DAGBRIEVEN EENER MOEDER
NIEUWE HEILIGEN
aid utö&aal mn dm dag
De luchtroovers van Hoitika
F 250.-
n
Minder
Verkoudheden!
0
De woordenstroom
kmderooren
rond
Vicks Va-tro-no
VRIJDAG 3 MAART 1939
Door Pius XI gecanoniseerd
DE EDY KEUKEN
MIJNHARPT'S
cheepsrecht
EMAILLE
I axeer-
tabletten
werken zacht en zekert
Driemaal is.
Pietje niet met Je melk knoeien! Marietje
mors niet met je brood! Piet blijf van de jam
pot af! Marietje laat de boter staan! Pietje
dooreten! Marie, wat zie ik! Piet! Marieke! Den
ganschen lieven dag gaat het op deze wijze door.
Als de kinderen thuis komen, klinkt hun als
welkom de groet tegemoet: „Heb je weer met
je mooie schoentjes tegen de steenen geschopt?
Laat me je handen eens zien. Knoopen dicht,
Piet! Je haarlint is los, Marietje!"
En de breedsprakige moeder beklaagt zich bij
vriend en kennis, dat haar kinderen niets lief
zijn en wanneer zij thuis komen, haar nooit eens
leuk en hartelijk om den hals vliegen Zij ver
geet dat Pietje noch Marietje thuiskomend ooit
behoorlijk gelegenheid krijgen tot de zoozeer ge-
wenschte hartelijke begroeting; een woorden
stroom snijdt hun den weg naar elk hartelijk-
heidsbetoon onverbiddelijk af.
Het mooiste of eigenlijk het leelijkste is, dat
de kinderen nog den naam krijgen ongezegge-
lijk en ongehoorzaam te zijn. .Honderden keeren
meet ik alles herhalen," klaagt de moeder, „en
dan doen zij nog niet wat ik wil." Geen won
der! Den heelen dag, van af het uur van ont
waken totdat de kleinen in bed hun laatste wa
kend kwartiertje doorbabbelen, probeert men de
kinderen tot deugd aan te zetten, voor ondeugd
te bewaren, te weerhouden van iets waaruit mis
schien, als alles tegenloopt en het toezicht ver
slappen mocht, een klein stoutigheidje zou kun
nen voortvloeien. Als een nooit minderende
stroom kabbelen de wenken en vermaningen het
grut om de ooren en moeder begrijpt maar niet
dat al haar enerige en geheel haar peroratie ver
spild is, omdat zijeiken wensch, elk bevel,
elk verzoek honderdmaal herhaalt en daar
omnooit verstaan wordt
„Sta niet alsof je 't in Keulen hoort donde
ren," verwijt moeder kleinen Piet, en vergeet
dat haar woorden inderdaad als een ratelende,
nooit zwijgende dpnder rond zijn hoofdje ram
melen.
„t Lijkt wel of je suf bent," verwijt vader,
als hij bemerkt dat de kleine niet eens hoorde,
althans niet verstond wat vader zei, laat staan
een poging in het werk stelde het gegeven bevel
of den geuiten wensch op te volgen; en star
ontzet zou hij zijn, wanneer iemand hem uit
legde dat het kind inderdaad suf is, suf gepraat,
suf bestuurd, suf verboden, suf geleid! Wij zelf
als volwassenen zouden een bevelenreeks niet
kunnen bijbeenen; in fabriek of kantoor, in
atelier of vereeniging, is diegene het meest ge
haat en tevens het minst gehoorzaamd, die
doorloopend bevelen geeft, altijd praat, steeds
zijn mond roert. De zwijgende leider is de man,
die 't snelst en het gewilligst wordt gevolgd,
omdat als deze een opdracht geeft of een ver
zoek doet, dit een evenement is, dat onmiddel
lijk alle aandacht eischt en ook verkrijgt. Wij
groofen houden er niet van suf-bevolen te wor
den. Toch zijn onze hersenen als volwassenen
eenige dozijnen malen sterker, werken snel
ler en zijn weerstandskrachtiger dan die van
een kind.
De ware opvoeder of opvoedster gebruikt wei
nig woorden. Dit klinkt onmogelijk of puur theo
retisch, doch is niettemin een onweerlegbaar
feit, dat in de practijk het grootst mogelijk suc
ces waarborgt. Een enkel voorbeeld: wie wil dat
een kind, binnenkomend, steeds zijn voetjes
veegt, bereikt dit doel beslist niet, wanneer het
bevel gegeven en honderdmaal herhaald wordt.
