DAGBRIEVEN EENER MOEDER NIEUWE HEILIGEN aid utö&aal mn dm dag De luchtroovers van Hoitika F 250.- n Minder Verkoudheden! 0 De woordenstroom kmderooren rond Vicks Va-tro-no VRIJDAG 3 MAART 1939 Door Pius XI gecanoniseerd DE EDY KEUKEN MIJNHARPT'S cheepsrecht EMAILLE I axeer- tabletten werken zacht en zekert Driemaal is. Pietje niet met Je melk knoeien! Marietje mors niet met je brood! Piet blijf van de jam pot af! Marietje laat de boter staan! Pietje dooreten! Marie, wat zie ik! Piet! Marieke! Den ganschen lieven dag gaat het op deze wijze door. Als de kinderen thuis komen, klinkt hun als welkom de groet tegemoet: „Heb je weer met je mooie schoentjes tegen de steenen geschopt? Laat me je handen eens zien. Knoopen dicht, Piet! Je haarlint is los, Marietje!" En de breedsprakige moeder beklaagt zich bij vriend en kennis, dat haar kinderen niets lief zijn en wanneer zij thuis komen, haar nooit eens leuk en hartelijk om den hals vliegen Zij ver geet dat Pietje noch Marietje thuiskomend ooit behoorlijk gelegenheid krijgen tot de zoozeer ge- wenschte hartelijke begroeting; een woorden stroom snijdt hun den weg naar elk hartelijk- heidsbetoon onverbiddelijk af. Het mooiste of eigenlijk het leelijkste is, dat de kinderen nog den naam krijgen ongezegge- lijk en ongehoorzaam te zijn. .Honderden keeren meet ik alles herhalen," klaagt de moeder, „en dan doen zij nog niet wat ik wil." Geen won der! Den heelen dag, van af het uur van ont waken totdat de kleinen in bed hun laatste wa kend kwartiertje doorbabbelen, probeert men de kinderen tot deugd aan te zetten, voor ondeugd te bewaren, te weerhouden van iets waaruit mis schien, als alles tegenloopt en het toezicht ver slappen mocht, een klein stoutigheidje zou kun nen voortvloeien. Als een nooit minderende stroom kabbelen de wenken en vermaningen het grut om de ooren en moeder begrijpt maar niet dat al haar enerige en geheel haar peroratie ver spild is, omdat zijeiken wensch, elk bevel, elk verzoek honderdmaal herhaalt en daar omnooit verstaan wordt „Sta niet alsof je 't in Keulen hoort donde ren," verwijt moeder kleinen Piet, en vergeet dat haar woorden inderdaad als een ratelende, nooit zwijgende dpnder rond zijn hoofdje ram melen. „t Lijkt wel of je suf bent," verwijt vader, als hij bemerkt dat de kleine niet eens hoorde, althans niet verstond wat vader zei, laat staan een poging in het werk stelde het gegeven bevel of den geuiten wensch op te volgen; en star ontzet zou hij zijn, wanneer iemand hem uit legde dat het kind inderdaad suf is, suf gepraat, suf bestuurd, suf verboden, suf geleid! Wij zelf als volwassenen zouden een bevelenreeks niet kunnen bijbeenen; in fabriek of kantoor, in atelier of vereeniging, is diegene het meest ge haat en tevens het minst gehoorzaamd, die doorloopend bevelen geeft, altijd praat, steeds zijn mond roert. De zwijgende leider is de man, die 't snelst en het gewilligst wordt gevolgd, omdat als deze een opdracht geeft of een ver zoek doet, dit een evenement is, dat onmiddel lijk alle aandacht eischt en ook verkrijgt. Wij groofen houden er niet van suf-bevolen te wor den. Toch zijn onze hersenen als volwassenen eenige dozijnen malen sterker, werken snel ler en zijn weerstandskrachtiger dan die van een kind. De ware opvoeder of opvoedster gebruikt wei nig woorden. Dit klinkt onmogelijk of puur theo retisch, doch is niettemin een onweerlegbaar feit, dat in de practijk het grootst mogelijk suc ces waarborgt. Een enkel voorbeeld: wie wil dat een kind, binnenkomend, steeds zijn voetjes veegt, bereikt dit doel beslist niet, wanneer het bevel gegeven en honderdmaal herhaald wordt. Want door deze steeds weerkeerende herhaling zal 'tkind onmiddellijk, wanneer het bevel weer klinkt, dit gehoorzamen, zooals een soldaat op 't exercitieterrein elk commando dadelijk opvolgt, maarook niets doet zónder commando. De soldaat niet en het kind niet. Dus moet, om regelmatig de voetjes geveegd te zien, het bevel bij elk binnenkomen gegeven worden, hetgeen