Versterking der grensdekking Mdwï&aal van den day De luchtroovers van Hoitika n Geen Siegfriedlinie voor ons land F 250.- cheepsrecht De aangekondigde methode heeft bezwaren ZATERDAG 4 MAART 1939 •13 '/is Televisie in Engeland Tijdschriften Willem Noske AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Driemaal is. n (Van onzen militairen medewerker) Uit de Memorie van Antwoord inzake de defensie-begrooting 1939 heeft men kunnen vernemen, dat de r°ePen voor de grensbeveiliging aanzienlijk bullen worden versterkt. E>eze mededeeling liet twijfel mogelijk •a-v. de vraag, welke troepen hier zijn be- °eld. Indien er sprake was van vermeer- ering der ^steeds aanwezige" grensbatal- J°hs of aanzienlijke uitbreiding daarvan, üah zouden wij kunnen juichen. Daardoor Thiers zou de preventieve waarde van ons J^edesleger weer belangrijk stijgen en de ahs dat men ons zou willen overvallen ^ederom „aanzienlijk" worden verminderd. vragen ons echter af, hoe zulks moge- Uk zou zijn zonder uitbreiding van het Contingent of van den eersten oefeningstijd. 11 hun huidigen staat laat o.i. geen van eide een „aanzienlijke" uitbreiding van e grenstroepen meer toe. Wij komen daar- °P hierna nog terug. Met deze aanzienlijke U'tbreiding kon dan ook blijkbaar niet an- ers bedoeld zijn dan een versterking der -oepen welke na eerst onder de wapenen e zijn geroepen zullen dienen cm de Siensdekking op de volledige sterkte te hengen. 1) Ongetwijfeld is voorloopig ook deze ver sterking toe te juichen. Het in werking stellen der volledige grensdekking mag ech ec niet op een gedeeltelijke mobilisatie ®aUn lijken. De doelstelling van de grens- 6kking zou daarmede in het gedrang ko- JUen. Reeds eerder betoogden wij, dat het ■b-werking-stellen van de volledige grens dekking volkomen los moet staan van elk egrip van mobilisatie. Zij moet zeer vroeg- Udig worden ingesteld en zoo noodig lang durig kunnen worden gehandhaafd; zij kan 'ellicht eenige keeren worden ingesteld. J^hder dat een gevreesd conflict werkelijk heid wordt. De voor de grensdekking be zemde troepen dienen bovendien door een herhaaldelijk „op uw plaatsen" in hun taak zijn ingeleefd. Wanneer men nu de grensdekking voor- humelijk gaat baseeren op oorlogsonderdee- eh. welke nog moeten worden gevormd en Gemobiliseerd, waarbij dan de „steeds ®anwezige" bataljons een onvoldoend sterk *aam gaan vormen dan is men o.i. op den j'erkeerden weg. Van een ter-plaatse-inge- Jeefd zijn der troepen is dan geen sprake, en h°e omvangrijker de bijzondere maatrege- 6h dus kosten van het instellen der v°Uedige grensdekking worden, des te groo- *er wordt het gevaar, dat men uit vrees v°or de plotselinge hooge uitgaven met de ^stelling zal talmen en haar afhankelijk *al maken van een zekere mate van nood- ^akelijkheid. Maar als er een noodzaak hoe klein ook is, zijn wij al te laat. De organisatie van de volledige grensdek- h'hg moet uitgaan van haar gebruik inge- van wenschelijkheid. En daarom moet JU dus grootendeels rusten op vredeseen- heden. Dit geeft den eenigen waarborg, dat JU snel en onafhankelijk van het buitenland hun worden ingesteld. Dat in tijden van ernstige spanning oor- °gsonderdeelen op minder belangrijke en hiinder kwetsbare punten in de vredesdek- ^'ug worden ingeschoven is aanvaardbaar, ^Öch zij mogen niet den grondslag van onze Grensdekking gaan vormen. Die behoort uit Vredesonderdeelen te bestaan; en wanneer Regeering vermeent, dat de grensdek- Jihg nog onvoidoende is verzorgd en dit oi. uit de Memorie te lezen dan zullen Ue vredeseenheden en niet de oorlogseen- Ueden „aanzienlijk" moeten worden ver kerkt. Is dat mogelijk? Zeer zeker, doch alleen ha een uitbreiding ofwel van het contingent, °fwel van den eersten oefeningstijd (tot 'Wee jaar). Wij lieten reeds eenige malen hbjken, dat wij de voorkeur geven aan een Uitbreiding van het contingent. De behan deling van deze vraag voert ons echter