i
DE MUTSENMODE
Onze
Breisteken
IN VADERS HAND
de DOODE van Brazilië
PRACTISCH, MAAR LANG
NIET ALTIJD FLATTEUS
Turksche jeugd
Menschen uit mijn wijk
Een bruid voor een
radio-apparaat
ZONDAG 26 FEBRUARI 1939
Wat menigeen niet weet
en haar meer en minder ooglijke
toepassing
moet er degelijk uitzien
Dr. E. Hoekstra's
Bloedzuiverende
Gezondheidspillen
DE SNEEUWVLOKJESSTEEK
De oesier, arisiocraal
onder de schaaldie
ren, wier frele schelp-
inhoud feestmaaltij
den inleidt en in wier
harde schaal de vor
stelijke parel groeit,
kan ook in de keuken
(fi done!) haar dien
sten bewijzen.
Wanneer 'n goed ge
reinigde oesierschaal
namelijk in den wa
terketel gedeponeerd
wordt, zal het kalk
steen, dat het water
onvermijdelijk af
scheidt, zich niet aan
den keielbinnenkani vastzetten, maar op de schelp groeien.
Vernieuwen we deze schelp van tijd tot tijd, dan is de keiel-misèra
ook al weer geleden.
door A. HRUSCHKA
1
DE VROUW EN HAAR TIJD
In de afgeloopen week heeft het boek midden
ln de publieke belangstelling gestaan. Wij heb
ben gevierd de Week van het Boek, van het
Goede Boek.
Even zijn we daar bij blijven stil staan. Ver
geten waren we voor een oogenblik de dure
groenten, het vraagteeken van de voorjaarsklee-
ren, de dreigende schoonmaak; we zijn daar bo
venuit gestegen met onze gedachten om wat
te verwijlen bij het Boek, om een dankbaarheid
in ons hart te weten over de rijkdommen, die
we al de jaren van ons leven in het Boek ge
vonden hebben.
Arm is de mensch, die niet leest; arm is de
vrouw, die haar leeslust afscheept met kook- en
breiboeken en misschien als verzetje een geïl
lustreerd weekblaadje, welker inhoud als zeep-
schuim in het niet verdwijnt.
Welk een armoedig geestesleven lijdt de
mensch, die geen vrienden, geen vijanden, geen
gelijkgestemden of tot tegenspraak uitdagenden
kent uit de bladzijden van boeken. Wat staat
iemand, die niet leest, kaal en alleen in het le
ven en wat moeten zijn gedachten zich doodcir-
kelen in het besloten kringetje van zichzelf, als
een baggermolen, die immer op dezelfde plek
blijft staan en geen nieuwe schatten opgraaft.
Niet in overdrachtelijke maar in werkelijke
beteekenis is er oneindig veel in het leven, dat
„een gesloten boek" voor den niet-lezer blijft.
Hij heeft geen deel aan den strijd van anderen,
aan de moeilijkheden, die diep in menschenhar-
ten worden uitgevochten en die, anders dan ver
vat in het geschreven woord, niet met ons in
aanraking komen en ons niet niet kunnen be
roeren.
Niet-lezers staan eenzaam in het leven.
Wat hebben daarentegen zij, die lezen, 'n on
eindig veel grooter vriendenkring, dan van alleen
degenen, waarmede ze verbonden zijn door fa
miliebanden of door draden van genegenheid,
Zy die lezen neen, dat is niet genoeg, zij die
uit een boek kunnen putten. En niet enkel omdat
het zoo hoog litterair is of zoo prachtig van stijl
of taal, maar eenvoudig omdat het een stuk
geopenbaarde menschelijkheid is of omdat wij er
anderen of ons zelf in terugvinden.
Wie bijvoorbeeld zou willen beweren, dat er
Biet iets in z'n binnenste is wakker geworden
na Katrina te hebben leeren kennen van de
Zweedsche Sally Salminen. De jonge vrouw, die
ha haar huwelijk, als ze met haar man op zijn
eiland aankomt, haar sprookjespaleis in gruzele
menten ziet geslagen; en die, in plaats van bij de
pakken te gaan neerzitten en haar hart te ver
bitteren, met opgeheven hoofd haar moeilijk le
ven aandurft en haar hart mild houdt. Ze mokt
niet over haar verloren droom: huisvrouw te zijn
op een welvarende boerderij; ze aanvaardt, en ze
weet het beste te maken van haar allerpooverst
bestaan als vrouw en moeder in het kale hutje.