juist de grootste ergernis van de moeder betee- kent. Het behoeft geen betoog, dat de fout hier in de methode schuilt en niet bij het kind ligt. De goede manier is deze: maak één keer van 't voetenvegen een lange les, leg 't kind uit waar om, waar, wanneer en hoe voeten geveegd moeten worden menig moeder zal bij nadenken moe ten erkennen, dat zij wel honderden malen com mandeerde of vroeg, maar nog geen enkelen keer voeten vegen „leerde" besteedt aan deze les minstens een kwartier zoek er dus geen ge haast of verloren momentje voor uit en de kleine weet wat in het vervolg van hem ver langd wordt. Daarna niet meer „bevelen" noch „vragen", geen enkelen keer; hen hoogstens aan de mat of aan de schoentjes herinneren. Dé ma nier is, wanneer u weet dat de kinderen thuis komen, bij de deur te gaan staan ennaar de mat te kijken, op de schoentjes te wijzen of iets dergelijks; doorgaans is dit ruim voldoende als herinnering en na eenige dagen herhaling is de voetenveeg-gewoonte muurvast gegroeid. Over mij zelf wil ik in dit verband niet spre ken, maar mijn man was een ideaal opvoeder in zulke zaken. Kwartieren, soms uren lang nam hij zich den tijd onze jongens het een of ander bij te brengen, doch eenmaal geleerd, werd nooit meer een woord over hetzelfde onderwerp ge sproken. Als vanzelfsprekend werd aangenomen, dat het kind kende wat van hem gevraagd werd en juist dit duidelijk gedemonstreerd vertrou wen in den kleine hielp deze 't meest, als de gewoonte nog niet tot een intuïtieve gegroeid was. Kennissen waren dikwijls jaloersch en schreven het succes toe aan een drilsysteem, soms zelfs aan strenge straffen och armeWie wel eens probeert bij kinderen iets te bereiken met straffen of drillen, weet hoe vast bij voor baat de mislukking staat. Hijzelf-mijn man begon met van zich zelf te eischen, dat den kinderen „alles" omtrent het onderwerp, waar over het ging, geleerd werd en opvallend is het, hoeveel dit doorgaans bleek te zijn. Een kwar tier praten over voeten vegen zal velen op het eerste gezicht een onmogelijkheid schijnen; ik heb hem eens een uur lang bezig gehoord over de noodzaak 's morgens de pyama's behoorlijk op te bergen. Bleek achteraf de les niet vol doende te zijn geweest, m.a.w deed het kind nog niet wat van hem verwacht werd, danlag de schuld bij den leermeesterniet bij den leerling. Hetgeen geen verbazing behoeft te wek ken: een les aan kinderen is dikwijls veel moei lijker dan vermoed wordt. Wij moeten nooit vergeten, dat veel van hetgeen wij van onze kin deren verlangen, voor dezen geen andere waarde bezit dan die van een „kunstje". Een kind ziet, door het bevel of den eisch, het nut of het doel van het voetenvegen niet in; willen wij het dit inzicht bezorgen, dan moet dit „geleerd" wor den, tot de kleine alles begrijpt, hetgeen voor ons vanzelfsprekend is. Daarna, maar niet vroe_ ger, kan volstaan worden met „herinneringen" Natuurlijk geldt dit zelfde voor elk ander onder deel der opvoeding. Een kind begrijpt niet, waar om het niet leuk is met zijn melk te „blubberen", het geeft verre de voorkeur aan zijn vingers boven vork of lepel en zal heftig de stelling ver dedigen, dat de vingers veel gemakkelijker zijn. Handen afvegen aan jurk of broekje is veel ra- tioneeler, „de jurk wordt immers toch gewas- schen". Kortom, het kind moet, wil de moeder iets van hen gedaan krijgen, meer omtrent de theorie, het doel en het nut geleerd worden, dan omtrent de practische uitvoering zelf. Lang zaam aanleeren, opdat het zien van de mat, het bordje of den beker voldoende wordt om hét te herinneren aan hetgeen moeder verlangt, en dit verlangde zonder actieven of passieven tegen stand te verrichten, omdat het geleerd heeft wat het doel is, waaróm het gewenschte gedaan moet worden op de manier, die moeder vraagt en niet op de wijze, die zelf het beste, snelste of leukste geoordeeld wordt. Dan zullen als bij tooverslag de duizend en een vermaningen en bevelen overbodig blijken te zijn, tot voordeel van het