Versterking der grensdekking
Mdwï&aal van den day
De luchtroovers van Hoitika
n
Geen Siegfriedlinie
voor ons land
F 250.-
cheepsrecht
De aangekondigde methode heeft
bezwaren
ZATERDAG 4 MAART 1939
•13 '/is
Televisie in Engeland
Tijdschriften
Willem Noske
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Driemaal is.
n
(Van onzen militairen medewerker)
Uit de Memorie van Antwoord inzake
de defensie-begrooting 1939 heeft
men kunnen vernemen, dat de
r°ePen voor de grensbeveiliging aanzienlijk
bullen worden versterkt.
E>eze mededeeling liet twijfel mogelijk
•a-v. de vraag, welke troepen hier zijn be-
°eld. Indien er sprake was van vermeer-
ering der ^steeds aanwezige" grensbatal-
J°hs of aanzienlijke uitbreiding daarvan,
üah zouden wij kunnen juichen. Daardoor
Thiers zou de preventieve waarde van ons
J^edesleger weer belangrijk stijgen en de
ahs dat men ons zou willen overvallen
^ederom „aanzienlijk" worden verminderd.
vragen ons echter af, hoe zulks moge-
Uk zou zijn zonder uitbreiding van het
Contingent of van den eersten oefeningstijd.
11 hun huidigen staat laat o.i. geen van
eide een „aanzienlijke" uitbreiding van
e grenstroepen meer toe. Wij komen daar-
°P hierna nog terug. Met deze aanzienlijke
U'tbreiding kon dan ook blijkbaar niet an-
ers bedoeld zijn dan een versterking der
-oepen welke na eerst onder de wapenen
e zijn geroepen zullen dienen cm de
Siensdekking op de volledige sterkte te
hengen. 1)
Ongetwijfeld is voorloopig ook deze ver
sterking toe te juichen. Het in werking
stellen der volledige grensdekking mag ech
ec niet op een gedeeltelijke mobilisatie
®aUn lijken. De doelstelling van de grens-
6kking zou daarmede in het gedrang ko-
JUen. Reeds eerder betoogden wij, dat het
■b-werking-stellen van de volledige grens
dekking volkomen los moet staan van elk
egrip van mobilisatie. Zij moet zeer vroeg-
Udig worden ingesteld en zoo noodig lang
durig kunnen worden gehandhaafd; zij kan
'ellicht eenige keeren worden ingesteld.
J^hder dat een gevreesd conflict werkelijk
heid wordt. De voor de grensdekking be
zemde troepen dienen bovendien door een
herhaaldelijk „op uw plaatsen" in hun taak
zijn ingeleefd.
Wanneer men nu de grensdekking voor-
humelijk gaat baseeren op oorlogsonderdee-
eh. welke nog moeten worden gevormd en
Gemobiliseerd, waarbij dan de „steeds
®anwezige" bataljons een onvoldoend sterk
*aam gaan vormen dan is men o.i. op den
j'erkeerden weg. Van een ter-plaatse-inge-
Jeefd zijn der troepen is dan geen sprake, en
h°e omvangrijker de bijzondere maatrege-
6h dus kosten van het instellen der
v°Uedige grensdekking worden, des te groo-
*er wordt het gevaar, dat men uit vrees
v°or de plotselinge hooge uitgaven met de
^stelling zal talmen en haar afhankelijk
*al maken van een zekere mate van nood-
^akelijkheid. Maar als er een noodzaak
hoe klein ook is, zijn wij al te laat.
De organisatie van de volledige grensdek-
h'hg moet uitgaan van haar gebruik inge-
van wenschelijkheid. En daarom moet
JU dus grootendeels rusten op vredeseen-
heden. Dit geeft den eenigen waarborg, dat
JU snel en onafhankelijk van het buitenland
hun worden ingesteld.
Dat in tijden van ernstige spanning oor-
°gsonderdeelen op minder belangrijke en
hiinder kwetsbare punten in de vredesdek-
^'ug worden ingeschoven is aanvaardbaar,
^Öch zij mogen niet den grondslag van onze
Grensdekking gaan vormen. Die behoort uit
Vredesonderdeelen te bestaan; en wanneer
Regeering vermeent, dat de grensdek-
Jihg nog onvoidoende is verzorgd en dit
oi. uit de Memorie te lezen dan zullen
Ue vredeseenheden en niet de oorlogseen-
Ueden „aanzienlijk" moeten worden ver
kerkt.