Want door deze steeds weerkeerende herhaling
zal 'tkind onmiddellijk, wanneer het bevel weer
klinkt, dit gehoorzamen, zooals een soldaat op 't
exercitieterrein elk commando dadelijk opvolgt,
maarook niets doet zónder commando. De
soldaat niet en het kind niet. Dus moet, om
regelmatig de voetjes geveegd te zien, het bevel
bij elk binnenkomen gegeven worden, hetgeen
juist de grootste ergernis van de moeder betee-
kent. Het behoeft geen betoog, dat de fout hier
in de methode schuilt en niet bij het kind ligt.
De goede manier is deze: maak één keer van 't
voetenvegen een lange les, leg 't kind uit waar
om, waar, wanneer en hoe voeten geveegd moeten
worden menig moeder zal bij nadenken moe
ten erkennen, dat zij wel honderden malen com
mandeerde of vroeg, maar nog geen enkelen keer
voeten vegen „leerde" besteedt aan deze les
minstens een kwartier zoek er dus geen ge
haast of verloren momentje voor uit en
de kleine weet wat in het vervolg van hem ver
langd wordt. Daarna niet meer „bevelen" noch
„vragen", geen enkelen keer; hen hoogstens aan
de mat of aan de schoentjes herinneren. Dé ma
nier is, wanneer u weet dat de kinderen thuis
komen, bij de deur te gaan staan ennaar
de mat te kijken, op de schoentjes te wijzen of
iets dergelijks; doorgaans is dit ruim voldoende
als herinnering en na eenige dagen herhaling
is de voetenveeg-gewoonte muurvast gegroeid.
Over mij zelf wil ik in dit verband niet spre
ken, maar mijn man was een ideaal opvoeder
in zulke zaken. Kwartieren, soms uren lang nam
hij zich den tijd onze jongens het een of ander
bij te brengen, doch eenmaal geleerd, werd nooit
meer een woord over hetzelfde onderwerp ge
sproken. Als vanzelfsprekend werd aangenomen,
dat het kind kende wat van hem gevraagd werd
en juist dit duidelijk gedemonstreerd vertrou
wen in den kleine hielp deze 't meest, als de
gewoonte nog niet tot een intuïtieve gegroeid
was. Kennissen waren dikwijls jaloersch en
schreven het succes toe aan een drilsysteem,
soms zelfs aan strenge straffen och armeWie
wel eens probeert bij kinderen iets te bereiken
met straffen of drillen, weet hoe vast bij voor
baat de mislukking staat. Hijzelf-mijn man
begon met van zich zelf te eischen, dat den
kinderen „alles" omtrent het onderwerp, waar
over het ging, geleerd werd en opvallend is het,
hoeveel dit doorgaans bleek te zijn. Een kwar
tier praten over voeten vegen zal velen op het
eerste gezicht een onmogelijkheid schijnen; ik
heb hem eens een uur lang bezig gehoord over
de noodzaak 's morgens de pyama's behoorlijk
op te bergen. Bleek achteraf de les niet vol
doende te zijn geweest, m.a.w deed het kind nog
niet wat van hem verwacht werd, danlag
de schuld bij den leermeesterniet bij den
leerling. Hetgeen geen verbazing behoeft te wek
ken: een les aan kinderen is dikwijls veel moei
lijker dan vermoed wordt. Wij moeten nooit
vergeten, dat veel van hetgeen wij van onze kin
deren verlangen, voor dezen geen andere waarde
bezit dan die van een „kunstje". Een kind ziet,
door het bevel of den eisch, het nut of het doel
van het voetenvegen niet in; willen wij het dit
inzicht bezorgen, dan moet dit „geleerd" wor
den, tot de kleine alles begrijpt, hetgeen voor
ons vanzelfsprekend is. Daarna, maar niet vroe_
ger, kan volstaan worden met „herinneringen"
Natuurlijk geldt dit zelfde voor elk ander onder
deel der opvoeding. Een kind begrijpt niet, waar
om het niet leuk is met zijn melk te „blubberen",
het geeft verre de voorkeur aan zijn vingers
boven vork of lepel en zal heftig de stelling ver
dedigen, dat de vingers veel gemakkelijker zijn.
Handen afvegen aan jurk of broekje is veel ra-
tioneeler, „de jurk wordt immers toch gewas-
schen". Kortom, het kind moet, wil de moeder
iets van hen gedaan krijgen, meer omtrent de
theorie, het doel en het nut geleerd worden, dan
omtrent de practische uitvoering zelf. Lang
zaam aanleeren, opdat het zien van de mat, het
bordje of den beker voldoende wordt om hét te
herinneren aan hetgeen moeder verlangt, en dit
verlangde zonder actieven of passieven tegen
stand te verrichten, omdat het geleerd heeft
wat het doel is, waaróm het gewenschte gedaan
moet worden op de manier, die moeder vraagt
en niet op de wijze, die zelf het beste, snelste
of leukste geoordeeld wordt. Dan zullen als bij
tooverslag de duizend en een vermaningen en
bevelen overbodig blijken te zijn, tot voordeel
van het kind, tot rust en plezier van de moeder.