kind, tot rust en plezier van de moeder. EEN MOEDER In alle tijden brengt de Katholieke Kerk heiligen voort, en deze heiligen zijn er voor alle tijden, zoodat de jaartallen van hun geboorte, hun dood en hun heiligverklaring den geloovige vaak niet veel zeggen. Ieder een kent St. Antonius van Padua en St. Gerardus Majella, zoomede de groote won deren door beiden verricht, doch vraag niet wanneer ze leefden, want dan staat de katholiek, die makkelijker den hemel dan de geschiedenis kan oproepen voor zijn ver beelding, gewoonlijk beschaamd! En toch is de heiligheid ook een historisch begrip! Een heilig leven is een stukje Kerkgeschie denis, en vaak een belangrijk stuk Kerk geschiedenis. De Paus, die een einde maakte aan de Vaticaansche Quaestie, en die vóór zijn troonsbestijging een beroemd weten schapsman was, heeft in de groote reeks zijner canonisaties onze gedachte gedwon gen naar de historische werkelijkheid van het genadeleven en dit is niet de geringste zijner groote verdiensten geweest. Men moet een heiligverklaring niet als een toe val beschouwen. Ze geeft uitdrukking aan de bewondering van de gansche katholieke gemeenschap voor de onderscheidende ken merken van één, die ons voorging, dragend de lamp des geloofs, en dat b.v. Sint Tho mas Morus in onze dagen tot de eer der altaren verheven werd, dient men niet al leen toe te schrijven aan het vierde eeuw feest van zijn marteldood, maar ook aan de erkentelijkheid jegens het voorbeeld, dat wij aan hem kunnen nemen in een tijdperk der geschiedenis, waarin een persoonlijke tyrannie als die van Hendrik VIII weer iets anders werd dan een louter historisch begrip. Er komen weer tyrannen, de wereld is dus weer rijp voor martelaren. De Paus heeft op Morus en Fisher gewezen om ons de krachten te toonen, die weerstand bie den aan de tyrannie van enkeling of col lectief. Geestkracht, door vroomheid ge voed, ziedaar wat in de beide schrijvers martelaren allereerst te bewonderen valt. Geestkracht, in dienst der waarheid ge steld, kon men anders verwachten, of een Faus, die zijn heele leven den intellectuee- len arbeid als een voorwaarde tot het apostolaat beschouwde, zou de triomfen van het katholieke intellect willen vieren? Niet minder dan viermaal verhief Hij nieuwe heiligen tot de waardigheid van Kerkleeraar en Sint Albertus Magnus, de wijsgeer, naast Sint Robertus Bellarminus en Petrus Canisius de apologeten, en Sint Jan van het Kruis, den mysticus, leeren ons, dat de wetenschap haar hoogste be stemming eerst kan bereiken in den dienst van de Liefde. Vandaag, nu het Christelijk Europa een schemerend vertrouwen op zijn „intellectueelen" aan den dag legt, terwijl de „intelligentia" in Rusland veracht wordt, en het nieuwe heidendom een cultuurher vorming op zoogenaamd „irrationeele" grondslagen propageert, is het van de hoog ste actualiteit, dat de Paus wees op de waarde van het menschelijk verstand als orgaan in den liefdedienst. „Gij zult den Heer uwen God beminnen uit geheel uw verstand, uit geheel uw hart, uit al uwe zinnen," zoo luidt het eerste gebod van het Evangelie. Die liefde des verstands, waar door een gaaf intellectueel leven wordt ver ondersteld, men vindt haar brandend bij de Kerkleeraren. Hoogmoedig was het vertrou wen van de rationalisten op de mensehe- lijke rede, alsof de rede zichzelf genoeg zou zijn. Hoogmoediger is de ketterij, die het menschenverstand verlaagt en onderwerpt aan de irrationeele impulsen van de menigte. In het midden ligt de bevrijdende waarheid: de waarde van het intellect komt Deze druppels voorkomen vele verkoudheden, omdat zij de natuurlijke be scherming in den neus, waar de meeste verkoud heden ontstaan, versterken. Zoodra gij niest— doe vlug een paar druppels in ieder neusgat. 21 deelig, munt uit door degelijk heid en fraaie lijn. Emaille en staal één geheel. Verkrijgbaar ln alle moderne kleuren. Prijs met Goudbies Fabriek t« Dieren 1 25.