Het is niet slechts een onvruchtbare bewon
dering, die men gevoelt voor de dappere Ka
trina, die zoo teleurgesteld werd in haar groote
verwachtingen. We zouden haar zwijgend de
hand willen reiken en haar aanzien en zeggen:
dank je wel, want 't is voor ons ook niet altijd
even makkelijk, maar we hebben van'jou weer
een beetje geleerd, dat het leven óók met groote
teleurstellingen toch mooi kan zijn als een
Breit gy reeds, met Neveda-Wol
Aan Neveda, Heerengr. 483, A'd.-C.
M., U gelieve mij gratis te zenden
een Neveda-breipatroon voor een:
Damesblouse, Deuxpièces, Hgeren-
slipover of Meisjesjurkje (doorhalen
wat niet verl. wordt), en den naam
van den Neveda-winkelier te mUner
stede op te geven. VIII
Naam
Adres
bestrijden de ongemakken, ontstaan door
onzuiver bloed, herstellen onvoldoende spijs
vertering en bevorderen de natuurlijke ver
richtingen des lichaams.
90 ct. of 1.56 per doos met gebruiksaanwij
zing. Verkrijgbaar in Apotheken en Drogiste
rijen, o.a. te A'dam bij ap. fa. Henri Sanders.
Rokin 8. Vraagt gratis toezending brochure aan
MIJ. HOEKSTRA, Heerengr. 33, Amsterdam
mensch z'n milde goedheid maar weet te be
waren en te verspreiden.
Uit den kring van boek-figuren, die om ons
neen staat, hebben we de eerste, die we zagen,
de hand geschud. Er staan er veel meer, die in
ons leven positief of negatief en zeker niet
heelemaal bewust hun invloed gehad hebben en
oog hebben.
Laten wij bij de Scandinavische litteratuur
bijjven. In het Noorden leven zulke stoere, tem
peramentvolle menschen, die het leven hijgend
aan hun hart willen drukken, omdat ze vechten
tegen het heimwee naar 't eeuwige. Daar kun
nen in die grootsche natuur geen kleine zielen
wonen. Zoo was Kristin Lavransdochter, die
Sigrid Undset voor ons schiep, een levend kind
van haar land.
Er zfjn van die figuren uit boeken, wien men
onwillekeurig gestalte heeft gegeven. Zoo was
het mij met deze „Kristin Lavransdatter". En op
reis in het hooge Noorden op een zomerpad
tusschen witte berkeboomen een jonge Noor-
sche tegenkomend, het blonde haar in een fiere
vlecht om het hoog gedragen hoofd gelegd,
waardig in haar nationale dracht, moest ik haar
aanzien haar nazien. „Daar ging Kristin
Lavransdochter voorbij" zei ik tegen de eeu-
zaamheid van het rotsenweggetje. Want zóó,
precies zoo moet ze geweest zijn.
Als je werkelijk van boek-figuren houdt, dan
kun je van het ding, Boek, waarin ze uitgebeeld
zijn, ook moeilijk afstand doen. Dan is er iets
stuitends in om een uitgelezen bibliotheekboek
weer af te geven. Je zou al die banden om je
heen willen hebben, omdat ze iets bevatten,
wat je dierbaar is en ze de herinnering daaraan
vasthouden.
Nog een is er, die ik niet wil missen in mijn
beekenrij, evenmin als Katrina, als Kristin, als
Marja, het onbedorven Laplandsche natuurkind
van Astrid Varing, of Ann, de vrouwelijke ad
vocate, die de Zweedsche romanschrijfster Alice
Lyttkens (jammer genoeg in Holland nog niet
geïntroduceerd) laat vechten door haar leven als
werkende vrouw, wat haar zpó moeilijk valt. Het
gaat om Alli, de moeder van het moeilijke kind
Elling, die de Noorsche schrijfster Magnhilö
Haalke voor ons uitgebeeld heeft in „Alli's
Zoon". Goedgekozen titel, want het is niet het
ooek over Elling, den jongen, maar over Elling,
den zoon van zijn moeder Alli, die dat onzegge-
lijke groote verdriet in haar leven heeft, te
groot, te wurgend voor tranen; de moeder, die
bij haar zeven, acht, negen-jarig kind. draad
na draad voelt afbreken, die hem aan haar
moest binden. Machteloos, radeloos staat ze er
bij: de ontzetting, die ze hem en zichzelf aan
doet, hem er om te slaan, omdat ze iets moet
doen, iets tastbaars, daardoor te voelen, dat ze
haar moedermacht over hem kan handhaven.