EEN MOEDER
In alle tijden brengt de Katholieke Kerk
heiligen voort, en deze heiligen zijn er voor
alle tijden, zoodat de jaartallen van hun
geboorte, hun dood en hun heiligverklaring
den geloovige vaak niet veel zeggen. Ieder
een kent St. Antonius van Padua en St.
Gerardus Majella, zoomede de groote won
deren door beiden verricht, doch vraag niet
wanneer ze leefden, want dan staat de
katholiek, die makkelijker den hemel dan
de geschiedenis kan oproepen voor zijn ver
beelding, gewoonlijk beschaamd! En toch
is de heiligheid ook een historisch begrip!
Een heilig leven is een stukje Kerkgeschie
denis, en vaak een belangrijk stuk Kerk
geschiedenis. De Paus, die een einde maakte
aan de Vaticaansche Quaestie, en die vóór
zijn troonsbestijging een beroemd weten
schapsman was, heeft in de groote reeks
zijner canonisaties onze gedachte gedwon
gen naar de historische werkelijkheid van
het genadeleven en dit is niet de geringste
zijner groote verdiensten geweest. Men
moet een heiligverklaring niet als een toe
val beschouwen. Ze geeft uitdrukking aan
de bewondering van de gansche katholieke
gemeenschap voor de onderscheidende ken
merken van één, die ons voorging, dragend
de lamp des geloofs, en dat b.v. Sint Tho
mas Morus in onze dagen tot de eer der
altaren verheven werd, dient men niet al
leen toe te schrijven aan het vierde eeuw
feest van zijn marteldood, maar ook aan de
erkentelijkheid jegens het voorbeeld, dat
wij aan hem kunnen nemen in een tijdperk
der geschiedenis, waarin een persoonlijke
tyrannie als die van Hendrik VIII weer
iets anders werd dan een louter historisch
begrip. Er komen weer tyrannen, de wereld
is dus weer rijp voor martelaren. De Paus
heeft op Morus en Fisher gewezen om ons
de krachten te toonen, die weerstand bie
den aan de tyrannie van enkeling of col
lectief. Geestkracht, door vroomheid ge
voed, ziedaar wat in de beide schrijvers
martelaren allereerst te bewonderen valt.
Geestkracht, in dienst der waarheid ge
steld, kon men anders verwachten, of een
Faus, die zijn heele leven den intellectuee-
len arbeid als een voorwaarde tot het
apostolaat beschouwde, zou de triomfen
van het katholieke intellect willen vieren?
Niet minder dan viermaal verhief Hij
nieuwe heiligen tot de waardigheid van
Kerkleeraar en Sint Albertus Magnus, de
wijsgeer, naast Sint Robertus Bellarminus
en Petrus Canisius de apologeten, en Sint
Jan van het Kruis, den mysticus, leeren
ons, dat de wetenschap haar hoogste be
stemming eerst kan bereiken in den dienst
van de Liefde. Vandaag, nu het Christelijk
Europa een schemerend vertrouwen op zijn
„intellectueelen" aan den dag legt, terwijl
de „intelligentia" in Rusland veracht wordt,
en het nieuwe heidendom een cultuurher
vorming op zoogenaamd „irrationeele"
grondslagen propageert, is het van de hoog
ste actualiteit, dat de Paus wees op de
waarde van het menschelijk verstand als
orgaan in den liefdedienst. „Gij zult den
Heer uwen God beminnen uit geheel uw
verstand, uit geheel uw hart, uit al uwe
zinnen," zoo luidt het eerste gebod van het
Evangelie. Die liefde des verstands, waar
door een gaaf intellectueel leven wordt ver
ondersteld, men vindt haar brandend bij de
Kerkleeraren. Hoogmoedig was het vertrou
wen van de rationalisten op de mensehe-
lijke rede, alsof de rede zichzelf genoeg zou
zijn. Hoogmoediger is de ketterij, die het
menschenverstand verlaagt en onderwerpt
aan de irrationeele impulsen van de
menigte. In het midden ligt de bevrijdende
waarheid: de waarde van het intellect komt
Deze druppels voorkomen
vele verkoudheden, omdat zij de natuurlijke be
scherming in den neus, waar de meeste verkoud
heden ontstaan, versterken. Zoodra gij niest—
doe vlug een paar druppels in ieder neusgat.
21 deelig, munt uit door degelijk
heid en fraaie lijn. Emaille en
staal één geheel. Verkrijgbaar
ln alle moderne kleuren.