- pas, tot volledige ontplooiing en bewijst pas haar heele grootheid, indien het verstand zich stelt in dienst van de evangelische liefde. De heiligverklaringen van Paus Pius XI, die van de waardeering der H. Kerk voor de intellectueele werkdadigheid ge tuigden, brachten dit duidelijk tot uitdruk king. Ze geven bovendien een noodzakelijke suggestie voor de toekomst. Er wordt in onze dagen veel misbruik gemaakt van het woordje „mystiek", doch het zuivere begrip der mystiek is bij de katholieke massa on der invloed van allerlei factoren te zeer naar den achtergrond gedrongen. In de canonisatie van Paus Pius XI sprak echter een verlangen naar een herleving van dit zuivere begrip, waardoor de katholieke samenleving moet worden bezield, wil ze bestand zijn tegen de dringende gevaren. Dat het mystieke genadeleven niet slechts een uitzonderlijke zielstoestand is, werd wel aangeduid door het voorbeeld der hei lige Theresia van Lisieux, in vergelijking tot Sinte Teresia van Avila wel eens de „kleine Theresia" genoemd. Geen heilige heeft in korter tijd een grooter aantrek kingskracht op de devotie der geloovigen uitgeoefend dan deze jeugdige Carmelites, wier levensbeschrijving nochtans een ge heel intiem, en welhaast uitsluitend een innerlijk verloop had. Haar populariteit berust ongetwijfeld mede op de charme harer persoonlijkheid, een natuurlijke eigenschap, die echter door den adel van het bovennatuurlijke werd verheven boven de verhoudingen van het louter naturalis tische. Deze charme, deze onweerstaanbare lieftalligheid, waarvoor de katholieke me nigte zoo gevoelig bleek, vond een onder grond in de mystieke liefde en in de con templatie, wier beteekenis door de groote maatschappelijke eischen van ons fel be wogen tijdsgewricht wel een beetje naar den achtergrond dreigde te worden ver schoven. De zoogenaamde kleine Theresia stond als contemplatieve kloosterzuster vrijwel geheel buiten de sociale actualiteit en toch blijkt, dat talloozen met hun el lenden en aan wanhoop grenzende levens- Voor hfj er echter op bedacht was, lag hij al over boord. Hij greep de zakken, die meegegleden waren, maar die zonken steeds dieper weg, naarmate hij die als reddingsboei trachtte te gebruiken. Met veel moeite wist de man, die roeide, hem beet te pakken en naast de boot te houden. Piet greep den rand, trok zich op en gleed als een glibberige visch languit op den bodem. Dat is me wat moois, dacht Piet, nu heb ik al drie zakken wijn verloren doen gaan, oei, daar sal wat voor me opzitten. Hij hield zich nu maar verder stevig aan de beenen van den roeier vast. Als ze dan weer zoo'n schuiver namen, had hij tenminste een steunpilaar. Tom Wooley lag geheel gekleed te slapen op een bank in de achterkamer van een bar in Bostonstreet. In den bar werd rumoer gemaakt en gelachen. Hij werd er niet wakker van, maar uitgeslapen, zijnde, richtte hij zich op, wreef zich de oogen uit en keek op z'n horloge. 'tWas half twaalf. „Nu moeten ze Jell Crips gevonden hebben," mompelde Tom. Hij had niet gerekend op Crips' halsstarrig verzet, toen deze vernam dat de boeken door accountants zouden gecontroleerd worden. „Ik doe het beslist niet, Wooley," had hij ge zegd. „Ik heb je indertijd geholpen met je be driegerij, maar er van doorgaan, doe ik niet." „Luister nu eens bedaard naar wat ik je zeg," verzocht Wooley. „Het dient nergens toe, dat we alle twee in de narigheid komen. Wat je nu direct noodig hebt, is een flinke borrel. Dan ziet een mensch de dingen niet zoo pessimis tisch in." En zoo geschiedde, dat Tom Wooley en Jell Crips in den bar in Bostonstreet waren aange land. Hier had het Tom weinig moeite gekost Jell dronken te krijgen en in schijn gelijk met hem, op te drinken. Toen hij Crips naar zijn huis bracht, had hij zich wel dronken gehouden, maar in werkelijkheid was hij nuchter geweest, toen hij z'n medeplichtige had voorgesteld een ritje te maken, om z'n hoofd wat af te koelen. Crips was al in slaap gevallen, nog vóór dat Wooley den motor had aangeslagen. Zelfs had hij zich niet bewogen, toen zijn vriend