ook °P een ander terrein van de legervorming; wij stellen ons daarom voor, dit vraagstuk een volgende maal in zijn geheel te bezien. Thans willen wij nog eens terugkomen op de organisatie van den grensweerstand. De reactie op het artikel „Een Maginot-linie ennoodig" geeft ons aanleiding daartoe. Er zijn er nog steeds die zich verbeelden, dat wij ons achter een „Maginot"- of Siegfried"-linie veilig kunnen stellen. La ten wij daar eens en vooral een eind aan maken. Eigenlijk komt de wenschelijkheid of noodzakelijkheid van zulk een linie niet eens „in Frage", om de eenvoudige reden dat de organisatie ervan voor ons niet om technische redenen, maar practisch onmo gelijk is. Een simpel rekensommetje kan dit demonstreeren. De lengte van onze landsgrens (kustlijn inbegrepen), welke voor zulk een linie in aanmerking zou komen, bedraagt 1150 K.M Aannemende dat hiervan afhankelijk van de zijde der bedreiging gemiddeld de helft steeds bezet moet kunnen worden, be- teekent dit een bezetting van plm. 575 K.M. Nemen we rekening houdende met de variëteiten van het terrein gemiddeld per 3 K.M. één bataljon (ongeveer 800 man), dan zou dit neerkomen op een bezettings leger van 190 bataljons of wel met toe voeging van eenige reserve en hulpwapens een sterkte van ongeveer 200.000 man, waarmee dan nog slechts een zeer slappe bezetting zou zijn verkregen. Deze troepen macht nu zou slechts ten koste van het Veldleger kunnen worden georganiseerd. Doch dit Veldleger is ook achter de linie onmisbaar; het moet daar ingrijpen, waar een schender de linie zou dreigen te for- ceeren of zou hebben geforceerd. Bij de toepassing van een enkel passieve grensver dediging immers zou bij een plaatselijke doorbreking, met vernietiging van wellicht slechts één tiende deel der totale macht, het lot beslist zijn. Dit is duidelijk genoeg, afgezien nog van de overweging, dat de constructie en orga nisatie van zulk een linie voor ons nog heel wat meer moeilijkheden zou bieden dan die aan Duitsche en Fransche zijde. Niemand zal er toch aan denken, voor onze grens- verdediging de mooiste en gemakkelijkste lijn te kiezen, en alles wat daarvóór is ge legen aan zijn lot over te laten. Neen, de „grensverdediging" moet bij de grens be ginnen. Men vergete ook niet, dat de doelstelling van onze grensverdediging een geheel andere is dan bij de ons omringende groote mogendheden. Bij deze is het de verdedi ging tot het uiterste, om elders met het gemobiliseerde leger te kunnen optreden. Bij ons is het de veilig-stelling der mobili satie. Is het leger gemobiliseerd, dank zij een krachtige grensverdediging of de pre ventieve werking daarvan, dan vangt de taak van het Veldleger aan. Het lijkt ons overbodig hierop terug te komen. Wij stellen in de preventieve werking van een goed georganiseerd en .geoutilleerd Veldleger meer vertrouwen dan in een staal- en betonlinie zonder Veldleger. En men zal hu wel inzien, dat het vereenigen van beide systerhen in onze verhoudingen niet mogelijk is. Onze grensverdediging moet berusten op vele krachtige weerstandskernen in staal en beton, welke elke verrassing en elk snel operatief optreden van een aanvaller on mogelijk maken. Uit de mededeelingen van den minister van Defensie, dat hiertoe een „veelvoud van 200" constructies van staal en beton over de grens- en kustzones wor den verspreid, blijkt, dat dit beginsel met kracht wordt doorgevoerd. Dit geheel moet worden gesteund door 'n krachtigen lucht afweer, vernielingen, hindernissen, enz., en deze verdediging moet zoo dicht mogelijk bij de grens beginnen, waarbij zonder onze naburen te wantrouwen op niemand wordt vertrouwd. Wij hopen, dat hiermede de Maginot- en Siegfried-linies van de baan zijn, die even als in hun naam ook in hun opzet niet Nederlandsch zijn. 1) Blijkens een nadere toelichting van den M. v. D.. is zulks inderdaad het geval. v Deurwaarder „Doe de deur open. U bent