Prijs met Goudbies
Fabriek t« Dieren
1 25.-
pas, tot volledige ontplooiing en bewijst pas
haar heele grootheid, indien het verstand
zich stelt in dienst van de evangelische
liefde. De heiligverklaringen van Paus Pius
XI, die van de waardeering der H. Kerk
voor de intellectueele werkdadigheid ge
tuigden, brachten dit duidelijk tot uitdruk
king.
Ze geven bovendien een noodzakelijke
suggestie voor de toekomst. Er wordt in
onze dagen veel misbruik gemaakt van het
woordje „mystiek", doch het zuivere begrip
der mystiek is bij de katholieke massa on
der invloed van allerlei factoren te zeer
naar den achtergrond gedrongen. In de
canonisatie van Paus Pius XI sprak echter
een verlangen naar een herleving van dit
zuivere begrip, waardoor de katholieke
samenleving moet worden bezield, wil ze
bestand zijn tegen de dringende gevaren.
Dat het mystieke genadeleven niet slechts
een uitzonderlijke zielstoestand is, werd
wel aangeduid door het voorbeeld der hei
lige Theresia van Lisieux, in vergelijking
tot Sinte Teresia van Avila wel eens de
„kleine Theresia" genoemd. Geen heilige
heeft in korter tijd een grooter aantrek
kingskracht op de devotie der geloovigen
uitgeoefend dan deze jeugdige Carmelites,
wier levensbeschrijving nochtans een ge
heel intiem, en welhaast uitsluitend een
innerlijk verloop had. Haar populariteit
berust ongetwijfeld mede op de charme
harer persoonlijkheid, een natuurlijke
eigenschap, die echter door den adel van
het bovennatuurlijke werd verheven boven
de verhoudingen van het louter naturalis
tische. Deze charme, deze onweerstaanbare
lieftalligheid, waarvoor de katholieke me
nigte zoo gevoelig bleek, vond een onder
grond in de mystieke liefde en in de con
templatie, wier beteekenis door de groote
maatschappelijke eischen van ons fel be
wogen tijdsgewricht wel een beetje naar
den achtergrond dreigde te worden ver
schoven. De zoogenaamde kleine Theresia
stond als contemplatieve kloosterzuster
vrijwel geheel buiten de sociale actualiteit
en toch blijkt, dat talloozen met hun el
lenden en aan wanhoop grenzende levens-
Voor hfj er echter op bedacht was, lag hij al over boord.
Hij greep de zakken, die meegegleden waren, maar die zonken
steeds dieper weg, naarmate hij die als reddingsboei trachtte
te gebruiken. Met veel moeite wist de man, die roeide, hem
beet te pakken en naast de boot te houden.
Piet greep den rand, trok zich op en gleed als een glibberige
visch languit op den bodem. Dat is me wat moois, dacht Piet,
nu heb ik al drie zakken wijn verloren doen gaan, oei, daar
sal wat voor me opzitten. Hij hield zich nu maar verder stevig
aan de beenen van den roeier vast. Als ze dan weer zoo'n
schuiver namen, had hij tenminste een steunpilaar.
Tom Wooley lag geheel gekleed te slapen op
een bank in de achterkamer van een bar in
Bostonstreet.
In den bar werd rumoer gemaakt en gelachen.
Hij werd er niet wakker van, maar uitgeslapen,
zijnde, richtte hij zich op, wreef zich de oogen
uit en keek op z'n horloge. 'tWas half twaalf.
„Nu moeten ze Jell Crips gevonden hebben,"
mompelde Tom.
Hij had niet gerekend op Crips' halsstarrig
verzet, toen deze vernam dat de boeken door
accountants zouden gecontroleerd worden.
„Ik doe het beslist niet, Wooley," had hij ge
zegd. „Ik heb je indertijd geholpen met je be
driegerij, maar er van doorgaan, doe ik niet."
„Luister nu eens bedaard naar wat ik je zeg,"
verzocht Wooley. „Het dient nergens toe, dat
we alle twee in de narigheid komen. Wat je nu
direct noodig hebt, is een flinke borrel. Dan
ziet een mensch de dingen niet zoo pessimis
tisch in."
En zoo geschiedde, dat Tom Wooley en Jell
Crips in den bar in Bostonstreet waren aange
land. Hier had het Tom weinig moeite gekost
Jell dronken te krijgen en in schijn gelijk met
hem, op te drinken. Toen hij Crips naar zijn
huis bracht, had hij zich wel dronken gehouden,
maar in werkelijkheid was hij nuchter geweest,
toen hij z'n medeplichtige had voorgesteld een
ritje te maken, om z'n hoofd wat af te koelen.
Crips was al in slaap gevallen, nog vóór dat
Wooley den motor had aangeslagen. Zelfs had
hij zich niet bewogen, toen zijn vriend hem ver
liet en de garagedeuren achter zich sloot.
