Wien water deert, die water keert „IDEAAL WONEN" De Britsche strategie in een toekomstigen oorlog De winstmarge bij klein en grootbedrijf GRONDSLAG VAN EFFICIENCY GRAAF PAUL TELEKI KATHOLICKGN VOLTOOIT UW eiGGN UNIVGR9ITCIT De Maaskant bedwingt de rivier PIUS XI Z.G. EN DE FILM De traverse van de Beersche Maas wordt gecultiveerd Aanstaande, tentoonstelling in Den Bosch De beteekenis vanEngelands superioriteit ter zee De nieuwe Hongaarsche minister-president ZATERDAG 4 MAART 1939 De H. Vader herdacht in „Katholiek Filmfront" Het meest desolate deel van Brabant is de traverse van de Beersche Maas, die zich uit strekt van Grave tot Den Bosch. Haar grenzen worden ruw genomen bepaald door de denkbeeldige lijn GraveOss vandaar door de spoorlijn OssDen BoschHedel en verder door de Maas weer naar Grave. Een stuk vrucht bare grond van 20.000 H.A., waarop geen boom groeit en waar geen struik mag blijven staan. Tot voor kort viel deze strook onder de rivieren- wet, waardoor het verboden was iets aan te biengen, hoe klein dan ook, dat den stroom ran het water kon belemmeren. Rijdt men per trein van Ravenstein naar Oss, dan komt men er overheen over een lage brug. Rechts en iinks tot aan den horizon kijkt men uit over een groot terrein, waarop niets anders groeit dan wat mager gras. Tusschen Oss en Den Bosch ligt ze rechts in de verte, een vale woestenij, soms drie en een halven K.M. breed, waarop de eenzaam- beid en de verlatenheid drukken. Een zuur land, deze groene rivier, in de letterlijke be- teekenis van het woord, want omdat ook het Pcelwater in den winter over dat land stroomt, is de p H-graad van den grond zeer hoog. In den winter is dit land niet te bereiken, zelis niet in een drogen winter want wegen waren er niet aangelegd. Thans wordt de eerste weg gebouwd van Rosmalen naar Gewande, die in het voorjaar geopend zal worden. In den zomer groeide er wat mager gras, dat eigenlijk niet voldoende was om beesten van te laten leven. Er heerschte gebrek aan land en daarom boden de boeren bij de verpachtingen zwaar tegen eikaar op. Daarbij komt nog, dat veie gronden toebehooren aan grootgrondbezitters elders, van wie sommigen nog maar zeer weinig sociaal gevoel kennen. Zoo is er een bij, die tevoren bepaalt noeveel pacht zijn grond moet opbrengen. Komt de prijs niet zoo hoog, dan fcliift alles ongebruikt liggen en in den nazomer wordt alles aangestoken en afgebrand. 15 No vember moesten allen het terrein van de tra verse verlaten, want van dezen dag tot 15 Maart kon de Beersche Overlaat gaan werken. De eerste verbetering, die in dezen toestand is aangebracht, is de ophooging van den over laat tot 10.80 M. boven N. A P. Met dit doei en voor de verder aan te brengen verbeteringen is in 1921 het waterschap de Maaskant opge richt, omvattende 31 gemeenten langs de Maas van Boxmeer tot Den Bosch. In 1926 werd het waterschap uitgebreid tot veertig gemeenten en belast met het beheer en het onderhoud van den linker Maasdijk van de Limburgsche grens tot aan de Dieze. Het aantal hoofdingelanden bestaat uit tachtig, de Dijkstoel uit negen le den. De tegenwoordige dijkgraaf is de heer J. F Ploegmakers, griffier de heer J. J. van Gu- lick te Oss, die bij een onderhoud ons met groote bereidwilligheid alle noodige gegevens hebben verschaft. Toen dit waterschap zijn taak aanving, ont wikkelde zich de zeer merkwaardige strijd om de inundatie. Er was een aantal ingelanden, dat van oordeel was de jaarlijksche overstrooming niet te kunnen missen. Het is inderdaad waar, cat na een inundatie de grassen beter groeien, doch de kwaliteit van deze gewassen is uiterst slecht. Deze strijd was, mede door de voorlich ting van de landbouwdeskundigen, vrij spoedig beslist. 