Is dat mogelijk? Zeer zeker, doch alleen
ha een uitbreiding ofwel van het contingent,
°fwel van den eersten oefeningstijd (tot
'Wee jaar). Wij lieten reeds eenige malen
hbjken, dat wij de voorkeur geven aan een
Uitbreiding van het contingent. De behan
deling van deze vraag voert ons echter ook
°P een ander terrein van de legervorming;
wij stellen ons daarom voor, dit vraagstuk
een volgende maal in zijn geheel te bezien.
Thans willen wij nog eens terugkomen op
de organisatie van den grensweerstand. De
reactie op het artikel „Een Maginot-linie
ennoodig" geeft ons aanleiding daartoe.
Er zijn er nog steeds die zich verbeelden,
dat wij ons achter een „Maginot"- of
Siegfried"-linie veilig kunnen stellen. La
ten wij daar eens en vooral een eind aan
maken.
Eigenlijk komt de wenschelijkheid of
noodzakelijkheid van zulk een linie niet
eens „in Frage", om de eenvoudige reden
dat de organisatie ervan voor ons niet om
technische redenen, maar practisch onmo
gelijk is. Een simpel rekensommetje kan
dit demonstreeren.
De lengte van onze landsgrens (kustlijn
inbegrepen), welke voor zulk een linie in
aanmerking zou komen, bedraagt 1150 K.M
Aannemende dat hiervan afhankelijk
van de zijde der bedreiging gemiddeld de
helft steeds bezet moet kunnen worden, be-
teekent dit een bezetting van plm. 575 K.M.
Nemen we rekening houdende met de
variëteiten van het terrein gemiddeld
per 3 K.M. één bataljon (ongeveer 800 man),
dan zou dit neerkomen op een bezettings
leger van 190 bataljons of wel met toe
voeging van eenige reserve en hulpwapens
een sterkte van ongeveer 200.000 man,
waarmee dan nog slechts een zeer slappe
bezetting zou zijn verkregen. Deze troepen
macht nu zou slechts ten koste van het
Veldleger kunnen worden georganiseerd.
Doch dit Veldleger is ook achter de linie
onmisbaar; het moet daar ingrijpen, waar
een schender de linie zou dreigen te for-
ceeren of zou hebben geforceerd. Bij de
toepassing van een enkel passieve grensver
dediging immers zou bij een plaatselijke
doorbreking, met vernietiging van wellicht
slechts één tiende deel der totale macht,
het lot beslist zijn.
Dit is duidelijk genoeg, afgezien nog van
de overweging, dat de constructie en orga
nisatie van zulk een linie voor ons nog heel
wat meer moeilijkheden zou bieden dan die
aan Duitsche en Fransche zijde. Niemand
zal er toch aan denken, voor onze grens-
verdediging de mooiste en gemakkelijkste
lijn te kiezen, en alles wat daarvóór is ge
legen aan zijn lot over te laten. Neen, de
„grensverdediging" moet bij de grens be
ginnen.
Men vergete ook niet, dat de doelstelling
van onze grensverdediging een geheel
andere is dan bij de ons omringende groote
mogendheden. Bij deze is het de verdedi
ging tot het uiterste, om elders met het
gemobiliseerde leger te kunnen optreden.
Bij ons is het de veilig-stelling der mobili
satie. Is het leger gemobiliseerd, dank zij
een krachtige grensverdediging of de pre
ventieve werking daarvan, dan vangt de
taak van het Veldleger aan. Het lijkt ons
overbodig hierop terug te komen.
Wij stellen in de preventieve werking van
een goed georganiseerd en .geoutilleerd
Veldleger meer vertrouwen dan in een
staal- en betonlinie zonder Veldleger. En
men zal hu wel inzien, dat het vereenigen
van beide systerhen in onze verhoudingen
niet mogelijk is.
Onze grensverdediging moet berusten op
vele krachtige weerstandskernen in staal en
beton, welke elke verrassing en elk snel
operatief optreden van een aanvaller on
mogelijk maken. Uit de mededeelingen van
den minister van Defensie, dat hiertoe een
„veelvoud van 200" constructies van staal
en beton over de grens- en kustzones wor
den verspreid, blijkt, dat dit beginsel met
kracht wordt doorgevoerd. Dit geheel moet
worden gesteund door 'n krachtigen lucht
afweer, vernielingen, hindernissen, enz., en
deze verdediging moet zoo dicht mogelijk bij
de grens beginnen, waarbij zonder onze
naburen te wantrouwen op niemand
wordt vertrouwd.
Wij hopen, dat hiermede de Maginot- en
Siegfried-linies van de baan zijn, die even
als in hun naam ook in hun opzet niet
Nederlandsch zijn.
1) Blijkens een nadere toelichting van den
M. v. D.. is zulks inderdaad het geval.
v
Deurwaarder „Doe de deur open. U bent
thuis, want uw schoenen staan voor de
deur".