Daarop was Wooley naar den bar in Boston
street teruggegaan, om zich nu werkelijk dron
ken te drinken.
Uit den bar steeg een luid gelach op. Tom
Wooley liep met onvaste schreden op het groepje
menschen toe, die naar den glad gewreven par
ketvloer keken.
Op dien vloer liep een kleine donkergrijze
muis, wier pootjes zich in een eigenaardig
rhythme bewogen.
Ben Joyce, de barhouder, wierp een blik op
Wooley en riep:
„Nu, jij hebt meer dan genoeg whiskey ge
dronken, vriendlief! Hoe gevoel je je nu?"
De aangesprokene wreef met de hand over z'n
voorhoofd en vroeg:
„Wat hebben jullie daar?"
„Dat is een dansende muis. Ik vond het beest
vanochtend. Wat wil je: een kop sterke koffie
of een glas sodawater?"
„Geef maar koffie."
Op dit oogenblik kwam een inspecteur van po
litie binnen. Wooley zag hem wel, maar keek
niet op.
„Bent u Tom Wooley?" vroeg de inspecteur
kort.
De aanwezigen in den bar zwegen en dachten
niet meer aan de dansende muis. Ben Joyce
hield op met het schoonwrijven van een glas.
„U bent toch de directeur van de Virginian-
Tabacco-Company?" ging de inspecteur voort,
en keek Tom strak aan.
„Ja.
„We hebben naar u gezocht n hoorden dat
u gisteren met Jell Crips samen was. We willen
u zeggen, dat hij dood is."
Wooley keek den inspecteur met angstige ver
bazing aan.
„Allemachtig!" riep hij. „Maar hoehoe?"
„Dat wilden we juist weten. We hebben al
iets ontdekt. Hij was procuratiehouder bij uw
firma, is 't niet?"
Wooley knikte.
„Er had gisteren een accountants-onderzoek
plaats," vervolgde de politieman. „Daarbij zijn
groote vervalschingen geconstateerd. Men weet
nog niet precies voor hoeveel, maar nu is het
bedrag al over de 75.000 dollars."
„U denkt toch nietdatjadat zelf
moord?" vroeg Wooley.
,,'t Lijkt er veel op," luidde het antwoord
prompt en scherp.
„Maarmaar hij kan toch nietu....
u gelooft toch niet
„Neen, wij gelooven ook niet dat het zelf
moord is."
De directeur der Tobacco-maatschappij steun
de met z'n eene hand op den hoek van de toon
bank. Hij hield zich slechts met moeite staande.
„Neen," hernam de inspecteur, ,,'t was geen
zelfmoord. We vonden een kiezelsteen aan den
buitenkant vlak tegen de garagedeur aan. Crips
kan dat niet gedaan hebben. U ging toch met
hem naar huis, niet?"
„Dat zou ik niet kunnen zeggen, inspecteur,"
antwoordde Wooley. „Ik kan het me niet her
inneren."
''t Gezicht van den inspecteur bleef onbewogen.
„U bent met Crips gezien; u moet dus niet zeg
gen dat u het zich niet herinnert."
„Ik schaam mij het u te moeten bekennen,
maar ik kan me niets meer herinneren. Crips
en ik hadden te
veel op. Best mo- i
gelijk, dat ik met
hem naar huis n j
ben gegaan, zoo- i DOOV CCfl (tlCYtjC
als u zegt, maar I
ik weet er niets i
meer van. Vraagt
u het aan Ben Joyce, hier. Die heeft me zelf
op de bank in de achterkamer gelegd.
Tom Wooley keerde zich om, teneinde van den
barhouder bevestiging van z'n bewering te krij
gen. De muis danste nog steeds op den vloer.
Ben Joyce stond echter niet achter de toon
bank. Wooley zag hem voorover buigen in den
hoek, waar hij gisteravond met Jell Crips ge
zeten had.
„Hier is Ben Joyce," zei Wooley, „vraag hem
maar óf ik dronken was of niet."
Tegelijkertijd zag Wooley wat Joyce deed. Hfj
had de tafel weggetrokken en trok een plank
uit den muur weg.
„Is dat waar, Joyce?" vroeg de inspecteur.
„Was deze man wel zoo dronken als hij be
weert?"
De barhouder keek niet op, maar zei: „Ja....
hij was dronken, maar" en de plank kraak
te „hij was heel nuchter, toen hij Crips naar
huis gebracht had."
„Dat is een leugen!" viel Wooley woedend uit,
„je weet dat je liegt."
Nog steeds keek Joyce niet op. Hij duwde z'n
arm in 't gat, dat hij in den grond en langs
den muur gemaakt had.