20 October 1920 werd door den minister van Waterstaat de vergunning verleend tot ophoo ging van den Beerschen Overlaat, hetgeen met bekwamen spoed geschiedde. In 1926 kwam de groote doorbraak bij Overasselt aan den Gei- derschen oever. De meeningen zijn verdeeld over de vraag, of deze doorbraak het gevolg is ge weest van de ophooging van den overlaat. In ieder geval werd besloten tot verzwaring van de dijken. Het waterschap kreeg toen ook tot taak de verdediging van de binnendijks gelegen gronden tegen het opperwater van de rivier ce Maas, met inbegrip, van de uitvoering van die werken, welke strekken tot opheffing en beteugeling der overstroomingen van die rivier en van de Beersche Maas, alsmede tot aJge- heele verbetering van den waterstaatstoestand der gronden binnen zijn gebied. Voorts kreeg het waterschap tot taak het beheer en onder houd van bepaalde Maasdijken en van de hoofd waterleidingen. Nog een andere taak kreeg het waterschap en men neemt daarvan met eenige bevreem ding kennis. Het moet nml. aan de provincie Noordbrabant jaarlijks de helft betalen van de rente en aflossing der leening, door de provin cie aangegaan tot dekking der kosten van ver zwaring en verhooging der Maasdijken binnen het gebied van het waterschap. Het is met deze dijken een eigenaardige historie. Toen in 1926 begonnen zou worden met de verzwaring, neeit het Rijk de suggestie gewekt, dat het de helft eer kosten zou dragen, terwijl de provincie vooi ae andere helft zou zorgen. De regeering ging hierbij echter te werk met de langzaamneid en besluiteloosheid, welke zij sedert ongeveer henderd jaar toepast in deze zaak, en om ver dere catastrophen te voorkomen begon de pro vincie reeds spoedig met het versterken der dij ken, maar toen besloot het Rijk plotseling, dat het geen bijdrage kon leveren. De helft der kosten was voor de provincie, de helft voor het waterschap. En zoo moet deze arme Maaskant, welks economische ontwikkeling gedurende eeuwen is belemmerd, thans nog zelf voor de helft bijdragen in de bestrijding van de Maas, eén taak, welke eigenlijk aan het Rijk behoort, omdat het een groot algemeen belang is. De kosten van de dijkverzwaring worden geraamd op twee en een half millioen; de jaarlijksche aflossing en rente bedragen voor het water schap ƒ65.000.—. Het waterschap De Maaskant werkte verder aan de verbetering van den toestand. De water- keering en de afwatering van het gebied waren zeer slecht in orde wegens de vele kleine, zelf standige polders en waterschappen. Het nieuwe waterschap overkoepelt 31 kleinere. In 1929 kon het gemaal te Grave het Van Sasse-gemaai in gebruik genomen worden, hetwelk dient cm de streek boven Grave van overtollig water te bevrijden en het zure Peelwater tegen te houden. De Hertogwetering is verbreed en de gemalen te Orthen en Gewande werden uitge breid, waardoor de polders Van der Eigen en van het Laag Hemaal voortaan watervrij zijn, zoodat de toestand in den beneden Maaskant al zeer veel is verbeterd. Ondertusschen begon het Rijk in 1932 met de verdere kanalisatie van de Maas en het bou wen van een stuw bij Lith, een arbeid thans welhaast voltooid die buiten de bemoeiingen van het waterschap valt, maar die op den wa terstaatstoestand van zeer grooten invloed is. Want tijdens de periode van hoog water, eeni ge weken geleden, stegen wel de andere rivieren aanzienlijk, maar de Maas, die in vroegere ja ren het gevaarlijkste was, had men nu volko men in zijn macht. Zoozeer zelfs dat sommige deskundigen zich afvragen of het nog wel noo- dig is den Beerschen