Wien water deert,
die water keert
„IDEAAL WONEN"
De Britsche strategie in een
toekomstigen oorlog
De winstmarge bij klein
en grootbedrijf
GRONDSLAG VAN
EFFICIENCY
GRAAF PAUL TELEKI
KATHOLICKGN
VOLTOOIT
UW eiGGN
UNIVGR9ITCIT
De Maaskant bedwingt
de rivier
PIUS XI Z.G. EN DE FILM
De traverse van de Beersche
Maas wordt gecultiveerd
Aanstaande, tentoonstelling
in Den Bosch
De beteekenis vanEngelands
superioriteit ter zee
De nieuwe Hongaarsche
minister-president
ZATERDAG 4 MAART 1939
De H. Vader herdacht in „Katholiek
Filmfront"
Het meest desolate deel van Brabant is de
traverse van de Beersche Maas, die zich uit
strekt van Grave tot Den Bosch. Haar grenzen
worden ruw genomen bepaald door de
denkbeeldige lijn GraveOss vandaar door de
spoorlijn OssDen BoschHedel en verder
door de Maas weer naar Grave. Een stuk vrucht
bare grond van 20.000 H.A., waarop geen boom
groeit en waar geen struik mag blijven staan.
Tot voor kort viel deze strook onder de rivieren-
wet, waardoor het verboden was iets aan te
biengen, hoe klein dan ook, dat den stroom
ran het water kon belemmeren. Rijdt men per
trein van Ravenstein naar Oss, dan komt men
er overheen over een lage brug. Rechts en iinks
tot aan den horizon kijkt men uit over een groot
terrein, waarop niets anders groeit dan wat
mager gras. Tusschen Oss en Den Bosch ligt ze
rechts in de verte, een vale woestenij, soms drie
en een halven K.M. breed, waarop de eenzaam-
beid en de verlatenheid drukken. Een zuur
land, deze groene rivier, in de letterlijke be-
teekenis van het woord, want omdat ook het
Pcelwater in den winter over dat land stroomt,
is de p H-graad van den grond zeer hoog.
In den winter is dit land niet te bereiken,
zelis niet in een drogen winter want wegen
waren er niet aangelegd. Thans wordt de eerste
weg gebouwd van Rosmalen naar Gewande, die
in het voorjaar geopend zal worden. In den
zomer groeide er wat mager gras, dat eigenlijk
niet voldoende was om beesten van te laten
leven. Er heerschte gebrek aan land en daarom
boden de boeren bij de verpachtingen zwaar
tegen eikaar op. Daarbij komt nog, dat veie
gronden toebehooren aan grootgrondbezitters
elders, van wie sommigen nog maar zeer weinig
sociaal gevoel kennen. Zoo is er een bij, die
tevoren bepaalt noeveel pacht zijn grond moet
opbrengen. Komt de prijs niet zoo hoog, dan
fcliift alles ongebruikt liggen en in den nazomer
wordt alles aangestoken en afgebrand. 15 No
vember moesten allen het terrein van de tra
verse verlaten, want van dezen dag tot 15 Maart
kon de Beersche Overlaat gaan werken.
De eerste verbetering, die in dezen toestand
is aangebracht, is de ophooging van den over
laat tot 10.80 M. boven N. A P. Met dit doei
en voor de verder aan te brengen verbeteringen
is in 1921 het waterschap de Maaskant opge
richt, omvattende 31 gemeenten langs de Maas
van Boxmeer tot Den Bosch. In 1926 werd het
waterschap uitgebreid tot veertig gemeenten en
belast met het beheer en het onderhoud van
den linker Maasdijk van de Limburgsche grens
tot aan de Dieze. Het aantal hoofdingelanden
bestaat uit tachtig, de Dijkstoel uit negen le
den. De tegenwoordige dijkgraaf is de heer J.
F Ploegmakers, griffier de heer J. J. van Gu-
lick te Oss, die bij een onderhoud ons met
groote bereidwilligheid alle noodige gegevens
hebben verschaft.
Toen dit waterschap zijn taak aanving, ont
wikkelde zich de zeer merkwaardige strijd om
de inundatie. Er was een aantal ingelanden, dat
van oordeel was de jaarlijksche overstrooming
niet te kunnen missen. Het is inderdaad waar,
cat na een inundatie de grassen beter groeien,
doch de kwaliteit van deze gewassen is uiterst
slecht. Deze strijd was, mede door de voorlich
ting van de landbouwdeskundigen, vrij spoedig
beslist.
20 October 1920 werd door den minister van
Waterstaat de vergunning verleend tot ophoo
ging van den Beerschen Overlaat, hetgeen met
bekwamen spoed geschiedde. In 1926 kwam de
groote doorbraak bij Overasselt aan den Gei-
derschen oever. De meeningen zijn verdeeld over
de vraag, of deze doorbraak het gevolg is ge
weest van de ophooging van den overlaat. In
ieder geval werd besloten tot verzwaring van
de dijken. Het waterschap kreeg toen ook tot
taak de verdediging van de binnendijks gelegen
gronden tegen het opperwater van de rivier
ce Maas, met inbegrip, van de uitvoering van
die werken, welke strekken tot opheffing en
beteugeling der overstroomingen van die rivier
en van de Beersche Maas, alsmede tot aJge-
heele verbetering van den waterstaatstoestand
der gronden binnen zijn gebied. Voorts kreeg
het waterschap tot taak het beheer en onder
houd van bepaalde Maasdijken en van de hoofd
waterleidingen.