Maar 't kind ontglipt haar, het kind, dat altijd
rijmt en dicht en er even erg onder lijdt, dat
zijn moeder hem niet begrijpt.
Alli met haar groot, ontroostbaar verdriet, en
m haar machteloosheid 't instinctief verweeren,
dat een falikante uitwerking heeft, haar in doffe
wanhoop vechten tegen 't kind, dat haar ont
glipt, Alli is iemand, die we niet meer vergeten
nadat we de tragiek van haar leven in de uren
van lezing met haar gedeeld hebben.
Een mensch, die een ander nabij wil zijn en
blijven, maar den scheidsmuur voelt, die er staat
in onverbiddelijke hardheid en toch niet tast
baar is in het over en weer gesproken woord.
Ook Alli is zeker een van degenen, die ons
iets geven; die iets toevoegen aan ons levens
inzicht.
En is dat niet een van de groote, zoo niet de
grootste waarde van de figuren, die wij kunnen
leeren kennen uit het Goede Boek?
A. Bgl.
Het oudste brood ter wereld kan men vinden
in een museum te New York. Dit brood werd
gevonden in het graf van een Egyptische ko
ningin, die omstreeks 1500 voor Christus heeft
geleefd.
Over de Henry Hudson-brug te New York
rifden dagelijks gemiddeld 22.222 automobielen.
In Buenos Aires wordt een prachtige ver
keersweg aangelegd, welke 140 meter breed is,
De twee helften van dezen weg zyn ieder ver
deeld in drie banen: één voor de langzame, één
voor de snellere en één voor zeer snelle voer
tuigen.
De houder van het lengte-record van een
parlementaire redevoering is tot op heden
Moestafa Kemal Pasja, de onlangs overleden
Turksche president, die eens vijf zittingen lang
niet van de tribune van het Turksche parle
ment week.
Het kapje is gemaakt
van dezelfde stof als
de wandeljurk en ge
voerd met een zacht
lapje zijde in contras-
teerende kleur
Als er één mode-verschijnsel met open armen
ontvangen is, dan is het wel de komst van de
muts. Jaren lang hebben wjj dit peperhuisvor-
mig hoofddeksel nergens anders gezien dan aan
de capes van kinders en dat was eigenlijk ook
al ouderwetsch en op de ruggen van zeeoffi
cieren en monniken.
Maar zie opeens heeft deze dracht allerwege
De uitleg van deze steek hebben wij
gevonden in een brochure die onlangs
door de „3 Suisses" Wolfabrieken werd
uitgegeven.
Dames;
Indien U deze brochure wilt ontvangen
behoeft U slechts een briefkaart (geen
brief) met Uw naam en adres te zenden
aan de „3 Suissps" Wolfabrieken,
afdeeling 92, te Tilburg. Plak er boven
het gewone port op de adreszijde 3 post
zegels van 5 cent op. Omgaand ontvangt
U een zeer nuttig boekje: „De 24 Brei
steken". In dit boekje vindt U op aan
gename wijze voorgesteld, de uitleg van
24 geheel nieuwe steken. Door een ver
nuftig systeem van plooiïng vindt men
in dit boekje onmiddellijk de steek die
men zoekt. Elke beschrijving van een
steek is duidelijk geïllustreerd. Doe Uw
aanvraag vandaag nog, U zult er be
slist tevreden over zijn.
burgerrecht verkregen. En dat is ook heel be
grijpelijk. Want wat dragen wij op het oogenblik
op onze hoofden? Ingewikkelde kapsels met krul
len en minuscule hoedjes, welke die wonderen
van kapperskunstenaarschap niet, maar dan ook
heelemaal niet beschermen. Was het dus te ver
wonderen, dat de kapvormige muts onmiddellijk
opgang maakte"
Eigenlijk is het wél verwonderlijk. Want zien
wij het dikwijls, dat de mode ons iets brengt,
dat practisch en nuttig is en dat dan om die
redenen geaccepteerd wordt? Neen immers. Ge
woonlijk is er niets minder ingesteld op logica en
practijk dan juist dat verschijnsel, dat wij „de
mode" noemen.