„Ik was er niet zoo heel zeker van," sprak
hij verder, „totdat ik die dansende muis hier
ergens onderuit zag komen. Gisternacht heeft
Wooley evenveel whisky gedrongen als Crips
brandy, ma&r hij werd er niet dronken van. Ik
dacht al, dat hij maar deed alsof. En nu heb ik
hier het bewijs gevonden."
Tom Wooley wierp den barhouder een woe
denden blik toe en riep:
„Voor den dag dus met je bewijs!"
Ben Joyce stond nu recht op. Hij haalde een
stukje smerig linnen en wat vezels van een co-
cosnoot te voorschijn en hield dit den inspec
teur onder z'n neus.
„Die dansende muis is dronken. U kent den
geur van whiskey, niet? Wooley goot ongemerkt
whiskey in het muizengat, terwijl Crips maar
steeds dronk. Ruik ook maar eens goed, Woo
ley!"
Deze zocht een uitweg, maar ontvluchten was
onmogelijk. De muis danste nog steeds op den
vloer. Met een verwensching pakte de moorde
naar van Jell Crips het beestje beet en smeet
het tegen den muur, waar het dood bleef liggen.
Toen werd hij geboeid en weggevoerd.
Hij. was door een diertje verraden.
(Nadruk verboden)
moeilijkheden een toevlucht en een troost
vinden bij de populaire mystica. Haar
eenvoudig leven heeft den terugweg gewe
zen naar „het eene noodige" en haar hei
ligverklaring moet worden verstaan als een
terechtwijzing voor degenen, die het
mystische levensbegrip willen afscheiden
van de alledaagsche plichtenleer, want ze
zijn onverbrekelijk verbonden, en een mo
raal zonder mystiek kan geen katholieke
moraal zijn.
De eenvoudigen! Was er ooit een periode
van de Kerkgeschiedenis, die de zaligprij-
zingen van de Bergrede kon vergeten? In
Koenraad von Parzham, den heiligen broe
der portier, is de eenvoud met den glorie
krans gekroond. Hem dreef geen intellec
tueel besef van de moderne wereldproblemen
noch een volmaakte kennis der vraagstuk
ken van de theologie, doch hem beheerschte
de nederige liefde. En naast hem is het de
begenadigde van Lourdes, de eenvoudige
herderin Bernadette Soubirous, die werd
heiligverklaard, als wilde de Heilige Kerk
opnieuw het bewijs, dat aan de kleinen ge
openbaard zal zijn, wat den grooten ver
borgen blijft.
Zoo is door Pius XI de rij der heiligen
uitgebreid en het getal der Kerkleeraren
vermeerderd ter bevestiging van waarhe
den, die voor alle tijden gelden, doch waar
aan onze tijd bijzondere behoefte schijnt
te hebben. De katholieke kerkgeschiedenis
gaat een nieuw tijdperk tegemoet. Hierop
doos 60ct
wijzen alle teekenen. De Paus van de ka
tholieke actie en van de katholieke jeugd
zorg, de Paus van Casti Connubii en van
Quadragesimo Anno zag dit helder en legde
de grondslagen der vernieuwing, niet alleen
in de voorschriften welke Hij gaf, doch ook
in de voorbeelden, die Hij stelde. De „nieuwe
heiligen" mogen den nieuwen tijd bescher
men. De katholiek, die met Sir Thomas
Morus de wereldsche tyrannie durft weer
staan, wanneer de vrijheden van den chris
ten worden aangevallen, die met St.
Petrus Canisius de waarheid durft verdedi
gen, als de dwaling haar belaagt, die
met St. Jan van het Kruis de rechten der
ware rustiek erkent tegen de aanspraken
van de valsche mystiek, die met den hei
ligen portier durft uitzien naar de wereld,
zonder den eenvoud des harten te verliezen,
zal de nagedachtenis zegenen van den
grooten Pius XI, een Paus der Voorziening
heid en een Paus, die vooruitzag. Een Paus,
die ons wapende voor een dreigende toe
komst.
i t j a m ym T tA j0 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen W H bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door W pf A by een ongeval met
A I li ,r. A |lt JlNl IN rij ongevallen vercekerd voor een der volgende uitkeeringen A I DUt" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I ÖU#" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bfl verlies van een hanfl.
een voet af «en oog.
door Percy King
0
10
Na korten tijd ging de deur voor de derde
maal open.
„Mrs. Robinson kan u een paar minuten toe
staan." zei de butler gemelijk. Dat zijn meesteres
gecapituleerd had, was hem een gruwel.
Cullingwood knipoogde naar den politieagent,
t Wilde zooveel zeggen als: „Met aanhouden
kom je er toch maar!" Hij volgde den butler
door den zwaar belooperden corridor en werd
in een kamer gelaten.