thuis, want uw schoenen staan voor de deur". Stem van binnen„Neen, ik ben nie' thuis, ik ben op mijn pantoffels uitge gaan (Van onzen Londenschen correspondent) De televisie-uitzending van den bokswedstrijd BoonDanahar naar twee groote Londensche bioscopen, waar de ontmoeting geprojecteerd werd op een doek van 4 bij 3% meter, wordt algemeen als een succes beschouwd, ofschoon veel beoordeelaars van meening zijn dat de transmissie nog voor verbetering vatbaar is. De moeilijkheden, welke tot voor kort het doorge ven van actueele gebeurtenissen naar bioscoop en schouwburgen in den weg stonden, zijn in ieder geval overwonnen, nu Baird, de Schotsche „vader der televisie", een projector gevonden heeft waarmede de beelden groot en scherp genoeg op het scherm weergegeven kunnen worden om duidelijk zichtbaar te zijn voor de toeschouwers op de achterste rijen, zonder dat die op de voorste rijen zich over vaagheid of doezeligheid hebben te beklagen. Bij dit ééne succes zal het natuurlijk niet blijven. Voorloopig zal de televisie-doorzending voor bioscopen zich wel beperken tot sportieve gebeurtenissen, die zich hiertoe het best leenen, maar aangezien de techniek zich in steeds snel ler tempo ontwikkelen zal, mogen wij aanne men dat binnen afzienbaren tijd ook andere evenementen, zooals vorstelijke intochten, mili taire schouwspelen, volksfeesten, te-water-la ting van groote schepen per televisie naar bios copen doorgezonden zullen worden. Het is waarschijnlijk dat de Boat Race (Ox ford-Cambridge) op den eersten Zaterdag van April, en de Cup Final dus twee gebeurte nissen, welke steeds de belangstelling van het heele Engelsche volk in de allerhoogste mate gaande maken ten behoeve van bioscopen uitgezonden zullen worden. De Bairdfabriek te Sydenham (Zuid Londen) zal een groote uitbreiding ondergaan en van begin Maart af werken met drie ploegen, ten einde de televisie-toestellen te vervaardigen, welke niet minder dan 350 bioscoopschouwbur gen in staat zullen stellen uitzendingen te ont vangen. In Amerika heeft men met groote belang stelling kennis genomen van het welslagen van de uitzending der Boon—Danahar-ontmoeting. Men erkent er dat op het gebied van televisie Engeland volkomen de leiding heeft en dat geen ander land practische resultaten bereikt heeft welke vergeleken kunnen worden met die van Baird, den grondlegger der televisie en van de Britsche Marconi-maatschappij. Voorloopig althans zal Amerika voor open bare televisie even afhankelijk worden van Engeland, als het grootste deel der wereld, on danks alle pogingen om zich aan deze „tiran nie" te ontrukken, afhankelijk is van Amerika op het gebied der filmindustrie. Over eenige weken vertrekt Solomon Sagall, de stichter en directeur van Scophony, Limi ted, de Londensche televisie-onderneming te Londen, naar New York, om de laatste bespre kingen te houden over de vorming van een maatschappij welke, met een kapitaal van 2.000.000, Britsche televisie in Amerika zal invoeren. Roeping opent met een In Memoriam van prof. dr. J. A. Veraart betreffende den Paus: „De dood van Pius XI eischt een gewetenson derzoek bij de katholieken. Wat hebben wij ge daan om dezen reusachtigen arbeid te steunen? Was ook ons protest tegen nationaal-socialisme wezenlijk en innerlijk en van de daad? En werkten wij aan den opbouw van de nieuwe sociaal-economische orde, door hem bedoeld als zeer dringend noodzakelijk, met de overgave van ons heele hart, onzen heelen geest en al onze lichaamskracht? Dezelfde schrijver vond in de eerste gemeen schappelijke zitting der Vlaamsche Academie aanleiding tot een beschouwing over volk en we tenschap. Hij meent, „dat veel wetenschaps-be- oefening in Noord-Nederland volslagen verou derd is en geheel buiten de werkelijkheid staat" en pleit voor een hernieuwde éénwording van volk en wetenschap. J. Decroos vertaalde Duitsche gedichten. Ka- rel Meeuwesse en Willem ten