Stem van binnen„Neen, ik ben nie'
thuis, ik ben op mijn pantoffels uitge
gaan
(Van onzen Londenschen correspondent)
De televisie-uitzending van den bokswedstrijd
BoonDanahar naar twee groote Londensche
bioscopen, waar de ontmoeting geprojecteerd
werd op een doek van 4 bij 3% meter, wordt
algemeen als een succes beschouwd, ofschoon
veel beoordeelaars van meening zijn dat de
transmissie nog voor verbetering vatbaar is. De
moeilijkheden, welke tot voor kort het doorge
ven van actueele gebeurtenissen naar bioscoop
en schouwburgen in den weg stonden, zijn in
ieder geval overwonnen, nu Baird, de Schotsche
„vader der televisie", een projector gevonden
heeft waarmede de beelden groot en scherp
genoeg op het scherm weergegeven kunnen
worden om duidelijk zichtbaar te zijn voor de
toeschouwers op de achterste rijen, zonder dat
die op de voorste rijen zich over vaagheid of
doezeligheid hebben te beklagen.
Bij dit ééne succes zal het natuurlijk niet
blijven. Voorloopig zal de televisie-doorzending
voor bioscopen zich wel beperken tot sportieve
gebeurtenissen, die zich hiertoe het best leenen,
maar aangezien de techniek zich in steeds snel
ler tempo ontwikkelen zal, mogen wij aanne
men dat binnen afzienbaren tijd ook andere
evenementen, zooals vorstelijke intochten, mili
taire schouwspelen, volksfeesten, te-water-la
ting van groote schepen per televisie naar bios
copen doorgezonden zullen worden.
Het is waarschijnlijk dat de Boat Race (Ox
ford-Cambridge) op den eersten Zaterdag van
April, en de Cup Final dus twee gebeurte
nissen, welke steeds de belangstelling van het
heele Engelsche volk in de allerhoogste mate
gaande maken ten behoeve van bioscopen
uitgezonden zullen worden.
De Bairdfabriek te Sydenham (Zuid Londen)
zal een groote uitbreiding ondergaan en van
begin Maart af werken met drie ploegen, ten
einde de televisie-toestellen te vervaardigen,
welke niet minder dan 350 bioscoopschouwbur
gen in staat zullen stellen uitzendingen te ont
vangen.
In Amerika heeft men met groote belang
stelling kennis genomen van het welslagen van
de uitzending der Boon—Danahar-ontmoeting.
Men erkent er dat op het gebied van televisie
Engeland volkomen de leiding heeft en dat
geen ander land practische resultaten bereikt
heeft welke vergeleken kunnen worden met die
van Baird, den grondlegger der televisie en
van de Britsche Marconi-maatschappij.
Voorloopig althans zal Amerika voor open
bare televisie even afhankelijk worden van
Engeland, als het grootste deel der wereld, on
danks alle pogingen om zich aan deze „tiran
nie" te ontrukken, afhankelijk is van Amerika
op het gebied der filmindustrie.
Over eenige weken vertrekt Solomon Sagall,
de stichter en directeur van Scophony, Limi
ted, de Londensche televisie-onderneming te
Londen, naar New York, om de laatste bespre
kingen te houden over de vorming van een
maatschappij welke, met een kapitaal van
2.000.000, Britsche televisie in Amerika zal
invoeren.
Roeping opent met een In Memoriam
van prof. dr. J. A. Veraart betreffende den Paus:
„De dood van Pius XI eischt een gewetenson
derzoek bij de katholieken. Wat hebben wij ge
daan om dezen reusachtigen arbeid te steunen?
Was ook ons protest tegen nationaal-socialisme
wezenlijk en innerlijk en van de daad? En
werkten wij aan den opbouw van de nieuwe
sociaal-economische orde, door hem bedoeld als
zeer dringend noodzakelijk, met de overgave van
ons heele hart, onzen heelen geest en al onze
lichaamskracht?
Dezelfde schrijver vond in de eerste gemeen
schappelijke zitting der Vlaamsche Academie
aanleiding tot een beschouwing over volk en we
tenschap. Hij meent, „dat veel wetenschaps-be-
oefening in Noord-Nederland volslagen verou
derd is en geheel buiten de werkelijkheid staat"
en pleit voor een hernieuwde éénwording van
volk en wetenschap.