Nog een andere taak kreeg het waterschap
en men neemt daarvan met eenige bevreem
ding kennis. Het moet nml. aan de provincie
Noordbrabant jaarlijks de helft betalen van de
rente en aflossing der leening, door de provin
cie aangegaan tot dekking der kosten van ver
zwaring en verhooging der Maasdijken binnen
het gebied van het waterschap. Het is met deze
dijken een eigenaardige historie. Toen in 1926
begonnen zou worden met de verzwaring, neeit
het Rijk de suggestie gewekt, dat het de helft
eer kosten zou dragen, terwijl de provincie vooi
ae andere helft zou zorgen. De regeering ging
hierbij echter te werk met de langzaamneid
en besluiteloosheid, welke zij sedert ongeveer
henderd jaar toepast in deze zaak, en om ver
dere catastrophen te voorkomen begon de pro
vincie reeds spoedig met het versterken der dij
ken, maar toen besloot het Rijk plotseling, dat
het geen bijdrage kon leveren. De helft der
kosten was voor de provincie, de helft voor het
waterschap. En zoo moet deze arme Maaskant,
welks economische ontwikkeling gedurende
eeuwen is belemmerd, thans nog zelf voor de
helft bijdragen in de bestrijding van de Maas,
eén taak, welke eigenlijk aan het Rijk behoort,
omdat het een groot algemeen belang is. De
kosten van de dijkverzwaring worden geraamd
op twee en een half millioen; de jaarlijksche
aflossing en rente bedragen voor het water
schap ƒ65.000.—.
Het waterschap De Maaskant werkte verder
aan de verbetering van den toestand. De water-
keering en de afwatering van het gebied waren
zeer slecht in orde wegens de vele kleine, zelf
standige polders en waterschappen. Het nieuwe
waterschap overkoepelt 31 kleinere. In 1929 kon
het gemaal te Grave het Van Sasse-gemaai
in gebruik genomen worden, hetwelk dient
cm de streek boven Grave van overtollig water
te bevrijden en het zure Peelwater tegen te
houden. De Hertogwetering is verbreed en de
gemalen te Orthen en Gewande werden uitge
breid, waardoor de polders Van der Eigen en
van het Laag Hemaal voortaan watervrij zijn,
zoodat de toestand in den beneden Maaskant al
zeer veel is verbeterd.
Ondertusschen begon het Rijk in 1932 met
de verdere kanalisatie van de Maas en het bou
wen van een stuw bij Lith, een arbeid thans
welhaast voltooid die buiten de bemoeiingen
van het waterschap valt, maar die op den wa
terstaatstoestand van zeer grooten invloed is.
Want tijdens de periode van hoog water, eeni
ge weken geleden, stegen wel de andere rivieren
aanzienlijk, maar de Maas, die in vroegere ja
ren het gevaarlijkste was, had men nu volko
men in zijn macht. Zoozeer zelfs dat sommige
deskundigen zich afvragen of het nog wel noo-
dig is den Beerschen Overlaat op bandijkshoogte
te brengen; een plan, dat echter toch zal wor
den uitgevoerd.
Het leed in de traverse van de Beersche Maas
is thans geleden. Men gelooft niet meer aan
overstroomingen; 1.929 beschouwt men als een
historisch jaar, waarin de Maas voor de laatste
maal over was, en waarvan over vijftig of zes
tig jaar de oude menschen trots zullen vertel
len, dat zij dat als kind nog hebben meege
maakt. De herinnering aan het armoedige ver
leden zal verdwijnen met de menschen, die ook
daarvan nog getuigen zijn geweest, en welvaart
zal ook dit land kennen.
Het land zal worden ontsloten, het water
schap heeft een plan tot het aanleggen van
ruim zeventig kilometer harde wegen, waar
door dit gebied toegankelijk wordt voor de boe
ren. En een van de grondbezitters is reeds be
zig met het bouwen van een boerderij in de
voormalige traverse.
Men kan het nu den menschen reeds aanzien,
dat zij weer moed en initiatief krijgen. In net
najaar ziet men de boeren werken op het land,
waar zij winterkoren zaaien; zij durven weer
vooruit zien, zij durven weer wat te onderne
men. Een symptoom van hun komenden voor
spoed is wel, dat bijna alle notarissen in deze
streek constateeren, dat de menschen vlotter
rijn van betalen dan vroeger.