Maar om nu op onze kapjesmode terug te ko
men. Ongetwijfeld is dit hoofddeksel, mits goed
van model en stof en op de juiste wijze gedra
gen, een flatteuze en practische dracht.
Bekijkt u de foto van het meisje hierboven
maar eens. Is zij niet om te stelen in haar kap,
die van dezelfde soepele stof als haar voor
jaarsjurkje is gemaakt en gevoerd met een zacht
lapje zijde in contrasteerende kleur? Bovendien
is de rand van de kap met een klein borduursel
versierd, wat het geheel nog gracieuzer en
vriendelijker maakt. En hoe alleraardigst moet
het staan als dit meiske in huis haar kap met
borduursels en een spoortje van de voering, als
een kraag op haar rug draagt.
Zeker onze mutsenmode kan heel flatteus zijn.
Maar helaas.
Waar deze verzuchting op slaat zal ik u een
volgenden keer vertellen.
Het Turksche ministerie van Onderwijs heeft
alien onderwijsinstellingen een rondschrijven
doen toekomen, waarin instructies worden gege
ven voor het uiterlijk der Turksche jeugd.
„Turksche schooljongens en -meisjes en stu
denten van beiderlei kunne aldus het rond
schrijven moeten het haar dragen op een
wijze, die in overeenstemming met de waardig
heid der Turksche jeugd is en past bij de mili
taire oefening, die zij hebben te volbrengen."
De hoofden der onderwijsinstellingen hebben
er op te letten, dat de jongens het haar kortge
knipt dragen en dat het haar der meisjes niet
„gewaved", gekruld of geverfd wordt. De meisjes
mogen ook geen gebruik maken van lippenstift,
poeder, gezichtscrème en andere dergelijke za
ken. Verder mogen zij geen zijden kousen en
geen juweelen dragen.
Er zal herhaaldelijk controle op de naleving
dezer voorschriften geoefend worden en tegen
overtreders zal streng worden opgetreden.
Nummer negen was op komst en Jansen bleef
er maar vroobjk onder. Drie jaar liep hij nu
in den steun, afgewisseld door enkele keeren
een paar weken werkverschaffing, en ieder
jaar was de ooievaar op zijn dak neergestre
ken. En al schudde de dokter ook wel eens be
denkelijk het hoofd zonder iets te zeggen
overigens Jansen lachte en blééf vroolijk.
Vrouw Jansen lapte de honderd maal ver
stelde kinderkleertjes maar weer op en lachte
evenzoo. Niet luid, zooals haar man, maar in
niger en stil voor zich heen, alsof zij het rose
lijfje al in de wikkels zag liggen. Wanneer het
eenmaal werkelijk zoover zou zijn, zou zij met
even groote en kinderlijk verwonderde oogen
naar het kind kijken, als jaren geleden, naar
haar eerste.
Die eerste, Kees, was bezig zijn vader te hel
pen. Dat deed hij altijd. Helpen leegloopen of
steun trekken? Nee, Jansen had wel wat an
ders te doen. Op de eerste plaats was er de
dagelijksche zorg voor de duiven en nu had hij
bovendien nog een veel belangrijker bezigheid.
Hij was een wieg aan het maken, die gebo
ren moest worden uit den „auto" van zijn oud
sten zoon. Kees had wel een steek door zijn
hart gevoeld, toen de carrosserie van de vier
hooge kinderwagenwielen af werd getild, maar
hij had al genoeg besef om te snappen, dat
het hier om ernstiger dingen ging. Hij ver
mande zich dit soort kinderen is zóó aan
teleurstellingen gewend en hielp moedig mee.
De carrosserie, merk „Rinso", werd op vier
pooten gezet, na eerst inwendig met de over
blijfselen van een oud gordijn te zijn bekleed.