J. Decroos vertaalde Duitsche gedichten. Ka-
rel Meeuwesse en Willem ten Berge droegen ver
zen bij. Dr. Jan Brans biedt inleidende beschou
wingen bij een studie over het joodsche vraag
stuk en de joodsche immigratie, waarvan hij in
dit nummer een gedeelte afdrukt onder den ti
tel: „De onmogelijke versmelting". Hij meent
de oplossing van het joodsche vraagstuk niet
te moeten zoeken in princiepen, maar in de aan
dachtige observatie van de actualiteit. Dit is
een gevaarlijk uitgangspunt. Het lijkt ons juis
ter, de princiepen maar vast te houden, en daar
naar de actualiteit te beoordeelen.
Dr. M. van Can schrijft: „Vijftig jaar na
Thijm's dood" Thijm stierf 17 Maart 1889
een gewapend artikel, waarin met klem gewezen
wordt op het vele, dat nog aan de emancipatie
der katholieken ontbreekt: „onze cultureele
vooruitgang heeft geen gelijken tred gehouden
met, onze staatkundige emancipatie."
Pater Joh. Heesterbeek S.J. besluit zijn be
schouwing over Leekenspelen met een strenge
oritiek op de bestaande teksten, die grootendeels
weinig beteekenen. Ze zijn te weinig spel, te
veel demonstratie, ze missen spanning, verwik
keling en ontknooping, er is een overmatige
massa planken-rhetoriek te voorschijn gekomen,
de goede mogelijkheden zijn grootendeels ver
knoeid door het reclame-achtige, het propagan
distische, het opdringerige en getuigende.
Voorts zijn er een proza- en een poëziekro
niek; pater Molenaar behandelt in zijn vaste
rubriek het voorschrift, dat men geen kwaad
met kwaad moet vergelden, en schrijft naar
aanleiding van Alexis Carrel over zelfkennis.
In Boekenschouw bespreekt pater Van
Heugten „De Dichters van het jaar". „Men zou
een dergelijke keuze uit vroeger eeuwen wen-
schen te bezitten" oordeelt hij, maar tevens
concludeert hij, dat in onzen tijd „het poëtisch
veld zich al te zeer verlengd heeft". Het pro-
testantsche maandblad „Opwaartsche wegen"
acht hij in deze uitgave naar verhouding te
ruim vertegenwoordigd.
Dr. B. M. Boerebach schildert Georges Du-
hamel als een romancier van teere menschelijk-
heid. Pater Em. Janssen S.J. schrijft zeer cri-
tisch over den romanschrijver Willem Elsscliot,
wiens werk door de „Forum"-groep in de mode
werd gebracht. Hij acht deze kunst „een te
vernuftig industrieel product" „Wat techniek
en handigheid betreft, bereikte hij bijna de vol
maaktheid; artistiek is dat de volmaaktheid
nog niet." „Een held, heilige zaken, eerbied,
mysterie: dat alles is hem vreemd."
Jos Panhuysen wijst op de verrassende „mo
derniteit" van Pier Plowman, het gedicht van
„Wille" volgens de traditie William Lang-
land uit het laatste kwart van de veertiende
eeuw.
Alice Gardiner uit Sunderland in 't N. van
Engeland was een verstandige vrouw. Daarom
had zij een objectieven kijk op haar zoon Her-
bert, van wien zij, hoe knap van uiterlijk hij ook
mocht wezen, geen hoogen dunk had. Ze be
schouwde hem als een lafaard.
Alice's echtgenoot, die als majoor in 't En
gelsche leger was gepensionneerd, was kort na
de geboorte van Herbert overleden, en Alice had
het haar man steeds kwalijk genomen, dat hij
het niet tot generaal gebracht had. Ze dacht,
dat dit kwam, omdat het Pike Gardiner aan
dapperheid ontbrak. Maar van militaire zaken
had Alice, hoe verstandig ook, geen verstand.
Met haar zoon Herbert was het nog erger dan
met haar man, meende zij. Die was, toen hij
22 jaar was, niet anders dan een lafaard. Hij
was dit, ondanks alles, wat ze gedaan had om
een man uit één stuk van hem te maken. Het
was waar, verwend of vertroeteld had ze hem
niet. Integendeel ze had de roede niet gespaard.
Wat echter niet verstandig van Alice Gardi
ner was? Dat ze haar geringen dunk over haar
zoon niet voor zich hield, maar dien aan ieder-
"t te kenden taf die he i ar wilde hooren.
Het gevolg hiervan was, dat Herbert, die even
als zijn vader de militaire loopbaan gekozen
had, op de krijgsschool reeds als een lafaard be
kend stond en juist toen hij op 't punt stond om
luitenant te worden als „ongeschiKt" uit den
militairen dienst werd ontslagen.
Herbert Gardiner zag nu geen anderen uit
weg, dan dienst te nemen in 't Fransche vreem
delingen-legioen in Marokko. Hetgeen hij deed.