Voor de volledige watervrijmaking van de
benedenstreek van het waterschap is nog noo
dig het stichten van een gemaal op de Hertogs
wetering bij de Blauwe Sluis te Gewande en het
verhoogen van de kaden langs deze wetering,
'oenevens het verhoogen van den achterdijk van
een polder Van der Eigen. Hoewel dit werk in
totaal 282.000,zal kosten, waarvan 159.000
ten koste van het waterschap komen, werden
de desbetreffende voorstellen (foor de ingelan
den zonder meer goedgekeurd. „En vroeger
zoo vertelt de dijkgraaf vroeger werd bijna
altijd gevraagd, of het niet te duur zou worden
en of de polders de kosten wel zouden kunnen
opbrengen; de menschen geloofden niet meer
san de mogelijkheid van verbetering. Niets tee
kent beter de veranderde mentaliteit. Er is
echter nog één ding, dat veranderen moet; de
jonge boeren moeten hun vak leeren. Zij moe
ten de landbouwscholen bezoeken en daarop
kan men niet genoeg aandringen, want zelfs in
de vruchtbare streek, die hier zal ontstaan, kan
geen enkele boer het volhouden, als hij zijn vak
niet door en door kent."
Als het nieuwe gemaal te Gewande klaar is,
zal men pas goed beginnen met het bouwen van
boerderijen. Er moet nog een ruilverkaveling
uitgevoerd worden en dan zal men op een land
van 20 000 HA. groote bedrijven gaan stichten
van 10 tot 15 H.A. De gemeenten in deze
streek zijn voornemens zooveel mogelijk de eigen
boeren hiervan te laten profiteeren.
Als men over tien of twintig jaar in deze
streek zal komen, zal men vruchtbaren, zwaren
kleigrond zien, waarop naar te hopen is
bloeiende bedrijven overal zuilen zijn verspreid
Aan de Beersche Maas en de jaarlijksche over
stroomingen zal men slechts denken als aan
een angstige dreiging in het verleden en door
de nieuwe welvaart zullen dit land en zijn in
woners het onrecht vergeten, dat zij meer dan
vier en een halve eeuw hebben moeten ver
duren.
Kort geleden werd opgericht de „Vereeniging
Internationale Tentoonstelling van Bouwen en
Wonen" „Een eeuw Wonen" 18501950". WU
zijn thans in staat eenige nadere gegevens
hieromtrent te verschaffen. Allereerst dier.t
erop gewezen te worden, dat om technische re
denen de naam van de tentoonstelling waar
schijnlijk zal veranderd worden in „Ideaal Wo
nen". Zij zal, zooals bekend, te 's-Hertogenbosch
gehouden worden. Reeds geruimen tijd is een
groot comité van vooraanstaande heeren uit
's-Hertogenbosch, Eindhoven, Tilburg en Hel
mond bezig met het uitwerken der plannen
Naast het voorloopige comité dat na het be-
studeeren der voorloopige plannen steeds meei
overtuigd Werd van de prachtige mogelijkheden
van deze tentoonstelling, werd reeds de grootst
mogelijke medewerking toegezegd door het ge
meentebestuur van 's-Hertogenbosch, Kamei
van Koophandel aldaar etc. Daarnaast werden
reeds verschillende industrieën gepolst, die
unaniem van meening waren dat hier iets zeer
bijzonders staat te gebeuren en die dan ook
zeer zeker hun medewerking in den vorm vai:
exposities toezegden. Het voorloopig comité
dat tot nu toe een en ander voorbereid heeft,
zal bij definitieve goedkeuring der begrooting
onmiddellijk alle raderen van deze grootsche
zomertentoonstelling in beweging brengen.
Daartoe heeft zij in de eerste plaats de kwali
teiten van den architect Wijdeveld tot haar
beschikking. Wijdeveld zal te Den Bosch een
exposé geven van „Ideaal Wonen" in schitte
renden vorm. Daartoe heeft hij een aantal pa
viljoens ontworpen, 15 grootere en kleinere, met
een oppervlokte van ongeveer 8000 vierkanten
meter. Daarnaast een serie keurige buiten -
exposities, waterpartijen, torens, amusements
parken en een zeer origineele Brabantsche Her
berg met als tegenhanger en hypermodem
restaurant met tuinaanleg.
's-Hertogenbosch zal staan in het brandpunt
der vaderlandsche en zeer waarschijnlijk ook
der buitenlandsche belangstelling. Den Bosch
zal tienduizenden Nederlanders en vreemdelin
gen tot zich trekken, want tentoonstelling en
feestelijkheden binnen de stadsgrenzen van Den
Bosch zijn steeds een succes, hetgeen wel zeer
overtuigend is gebleken in de laatste tien jaren
De tentoonstelling zal op breede basis worden
ingericht. Zij zal omvatten een cultureele af-
deeling en een Industrieele en Economische
afdeeling. Niet alleen de leek zal deze tentoon
stelling interessant, boeiend en amusant vin
den, ook de aannemer, de kunstenaar, de ar
chitect zullen bepaalde afdeelingen met groo.r
belangstelling gade slaan. De man zoowel als
de vrouw zullen objecten voor hun speciale in
teresse vinden, terwijl ook hij die vermaak
zoekt de noodige attracties zal aantreffen,
waarbij echter scherp erop zal Worden gelet,
dat de expositie niet ontaardt in een kermis
of Lunapark. Er is reeds veel verricht, doch er
moet nog veel meer gedaan worden. Als allen
medewerken, kan Nederland in den herfst van
1939 terugblikken op een cultureel en technisch
belangrijke expositie, die Nederlands reputatie
en die der Nederlandsche producten mede zal
hebben bevestigd, zoowel in binnen- en in bui
tenland.