Berge droegen ver zen bij. Dr. Jan Brans biedt inleidende beschou wingen bij een studie over het joodsche vraag stuk en de joodsche immigratie, waarvan hij in dit nummer een gedeelte afdrukt onder den ti tel: „De onmogelijke versmelting". Hij meent de oplossing van het joodsche vraagstuk niet te moeten zoeken in princiepen, maar in de aan dachtige observatie van de actualiteit. Dit is een gevaarlijk uitgangspunt. Het lijkt ons juis ter, de princiepen maar vast te houden, en daar naar de actualiteit te beoordeelen. Dr. M. van Can schrijft: „Vijftig jaar na Thijm's dood" Thijm stierf 17 Maart 1889 een gewapend artikel, waarin met klem gewezen wordt op het vele, dat nog aan de emancipatie der katholieken ontbreekt: „onze cultureele vooruitgang heeft geen gelijken tred gehouden met, onze staatkundige emancipatie." Pater Joh. Heesterbeek S.J. besluit zijn be schouwing over Leekenspelen met een strenge oritiek op de bestaande teksten, die grootendeels weinig beteekenen. Ze zijn te weinig spel, te veel demonstratie, ze missen spanning, verwik keling en ontknooping, er is een overmatige massa planken-rhetoriek te voorschijn gekomen, de goede mogelijkheden zijn grootendeels ver knoeid door het reclame-achtige, het propagan distische, het opdringerige en getuigende. Voorts zijn er een proza- en een poëziekro niek; pater Molenaar behandelt in zijn vaste rubriek het voorschrift, dat men geen kwaad met kwaad moet vergelden, en schrijft naar aanleiding van Alexis Carrel over zelfkennis. In Boekenschouw bespreekt pater Van Heugten „De Dichters van het jaar". „Men zou een dergelijke keuze uit vroeger eeuwen wen- schen te bezitten" oordeelt hij, maar tevens concludeert hij, dat in onzen tijd „het poëtisch veld zich al te zeer verlengd heeft". Het pro- testantsche maandblad „Opwaartsche wegen" acht hij in deze uitgave naar verhouding te ruim vertegenwoordigd. Dr. B. M. Boerebach schildert Georges Du- hamel als een romancier van teere menschelijk- heid. Pater Em. Janssen S.J. schrijft zeer cri- tisch over den romanschrijver Willem Elsscliot, wiens werk door de „Forum"-groep in de mode werd gebracht. Hij acht deze kunst „een te vernuftig industrieel product" „Wat techniek en handigheid betreft, bereikte hij bijna de vol maaktheid; artistiek is dat de volmaaktheid nog niet." „Een held, heilige zaken, eerbied, mysterie: dat alles is hem vreemd." Jos Panhuysen wijst op de verrassende „mo derniteit" van Pier Plowman, het gedicht van „Wille" volgens de traditie William Lang- land uit het laatste kwart van de veertiende eeuw. Alice Gardiner uit Sunderland in 't N. van Engeland was een verstandige vrouw. Daarom had zij een objectieven kijk op haar zoon Her- bert, van wien zij, hoe knap van uiterlijk hij ook mocht wezen, geen hoogen dunk had. Ze be schouwde hem als een lafaard. Alice's echtgenoot, die als majoor in 't En gelsche leger was gepensionneerd, was kort na de geboorte van Herbert overleden, en Alice had het haar man steeds kwalijk genomen, dat hij het niet tot generaal gebracht had. Ze dacht, dat dit kwam, omdat het Pike Gardiner aan dapperheid ontbrak. Maar van militaire zaken had Alice, hoe verstandig ook, geen verstand. Met haar zoon Herbert was het nog erger dan met haar man, meende zij. Die was, toen hij 22 jaar was, niet anders dan een lafaard. Hij was dit, ondanks alles, wat ze gedaan had om een man uit één stuk van hem te maken. Het was waar, verwend of vertroeteld had ze hem niet. Integendeel ze had de roede niet gespaard. Wat echter niet verstandig van Alice Gardi ner was? Dat ze haar geringen dunk over haar zoon niet voor zich hield, maar dien aan ieder- "t te kenden taf die he i ar wilde hooren. Het gevolg hiervan was, dat Herbert, die even als zijn vader de militaire loopbaan gekozen had, op de krijgsschool reeds als een lafaard be kend stond en juist toen hij op 't punt stond om luitenant te worden als „ongeschiKt" uit