Maar bok daar was men er al gauw achter, dat
hij een lafaard was. Had sergeant Ernst Weiier,
een Zwitser, niet met eigen oogen gezien hoe
dip Brit met z'n gezicht plat op een rots" was
blijven liggen, toen zijn bataljon onder 't ge
weervuur van den vijand, vooruit moest? Nu,
hij zou dien kerel wel mores leeren!
Overste Rallière, de bevelhebber van het 4de
bataljon van 't Vreemdelingen-legioen, keek van
zijn kaart op. Maar, wat was dat? Wat zag hij
daar?
De muildieren, die de munitie droegen_ sche
nen losgebroken te zijn. Daarvan hing niet al
leen het succes van 't gevecht, maar ook 't be
houd van het geheele bataljon af. Die vervl
beesten liepen regelrecht als 't ware tot den
vijand over en brachten zoo de munitie, die
hij, de overste, zoo noode had, bij den vijand
in huis.
Met een half gesmoorde verwensching sloeg
overste Rallière driftig op tafel. 'tWas het laat
ste wat hij doen kon. Direct daarna trof een
vijandelijke kogel hem recht in 't voorhoofd.
Op dat oogenblik kreeg Herbert Gardiner weer
een geduchten aanval van angst. Dat vechten
tegen de Marokkanen was eigenlijk niets anders
dan wachtèn om doodgeschoten te worden. Hij
moest iets doen om te ontvluchten, om weg te
komen uit die hel, waarin sergeant Ernst Wei-
Ier een der duivels was. Herbert sprong te
paard, trok aan de teugels en gaf het dier een
slag met z'n rijzweep, waarop het weg galop
peerde achter de voortrennende muilezels aan.
Een kogel floot hem om de ooren. Herbert wierp
z'n kepie af en zette z'n paard tot nog grooteren
spoed aan. Hij moest uit het Vreemdelingen
legioen weg en van sergeant Weiier weg! Voor
uit dus!
Eensklaps werd hij zich bewust, dat hij de
vijandelijke stellingen naderde, van waaruit de
Riff-Marokkanen den bergpas tegen de Fran-
schen verdedigden. Toen hij de muilezels had
ingehaald greep hij het eerste met munitie be-
licht brengt geluk, genot, teleur
stelling.
Ze kwamen echter veilig bij het vliegtuig aan en de bestuur
der stond al klaar om een handje te helpen. „Zoo, Pieterman,
heb je lekker gezwommen?" Piet wist best, dat pietermannen
een soort visch was, die onverwacht gemeen konden steken en
toen de bestuurder hem aan „boord" hielp, kneep hij hem
eens fijn in zijn vinger. „Au, ai, wat gebeurt daar?"
„Zeker een pieterman aangeraakt," zei Piet doodleuk en
stapte de laadruimte binnen om een handje te helpen met
het inbrengen van de zakken. Wat waren die dingen zwaar.
En dat eeuwige gewiebel van het toestel. Afwisselend zag
Piet de boot beneden en dan weer boven op het water. Opeens
zag hij, dat er iets uit den zak van den bestuurder viel: een
groote brief en een glinsterend doosje.
laden dier bij de teugels en leidde het met een
grooten boog weer in de richting van z'n regi
ment.
Inderdaad, hij wist nauwelijks wat hij deed;
hij realiseerde zich zelfs amper, wie hij was,
wat hij was of waar hij was. Hij wist alleen, dat
hij voor zijn ontzettenden angst op de vlucht
was geslagen en een last van zich had afge
worpen. Eindelijk had hij iets durven doen
vluchten envrij zijn; door het imminente
doodsgevaar had hij zich zelf en z'n zelfbeheer-
sching gevonden.
De geheele Marokkaansche legerafdeeling
scheen, toen hij in vliegende vaart langs het
front reed, op hem t) schieten.
Maar 't kon hem niets meer schelen, hij was
door z'n angst heen. Hij gaf niets meer om de
Marokkanen, nóch om 't Vreemdelingen-legioen,
nóch zelfs om sergeant Weiier! Hij gaf nergens
meer om! Hij zat nu heerlijk op een rennend
paard en als een der muilezels met munitie ge
raakt werd, dan
zou er misschien
een ontploffing 7-, I
volgen. Dat zou De promotie van j
fan een pracht-
knal zijn. En Her- Herbert Gardiner
bert liet uitda-
gend z'n zweep
knallen, terwijl de kogels langs hem en over
hem heen floten.