Nu de Beersche overlaat wordt opgehoogd behooren de overstroomingen tot
het verleden
(Van een bijzonderen correspondent)
Londen, 2 Maart
Op het oogenblik, dat het oorlogsmonster zich
eerder schijnt te verwijderen dan naderbij te
komen, lijkt ons een rustige beschouwing van
de wijze, waarop Engeland den oorlog, als hij
tóch zou komen, denkt te voeren, wel interes
sant. In elke weermacht bestaan thans drie
stroomingen. De eene verwacht alles van het
luchtwapen, de andere alles van de vloot en
de derde meent, dat nog altijd het landleger
de beslissing brengt. Het valt niet te verwonde
ren, dat degenen, die bij een dezer drie strijd
krachten zijn ingedeeld, hun eigen wapen voor
het belangrijkste houden.
Wij herinneren ons nog met genoegen, hoe
gedurende den Abessinischen oorlog een Ita-
liaansche majoor-vlieger ons zeide, dat de con
centratie der Britsche vloot in de Middelland-
sche Zee van geen beteekenis was, want al die
bootjes zouden, als het meenens werd, onmid
dellijk door bommen tot zinken gebracht wor
den, en hoe een Italiaansche marine-kapitein
voor deze meening slechts een medelijdend
schouderophalen over had. Engeland heeft in
den persoon van Admiraal Lord Chatfield een,
zooals zijn volle titel luidt, minister voor de
Coördinatie der Afweermaatregelen. Maar ook
in de Britsche weermacht staan de drie mee
ningen over den voorrang der strijdkrachten
zóó onverzoenlijk tegenover elkaar, dat onlangs
een Engelsch publicist de meening uitsprak, dat
men eigenlijk ook nog een minister voor de
coördinatie der oorlogstheorieën noodig had.
Zoo erg is het wellicht in werkelijkheid niet.
Het is veeleer duidelijk, dat één theorie de over-
heerschende is, en wel de theorie, welke niet
in het algemeen, echter wel voor Engeland, aan
de vloot den onvoorwaardelijken vborrang geeft.
Indrukwekkender dan het citeeren van boeken
en artikelen spreken de feiten. De Britten we
ten natuurlijk zelf heel precies, dat zij onzin
praten, wanneer zij den algemeenen dienst
plicht een ondemocratische instelling noemen.
Zij weten ook heel goed, dat, evenals Frankrijk
een eerste klas landleger heeft en een tweede
klas vloot, Engeland naast een eerste klas vloot
een tweede klas leger kon hebben. En als ze
zeggen, dat zij dit niet zouden kunnen, dan be-
teekent dit alleen, dat ze het niet willen.
Het is aan geen twijfel onderhevig, dat dit
bij de vrienden en bondgenooten van Engeland
kwaad bloed zet. Het koestert 'n soort klassen
haat. Natuurlijk, de voorname heer uit Enge
land rijdt in het veld, terwijl wij goed genoeg
zijn, het zweetende voetvolk te zijn. Engeland
zal munitie vervaardigen en leveranties doen,
terwijl wij onze levens moeten offeren. Wan
neer dit beeld met de waarheid in overeenstem
ming zou zijn, zou het niet fraai zijn, maar in
werkelijkheid is het heel onvolledig. Er staat
namelijk een krijgstheorie achter, welke voor
de Britten een groote en ook een bijzondere
taak weglegt.
Deze leer gaat er van uit, dat moderne ves
tinggordels, zooals de Maginotlinie, slechts
doorbroken kunnen worden, wanneer de aan
vallers vijfmaal zoo sterk zijn als de verdedi
gers. Madrid neemt men hierbij als voorbeeld.
Dit wil dus zeggen, dat de Franschen alleen in
staat zullen zijn hun Oostgrens te handhaven.
Nu zal men misschien tegenwerpen, dat men
den oorlog niet door de verdediging, maar door
den aanval wint. Maar het antwoord luidt, dat
de Duitsche Siefried-linie, ofschoon zij onge
twijfeld nog veel zwakker is dan de Maginot
linie, eveneens slechts door een geweldige over
macht doorbroken zou kunnen worden, waar
over Frankrijk niet eens met Britsche hulp zou
beschikken. Resultaat: het zou geen zin hebben
een Britsch millioenenleger naar Frankrijk te
sturen en daar de bloedbaden van de Somme
en van Verdun te herhalen. Men moet den
oorlog op soepeler, Velen zeggen op meer ele
gante wijze winnen.