Overlaat op bandijkshoogte te brengen; een plan, dat echter toch zal wor den uitgevoerd. Het leed in de traverse van de Beersche Maas is thans geleden. Men gelooft niet meer aan overstroomingen; 1.929 beschouwt men als een historisch jaar, waarin de Maas voor de laatste maal over was, en waarvan over vijftig of zes tig jaar de oude menschen trots zullen vertel len, dat zij dat als kind nog hebben meege maakt. De herinnering aan het armoedige ver leden zal verdwijnen met de menschen, die ook daarvan nog getuigen zijn geweest, en welvaart zal ook dit land kennen. Het land zal worden ontsloten, het water schap heeft een plan tot het aanleggen van ruim zeventig kilometer harde wegen, waar door dit gebied toegankelijk wordt voor de boe ren. En een van de grondbezitters is reeds be zig met het bouwen van een boerderij in de voormalige traverse. Men kan het nu den menschen reeds aanzien, dat zij weer moed en initiatief krijgen. In net najaar ziet men de boeren werken op het land, waar zij winterkoren zaaien; zij durven weer vooruit zien, zij durven weer wat te onderne men. Een symptoom van hun komenden voor spoed is wel, dat bijna alle notarissen in deze streek constateeren, dat de menschen vlotter rijn van betalen dan vroeger. Voor de volledige watervrijmaking van de benedenstreek van het waterschap is nog noo dig het stichten van een gemaal op de Hertogs wetering bij de Blauwe Sluis te Gewande en het verhoogen van de kaden langs deze wetering, 'oenevens het verhoogen van den achterdijk van een polder Van der Eigen. Hoewel dit werk in totaal 282.000,zal kosten, waarvan 159.000 ten koste van het waterschap komen, werden de desbetreffende voorstellen (foor de ingelan den zonder meer goedgekeurd. „En vroeger zoo vertelt de dijkgraaf vroeger werd bijna altijd gevraagd, of het niet te duur zou worden en of de polders de kosten wel zouden kunnen opbrengen; de menschen geloofden niet meer san de mogelijkheid van verbetering. Niets tee kent beter de veranderde mentaliteit. Er is echter nog één ding, dat veranderen moet; de jonge boeren moeten hun vak leeren. Zij moe ten de landbouwscholen bezoeken en daarop kan men niet genoeg aandringen, want zelfs in de vruchtbare streek, die hier zal ontstaan, kan geen enkele boer het volhouden, als hij zijn vak niet door en door kent." Als het nieuwe gemaal te Gewande klaar is, zal men pas goed beginnen met het bouwen van boerderijen. Er moet nog een ruilverkaveling uitgevoerd worden en dan zal men op een land van 20 000 HA. groote bedrijven gaan stichten van 10 tot 15 H.A. De gemeenten in deze streek zijn voornemens zooveel mogelijk de eigen boeren hiervan te laten profiteeren. Als men over tien of twintig jaar in deze streek zal komen, zal men vruchtbaren, zwaren kleigrond zien, waarop naar te hopen is bloeiende bedrijven overal zuilen zijn verspreid Aan de Beersche Maas en de jaarlijksche over stroomingen zal men slechts denken als aan een angstige dreiging in het verleden en door de nieuwe welvaart zullen dit land en zijn in woners het onrecht vergeten, dat zij meer dan vier en een halve eeuw hebben moeten ver duren. Kort geleden werd opgericht de „Vereeniging Internationale Tentoonstelling van Bouwen en Wonen" „Een eeuw Wonen" 18501950". WU zijn thans in staat eenige nadere gegevens hieromtrent te verschaffen. Allereerst dier.t erop gewezen te worden, dat om technische re denen de naam van de tentoonstelling waar schijnlijk zal veranderd worden in „Ideaal Wo nen". Zij zal, zooals bekend, te 's-Hertogenbosch gehouden worden. Reeds geruimen tijd is een groot comité van vooraanstaande heeren uit 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Tilburg