„Goed zoo, schurken!" gilde hU door 't dolle
heen, „schiet maar en zie of jullie Gardiner en
z'n beroemden troep gedresseerde muilezels kunt
raken1"
Op den rand van een klein rotsplateau stond
de divisie-generaal Durville met z'n staf en keek
onafgebroken door z'n veldkijker.
„Morbleu!" riep hij, „Als die kerel daar in
leven blijft, maakt» hij een prachtpromotie en
speld ik hem m'n eigen legioen van eer op de
borst! Waarachtig! Hij brengt het er levend
af; hij heeft het klaar gespeeld! Wat een
prachtkerel!"
Nu schijnt de trefkans op een ruiter, die op
een afstand van 4 a 500 meter in vliegenden ren
langs een front galoppeert, gering te zijn. In
elk geval, Herbert Gardiner scheen het lot gun
stig te wezen. Nóch hij noch z'n paard, nóch
een van z'n muildieren werd getroffen. Met z'n
rijzweep hield hij de beesten in bedwang en
lpidde ze in de richting der Fransche divisie.
Met geschreeuw en gejubel werden Herbert en
z'n beesten door z'n kameraden ontvangen.
Nog dienzelfden dag ontbood generaal Dur
ville, den legionnair, die zulk een moed had ge
toond, bij zich.
„Mijn zoon." sprak hij, .Frankrijk en ik zijn
trotsch op je. Met deze ridderorde heeft men
mij eens geëerd en op mijn beurt eer ik jou er
mee."
Bij deze woorden haalde hij het legioen van
eer van zijn borsten spelde't op Herbert's jas.
Vervolgens deed hij een paar stappen achteruit
en salueerde met de woorden:
„Veel geluk in onzen veldtocht, luitenant
Gardiner!"
Reeds den volgenden morgen ontbood luite
nant Herbert Gardiner, sergeant Ernst Weiier
en prees hem als een dapper, bekwaam en ijve
rig onderofficier alleen wat te streng om met
jonge soldaten en recruten om te gaan. Hij zou
dus in 't vervolg een oogje op hem houden.
De sergeant salueerde, maar toen z'n blik op
de ridderorde van 't legioen van eer viel, die
hem tegenschitterde. verkeerde hij in de stel
lige meening, dat hij een benauwder droom had,
waaruit hij zoo aanstonds wel zou ontwaken
(Nadruk verboden)
Onze jonge Nederlandsche violist Willem
Noske, die sedert eenige jaren te Londen woont,
zal onder auspiciën van de N.V. Internationale
Concertdirectie Ernst Krauss in Maart in Ne
derland concerteeren. Zijn viool-recital in de
hoofdstad is vastgesteld op Maandag 13 Maart,
waar Willem Noske met Geza Frid in de kleine
zaal van het Concertgebouw werken van Bach,
Wieniawski, Suk, De Falla, Dirk Schafer e.a.
ten gehoore zal brengen.
Wim Noske heeft zijn opleiding genoten bij
Oscar Back en Carl Flesch. Reeds op 11-jarigen
leeftijd speelde hij het a-moll-concert van Bach
met orkest. Drie jaar later nam hij deel aan het
viool-concours 1932 der stad Weenen, waar hij
onder circa 300 violisten der geheele wereld in de
zoogenaamde „engere Wahl" werd gekozen en een
onderscheiding behaalde. Daarna debuteerde hij
met het Concertgebouw-orkest onder Clemens
Krauss, het Residentie-orkest en andere orkes
ten van Nederland. In het buitenland behaalde
hij reeds groote successen o.a. te Parijs met het
Orchestre Pasdeloup en Radio-Paris en te Praag
met het Philharmonisch Orkest, eerst met een
Tschaikowsky-concert, waarna in het seizoen
1938 het tweede engagement volgde, waarbij
Noske de gelegenheid aangreep, het concertstuk
van Henriette Bosmans in Praag te introducee-
ren.
r T rl rjyNw t» rp JC? op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 1 )y [JA bij een ongeval met
1 I I i i a /A I J% I if1,A| ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen O LI verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen ,1 I Vy doodelijken afloop
bij verlies van een hand.
een voeg at een
door Percy King
0
Die vervloekte Oakton! Wat wilde de advo
caat hem op een schunnige manier er in
gaaien! Die „Madame X" was al geen haar
beter! 't Zou een dekselsche toer wezen, haar
°P te snorren. Met den advocaat was dat een
ander geval, 't Adresboek zou hem de ge-
^enschte inlichting geven.
Keith trok een stoel naar 't venster en ging
bitten, een opgetrokken knie tusschen de ge
euwen handen, beneden hem 't gewone
Schouwspel, dat iedere drukke Londensche ver
keersweg tegen 't middaguur biedt: haastige
hlenschen, voortjakkerende taxi's, denderende
krachtauto's, ojn den haverklap een voorbij-
dreunende bus. Cullingwood evenwel zag niets
van dit alles; zijn oogen gingen rechts en links,
donder dat hij iets van 't stadsbeeld in zich
Opnam.