den militairen dienst werd ontslagen. Herbert Gardiner zag nu geen anderen uit weg, dan dienst te nemen in 't Fransche vreem delingen-legioen in Marokko. Hetgeen hij deed. Maar bok daar was men er al gauw achter, dat hij een lafaard was. Had sergeant Ernst Weiier, een Zwitser, niet met eigen oogen gezien hoe dip Brit met z'n gezicht plat op een rots" was blijven liggen, toen zijn bataljon onder 't ge weervuur van den vijand, vooruit moest? Nu, hij zou dien kerel wel mores leeren! Overste Rallière, de bevelhebber van het 4de bataljon van 't Vreemdelingen-legioen, keek van zijn kaart op. Maar, wat was dat? Wat zag hij daar? De muildieren, die de munitie droegen_ sche nen losgebroken te zijn. Daarvan hing niet al leen het succes van 't gevecht, maar ook 't be houd van het geheele bataljon af. Die vervl beesten liepen regelrecht als 't ware tot den vijand over en brachten zoo de munitie, die hij, de overste, zoo noode had, bij den vijand in huis. Met een half gesmoorde verwensching sloeg overste Rallière driftig op tafel. 'tWas het laat ste wat hij doen kon. Direct daarna trof een vijandelijke kogel hem recht in 't voorhoofd. Op dat oogenblik kreeg Herbert Gardiner weer een geduchten aanval van angst. Dat vechten tegen de Marokkanen was eigenlijk niets anders dan wachtèn om doodgeschoten te worden. Hij moest iets doen om te ontvluchten, om weg te komen uit die hel, waarin sergeant Ernst Wei- Ier een der duivels was. Herbert sprong te paard, trok aan de teugels en gaf het dier een slag met z'n rijzweep, waarop het weg galop peerde achter de voortrennende muilezels aan. Een kogel floot hem om de ooren. Herbert wierp z'n kepie af en zette z'n paard tot nog grooteren spoed aan. Hij moest uit het Vreemdelingen legioen weg en van sergeant Weiier weg! Voor uit dus! Eensklaps werd hij zich bewust, dat hij de vijandelijke stellingen naderde, van waaruit de Riff-Marokkanen den bergpas tegen de Fran- schen verdedigden. Toen hij de muilezels had ingehaald greep hij het eerste met munitie be- licht brengt geluk, genot, teleur stelling. Ze kwamen echter veilig bij het vliegtuig aan en de bestuur der stond al klaar om een handje te helpen. „Zoo, Pieterman, heb je lekker gezwommen?" Piet wist best, dat pietermannen een soort visch was, die onverwacht gemeen konden steken en toen de bestuurder hem aan „boord" hielp, kneep hij hem eens fijn in zijn vinger. „Au, ai, wat gebeurt daar?" „Zeker een pieterman aangeraakt," zei Piet doodleuk en stapte de laadruimte binnen om een handje te helpen met het inbrengen van de zakken. Wat waren die dingen zwaar. En dat eeuwige gewiebel van het toestel. Afwisselend zag Piet de boot beneden en dan weer boven op het water. Opeens zag hij, dat er iets uit den zak van den bestuurder viel: een groote brief en een glinsterend doosje. laden dier bij de teugels en leidde het met een grooten boog weer in de richting van z'n regi ment. Inderdaad, hij wist nauwelijks wat hij deed; hij realiseerde zich zelfs amper, wie hij was, wat hij was of waar hij was. Hij wist alleen, dat hij voor zijn ontzettenden angst op de vlucht was geslagen en een last van zich had afge worpen. Eindelijk had hij iets durven doen vluchten envrij zijn; door het imminente doodsgevaar had hij zich zelf en z'n zelfbeheer- sching gevonden. De geheele Marokkaansche legerafdeeling scheen, toen hij in vliegende vaart langs het front reed, op hem t) schieten. Maar 't kon hem niets meer schelen, hij was door z'n angst heen. Hij gaf niets meer om de Marokkanen, nóch om 't Vreemdelingen-legioen, nóch zelfs om sergeant Weiier! Hij gaf nergens meer om! Hij zat nu heerlijk op een rennend paard en als een der muilezels met munitie ge raakt werd, dan zou er misschien een ontploffing 7-, I volgen. Dat zou De promotie van j fan een pracht- knal zijn. En Her- Herbert Gardiner bert liet uitda- gend z'n zweep knallen, terwijl de kogels langs hem en over hem