en Hel mond bezig met het uitwerken der plannen Naast het voorloopige comité dat na het be- studeeren der voorloopige plannen steeds meei overtuigd Werd van de prachtige mogelijkheden van deze tentoonstelling, werd reeds de grootst mogelijke medewerking toegezegd door het ge meentebestuur van 's-Hertogenbosch, Kamei van Koophandel aldaar etc. Daarnaast werden reeds verschillende industrieën gepolst, die unaniem van meening waren dat hier iets zeer bijzonders staat te gebeuren en die dan ook zeer zeker hun medewerking in den vorm vai: exposities toezegden. Het voorloopig comité dat tot nu toe een en ander voorbereid heeft, zal bij definitieve goedkeuring der begrooting onmiddellijk alle raderen van deze grootsche zomertentoonstelling in beweging brengen. Daartoe heeft zij in de eerste plaats de kwali teiten van den architect Wijdeveld tot haar beschikking. Wijdeveld zal te Den Bosch een exposé geven van „Ideaal Wonen" in schitte renden vorm. Daartoe heeft hij een aantal pa viljoens ontworpen, 15 grootere en kleinere, met een oppervlokte van ongeveer 8000 vierkanten meter. Daarnaast een serie keurige buiten - exposities, waterpartijen, torens, amusements parken en een zeer origineele Brabantsche Her berg met als tegenhanger en hypermodem restaurant met tuinaanleg. 's-Hertogenbosch zal staan in het brandpunt der vaderlandsche en zeer waarschijnlijk ook der buitenlandsche belangstelling. Den Bosch zal tienduizenden Nederlanders en vreemdelin gen tot zich trekken, want tentoonstelling en feestelijkheden binnen de stadsgrenzen van Den Bosch zijn steeds een succes, hetgeen wel zeer overtuigend is gebleken in de laatste tien jaren De tentoonstelling zal op breede basis worden ingericht. Zij zal omvatten een cultureele af- deeling en een Industrieele en Economische afdeeling. Niet alleen de leek zal deze tentoon stelling interessant, boeiend en amusant vin den, ook de aannemer, de kunstenaar, de ar chitect zullen bepaalde afdeelingen met groo.r belangstelling gade slaan. De man zoowel als de vrouw zullen objecten voor hun speciale in teresse vinden, terwijl ook hij die vermaak zoekt de noodige attracties zal aantreffen, waarbij echter scherp erop zal Worden gelet, dat de expositie niet ontaardt in een kermis of Lunapark. Er is reeds veel verricht, doch er moet nog veel meer gedaan worden. Als allen medewerken, kan Nederland in den herfst van 1939 terugblikken op een cultureel en technisch belangrijke expositie, die Nederlands reputatie en die der Nederlandsche producten mede zal hebben bevestigd, zoowel in binnen- en in bui tenland. Nu de Beersche overlaat wordt opgehoogd behooren de overstroomingen tot het verleden (Van een bijzonderen correspondent) Londen, 2 Maart Op het oogenblik, dat het oorlogsmonster zich eerder schijnt te verwijderen dan naderbij te komen, lijkt ons een rustige beschouwing van de wijze, waarop Engeland den oorlog, als hij tóch zou komen, denkt te voeren, wel interes sant. In elke weermacht bestaan thans drie stroomingen. De eene verwacht alles van het luchtwapen, de andere alles van de vloot en de derde meent, dat nog altijd het landleger de beslissing brengt. Het valt niet te verwonde ren, dat degenen, die bij een dezer drie strijd krachten zijn ingedeeld, hun eigen wapen voor het belangrijkste houden. Wij herinneren ons nog met genoegen, hoe gedurende den Abessinischen oorlog een Ita- liaansche majoor-vlieger ons zeide, dat de con centratie der Britsche vloot in de Middelland- sche Zee van geen beteekenis was, want al die bootjes zouden, als het meenens werd, onmid dellijk door bommen tot zinken gebracht wor