Totdat hij, doelloos in de hoogte starend, aan
de overzijde, op den hoek van Planet Street.
Oen tweede logement, van hetzelfde genre als
Travellers House, ontdekte, een massief, hoog
gebouw. Op 't dak stond in letters, die 's avonds
verlicht werden, de naam: Sun Inn. 't Had óók
een ingang in de zijstraat; van zijn zitplaats af
kon Keith ze beide waarnemen. Terwijl hij de
oogen strak op de Sun Inn gevestigd hield,
vormde zich een denkbeeld in hem, eerst vaag,
allengs scherper omlijnd. Opspringend, besloot
hij, onmiddellijk naar dat idee te werk te gaan.
Op den corridor, schuin tegenover zijn kamer,
bevond zich een telefooncel. Hij zocht een num-
in den gids, draaide 't. Een halve minuut
wachten toen kwam een vrouwenstem over
de lijn.
„Kantoor van advocaat Oakton. Wie kan 'k
zeggen, dat hem spreken wil?"
„Mijn naam doet er voor u minder toe. Zeg
den advocaat alleen maar, dat 't een dringende
boodschap is. Heel dringend."
Na een korte pauze vernam Keith de stem
van den gevraagde.
„Hier Oakton. Met wien?"
„Met Sidney Seymour, Mr. Oakton."
Cullingwood luisterde aandachtig, of de
advocaat eenig blijk van verrassing zou geven.
Indien hij al verrast was, dan liet Oakton er in
ieder geval niets van merken. Hij herhaalde
alleen op vlakken toon:
„Sidney Seymour
„Jawel. U hebt gisteravond in Dean's bar op
Millstream Road even met me gepraat."
„Drommels, wacht eens! 'k Herinner me,
in 't ochtendblad dien naam gelezen te hebben
in verband met een schietpartij in een villa
te Streatham. Ben jij diezelfde Sidney Sey
mour?"
„Dezelfde, Mr. Oakton."
„Nu, vrind, dan heb jij je er leelijk ingewerkt!
Had je bij Dean dat plannetje al in je hoofd?
Zat je je soms moed in te drinken?"
„Dat is van minder belang, vindt u ook
niet? De hoofdzaak, Mr. Oakton, is, dat 'k een
gehaaiden advocaat noodig heb. 'k Heb hem
bliksems hard noodig. Als de politie me een
maal bij de kladden heeft, is 't te laat. Kan 'k
u zoo gauw mogelijk spreken?"
De advocaat bedacht zich een oogenblik.
„Zeker. Waarom niet? Kom dan maar direct
naar mijn kantoor."
„En op die manier den agenten in de armen
loopen? Merci! Daar voel 'k niets voor! 'k Zit
ergens, waar 'k me zoo veilig voel als in Abra
hams schoot, en met geen tien paarden krijgt
u er me vandaan! Kunt niet naar mij
komen?"
Ditmaal duurde de pauze iets langer.
„Dat kan," zei Oakton toen. „Waar?"
„Kent u 't logement Sun Inn op den hoek
van Glamis Road en Planet Street?"
„Jawel."
„Nu daar bivakkeer 'k. Zeg den portier, dat 'k
van uw bezoek afweet en neem de lift naar de
vierde verdieping. Kamer 252."
„Allright. Blijf op me wachten, Seymour."
„Nogal glad! 'k Zei u toch, dat 'k me hier
safe voel." Na dat antwoord legde Cullingwood
den ontvanger neer.
Met een vagen glimlach om den mond nam
hij zijn oude plaats aan 't venster weer in, na
een tweeden stoel bijgetrokken te hebben,
waarop hij zijn beenen uitstrekte. Dien morgen
had hij zich de weelde veroorloofd, een pakje
sigaretten in te slaan; ze zouden hem den tijd
op aangename wijze helpen korten. Ziezoo; nu
kon hij de komende dingen afwachten! Nu zou
blijken, of advocaat Oakton voornemens was,
zijn schunnig spelletje met hem voort te zet
ten. Cullingwood vertrouwde hem voor geen
halve penny. Kwam Oakton werkelijk naar de
Sun Inn, dan was 't in orde. Gebeurde daaren
tegen 't andere, dan....
Keith stak een vijfde sigaret op aan 't
peukje van zijn vierde. Geen kip kon de Sun
Inn in- of uitgaan, of hij had 't in de gaten.