Daarna kwam de afwerking: weldra was het
duidelijk aangebrachte merk onder een laagje
grijze grondverf verdwenen, waarvan de schil
der in het najaar een restje had laten staan.
De drogist uit „De vergulde Kam" had er kos
teloos een scheut terpentijn bijgeleverd en, na
lang soebatten, een klein potje roode Ripolin
tegen den inkoopsprijs afgestaan, onder de her
haalde verzekering, dat hij er „een massa last"
mee kon krijgen, als het gemerkt werd.
Met de roode verf trok Jansen's vaste hand
rechte en bijna overal even breede biezen langs
de omtrekken van de vier zijden van de wieg.
Toen hij, zacht voor zich heen fluitend, het
resultaat bekeek, was hij zoo verrukt en bleek
er nog zooveel verf in het potje te zijn achter
gebleven, dat hij zich niet kon weerhouden aan
het voeteneind een wild-stralen-schietende zon
en aan de zijkanten bolletjes met vier uitsteek
sels te schilderen, die, na den noodzakelijken
uitleg, op den aandachtigen beschouwer in
derdaad een vagen indruk van poppetjes kon
den makeii.
Terwijl moeder Jansen, blij verrast, het effect
bewonderde, en Kees, nog niet geheel'over zijn
verlies of liever zijn offer heen, kwam vragen,
of hij even naar den groentenboer mocht om
een sinaasappelenkistje te vragen, en toen va
der daarop, in een overmaat van edelmoedig
heid en zelfvoldaanheid, beloofde zelf naar
het bouwwerk te gaan om plankjes en restjes
geschaafd hout te vragen, waar je een veel
mooieren wagen van kon maken dan de oude
„Rinso" ooit geweest was, waarop de heele ben
de tegen hem opsprong, vragend, of ze alle
maal mee mochten, t o e n kwam de meneer
van Vincentius binnen, om eens te zien, of er
hier „iets gedaan moest worden."
Hoe het er voor stond, vroeg hij.
„Gaat", zei Jansen, „maar niet al te best
Tien monde ope te houe en de elfde op komst
en dat allemaal van de steun. Meheer begrijpt
wel, dat er voor m'n vrouw niet veel extra's
overschiet. Een wieggie heb 'k zelf gemaakt.
Kijkt u maar. Maar kleertjes ken ik niet ma
ken, die motte ergens anders vandaan komme.
M'n vrouw is knap in het verstelle, meheer,
maar 'n gat is 'n gat. Een gat is iets, wat weg
is en as er nou maar niet al te veel weg is,
ken het met een draadje weer toegemaakt wor-
re, maar as d'r alleen nog maar rand over is,
dan mot er wat nieuws voor komme. En zoo
is 't nou gelege met alle luiers. As meheer daar
wat op weet, ken ie verzekerd weze van de dank
van een fassoenelijk arrebeidersgezin."
De meneer vroeg nog het een en ander om
aan den weet te komen, of de opgewekte geest,
dien hij hier aantrof, voortkwam uit echte
levensblijheid en oprecht vertrouwen, dan wel
uit geheime bronnen van inkomsten.
„Nee, meheer! Geen cent buite de steun! Al
leen zoo nou en dan 'ns 'n paar segaren en
wat blikkies van den kapelaan, as ik 'ns 'n kar
weitje voor hem heb opgeknapt. Segaren en
blikkies groente kenne ze niet van de steun af
trekke, ziet u, en guldes wel. Ja, een linkerd,
die kapelaan. Toch magge we niet klage, waar
vrouw?
Nou moet nummer nege komme, maar weet
u, hoeveel we d'r al hadde kenne hebbe? Veer
tien! Maar dan had ik toch vast geen raad
meer geweteMaar we hebbe geluk gehad.
Onze Lieve Heer houdt de zaak altijd in de ga-
te. Een is er in de geboorte gebleve; een in de
stuipies; een in de roodvonk en een in de ty
phus. En bij de twee andere was er maar een
tochie noodig en Onze Lieve Heer zee: Pik,
komme jullie maar weer bove." Ik zeg zoo te-
ge me vrouw: nou ken je wel griene en natuur
lijk 't is beroerd genog, maar griene helpt niks.