Deze „meer elegante wijze" is die van de
vloot. Heeft men dus werkelijk al zijn hoop op
de blokkade gesteld? Heusch niet, zeggen de
Britten. Weliswaar is dit de belangrijkste taak
der vloot en zeker is het 't meest effectieve
oorlogsmiddel, maar tevens vervult de marine
daarmee een tweede taak. De lieden, die het
egoïstisch vinden, dat Engeland geen millioe
nenleger naar Frankrijk wil sturen, wijzen er
op, dat de Franschen de verschrikkelijke taak
zouden hebben heel alleen niet tegen Duitsch-
land, maar ook tegen Italië en mogelijk zelfs
nog tegen Spanje te moeten standhouden, 40
tegen 80, tegen 120, tegen 150 millioen. Zijn de
nachtmerries, waarvan sommige Franschen last
hebben, niet begrijpelijk? Blijft kalm, ant
woorden de Britten. Wat heeft u liever: dat wij
u een millioen man sturen tot afweer van de
Italiaansche legers, of dat wij er voor zorgen
dat deze legers heelemaal niet aan uw grenzen
verschijnen? De keus kan niet moeilijk vallen.
Zoo lang Engeland de zee beheerscht, zoo lang
het in de Middellandsche Zee met overweldi
gende superioriteit kan optreden, is Italië niet
in staat tegen Frankrijk op te marcheeren.
Meer dan dat; zoo lang Engeland de Middel
landsche Zee beheerscht, zullen er ten Oosten
van Italië steeds bondgenooten van Engeland
zijn, van Odessa tot Ragusa. Als Italië echter
niet marcheert komt een Spaansche aanval
heelemaal niet in aanmerking. Vele Franschen
spreken van een ring om Frankrijk. Maar wat
is een ring waard, wanneer deze ring door een
anderen sterkeren ring omgeven wordt, den
ring van de Britsche vloot?
Is dat alles? De Britten zeggen niet, dat zij
in geval van oorlog geen landleger ter beschik
king zullen stellen, zij zeggen slechts, dat zij
geen millioenenleger naar Frankrijk willen
sturen. Zij zijn echter zeer sterk van plan hun
legers ergens anders in te schakelen, waar er
geen Siegfriedlinies zijn. De wereld is rond en
de versplintering van krachten, welke Engeland
zichzelf in den wereldoorlog door het Darda-
nellenavontuur op den hals had gehaald, heeft
op het laatste oogenblik zelfs nog winst opge
leverd: de ineenstorting der Centrale mogend
heden begon aan het Balkanfront. Thans is
Turkije een bondgenoot van Engeland en Ke-
mal Ataturk's woord geldt nog: „Als Mussolini
Trajanus wil spelen, zal ik Attila zijn." Weder
om is het de superioriteit ter zee, welke het
den Britten mogelijk maakt hun legers ergens
anders dan in Frankrijk te laten optreden
Waar zij ook zullen optreden, ze zullen er steeds
bondgenooten vinden en wij kunnen de talrijke
mogelijkheden gerust aan de fantasie van den
lezer overlaten. Zij zijn van dien aard, dat ze
reeds thans den generalen staf van den even-
tueelen vijand, die op de voedselvoorziening en
de grondstoffen bedacht is, veel hoofdbrekens
kost. Over de rol van het luchtwapen als be
schermer van de Britsche oorlogseconomie en
als het middel om door vernietiging van vijan
delijke voorraden de uitwerking van de blok
kade te vergrooten, behoeft men in dit verband
niets meer te zeggen.
Wij hebben deze, thans heerschende krijgs
theorie uiteengezet om te bewijzen, dat het niet
juist is als men den Britten verwijt, dat zij geen
begrip hebben van de noodzakelijkheid van den
totalen oorlog en zich zouden inbeelden, dat-
zij met de linker hand oorlog zouden kunnen
voeren. Neen zij weten wat de totale oorlog is
en wat hij eischt. Zij willen hem niet als een
stier voeren, maar als een torero.
In het jongste nummer van „Katholiek Film
front" wordt aan de nagedachtenis van Paus
Pius XI de volgende beschouwing gewijd.
Onder de vele glorierijke namen, den over
leden Faus verleend, moge die van Vredespaus
de meest illuster zijn, er blijven andere over,
die mede de universeele figuur van Pius XI
z.g. relief geven.
De film en alle droomfabrieken zullen het
aanschijn der aarde niet vernieuwen, maar zij
zijn een macht, welke niet ontgaan kon aan
een Paus van het formaat van Pius XI. Hij
heeft, veel meer dan velen willen toegeven,
kennis genomen van het verschijnsel, dat we
film noemen. Hij heeft het niet beneden zijn
waardigheid geacht studie te maken van de
film door de film zelf te zien, te verstaan, te
doorgronden. Hij was bioscoopbezitter in het
Vaticaan, waar een projectiekamer steeds pa
raat was en waar de regeerder van de Katho
lieke Kerk aan de filmbron zelf de zuiverheid
van den stroom ging proeven. Hij was filmtheo
reticus in zijn encycliek "igilante Cura, waarin
hij kort en bondig maar met treffende juistheid
de mogelijkheden van de film onderscheidde
naar haar aard en wezen. Hij vertegenwoor
digde het publiek als de bewonderaar van mag
nifieke vermogens van de film, als de verwer
per van de onwaardige manifestaties. Ware hij
geen Paus van Rome geweest, maar een Ne-
derlandsch burger, men had hem op zijn minst
als lezer van Katholiek Filmfront genoteerd
gezien, indien hij dit blad niet tot zijn podium
hadde gemaakt.