hem ver liet en de garagedeuren achter zich sloot. Daarop was Wooley naar den bar in Boston street teruggegaan, om zich nu werkelijk dron ken te drinken. Uit den bar steeg een luid gelach op. Tom Wooley liep met onvaste schreden op het groepje menschen toe, die naar den glad gewreven par ketvloer keken. Op dien vloer liep een kleine donkergrijze muis, wier pootjes zich in een eigenaardig rhythme bewogen. Ben Joyce, de barhouder, wierp een blik op Wooley en riep: „Nu, jij hebt meer dan genoeg whiskey ge dronken, vriendlief! Hoe gevoel je je nu?" De aangesprokene wreef met de hand over z'n voorhoofd en vroeg: „Wat hebben jullie daar?" „Dat is een dansende muis. Ik vond het beest vanochtend. Wat wil je: een kop sterke koffie of een glas sodawater?" „Geef maar koffie." Op dit oogenblik kwam een inspecteur van po litie binnen. Wooley zag hem wel, maar keek niet op. „Bent u Tom Wooley?" vroeg de inspecteur kort. De aanwezigen in den bar zwegen en dachten niet meer aan de dansende muis. Ben Joyce hield op met het schoonwrijven van een glas. „U bent toch de directeur van de Virginian- Tabacco-Company?" ging de inspecteur voort, en keek Tom strak aan. „Ja. „We hebben naar u gezocht n hoorden dat u gisteren met Jell Crips samen was. We willen u zeggen, dat hij dood is." Wooley keek den inspecteur met angstige ver bazing aan. „Allemachtig!" riep hij. „Maar hoehoe?" „Dat wilden we juist weten. We hebben al iets ontdekt. Hij was procuratiehouder bij uw firma, is 't niet?" Wooley knikte. „Er had gisteren een accountants-onderzoek plaats," vervolgde de politieman. „Daarbij zijn groote vervalschingen geconstateerd. Men weet nog niet precies voor hoeveel, maar nu is het bedrag al over de 75.000 dollars." „U denkt toch nietdatjadat zelf moord?" vroeg Wooley. ,,'t Lijkt er veel op," luidde het antwoord prompt en scherp. „Maarmaar hij kan toch nietu.... u gelooft toch niet „Neen, wij gelooven ook niet dat het zelf moord is." De directeur der Tobacco-maatschappij steun de met z'n eene hand op den hoek van de toon bank. Hij hield zich slechts met moeite staande. „Neen," hernam de inspecteur, ,,'t was geen zelfmoord. We vonden een kiezelsteen aan den buitenkant vlak tegen de garagedeur aan. Crips kan dat niet gedaan hebben. U ging toch met hem naar huis, niet?" „Dat zou ik niet kunnen zeggen, inspecteur," antwoordde Wooley. „Ik kan het me niet her inneren." ''t Gezicht van den inspecteur bleef onbewogen. „U bent met Crips gezien; u moet dus niet zeg gen dat u het zich niet herinnert." „Ik schaam mij het u te moeten bekennen, maar ik kan me niets meer herinneren. Crips en ik hadden te veel op. Best mo- i gelijk, dat ik met hem naar huis n j ben gegaan, zoo- i DOOV CCfl (tlCYtjC als u zegt, maar I ik weet er niets i meer van. Vraagt u het aan Ben Joyce, hier. Die heeft me zelf op de bank in de achterkamer gelegd. Tom Wooley keerde zich om, teneinde van den barhouder bevestiging van z'n bewering te krij gen. De muis danste nog steeds op den vloer. Ben Joyce stond echter niet achter de toon bank. Wooley zag hem voorover buigen in den hoek, waar hij gisteravond met Jell Crips ge zeten had. „Hier is Ben Joyce," zei Wooley, „vraag hem maar óf ik dronken was of niet." Tegelijkertijd zag Wooley wat Joyce deed. Hfj had de tafel weggetrokken en trok een plank uit den muur weg. „Is dat waar, Joyce?" vroeg de inspecteur. „Was deze man wel zoo dronken als hij be weert?" De barhouder keek niet op, maar zei: „Ja.... hij was dronken, maar" en de plank kraak te „hij was heel nuchter, toen hij Crips naar huis gebracht had." „Dat is een leugen!" viel Wooley woedend uit, „je weet dat je liegt." Nog steeds keek Joyce niet op. Hij duwde z'n arm in 't gat, dat hij in den grond en langs den muur gemaakt had. „Ik was er niet zoo heel zeker van," sprak hij verder, „totdat ik die dansende muis hier ergens onderuit zag komen. Gisternacht heeft Wooley evenveel whisky gedrongen als Crips brandy, ma&r hij werd er niet dronken van. Ik dacht al, dat hij