest, dit toch aan de zaak zelf weinig veranderen zou. Voor 't oogenblik was de werkelijkheid deze, dat hij zijn toekomst gebouwd had op een nalaten schap, die niet bestond; Hij was de erfgenaam van een titel, waar aan ieder bezit ontbrak. De ledige brandkast overtuigde hem, dat zijn berekening ijde! geweest was, en ijdel elke ver wachting. Geen spoor van de kleine, exquise collectie historisch preciosa, Sint Malcolm's glorie. Wèg de met robijnen ingelegde armband, die aan den pols van Marie Antoinette geflonkerd had. Wèg 't parelen halssnoer, eenmaal eigendom van de rampzalige Alexandra Romanow. Wèg de dia deem, waarmede Lodewijk XV 't hoofd van Madame de Pompadour tooide. Wèg de tiara van Maria Stuart. Wèg 't medaillon, met tur kooizen bezet, geschenk van Napoleon Bona parte aan Josephine de Beauharnais. Wèg de massief gouden bracelet, met de zes saffieren van ongeëvenaarde schoonheid, waarvan de overlevering wilde, dat zij door Cleopatra gedra gen was. Een ledige brandkast Een imitatie van „De Glimlach van Isis".... Een schuldbekentenis ten bedrage van hon derd vijftig duizend pond sterling.. Keith Cullingwood heesch zich op een kruk langs 't buffet, 't Was overdaad, dit bezoek aan een bar hij kwam er rond voor uit. Zijn vingers knelden zich om den gouden souve- reign zijn laatste kapitaal. Armzalig restant van de vijf duizend pond, hem door zijn vader nagelaten. De bescheiden erfenis was wegge smolten als sneeuw voor de zon, ten gevolge van 't proces, dat hij tegen Woodford Chrich aanhangig gemaakt had in een meer spont dan logisch verdedigbare poging om de sch,i,£p bekentenis van zijn oom betwist te krijgen. enkele gouden sovereign schamel bezit, 11 nog een heel leven voor den boeg. Elke telde nu. Een bezoek aan een bar was en b in zijn omstandigheden onverantwoorde Jj Maar 't regende pijpestelen. Keith Culling^ was dien morgen met een zondvloed °PSe 't Was nu avond en 't goot nog onafgebro Hij voelde zich doorweekt tot op zijn hemg De bar was vrijwel leeg. Aan 't andere van 't buffet stonden twee heeren, en Keith y t0 lingwood benijdde hen. Zij zagen er tenm1 niet naar uit, dat zij met hun laatste gelclel1^^ bezittingen op zak liepen. Een van hen Keith lichtelijk bekend voor. Hij kon hem e ter niet thuis brengen en schonk geen verQ aandacht aan 't tweetal. et- De kastelein trok de wenkbrauwen op, a geen bij hem zooveel wilde zeggen als; zal 't zijn?" Cullingwood begreep de onuitgesproken „Een whisky", bestelde hij. „jjfc Hij hief zijn glas op, hield 't een oog®1! tegen 't licht en sloeg daarna den inhoud één teug naar binnen. ,ejji „In memoriam." Keith keek den kast® met een grijns aan. ,e\,i „Ben jij Harrison van de London Post 11 Peter Harrison?" „Nooit van gehoord. Vermoedelijk was beter aan toe, als 'k in zijn schoenen lieP; (Wordt vervolg

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10