Wij zijn de nagedachtenis van dezen Paus
grooten dank verschuldigd. Dit blad heeft aan
zijn encycliek zijn bestaan te danken. De Ka
tholieke Filmactie in Nederland, die het Werk
voor de Goede Film bevordert, is een der resul
taten van Vigilante Cura, de vastberaden en
bewuste Breve aan de Amerikaansche bis
schoppen, waarin de positieve waardeering vooi
de goede film niet onder gaat in een negatieve
veroordeeling van de slechte. Pius XI signaleer
de het filmkwaad temidden van een meester
lijke verdediging van de film als cultuurfactor,
waarvan hij de artistieke kracht waarnam, er
kende en bewonderde. Hij nam het op voor de
goede film, dat is de film, die naar inhoud en
vorm een goed geheel vertegenwoordigt. Hij gaf
hiermede een voorbeeld aan hen, die in de film
slechts een middel zien om handel te drijven
en het menschdom te vermaken ten bate van
geldelijk gewin, maar evenzeer aan hen, die het
niet de moeite waard vonden kennis te nemen
van de mogelijkheden der filmmiddelen in han
den van de kunstenaars die zich van deze mid
delen bedienen. De beslistheid, waarmede de
encycliek Vigilante Cura zich uitspreekt over de
Film en haar fascineerende macht op den
mensch, getuigt van een indringend vermogen
om de kern van het filmprobleem te vinden.
Het is dezelfde beslistheid, waarmede Pius XI
voor het aanschijn der geheele wereld de waar
heid en den vrede heeft verdedigd en voor da
Gerechtigheid heeft gestreden. Moge dit groot»
voorbeeld navolging vinden bij de tienduizenden,
die in ons land het leger van de K.F.A. samen
stellen en de tienduizenden, die nog afzijdig
staan.
Het verschil tusschen groot- en kleinbedrijf,
dat wij in onze artikelenreeks over de concen
tratie in het bedrijfsleven reeds eerder aan
gaven als het verschil tusschen de onpersoon
lijke economische eenheid en de „eigen" zaak,
wordt in Bouwen en Streven door Wouters nog
eens duidelijk naar voren gebracht.
Interessant is het, dat hij aantoont, hoe het
kleinbedrijf door de grootere mogelijkheid van
manipulatie met de winstmarge dan het groot
bedrijf in dezen een economischen voorsprong
heeft op het grootbedrijf.
Tusschen de kleine winkelzaak en het groote
winkelbedrijf is er een weliswaar meer prak
tisch dan theoretisch verschil: De kleine win
kelzaak is niet gewoonweg een handelsbedrijf
met een kapitaal X op de balans, en waarvan
de opbrengst derhalve Y procent van dat be
drag moet uitmaken.
Voor den kleinen winkelier is zijn zaak in de
eerste plaats een middel van bestaanEen
ruim of karig bestaan naar gelang zijn aan
leg of geschiktheid, de tijdsomstandigheden en
de nog duizend en één wisselvalligheden in het
leven, die meestal als zoodanig door den klei
nen middenstander moeten worden aanvaard,
er reeds van tevoren in berustend, dat daar toch
niet veel aan te veranderen valt.
Verder onderscheidt zich nog de kleine win
kel van zijn groote broeders hierdoor, dat zijn
„kapitaal" verreweg te boven gaat het in de
zaak gestoken geld, want de wil en het werk
vermogen van den zakenman (somtijds van
alle leden van zijn gezin) vormen voor zich
ook een voornamen factor, dien wij zouden kun
nen aanduiden met „levend kapitaal". Zelfs al
werd in den vorm van (min of meer fictief)
salaris de door den eigenaar en de zijnen ver
richte arbeid op de balans geboekt dan nog
zou de invloed van dit „levend kapitaal" op den
goeden gang van zaken nog niet volkomen juist
tot uitdrukking zijn gebracht
In dit verband gaan we spreken over het be
lang van de gerealiseerde winst en meer nog
over de juiste berekening daarvan.
In 't algemeen wordt de verkoopsprijs bepaald
uit den inkoopsprijs, vermeerderd met hetzij een
vast percentage (voor alle te verkoopen arti
kelen gelijk), hetzij met een zeker bedrag af
hankelijk van het soort artikel. Deze marge,
die na aftrek van de algemeene bedrijfsonkos-
ten de eigenlijke winst moet opleveren, wordt
somtijds (maar hoe zelden, helaas!) weten
schappelijk vastgesteld; gewoonlijk wordt zij
echter op de bij de branche gebruikelijke wijze
bij benadering geschat tenzij zij mocht zijn
voorgeschreven door den leverancier (verplich
te verkoopsprijs) ofdoor de concurrentie.
Nu moeten wij eraan herinneren, dat de kleine
winkelier in 't algemeen geen al te beste boek
houder is; en daarom zal de lezer de noodza
kelijkheid begrijpen, dat we hier eerst een
tweetal overwegingen inlasschen.
Ten eerste: De winkelier vergeet soms, er
rekening mee te houden, dat dezelfde marge
in waarde verschilt, naar gelang die vergeleken
wordt met den i n koopsprijs (waarbij zij wordt
opgeteld), of met den verkoopsprijs (waarvan
ze moet worden afgetrokken).