Een dame rees op, om hem stijfjes te begroe
ten. Zij was lang, statig: Keith schatte haar
midden veertig. Haar gezicht stond strak, be-
heerscht. Alleen een scherp opmerker ontging
t niet. dat die uiterlijke kalmte, die strenge
gereserveerdheid een masker was, want de
oogen verrieden een intense spanning. Spanning,
die door angst veroorzaakt werd. Cullingwood
was een scherp opmerker. Zijn conclusie lu'dde,
dat die vrouw op den rand van een zenuw
crisis leefde.
„U wilde mij spreken?" De vraag kwam als
een zucht over haar lippen.
Keith fronste de wenkbrauwen, ,,'k Wilde Mrs.
Gabrielle Robinson gesproken hebben," corri
geerde hij de vraag van de dame.
Zij knikte langzaam. „Ik ten Mrs. Gabrielle
Robinson."
„U?" Cullingwood beet zich op de lippen.
„Dan moet er een vergissing in 't spel zijn!"
flapte hij er uit. „In ieder geval bent u de
dame niet, die 'k hebben wil!"
Mrs. Robinson zuchtte, 't Leek Keith een
zucht van verlichting. Hij begreep niet, wat
haar er aanleiding toe gegeven had.
„U zei iets over over brieven, is 't niet?"
„Jawel." Cullingwood knikte, den blik strak
op Mrs. Robinson. „Om juister te zijn 't gaat
over één brief. Hij is geschreven door een dame,
die.Keith brak af, toen de butler 't vertrek
binnenkwam.
Mrs. Robinson wendde zich met een gebaar
van misnoegen tot haar bediende. Zij was, zoo
mogelijk, nog bleeker geworden.
„Wat is er, Drake?"
„Telefoon voor u, mevrcuw."
Mrs. Robinson bewoog nerveus 't hoofd, ,,'k
Ben op 't oogenblik bezig, Drake, 'k Wensch niet
gestoord te worden."
„Jawel, mevrouw." De butler' trok zich aan
een oorlelletje. ,.'k Vraag excuus, mevrouw,
maar de heer, die u spreken wil, advocaat
Oakton, hieid vol, dat 't heel belangrijk is."
Even dacht Keith, dat de vrouw in zwijm zou
vallen; zij beheerschte zich evenwel met in
spanning van alle krachten. Mrs. Robinson sloot
de oogen. een paar seconden slechts, en strekte
een hand naar de deur uit.
„Zeg Mr. Oakton, dat 'k hem over een minuut
of vijf zal opbellen, Drake," Zij bleef zwijgend
tegen den schoorsteenmantel staan, ook toen
de butler de deur achter zich gesloten had.
Cullingwood's belangstelling was in hooge
mate gewekt. Alwéér Alfred Oakton! Wat kon
Mrs. Robinson, een dame van standing, er toe
gebracht hebben, zich met een advocaat van een
reputatie als Oakton in te laten? De zaak werd
steeds ingewikkelder, Cullingwood's eerste ver
rassing was geweest, dat Mrs. Robinson niet de
vrouw was, die hem den vorigen avond op
Millstream Road had aangesproken. Toch was zij
ontegenzeglijk in de brieven-historie betrok
ken! Dat de advocaat er een overheerschende
rol in speelde, stond als een paal boven water.
Alleen 't noemen van zijn naam, zoo even door
den butler, had Mrs. Robinson een bijna pani-
schen schrik bezorgd!
Oakton de man, die achter de schennen
werkte. Wat zat achter zijn actie? Cullingwood
herinnerde zich, hoe in de bar op Millstream
Road de advocaat zich als 't ware aan hem op
gedrongen had. En. nauwelijks buiten, was hij
aangeklampt door „Madame X"! De gevolg
trekking lag voor de hand: advocaat Oakton en
„Madame X" maakten gemeene zaak. Hij,
Cullingwood, was er in gehaald, om als bliksem
afleider dienst te doen, zoo er in Carline's villa
iets gebeurde, dat buiten de oorspronkelijk op
gezette plannen zou vallen. Tot zoover was alles
doorzichtig genoeg. Maar nu kwam eensklaps
Mrs. Robinson op de proppen! Wie was de
schrijfster van de zes fatale brieven? Zij, of
„Madame X"? De laatste had zich als zoodanig
tegenover hem voorgedaan, doch door zijn be
zoek aan Berkeley Square was Cullingwood er
anders over gaan denken. Zooals hij de zaak
thans inzag, waren de brieven aan Eric Carline
wel degelijk van Mrs. Robinson afkomstig en
had „Madame X" van advocaat Oakton op
dracht ontvangen, ze, op welke manier dar. ook,
Carline afhandig te maken. Om, tegen een
flinke belooning, Mrs. Robinson uit de nesten
te. helpen? Onwillekeurig schudde Keith 't
hoofd. In dat geval zou men een anderen weg
hebben ingeslagen dan die, welken „Madame
X" gevolgd had. Er bestond naar zijn opvatting
slechts één verklaring: Mrs. Robinson was van
den regen in den drup geraakt. Eric Carline had
haar met zijn chantage achtervolgd de com
binatie Oakton-„Madame X" wilde 't nog eens
dunnetjes gaan overdoen. Keith was er zeker
van, dat de vork aldus in den steel moest
zitten.