maar deed alsof. En nu heb ik hier het bewijs gevonden." Tom Wooley wierp den barhouder een woe denden blik toe en riep: „Voor den dag dus met je bewijs!" Ben Joyce stond nu recht op. Hij haalde een stukje smerig linnen en wat vezels van een co- cosnoot te voorschijn en hield dit den inspec teur onder z'n neus. „Die dansende muis is dronken. U kent den geur van whiskey, niet? Wooley goot ongemerkt whiskey in het muizengat, terwijl Crips maar steeds dronk. Ruik ook maar eens goed, Woo ley!" Deze zocht een uitweg, maar ontvluchten was onmogelijk. De muis danste nog steeds op den vloer. Met een verwensching pakte de moorde naar van Jell Crips het beestje beet en smeet het tegen den muur, waar het dood bleef liggen. Toen werd hij geboeid en weggevoerd. Hij. was door een diertje verraden. (Nadruk verboden) moeilijkheden een toevlucht en een troost vinden bij de populaire mystica. Haar eenvoudig leven heeft den terugweg gewe zen naar „het eene noodige" en haar hei ligverklaring moet worden verstaan als een terechtwijzing voor degenen, die het mystische levensbegrip willen afscheiden van de alledaagsche plichtenleer, want ze zijn onverbrekelijk verbonden, en een mo raal zonder mystiek kan geen katholieke moraal zijn. De eenvoudigen! Was er ooit een periode van de Kerkgeschiedenis, die de zaligprij- zingen van de Bergrede kon vergeten? In Koenraad von Parzham, den heiligen broe der portier, is de eenvoud met den glorie krans gekroond. Hem dreef geen intellec tueel besef van de moderne wereldproblemen noch een volmaakte kennis der vraagstuk ken van de theologie, doch hem beheerschte de nederige liefde. En naast hem is het de begenadigde van Lourdes, de eenvoudige herderin Bernadette Soubirous, die werd heiligverklaard, als wilde de Heilige Kerk opnieuw het bewijs, dat aan de kleinen ge openbaard zal zijn, wat den grooten ver borgen blijft. Zoo is door Pius XI de rij der heiligen uitgebreid en het getal der Kerkleeraren vermeerderd ter bevestiging van waarhe den, die voor alle tijden gelden, doch waar aan onze tijd bijzondere behoefte schijnt te hebben. De katholieke kerkgeschiedenis gaat een nieuw tijdperk tegemoet. Hierop doos 60ct wijzen alle teekenen. De Paus van de ka tholieke actie en van de katholieke jeugd zorg, de Paus van Casti Connubii en van Quadragesimo Anno zag dit helder en legde de grondslagen der vernieuwing, niet alleen in de voorschriften welke Hij gaf, doch ook in de voorbeelden, die Hij stelde. De „nieuwe heiligen" mogen den nieuwen tijd bescher men. De katholiek, die met Sir Thomas Morus de wereldsche tyrannie durft weer staan, wanneer de vrijheden van den chris ten worden aangevallen, die met St. Petrus Canisius de waarheid durft verdedi gen, als de dwaling haar belaagt, die met St. Jan van het Kruis de rechten der ware rustiek erkent tegen de aanspraken van de valsche mystiek, die met den hei ligen portier durft uitzien naar de wereld, zonder den eenvoud des harten te verliezen, zal de nagedachtenis zegenen van den grooten Pius XI, een Paus der Voorziening heid en een Paus, die vooruitzag. Een Paus, die ons wapende voor een dreigende toe komst. i t j a m ym T tA j0 op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen W H bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door W pf A by een ongeval met A I li ,r. A |lt JlNl IN rij ongevallen vercekerd voor een der volgende uitkeeringen A I DUt" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen I ÖU#" doodelijken afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL bfl verlies van een hanfl. een voet af «en oog. door Percy King 0 10 Na korten tijd ging de deur voor de derde maal open. „Mrs. Robinson kan u een paar minuten toe staan." zei de butler gemelijk. Dat zijn meesteres gecapituleerd had, was hem een gruwel. Cullingwood knipoogde naar den politieagent, t Wilde zooveel zeggen als: „Met aanhouden kom je er toch maar!" Hij volgde den butler door den zwaar belooperden corridor en werd in een kamer gelaten. Een dame rees