Zeg nou 'ns eerlijk, waar heb je nou meer zorg
over, over die zes in de hemel of over Kees
alleen, die de godsganschelijke dag door de
Gousbloemdwarsstraat zwerft je ken ze toch
niet altijd binne houë en met allerlei slag
jonges omgaat? Waarom heb je ze op de we
reld gebrach? Om ze naar de hemel te helpe!
Nou, die zes zijn d'r alvast. Of de andere as
ze groot worre d'r ook zalle komme, mot je
nog maar afwachte
Je doet je best; natuurlijk, dat doe je voor
allemaal, gezond of ziek. Voor zes hebbe al je
zorge en je gesappel niks gehollepe; hier ten
minste niet. Best! Maar je ken ook zegge, dat
je met die zes het meeste sukses heb gehad,
want die benne waar ze weze motte en ze zijn
d'r makkelijker gekomme dan de andere. Én
voor je eige heb je dan nog altijd de troost,
dat je gedaan heb, wat je kon en datte ze niet
van de honger zijn gestorreve, al scheelde 't
soms niet veel. Wat u, meneer?"
De meneer wist niets meer, evenmin als ik,
wanneer mijn groote vriend Jansen aan het fi
losofeeren gaat. Het is ook niet noodig, dat je
dan iets weet te zeggen. Het is voldoende te
luisteren naar dat groote kind, dat zoo zeker
en rustig zijn weg gaat in de hand van Vader.
P. V. H.
In Oeganda, een negen-ijk in equatoriaal Oost-
Afrika, wordt een huwelijk onder wezenlijk an
dere omstandigheden en ceremoniën gesloten
dan in Europa. Ofschoon de zoogenaamde „oer
volken" zeer conservatief zijn, heeft het huwe
lijk, dat in die streken nog altijd een handels
zaakje is, zeer groote veranderingen ondergaan.
De moderne tijd heeft zijn stempel gedrukt op
het sluiten van huwelijken.
Eén ding is echter niet veranderd: de liefde,
die in de harten der jonge mannen nog even
hartstochtelijk brandt als in vroeger tijden. Ook
het dingen naar de hand van een bruid is in
wezen hetzelfde gebleven. Alleen de voorwerpen
die den koopprijs vormen, zijn veranderd. Het
eigenlijke huwelijksaanzoek is nog altijd een
ruilhandel. Vroeger gaf de vader zijn volwassen
geworden dochter zonder meer voor een paar
mooie ossen weg en was dan blij een goeden ruil
gedaan te hebben. Doch tegenwoordig wtenscht
de vader een anderen prijs voor zijn dochter
en wel een goed functionneerend radiotoestel
om zijn eenzame en sombere uren.op te vroolij-
ken. Op het oogenblik is in het negerrijk Oegan
da de koers van een radio-apparaat hooger dan
die van een paar ossen. Is de bruid in Oeganda
dus meer waard geworden? Dat is het geval
waarschijnlijk niet; maar de vader heeft meer
pretenties gekregen. Booswiliige tongen zeggen
echter, dat de bruidegom degeen is, die bij de
zen ruil moet huilen: want een radio-toestel
zwijgt als men dat wenscht. Of dat bij een
vrouw, al is het een negervrouw, ook lukt?
3
Lindweg kon zich nog goed zijn schoonzuster
Gabriele voorstellen, die ouderloos was en in
Duitschland als gouvernante haar brood ver
diende. Comelis, zijn broer, had haar reeds als
student leeren kennen en werd smoorlijk ver
liefd op haar. Kort voor het eindexamen aan
de technische hoogeschool had hij een duel ge
had met een aangeschoten officier die zich be-
leedigend over het meisje uitliet. Die zaak had
hem een jaar vestingstraf gekostNiet lang
daarna was Cornelis naar Amerika gegaan. La
ter toen hij zijn farm „Nieuwland" ten naastebij
in orde had, het hij Gabriele overkomen en
trouwde haar. Het was een kort maar gelukkig,
zeer gelukkig huwelijk geweest
En nu was Gabriele's dochter reeds 24 jaar
oud en Peter 28Wat ging'de tijd toch snel!
De kolonel ging in den tuin het ochtendblad
lezen en na verloop van een paar uur terwijl hij
nog in de schaduw van een bloeienden appel
boom op een bank zat, zag hij Nelly terugkeeren.