heen floten. „Goed zoo, schurken!" gilde hU door 't dolle heen, „schiet maar en zie of jullie Gardiner en z'n beroemden troep gedresseerde muilezels kunt raken1" Op den rand van een klein rotsplateau stond de divisie-generaal Durville met z'n staf en keek onafgebroken door z'n veldkijker. „Morbleu!" riep hij, „Als die kerel daar in leven blijft, maakt» hij een prachtpromotie en speld ik hem m'n eigen legioen van eer op de borst! Waarachtig! Hij brengt het er levend af; hij heeft het klaar gespeeld! Wat een prachtkerel!" Nu schijnt de trefkans op een ruiter, die op een afstand van 4 a 500 meter in vliegenden ren langs een front galoppeert, gering te zijn. In elk geval, Herbert Gardiner scheen het lot gun stig te wezen. Nóch hij noch z'n paard, nóch een van z'n muildieren werd getroffen. Met z'n rijzweep hield hij de beesten in bedwang en lpidde ze in de richting der Fransche divisie. Met geschreeuw en gejubel werden Herbert en z'n beesten door z'n kameraden ontvangen. Nog dienzelfden dag ontbood generaal Dur ville, den legionnair, die zulk een moed had ge toond, bij zich. „Mijn zoon." sprak hij, .Frankrijk en ik zijn trotsch op je. Met deze ridderorde heeft men mij eens geëerd en op mijn beurt eer ik jou er mee." Bij deze woorden haalde hij het legioen van eer van zijn borsten spelde't op Herbert's jas. Vervolgens deed hij een paar stappen achteruit en salueerde met de woorden: „Veel geluk in onzen veldtocht, luitenant Gardiner!" Reeds den volgenden morgen ontbood luite nant Herbert Gardiner, sergeant Ernst Weiier en prees hem als een dapper, bekwaam en ijve rig onderofficier alleen wat te streng om met jonge soldaten en recruten om te gaan. Hij zou dus in 't vervolg een oogje op hem houden. De sergeant salueerde, maar toen z'n blik op de ridderorde van 't legioen van eer viel, die hem tegenschitterde. verkeerde hij in de stel lige meening, dat hij een benauwder droom had, waaruit hij zoo aanstonds wel zou ontwaken (Nadruk verboden) Onze jonge Nederlandsche violist Willem Noske, die sedert eenige jaren te Londen woont, zal onder auspiciën van de N.V. Internationale Concertdirectie Ernst Krauss in Maart in Ne derland concerteeren. Zijn viool-recital in de hoofdstad is vastgesteld op Maandag 13 Maart, waar Willem Noske met Geza Frid in de kleine zaal van het Concertgebouw werken van Bach, Wieniawski, Suk, De Falla, Dirk Schafer e.a. ten gehoore zal brengen. Wim Noske heeft zijn opleiding genoten bij Oscar Back en Carl Flesch. Reeds op 11-jarigen leeftijd speelde hij het a-moll-concert van Bach met orkest. Drie jaar later nam hij deel aan het viool-concours 1932 der stad Weenen, waar hij onder circa 300 violisten der geheele wereld in de zoogenaamde „engere Wahl" werd gekozen en een onderscheiding behaalde. Daarna debuteerde hij met het Concertgebouw-orkest onder Clemens Krauss, het Residentie-orkest en andere orkes ten van Nederland. In het buitenland behaalde hij reeds groote successen o.a. te Parijs met het Orchestre Pasdeloup en Radio-Paris en te Praag met het Philharmonisch Orkest, eerst met een Tschaikowsky-concert, waarna in het seizoen 1938 het tweede engagement volgde, waarbij Noske de gelegenheid aangreep, het concertstuk van Henriette Bosmans in Praag te introducee- ren. r T rl rjyNw t» rp JC? op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 1 )y [JA bij een ongeval met 1 I I i i a /A I J% I if1,A| ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O LI verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ,1 I Vy doodelijken afloop bij verlies van een hand. een voeg at een door Percy King 0 Die vervloekte Oakton! Wat wilde de advo caat hem op een schunnige manier er in gaaien! Die „Madame X" was al geen haar beter! 