op, om hem stijfjes te begroe ten. Zij was lang, statig: Keith schatte haar midden veertig. Haar gezicht stond strak, be- heerscht. Alleen een scherp opmerker ontging t niet. dat die uiterlijke kalmte, die strenge gereserveerdheid een masker was, want de oogen verrieden een intense spanning. Spanning, die door angst veroorzaakt werd. Cullingwood was een scherp opmerker. Zijn conclusie lu'dde, dat die vrouw op den rand van een zenuw crisis leefde. „U wilde mij spreken?" De vraag kwam als een zucht over haar lippen. Keith fronste de wenkbrauwen, ,,'k Wilde Mrs. Gabrielle Robinson gesproken hebben," corri geerde hij de vraag van de dame. Zij knikte langzaam. „Ik ten Mrs. Gabrielle Robinson." „U?" Cullingwood beet zich op de lippen. „Dan moet er een vergissing in 't spel zijn!" flapte hij er uit. „In ieder geval bent u de dame niet, die 'k hebben wil!" Mrs. Robinson zuchtte, 't Leek Keith een zucht van verlichting. Hij begreep niet, wat haar er aanleiding toe gegeven had. „U zei iets over over brieven, is 't niet?" „Jawel." Cullingwood knikte, den blik strak op Mrs. Robinson. „Om juister te zijn 't gaat over één brief. Hij is geschreven door een dame, die.Keith brak af, toen de butler 't vertrek binnenkwam. Mrs. Robinson wendde zich met een gebaar van misnoegen tot haar bediende. Zij was, zoo mogelijk, nog bleeker geworden. „Wat is er, Drake?" „Telefoon voor u, mevrcuw." Mrs. Robinson bewoog nerveus 't hoofd, ,,'k Ben op 't oogenblik bezig, Drake, 'k Wensch niet gestoord te worden." „Jawel, mevrouw." De butler' trok zich aan een oorlelletje. ,.'k Vraag excuus, mevrouw, maar de heer, die u spreken wil, advocaat Oakton, hieid vol, dat 't heel belangrijk is." Even dacht Keith, dat de vrouw in zwijm zou vallen; zij beheerschte zich evenwel met in spanning van alle krachten. Mrs. Robinson sloot de oogen. een paar seconden slechts, en strekte een hand naar de deur uit. „Zeg Mr. Oakton, dat 'k hem over een minuut of vijf zal opbellen, Drake," Zij bleef zwijgend tegen den schoorsteenmantel staan, ook toen de butler de deur achter zich gesloten had. Cullingwood's belangstelling was in hooge mate gewekt. Alwéér Alfred Oakton! Wat kon Mrs. Robinson, een dame van standing, er toe gebracht hebben, zich met een advocaat van een reputatie als Oakton in te laten? De zaak werd steeds ingewikkelder, Cullingwood's eerste ver rassing was geweest, dat Mrs. Robinson niet de vrouw was, die hem den vorigen avond op Millstream Road had aangesproken. Toch was zij ontegenzeglijk in de brieven-historie betrok ken! Dat de advocaat er een overheerschende rol in speelde, stond als een paal boven water. Alleen 't noemen van zijn naam, zoo even door den butler, had Mrs. Robinson een bijna pani- schen schrik bezorgd! Oakton de man, die achter de schennen werkte. Wat zat achter zijn actie? Cullingwood herinnerde zich, hoe in de bar op Millstream Road de advocaat zich als 't ware aan hem op gedrongen had. En. nauwelijks buiten, was hij aangeklampt door „Madame X"! De gevolg trekking lag voor de hand: advocaat Oakton en „Madame X" maakten gemeene zaak. Hij, Cullingwood, was er in gehaald, om als bliksem afleider dienst te doen, zoo er in Carline's villa iets gebeurde, dat buiten de oorspronkelijk op gezette plannen zou vallen. Tot zoover was alles doorzichtig genoeg. Maar nu kwam eensklaps Mrs. Robinson op de proppen! Wie was de schrijfster van de zes fatale brieven? Zij, of „Madame X"? De laatste had zich als zoodanig tegenover hem voorgedaan, doch door zijn be zoek aan Berkeley Square was Cullingwood er anders over gaan denken. Zooals hij de zaak thans inzag, waren de brieven aan Eric Carline wel degelijk van Mrs. Robinson afkomstig en had „Madame X" van advocaat Oakton op dracht ontvangen, ze, op welke manier dar. ook, Carline afhandig te maken. Om, tegen een flinke belooning, Mrs. Robinson uit de nesten te. helpen? Onwillekeurig schudde Keith 't hoofd. In dat geval zou men een anderen weg hebben ingeslagen dan die, welken „Madame