den, en hoe een Italiaansche marine-kapitein voor deze meening slechts een medelijdend schouderophalen over had. Engeland heeft in den persoon van Admiraal Lord Chatfield een, zooals zijn volle titel luidt, minister voor de Coördinatie der Afweermaatregelen. Maar ook in de Britsche weermacht staan de drie mee ningen over den voorrang der strijdkrachten zóó onverzoenlijk tegenover elkaar, dat onlangs een Engelsch publicist de meening uitsprak, dat men eigenlijk ook nog een minister voor de coördinatie der oorlogstheorieën noodig had. Zoo erg is het wellicht in werkelijkheid niet. Het is veeleer duidelijk, dat één theorie de over- heerschende is, en wel de theorie, welke niet in het algemeen, echter wel voor Engeland, aan de vloot den onvoorwaardelijken vborrang geeft. Indrukwekkender dan het citeeren van boeken en artikelen spreken de feiten. De Britten we ten natuurlijk zelf heel precies, dat zij onzin praten, wanneer zij den algemeenen dienst plicht een ondemocratische instelling noemen. Zij weten ook heel goed, dat, evenals Frankrijk een eerste klas landleger heeft en een tweede klas vloot, Engeland naast een eerste klas vloot een tweede klas leger kon hebben. En als ze zeggen, dat zij dit niet zouden kunnen, dan be- teekent dit alleen, dat ze het niet willen. Het is aan geen twijfel onderhevig, dat dit bij de vrienden en bondgenooten van Engeland kwaad bloed zet. Het koestert 'n soort klassen haat. Natuurlijk, de voorname heer uit Enge land rijdt in het veld, terwijl wij goed genoeg zijn, het zweetende voetvolk te zijn. Engeland zal munitie vervaardigen en leveranties doen, terwijl wij onze levens moeten offeren. Wan neer dit beeld met de waarheid in overeenstem ming zou zijn, zou het niet fraai zijn, maar in werkelijkheid is het heel onvolledig. Er staat namelijk een krijgstheorie achter, welke voor de Britten een groote en ook een bijzondere taak weglegt. Deze leer gaat er van uit, dat moderne ves tinggordels, zooals de Maginotlinie, slechts doorbroken kunnen worden, wanneer de aan vallers vijfmaal zoo sterk zijn als de verdedi gers. Madrid neemt men hierbij als voorbeeld. Dit wil dus zeggen, dat de Franschen alleen in staat zullen zijn hun Oostgrens te handhaven. Nu zal men misschien tegenwerpen, dat men den oorlog niet door de verdediging, maar door den aanval wint. Maar het antwoord luidt, dat de Duitsche Siefried-linie, ofschoon zij onge twijfeld nog veel zwakker is dan de Maginot linie, eveneens slechts door een geweldige over macht doorbroken zou kunnen worden, waar over Frankrijk niet eens met Britsche hulp zou beschikken. Resultaat: het zou geen zin hebben een Britsch millioenenleger naar Frankrijk te sturen en daar de bloedbaden van de Somme en van Verdun te herhalen. Men moet den oorlog op soepeler, Velen zeggen op meer ele gante wijze winnen. Deze „meer elegante wijze" is die van de vloot. Heeft men dus werkelijk al zijn hoop op de blokkade gesteld? Heusch niet, zeggen de Britten. Weliswaar is dit de belangrijkste taak der vloot en zeker is het 't meest effectieve oorlogsmiddel, maar tevens vervult de marine daarmee een tweede taak. De lieden, die het egoïstisch vinden, dat Engeland geen millioe nenleger naar Frankrijk wil sturen, wijzen er op, dat de Franschen de verschrikkelijke taak zouden hebben heel alleen niet tegen Duitsch- land, maar ook tegen Italië en mogelijk zelfs nog tegen Spanje te moeten standhouden, 40 tegen 80, tegen 120, tegen 150 millioen. Zijn de nachtmerries, waarvan sommige Franschen last hebben, niet begrijpelijk? Blijft kalm, ant woorden de Britten. Wat heeft u liever: dat wij u een millioen man sturen tot afweer van