En ten tweede: De kleine winkelier is er zich
niet altijd volkomen van bewust, hoe klein het
gedeelte der marge is dat als „winst" kan wor
den beschouwd, ten opzichte van het veel groo-
ter deel dat moet dienen tot dekking van de
algemeene bedrijfskosten.
Het is voor een winkelier van belang, om
zijn bedrijfskosten en dus het percentage, dat
deze uitmaken in de verkoopsprijzen, zuiver
vast te stellen. Wij geven toe, dat dit alles een
wetenschap is, welke boven het begrip gaat van
den gemiddelden winkelier die beter verkooper
is dan boekhouder. Alleen, het zakendoen enkel
op ervaring gegrond, is niet meer mogelijk. En
als de groote magazijnen en de met filialen wer
kende ondernemingen een menigte kleine han
delszaken hebben kapot gemaakt, dan is dat
niet zoozeer een gevolg van de macht van hun
kapitaal, maar moet, ten minste voor een groot
gedeelte, geweten worden aan hun kennis tot
berekening hunner prijsnoteering!
Dit verschil tusschen de marge zonder aftrek
van kosten (genaamd; „bruto-winst") en de
zuivere winst-marge (genaamd: „netto-winst")
stelt ook grenzen, of moest dat minstens doen,
aan de domme handelswijze van concurrenten,
om door middel van een steeds verder gaande
prijsverlaging elkaar te bestrijden. Wij meenen
te hebben aangetoond, dat, als deze verlaging
het bedrag van de zuivere winst overschrijdt,
elke overwinning tot een zelfmoord wordt!
De man, die zijn kapitaal laat werken, zal
trachten, van zijn geld de hoogste rente te be
komen. De winkelier wil leven van zijn handel.
Geheel anders dan de „geldman" kan de win
kelier tot zich zelf zeggen; „Mij is het vol
doende, om X gulden per jaar te verdienen.
Uitgaande van dien stelregel kan ik dus de
winstmarge (wérkelijke of netto-winst, wel te
verstaan) verlagen, naarmate mijn omzetcijfer
hooger wordt."
Wat een gewéldig wapen tegen de concur
rentie!
Een ander wapen is klaarblijkelijk de ver
mindering der algemeene bedrijfskosten door
een beter beheer der zaak.
Een derde is: voordeelig inkoopen
Drie wapens dus, waarvan bijv. de groote
magazijnen op bewonderenswaardige wijze
weten gebruik te maken. Want wij moeten niet
vergeten, dat bij eiken verkoop van een artikel
de zuivere winstmarge van deze groote onder
nemingen percentsgewijze miniem is hetgeen,
gezien het buitengewoon hooge omzetcijfer, niet
nalaat, een geweldig winsttotaal op te leveren!
Waar is verder ook, dat men in de groote
magazijnen er voor zorg draagt, om den tijds
duur van den omloop der beschikbare fondsen
(bestaande uit handelskapitaal en koopwaar,
waarin dit kapitaal is geïnvesteerd) zoo kort
mogelijk te maken: een „omloopstijd", die er
zich niet zelden acht, tien, twaalf keer per
jaar herhaalt, terwijl dat bij den kleinen win
kelier slechts (laten wij zeggen:) drie of vier
maal plaats heeft. Tien keer in 't jaar 1 pet.
verdienen, maakt echter op het eind daarvan
een totaal van 10 petBuitengewoon be
langrijk is op dit gebied de strijd tegen de
„winkeldochters": de groote magazijnen geven
er de voorkeur aan, om moeilijk verkoopbare
artikelen met verlies van de hand te doen, ten
einde, de omloop-snelheid niet te vertragen
de kleine winkelier bezit maar zelden dien
„koopmans-moed"
Het is voor den kleinen winkelier van vitaal
belang (en het zal de plicht zijn van zijn boek
houder, om dezen zulks te doen begrijpen, wan
neer de boekhouder zijn taak als die van een
„economisch adviseur van den kleinen winke
lier" opvat, welke rol hij kan en moet (moest)
vervullen) om de zuivere winstmarge niet
te berekenen op grond van de waarde der te
verkoopen artikelen (percentsgewijze verhoo
ging van den inkoopsprijs of idem verlaging van
den verkoopsprijs); maar deze marge te bere
kenen naar zijn eigen levensrbehoeften te
verdeelen over de verkoopen van het geheele
jaar met inachtneming van de omloops-her-
haling.
Hoe meer er verkocht wordt, en hoe kleiner
het aandeel kan wezen, dat bij den verkoop
van elk artikel moet worden opgebracht ter
verkrijging van de „gelden, noodig voor levens
onderhoud"zooveel lager kunnen dus da
verkoopsprijzen zijn, zonder aan de hoedanig
heid van de waren afbreuk te doen. En hoe
meer de prijzen verlaagd worden, des te ge
makkelijker zal men den verkoop kunnen doen
toenemen, hetgeen weer een nieuwe mogelijk
heid schept, om nogmaals de prijzen te ver
lagen
Begrijpelijkerwijze zijn er grenzen aan den
invloed, die een steeds grooter wordenden om
vang van den omzet en de steeds lager te stellen
prijzen over en weer op elkaar uitoefenen.