Een blik op zijn lieveling overtuigde hem ervan,
dat haar iets aangenaams was overkomen.
Wel kindje, wat zie je er opgeruimd uit?
En ik ben opgeruimd, oom, en geen beetje!
Ik zal u iets zeggen maar bereidt u voor op
een geweldige verrassing.... Verbeeldt u: Peter
is hier! Mijn broeder Peter is in Weenen! Ik
heb dus niet getelegrafeerd want nu zullen wfj
toch alles te hooren krijgen van Peter. En ik
dacht: „Gauw terug naar huis, want Peter is er
misschien al."
III
De kolonel was niet weinig verbaasd en keek
zijn nichtje vragend aan.
Nelly, zei hij, ik begrijp je niet goed. Zeg alles
nog eens duidelijker. Hoe weet je dat je broer
hier is. En als hij hier is waarom heb je hem
dan niet onmiddellijk meegebracht?
Omdat ik nog niet met hem gesproken heb.
Maar wacht ik vertel u alles ordelijk, en dan
zuit u mij vanzelf begrijpen.
't Is te hopen want voor het oogenblik be
grijp ik er niets van
Dus, luister, en luister met aandacht.
In de tram ontmoette ik Mr. Waldlew
Wat moet ik hooren? Je hebt dus achter
mijn rug samenkomsten met mijn rechtskundi
gen raadsman?
De kolonel lachte ondeugend; hij scheen niet
in het minst verontwaardigd of boos
Louter toeval, oompje! U weet dat de villa
van Mr. Waldlew ook in Hietzing ligt en daar
hij gewoonlijk om negen uur naar zijn kantoor
gaat, kon ik er niets aan doen' dat ik hem aan
de halte van de tram toevallig ontmoette. Trou
wens de persoon van Mr. Waldlew is maar bij
zaak,,,.
Zoo, zoo! Dat lijkt me iets nieuws....
Belieft het u, grapjes te verkoopen, dan
zwijg ik liever.
Neen, neen, 't viel me zoo maar uit mijn
mond. Ga door. Ik luister met gespannen aan
dacht.
Welnu, ik reed met Mr. Waldlew tot aan
den Ring. waar wij uitstapten en gingen toen
door de Karinthiëstraat naar het Stefanusplein.
Wij troffen Daisy Mackensie, en maakten met
haar een afspraakje tegen vanavond zes uur
voor een partij tennis. Daisy, die 'n paar bood
schappen had te doen, haalde ons over, haar te
vergezellen. Zoo werd het tien uur, voordat we
op het Stefanusplein aankwamen, waar mr.
Waldlew afscheid van ons nam om zijn kantoor
binnen te gaan. Daisy en ik stonden voor het
huis nog te praten toen ik plotseling op drie
schreden afstand van mij een jongeman uit het
café „Europa" zag komen. Nauwelijks had ik
hem in 't oog gekregen, of ik kon van blijdschap
bijna geen adem meer halen, want het was nie
mand anders dan mijn broer Peter! Jammer ge
noeg scheen hij veel haast te hebben, want snel
ging hij naar 'n gereedstaanden auto en riep den
chauffeur een adres toe en nog was ik niet van
mijn blijdschap bekomen, toen het portier toe-
klapte en de auto wegreed. Ik riep nog zoo luid,
dat de menschen naar mij keken: „Peter, Pe
termaar dat kon hij natuurlijk niet meer
hooren.
En is dat alles? En geloof je werkelijk, dat
die heer je broer was?
Ja, vast en zeker, oom. Hoe zou ik Peter
niet onmiddellijk herkend hebben!
Maar kind, bedenk toch, dat je je broer in
geen twaalf jaar hebt gezien. In die lange tijds
ruimte moet hij wel veranderd zijn
Onmogelijk! 't Was Peter en niemand an
ders, zeg ik u. Natuurlijk waren de trekken
scherper, en heel het voorkomen mannelijker
dan twaalf jaar geleden, maar overigens is hij
volkomen dezelfde gebleven.
Zeg mij dan eens, waarom Peter zich in de
stad amuseert inplaats van op de eerste plaats
zijn zuster te gaan opzoeken, wat toch heel na
tuurlijk zou geweest zijn.