de Italiaansche legers, of dat wij er voor zorgen dat deze legers heelemaal niet aan uw grenzen verschijnen? De keus kan niet moeilijk vallen. Zoo lang Engeland de zee beheerscht, zoo lang het in de Middellandsche Zee met overweldi gende superioriteit kan optreden, is Italië niet in staat tegen Frankrijk op te marcheeren. Meer dan dat; zoo lang Engeland de Middel landsche Zee beheerscht, zullen er ten Oosten van Italië steeds bondgenooten van Engeland zijn, van Odessa tot Ragusa. Als Italië echter niet marcheert komt een Spaansche aanval heelemaal niet in aanmerking. Vele Franschen spreken van een ring om Frankrijk. Maar wat is een ring waard, wanneer deze ring door een anderen sterkeren ring omgeven wordt, den ring van de Britsche vloot? Is dat alles? De Britten zeggen niet, dat zij in geval van oorlog geen landleger ter beschik king zullen stellen, zij zeggen slechts, dat zij geen millioenenleger naar Frankrijk willen sturen. Zij zijn echter zeer sterk van plan hun legers ergens anders in te schakelen, waar er geen Siegfriedlinies zijn. De wereld is rond en de versplintering van krachten, welke Engeland zichzelf in den wereldoorlog door het Darda- nellenavontuur op den hals had gehaald, heeft op het laatste oogenblik zelfs nog winst opge leverd: de ineenstorting der Centrale mogend heden begon aan het Balkanfront. Thans is Turkije een bondgenoot van Engeland en Ke- mal Ataturk's woord geldt nog: „Als Mussolini Trajanus wil spelen, zal ik Attila zijn." Weder om is het de superioriteit ter zee, welke het den Britten mogelijk maakt hun legers ergens anders dan in Frankrijk te laten optreden Waar zij ook zullen optreden, ze zullen er steeds bondgenooten vinden en wij kunnen de talrijke mogelijkheden gerust aan de fantasie van den lezer overlaten. Zij zijn van dien aard, dat ze reeds thans den generalen staf van den even- tueelen vijand, die op de voedselvoorziening en de grondstoffen bedacht is, veel hoofdbrekens kost. Over de rol van het luchtwapen als be schermer van de Britsche oorlogseconomie en als het middel om door vernietiging van vijan delijke voorraden de uitwerking van de blok kade te vergrooten, behoeft men in dit verband niets meer te zeggen. Wij hebben deze, thans heerschende krijgs theorie uiteengezet om te bewijzen, dat het niet juist is als men den Britten verwijt, dat zij geen begrip hebben van de noodzakelijkheid van den totalen oorlog en zich zouden inbeelden, dat- zij met de linker hand oorlog zouden kunnen voeren. Neen zij weten wat de totale oorlog is en wat hij eischt. Zij willen hem niet als een stier voeren, maar als een torero. In het jongste nummer van „Katholiek Film front" wordt aan de nagedachtenis van Paus Pius XI de volgende beschouwing gewijd. Onder de vele glorierijke namen, den over leden Faus verleend, moge die van Vredespaus de meest illuster zijn, er blijven andere over, die mede de universeele figuur van Pius XI z.g. relief geven. De film en alle droomfabrieken zullen het aanschijn der aarde niet vernieuwen, maar zij zijn een macht, welke niet ontgaan kon aan een Paus van het formaat van Pius XI. Hij heeft, veel meer dan velen willen toegeven, kennis genomen van het verschijnsel, dat we film noemen. Hij heeft het niet beneden zijn waardigheid geacht studie te maken van de film door de film zelf te zien, te verstaan, te doorgronden. Hij was bioscoopbezitter in het Vaticaan, waar een projectiekamer steeds pa raat was en waar de regeerder van de Katho lieke Kerk aan de filmbron zelf de zuiverheid van den stroom ging proeven. Hij was filmtheo reticus in zijn encycliek "igilante Cura, waarin hij kort en bondig maar met