Een half uur was verloopen, sedert hij met
den advocaat telefoneerde. Oakton bleef on
zichtbaar. Toen Keith echter nog een paar
minuten geduld geoefend had, kwam er actie
aan den overkant en kreeg hij 't bewijs, dat 't
den advocaat er inderdaad om te doen was, hem
van de vlakte te werken. Een poJitie-auto
stopte voor de Sun Inn. Zes detectives sprongen
uit den wagen en splitsten zich onmiddellijk in
twee groepen; drie van hen begaven zich naar
den hoofd-, de drie overigen naar den zij-ingang.
Zoowel voor de entrée op Glamis Road als voor
die in Planet Street bleef een mannetje op
post staan; de rest verdween in 't logement.
Cullingwood voelde zijn gezicht van veront
waardiging gloeien. Met een heftig gebaar
smeet hij zijn sigaret tegen den grond, doofde
m2t een voet den regen van vonken, die ont
staan was. Oakton had dus geen tijd verloren
laten gaan en subiet Scotland Yard ingelicht,
waar ze den gezochten Sidney Seymour konden
vinden! De onbetrouwbare schoft! Keith balde
de vuisten bij de eerste de beste gelegen
heid zou hij 't hem inpeperen!
Hij stelde zich verdekt op, maar zóó, dat hij
't tooneel aan de overzijde volgen kon. Een
kwartier verstreek, groeide tot bijkans een half
uur aan. Toen werd op de vierde verdieping
van de Sun Inn een raam opgeschoven. Een
detective stak 't hoofd naar buiten, riep wat
tegen zijn collega, die op post stond. De man
schudde van neen. Even later kwamen de stillen
uit den zij-ingang onverrichter zake te voor
schijn, weldra gevolgd door de anderen uit de
hoofd-entrée. Zij delibereerden nog een oogen
blik, stapten in den auto en reden weg.
Keith ziedde van verontwaardiging. Hij snelde
naar de deur, om zonder verwijl gevolg te geven
aan zijn voornemen: advocaat Oakton op te
bellen en hem aan 't verstand te brengen,
wat een doortrapte schoelje hij was. Maar nog
vóór hij de deur bereikt had, werd geklopt. Met
een lichten kreet sprong Cullingwood terug
alsof hij op iets glibberigs had getrapt, 't Hart
bonsde hem in de keel.
„Binnen!" riep hij schor.
In zijn verbouwereerdheid was hij glad ver
geten, dat hij de deur van zijn kamer afge
sloten had. 't Kloppen werd herhaald; vervol
gens rammelde iemand aan den knop. Dit geluid
bracht Keith tot.bezinning, 't Zou struisvogel
politiek zijn, zich te houden, alsof hij niet op
zijn kamer was. Hij deed de deur open. od 't
ergste voorbereid.
Een lange, schrale man, met een vermoeiden
blik in de oogen, stond in den corridor.
„Mr. Cullingwood?" vroeg hij.
Keith liet 't bij een hoofdknik; hij vertrouwde
zijn stemgeluid niet.
,,'k Ben de administrateur van Travellers
House," zei de man met een buiging, ,,'k Moet
u er attent op maken, Mr. Cullingwood, dat, als
u de kamer wilt aanhouden, u vooruit zult
dienen te betalen. U hebt geen bagage, 't Is
een regel van 't huis, waaraan streng' de hand
wordt gehouden."
Met geweldige inspanning slaagde Keith er in,
zich te beheerschen, en hij verbaasde zich daar
zelf over. Zóó heftig was de reactie geweest,
dat 't weinig gescheeld had, of hij was in een
daverenden lach uitgebarsten. Hij graaide in
zijn vestzak, overhandigde den man vier shil
ling.
„Voor dezen en den volgenden dag." Hij sloot
de deur achter den administrateur, die zich
uitputte in verontschuldigingen, dat hij ge
noodzaakt was geweest, een gast lastig te val
len. Cullingwood plofte op een stoel neer,
voelde, hoe zijn hart nog steeds onrustig sloeg.
,,'t Zal je overkomen!" mompelde hij halfluid.
„Had die kerel geen geschikter moment kunnen
uitkiezen, om de huur op te halen?"
Allengs herwon Keith zijn kalmte; hij ge
voelde zich in staat, de situatie onbevangen
onder 't oog te zien. 't Ongelegen bezoek van den
administrateur had ook zijn goede zijde ge
had: Cullingwood was nu tot de overtuiging
gekomen, dat de schuilplaats, waarop hij tegen
advocaat Oakton zoo gepocht had, in werke-
'hkheid aan veiligheid een massa te wenschen
liet.
(Wordt vervolgd)