Wij blijven echter van meening, dat in zake
de winst-marge het voor den winkelier de ge
zondste en verstandigste politiek is, om de i
netto-winst-marge te richten naar zijn eigen
levensbehoeften, die door de opbrengst van zijn
handel moeten worden gedekt.
Deze politiek moet vooral gepaard gaan aan
de zorg voor de algemeene bedrijfskosten. Want
hoe beter die kosten op hun juiste waarde wor
den beoordeeld, des te oordeelkundiger kunnen
de verkoopsprijzen worden vastgesteld. Maar,
om de juiste waarde (en niet slechts de be
naderde warvde daarvan) te bepalen, is het
noodig, zc ten volle te kennen. Te dien einde
moeten de uitgaven in alle deelen worden on
derzocht en gerechtvaardigd. Dit toezicht op
de algemeene bedrijfskosten zal ongetwijfeld
leiden naar een betere organisatie van de on
derneming; dikwijls tot directe bezuinigingen, j
Maar vooral dient er verandering te worden
gebracht in de mentaliteit van den kleinen
winkelier in al zijn doen en laten!
Hij moet er door en door van overtuigd zijn, I
dat „organisatie" niet maar alleen goed is voor
de groote ondernemingen, doch dat zulks ook
noodig is voor de kleine zaak, die door het ge
zin wordt gedreven.
Alleen organisatie kan haar efficient maken, j
Alleen de efficiency kan haar op den duur
levensvatbaar maken.
En een der grondslagen van deze efficiency j
is voorwaar de winstmarge!
Men schrijft ons uit Boedapest:
De nieuwe Hongaarsche minister-president,
die Imrédy is opgevolgd, werd den len Novem
ber 1879 te Boedapest geboren. In het jaar 1904
promoveerde hij aan de universiteit te Boeda
pest. In den tusschentijd studeerde hij ook aan
de Landbouwkundige hoogeschool te Magyaró-
vór. Reeds in zijn vroege jeugd toonde hij
groote belangstelling voor de aardrijkskunde en
in het jaar 1907 maakte hij een studiereis naar
den Engelsch-Egyptischen Soedan.
Zijn eerste geographische werk was: „De car-
tographische geschiedenis der Japansche eilan
den", waarmee hij zijn naam in Hongarije en
in het buitenland als geleerde vestigde. Zijn
politieke loopbaan begon in het jaar 1905, toen
hij als lid van het Huis van Afgevaardigden
gekozen werd, hetgeen hij tot 1911 bleef. Tij
dens den oorlog deed hij dienst aan het Ser
vische en het Italiaansche front.
In het jaar 1919 maakte hij deel uit van de
Hongaarsche nationale regeering te Szeged,
waarvan hij eerst minister van onderwijs, later
minister van buitenlandsche zaken was. In het
jaar 1920 was hij eerst minister van buiten
landsche zaken van de regeering Simonyi-Se-
madam en nog in hetzelfde jaar werd hij tot
minister-president benoemd, hetgeen hij tot
2 Mei 1921 bleef.
Graaf Teleki werd in de jaren 19241925
door den Volkenbond als lid van een comité
naar Mesopotamië gezonden om op grond van
plaatselijke studies advies uit te brengen in de
kwestie, of het Mossoel-vilajet aan Irak of aan
Turkije toebedeeld zou worden.
Niet alleen de Hongaarsche maar ook buiten
landsche wetenschappelijke instituten verleen
den hem eerelidmaatschappen en eeredoctora
ten en de Hongaarsche rijksbestuurder begif
tigde hem in het jaar 1930 met den zgn. Cor-
vin-ketting, de hoogste onderscheiding op cul
tureel gebied, terwijl in het jaar 1936 zijn be
noeming tot Kon. Hongaarschen geheimen raad
volgde.
Ook werd hij tot lid van het Europeesche
Comité van de Carnegie Stichting benoemd.
Als deskundige op het gebied der jeugdop-
voeding en jeugdbeweging is de nieuwe Hon
gaarsche minister-president zeer bekend. Steeds
hechtte hij groote waarde aan de padvinderij;
gedurende eenige jaren was hij hoofdscout en
in het jaar 1923 werd hij tot honorairen hoofd
scout benoemd. In deze hoedanigheid was hij
hoofdvertegenwoordiger van Hongarije op bui
tenlandsche conferenties en jamborees. In het
jaar 1937 vertoefde hij eenige dagen in Neder
land, waar hij de aanvoerder was van de Hon
gaarsche padvinders op de jamboree te Voge
lenzang.
Sinds 13 Mei 1938 tot zijn jongste benoeming
tot minister-president was hij weer minister
van onderwijs in de regeering-Imrédy. Tijdens
de Hongaarsch-Tsjecho-Slowaaksche onderhan
delingen te Komarom en op de conferentie te
Weenen was hij een der hoofdgedelegeerden en
later leider van de comité's tot afbakening van
de HongaarschTsjecho-Slowaaksche grens.
Voor zijn verdiensten bij de jongste gebeurte
nissen ontving hij het Grootkruis van de Hon
gaarsche Orde van Verdienste.