Wel, dat verwondert mij heelemaal niet,
want ik ken het Amerikaansche princiep: Eerst
de zaken, dan het genoegen. En dat Peter in op
dracht van papa heel wat heeft af te doen,
spreekt vanzelf. Trouwens als men elkaar in
twaalf jaar lang niet gezien heeft; komt het
er op een paar dagen niet meer op aan.
Nelly, je mag 't mij niet kwalijk nemen,
maar ik zal twijfelen, totdat ik mijn neef Peter
in levenden lijve vóór mij zie. Ik blijf overtuigd,
dat je je hebt vergist.
Hier werd het gesprek onderbroken door
Klockman, die een kaartje bracht.
't Is zei hij, een heer die uit Amerika komt.
Hij laat vragen, of het u gelegen komt, hem te
ontvangen.
Nelly keek op het kaartje en sprong op, als
had zij een electrischen schok gekregen.
Hammer!riep zij, Herman Hammer.
Pa's farm-opzichter!
Zij wendde zich tot Klockman en ging voort:
Natuurlijk ontvangen. Verzoek hem hier
heen te komen.
Terwijl Klockman zich verwijderde, zei Nelly
tot haar oomr
Hammer is een brave goede man, dien pa
zeer hoog schatte, en dien we als kinderen
„oom" noemden. Twintig jaar geleden heeft papa
hem in dienst genomen om zelf méér tijd aan
zijn kopermijn te kunnen wijden. Hammer is ze
ker met Peter naar Europa-gekomen en wil ons
nu zijn bezoek aankondigen.
Zij zweeg. Een bleek man met grijs haar en
een ziekelijk voorkomen kwam op hen toe.
Nelly schrok. Was dat de flinke stoere, gezonde
kerel van vroeger, dien Nelly zich nog zoo goed
herinnerde?
Ja, hij was 't; dat had Nelly ondanks de groote
verandering in het voorkomen van den bezoeker
spoedig gemerkt.
Zij dwong zich tot een glimlachje en riep hem
toe:
Duizendmaal welkom, beste oom Hammer!
Wat een blijde verrassing En geen woord heeft
papa er over geschrevenNeem plaats
En dit is mijn oom ThomasU weet, papa's
broeder....
De heeren schudden elkaar de hand en Ham
mer, die blijkbaar zeer moe was, nam plaats op
de bank. Met bewondering liet hij zijn blik op
het jonge meisje rusten.
Maar zei hij, wat ben je groot geworden,
Nelly! Of moet ik juffrouw Nelly zeggen?
Gekheid, oom Hammer, maar begint u nu
toch te vertellen, hoe is 't met papa, wanneer
bent u aangekomen? Goede reis gehad? Waar
blijft Peter? Want u is toch met Peter geko
men? Of hij met u, nietwaar?
Hammer keek verbaasd.
Met je broer? Neen, kindje, hoe kom
je daarop?
Wel, Peter is te Weenen! Ik heb hem van*
morgen op het Stefanusplein gezien.
Onmogelijk!
Toch is het zoo!
Misschien gelijkenis.
Trouwens wacht even, je broer heeft zich
kort voor mijn vertrek naar Buenos Aires
laten fotografeeren en de portretten zijn uitste
kend gelukt. Hij heeft er mij een ter herinne
ring meegegeven toen ik op reis ging.... voor
het geval, dat wij elkaar niet zouden weerzien.»
Ik ben namelijk wegens ziekte naar Europa Se"
komen. Je kunt dat wel aan mij zien Nelly, ëe~
loof ik.
Zij had medelijden met haar ouden vriend eö
wilde ontkennend antwoorden. Maar 'n wee
moedig lachje van den zieke weerhield haar.
Geef je geen moeite, mijn kind. Ik ^'ce
waar ik mij aan te houden heb, want ik ben
gisteren reeds bij een professor geweest die 1(111
zeer nauwkeurig heeft onderzocht.
„En?"
't Is niet goed met mijIk had al jaren f?0"
leden moeten komen. Toch wil men het nog mf
een operatie probeeren. Gelukt die, dan ben 1
gered en keer ik naar „Nieuwland", anders.
Nu, wij zullen maar het beste hopen. En hier
het portret van je broer. Juist zooals hij er
ziet.
(Wordt vervolg'1-''