De stilte in de kamer werd door Mrs. Robin
son verbroken.
„Wat is er met dien brief?" vroeg zij nauwe
lijks hoorbaar.
„De situatie heeft zich plotseling gewijzigd,
't Is me duidelijk geworden, dat 'k aan het ver
keerde adres ben," antwoordde Cullingwood, de
schouders ophalend. ,,U bent de dame niet, die
'k zoek. Ziet u, 'k kreeg toevallig een brief
onder de oogen, onderteekend Gaby, en 't ver
moeden kwam in me op, dat u de schrijfster er
van kon zijn, maar blijkbaar
„Aan wien is de brief gericht?" Ook nu
kwam haar stem niet boven een fluisteren uit.
„Aan Eric Carline,antwoordde hij.
Op 't zelfde moment sprong Keith naar voren,
juist bijtijds om te verhoeden, dat Mrs. Robin
son bewusteloos tegen den grond sloeg. Hij
ving de vrouw op, legde haar op den divan en
wreef haar de polsen. Even was ook hij er na
aan toe, zijn positieven kwijt te raken. Als die
schok eens te veel voor haar hart was geweest!
Welke verklaring zou hij aan de hand moeten
doen, wanneer ze hem ondervroegen naar de
oorzaak van haar plotselingen dood? 't Klamme
zweet brak hem uit. Hij moest dit huis verlaten,
zonder een seconde te verliezen! Vlug overtuigde
hij zich, dat voor Mrs. Robinson geen gevaar
bestond om van den divan te glijden, nam zijn
hoed en snelde de kamer uit. Tot zijn verade
ming kwam hij Drake, den butler, niet tegen.
De politieagent zag hem grimmig na, terwijl
hij 't bordes afliep.
Keith wist de neiging, er onmiddellijk een
stevigen pas in te zetten, te onderdrukken; de
argwaan van den agent zou er slechts door ge
voed zijn. Toch was hem er alles aan 'gelegen,
in den kortsten tijd ^en afstand tusschen hem
en 't huis van de Robinsons zoo groot mogelijk
te maken; hij moest rekening houden met de
omstandigheid, dat de butler ieder oogenblik zijn
bewustelooze meesteres kon ontdekken. Lang
haam, maar met popelend hart, liep hij voort
tot aan Berkeley Street. Eenmaal daar, ging hij
in den looppas over en hield die vol, totdat
hij een taxi gecharterd had.
In den wagen trachtte hij wat ordening in
den chaos van zijn gedachten te brengen. Nieuw
waren ze geenszins, maar ze drongen zich hard
nekkig aan hem op, om hem per slot van
rekening even wijs te laten, 't Eenige positieve
was dit, dat Mrs. Robinson en de vrouw, die hem
overreed had, de brieven uit Carline's villa te
stelen, twee verschillende personen waren. Hij
schoot met die wetenschap een bedroefd klein
beetje op de negen en negentig pond, die hem
rechtmatig toekwamen, bleven even ver buiten
zijn bereik liggen. En de rest was negatief
vragen, vragen, vragen! Nu de vrouw uit de
auto, „Madame X", niet de echtgenoote van
rechter Markus Robinson bleek te zijn wie,
voor den drommel, was zij dan wèl? Waarin
bestond 't aandeel van advocaat Oakton in de
verwarde affaire en vooral: wat was voor Mrs.
Robinson aanleiding geweest, hem in vertrou
wen te nemen? Waar aasde de schavuit op?
De vragen bleven Cullingwood bestormen; ten
slotte wist hij ze terug te dringen. Hij had ant
woorden noodig. En die lieten nog immer op
zich wachten.
Cullingwood stapte voor Travellers House op
Glamis Road uit, alles behalve gerust. Al had
hij zich in 't nachtregister onder zijn waren
naam ingeschreven toch zou hij er niet in 't
minst over verwonderd zijn geweest, wanneer
bij den ingang van 't logement een paar detec
tives de hand op hem gelegd hadden, 't signale
ment van den inbreker in Carline's landhuis
was aan Scotland Yard bekend. Niets van dien
aard gebeurde evenwel. De portier reikte hem
den gevraagden sleutel met een welwillend
knikje. Keith ging naar zijn kamer, sloot de
deur af en verdiepte zich opnieuw in overpein
zingen.
(Wordt vervolgd)