't Zou een dekselsche toer wezen, haar °P te snorren. Met den advocaat was dat een ander geval, 't Adresboek zou hem de ge- ^enschte inlichting geven. Keith trok een stoel naar 't venster en ging bitten, een opgetrokken knie tusschen de ge euwen handen, beneden hem 't gewone Schouwspel, dat iedere drukke Londensche ver keersweg tegen 't middaguur biedt: haastige hlenschen, voortjakkerende taxi's, denderende krachtauto's, ojn den haverklap een voorbij- dreunende bus. Cullingwood evenwel zag niets van dit alles; zijn oogen gingen rechts en links, donder dat hij iets van 't stadsbeeld in zich Opnam. Totdat hij, doelloos in de hoogte starend, aan de overzijde, op den hoek van Planet Street. Oen tweede logement, van hetzelfde genre als Travellers House, ontdekte, een massief, hoog gebouw. Op 't dak stond in letters, die 's avonds verlicht werden, de naam: Sun Inn. 't Had óók een ingang in de zijstraat; van zijn zitplaats af kon Keith ze beide waarnemen. Terwijl hij de oogen strak op de Sun Inn gevestigd hield, vormde zich een denkbeeld in hem, eerst vaag, allengs scherper omlijnd. Opspringend, besloot hij, onmiddellijk naar dat idee te werk te gaan. Op den corridor, schuin tegenover zijn kamer, bevond zich een telefooncel. Hij zocht een num- in den gids, draaide 't. Een halve minuut wachten toen kwam een vrouwenstem over de lijn. „Kantoor van advocaat Oakton. Wie kan 'k zeggen, dat hem spreken wil?" „Mijn naam doet er voor u minder toe. Zeg den advocaat alleen maar, dat 't een dringende boodschap is. Heel dringend." Na een korte pauze vernam Keith de stem van den gevraagde. „Hier Oakton. Met wien?" „Met Sidney Seymour, Mr. Oakton." Cullingwood luisterde aandachtig, of de advocaat eenig blijk van verrassing zou geven. Indien hij al verrast was, dan liet Oakton er in ieder geval niets van merken. Hij herhaalde alleen op vlakken toon: „Sidney Seymour „Jawel. U hebt gisteravond in Dean's bar op Millstream Road even met me gepraat." „Drommels, wacht eens! 'k Herinner me, in 't ochtendblad dien naam gelezen te hebben in verband met een schietpartij in een villa te Streatham. Ben jij diezelfde Sidney Sey mour?" „Dezelfde, Mr. Oakton." „Nu, vrind, dan heb jij je er leelijk ingewerkt! Had je bij Dean dat plannetje al in je hoofd? Zat je je soms moed in te drinken?" „Dat is van minder belang, vindt u ook niet? De hoofdzaak, Mr. Oakton, is, dat 'k een gehaaiden advocaat noodig heb. 'k Heb hem bliksems hard noodig. Als de politie me een maal bij de kladden heeft, is 't te laat. Kan 'k u zoo gauw mogelijk spreken?" De advocaat bedacht zich een oogenblik. „Zeker. Waarom niet? Kom dan maar direct naar mijn kantoor." „En op die manier den agenten in de armen loopen? Merci! Daar voel 'k niets voor! 'k Zit ergens, waar 'k me zoo veilig voel als in Abra hams schoot, en met geen tien paarden krijgt u er me vandaan! Kunt niet naar mij komen?" Ditmaal duurde de pauze iets langer. „Dat kan," zei Oakton toen. „Waar?" „Kent u 't logement Sun Inn op den hoek van Glamis Road en Planet Street?" „Jawel." „Nu daar bivakkeer 'k. Zeg den portier, dat 'k van uw bezoek afweet en neem de lift naar de vierde verdieping. Kamer 252." „Allright. Blijf op me wachten, Seymour." „Nogal glad! 'k Zei u toch, dat 'k me hier safe voel." Na dat antwoord legde Cullingwood den ontvanger neer. Met een vagen glimlach om den mond nam hij zijn oude plaats aan 't venster weer in, na een tweeden stoel bijgetrokken te hebben, waarop hij zijn beenen uitstrekte. Dien morgen had hij zich de weelde veroorloofd, een pakje sigaretten in te slaan; ze zouden hem den tijd op aangename wijze helpen korten. Ziezoo; nu kon hij de komende dingen afwachten! Nu zou blijken, of advocaat Oakton voornemens was, zijn schunnig spelletje met hem voort te zet ten. Cullingwood vertrouwde hem voor geen halve penny. Kwam Oakton werkelijk naar de Sun Inn, dan was 't in orde. Gebeurde daaren tegen 't andere, dan.... Keith stak een vijfde sigaret op aan 't peukje van zijn vierde. Geen kip kon de Sun Inn in- of uitgaan, of hij had 't in de gaten. Een half uur was verloopen, sedert