X" gevolgd had. Er bestond naar zijn opvatting slechts één verklaring: Mrs. Robinson was van den regen in den drup geraakt. Eric Carline had haar met zijn chantage achtervolgd de com binatie Oakton-„Madame X" wilde 't nog eens dunnetjes gaan overdoen. Keith was er zeker van, dat de vork aldus in den steel moest zitten. De stilte in de kamer werd door Mrs. Robin son verbroken. „Wat is er met dien brief?" vroeg zij nauwe lijks hoorbaar. „De situatie heeft zich plotseling gewijzigd, 't Is me duidelijk geworden, dat 'k aan het ver keerde adres ben," antwoordde Cullingwood, de schouders ophalend. ,,U bent de dame niet, die 'k zoek. Ziet u, 'k kreeg toevallig een brief onder de oogen, onderteekend Gaby, en 't ver moeden kwam in me op, dat u de schrijfster er van kon zijn, maar blijkbaar „Aan wien is de brief gericht?" Ook nu kwam haar stem niet boven een fluisteren uit. „Aan Eric Carline,antwoordde hij. Op 't zelfde moment sprong Keith naar voren, juist bijtijds om te verhoeden, dat Mrs. Robin son bewusteloos tegen den grond sloeg. Hij ving de vrouw op, legde haar op den divan en wreef haar de polsen. Even was ook hij er na aan toe, zijn positieven kwijt te raken. Als die schok eens te veel voor haar hart was geweest! Welke verklaring zou hij aan de hand moeten doen, wanneer ze hem ondervroegen naar de oorzaak van haar plotselingen dood? 't Klamme zweet brak hem uit. Hij moest dit huis verlaten, zonder een seconde te verliezen! Vlug overtuigde hij zich, dat voor Mrs. Robinson geen gevaar bestond om van den divan te glijden, nam zijn hoed en snelde de kamer uit. Tot zijn verade ming kwam hij Drake, den butler, niet tegen. De politieagent zag hem grimmig na, terwijl hij 't bordes afliep. Keith wist de neiging, er onmiddellijk een stevigen pas in te zetten, te onderdrukken; de argwaan van den agent zou er slechts door ge voed zijn. Toch was hem er alles aan 'gelegen, in den kortsten tijd ^en afstand tusschen hem en 't huis van de Robinsons zoo groot mogelijk te maken; hij moest rekening houden met de omstandigheid, dat de butler ieder oogenblik zijn bewustelooze meesteres kon ontdekken. Lang haam, maar met popelend hart, liep hij voort tot aan Berkeley Street. Eenmaal daar, ging hij in den looppas over en hield die vol, totdat hij een taxi gecharterd had. In den wagen trachtte hij wat ordening in den chaos van zijn gedachten te brengen. Nieuw waren ze geenszins, maar ze drongen zich hard nekkig aan hem op, om hem per slot van rekening even wijs te laten, 't Eenige positieve was dit, dat Mrs. Robinson en de vrouw, die hem overreed had, de brieven uit Carline's villa te stelen, twee verschillende personen waren. Hij schoot met die wetenschap een bedroefd klein beetje op de negen en negentig pond, die hem rechtmatig toekwamen, bleven even ver buiten zijn bereik liggen. En de rest was negatief vragen, vragen, vragen! Nu de vrouw uit de auto, „Madame X", niet de echtgenoote van rechter Markus Robinson bleek te zijn wie, voor den drommel, was zij dan wèl? Waarin bestond 't aandeel van advocaat Oakton in de verwarde affaire en vooral: wat was voor Mrs. Robinson aanleiding geweest, hem in vertrou wen te nemen? Waar aasde de schavuit op? De vragen bleven Cullingwood bestormen; ten slotte wist hij ze terug te dringen. Hij had ant woorden noodig. En die lieten nog immer op zich wachten. Cullingwood stapte voor Travellers House op Glamis Road uit, alles behalve gerust. Al had hij zich in 't nachtregister onder zijn waren naam ingeschreven toch zou hij er niet in 't minst over verwonderd zijn geweest, wanneer bij den ingang van 't logement een paar detec tives de hand op hem gelegd hadden, 't signale ment van den inbreker in Carline's landhuis was aan Scotland Yard bekend. Niets van dien aard gebeurde evenwel. De portier reikte hem den gevraagden sleutel met een welwillend knikje. Keith ging naar zijn kamer, sloot de deur af en verdiepte zich opnieuw in overpein zingen. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10