hij met den advocaat telefoneerde. Oakton bleef on zichtbaar. Toen Keith echter nog een paar minuten geduld geoefend had, kwam er actie aan den overkant en kreeg hij 't bewijs, dat 't den advocaat er inderdaad om te doen was, hem van de vlakte te werken. Een poJitie-auto stopte voor de Sun Inn. Zes detectives sprongen uit den wagen en splitsten zich onmiddellijk in twee groepen; drie van hen begaven zich naar den hoofd-, de drie overigen naar den zij-ingang. Zoowel voor de entrée op Glamis Road als voor die in Planet Street bleef een mannetje op post staan; de rest verdween in 't logement. Cullingwood voelde zijn gezicht van veront waardiging gloeien. Met een heftig gebaar smeet hij zijn sigaret tegen den grond, doofde m2t een voet den regen van vonken, die ont staan was. Oakton had dus geen tijd verloren laten gaan en subiet Scotland Yard ingelicht, waar ze den gezochten Sidney Seymour konden vinden! De onbetrouwbare schoft! Keith balde de vuisten bij de eerste de beste gelegen heid zou hij 't hem inpeperen! Hij stelde zich verdekt op, maar zóó, dat hij 't tooneel aan de overzijde volgen kon. Een kwartier verstreek, groeide tot bijkans een half uur aan. Toen werd op de vierde verdieping van de Sun Inn een raam opgeschoven. Een detective stak 't hoofd naar buiten, riep wat tegen zijn collega, die op post stond. De man schudde van neen. Even later kwamen de stillen uit den zij-ingang onverrichter zake te voor schijn, weldra gevolgd door de anderen uit de hoofd-entrée. Zij delibereerden nog een oogen blik, stapten in den auto en reden weg. Keith ziedde van verontwaardiging. Hij snelde naar de deur, om zonder verwijl gevolg te geven aan zijn voornemen: advocaat Oakton op te bellen en hem aan 't verstand te brengen, wat een doortrapte schoelje hij was. Maar nog vóór hij de deur bereikt had, werd geklopt. Met een lichten kreet sprong Cullingwood terug alsof hij op iets glibberigs had getrapt, 't Hart bonsde hem in de keel. „Binnen!" riep hij schor. In zijn verbouwereerdheid was hij glad ver geten, dat hij de deur van zijn kamer afge sloten had. 't Kloppen werd herhaald; vervol gens rammelde iemand aan den knop. Dit geluid bracht Keith tot.bezinning, 't Zou struisvogel politiek zijn, zich te houden, alsof hij niet op zijn kamer was. Hij deed de deur open. od 't ergste voorbereid. Een lange, schrale man, met een vermoeiden blik in de oogen, stond in den corridor. „Mr. Cullingwood?" vroeg hij. Keith liet 't bij een hoofdknik; hij vertrouwde zijn stemgeluid niet. ,,'k Ben de administrateur van Travellers House," zei de man met een buiging, ,,'k Moet u er attent op maken, Mr. Cullingwood, dat, als u de kamer wilt aanhouden, u vooruit zult dienen te betalen. U hebt geen bagage, 't Is een regel van 't huis, waaraan streng' de hand wordt gehouden." Met geweldige inspanning slaagde Keith er in, zich te beheerschen, en hij verbaasde zich daar zelf over. Zóó heftig was de reactie geweest, dat 't weinig gescheeld had, of hij was in een daverenden lach uitgebarsten. Hij graaide in zijn vestzak, overhandigde den man vier shil ling. „Voor dezen en den volgenden dag." Hij sloot de deur achter den administrateur, die zich uitputte in verontschuldigingen, dat hij ge noodzaakt was geweest, een gast lastig te val len. Cullingwood plofte op een stoel neer, voelde, hoe zijn hart nog steeds onrustig sloeg. ,,'t Zal je overkomen!" mompelde hij halfluid. „Had die kerel geen geschikter moment kunnen uitkiezen, om de huur op te halen?" Allengs herwon Keith zijn kalmte; hij ge voelde zich in staat, de situatie onbevangen onder 't oog te zien. 't Ongelegen bezoek van den administrateur had ook zijn goede zijde ge had: Cullingwood was nu tot de overtuiging gekomen, dat de schuilplaats, waarop hij tegen advocaat Oakton zoo gepocht had, in werke- 'hkheid aan veiligheid een massa te wenschen liet. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 13