treffende juistheid de mogelijkheden van de film onderscheidde naar haar aard en wezen. Hij vertegenwoor digde het publiek als de bewonderaar van mag nifieke vermogens van de film, als de verwer per van de onwaardige manifestaties. Ware hij geen Paus van Rome geweest, maar een Ne- derlandsch burger, men had hem op zijn minst als lezer van Katholiek Filmfront genoteerd gezien, indien hij dit blad niet tot zijn podium hadde gemaakt. Wij zijn de nagedachtenis van dezen Paus grooten dank verschuldigd. Dit blad heeft aan zijn encycliek zijn bestaan te danken. De Ka tholieke Filmactie in Nederland, die het Werk voor de Goede Film bevordert, is een der resul taten van Vigilante Cura, de vastberaden en bewuste Breve aan de Amerikaansche bis schoppen, waarin de positieve waardeering vooi de goede film niet onder gaat in een negatieve veroordeeling van de slechte. Pius XI signaleer de het filmkwaad temidden van een meester lijke verdediging van de film als cultuurfactor, waarvan hij de artistieke kracht waarnam, er kende en bewonderde. Hij nam het op voor de goede film, dat is de film, die naar inhoud en vorm een goed geheel vertegenwoordigt. Hij gaf hiermede een voorbeeld aan hen, die in de film slechts een middel zien om handel te drijven en het menschdom te vermaken ten bate van geldelijk gewin, maar evenzeer aan hen, die het niet de moeite waard vonden kennis te nemen van de mogelijkheden der filmmiddelen in han den van de kunstenaars die zich van deze mid delen bedienen. De beslistheid, waarmede de encycliek Vigilante Cura zich uitspreekt over de Film en haar fascineerende macht op den mensch, getuigt van een indringend vermogen om de kern van het filmprobleem te vinden. Het is dezelfde beslistheid, waarmede Pius XI voor het aanschijn der geheele wereld de waar heid en den vrede heeft verdedigd en voor da Gerechtigheid heeft gestreden. Moge dit groot» voorbeeld navolging vinden bij de tienduizenden, die in ons land het leger van de K.F.A. samen stellen en de tienduizenden, die nog afzijdig staan. Het verschil tusschen groot- en kleinbedrijf, dat wij in onze artikelenreeks over de concen tratie in het bedrijfsleven reeds eerder aan gaven als het verschil tusschen de onpersoon lijke economische eenheid en de „eigen" zaak, wordt in Bouwen en Streven door Wouters nog eens duidelijk naar voren gebracht. Interessant is het, dat hij aantoont, hoe het kleinbedrijf door de grootere mogelijkheid van manipulatie met de winstmarge dan het groot bedrijf in dezen een economischen voorsprong heeft op het grootbedrijf. Tusschen de kleine winkelzaak en het groote winkelbedrijf is er een weliswaar meer prak tisch dan theoretisch verschil: De kleine win kelzaak is niet gewoonweg een handelsbedrijf met een kapitaal X op de balans, en waarvan de opbrengst derhalve Y procent van dat be drag moet uitmaken. Voor den kleinen winkelier is zijn zaak in de eerste plaats een middel van bestaanEen ruim of karig bestaan naar gelang zijn aan leg of geschiktheid, de tijdsomstandigheden en de nog duizend en één wisselvalligheden in het leven, die meestal als zoodanig door den klei nen middenstander moeten worden aanvaard, er reeds van tevoren in berustend, dat daar toch niet veel aan te veranderen valt. Verder onderscheidt zich nog de kleine win kel van zijn groote broeders hierdoor, dat zijn „kapitaal" verreweg te boven gaat het in de zaak gestoken geld, want de wil en het werk vermogen van den zakenman (somtijds van alle leden van zijn gezin) vormen voor zich ook een voornamen factor, dien wij zouden kun nen aanduiden met „levend kapitaal". Zelfs al werd in den vorm van (min of meer fictief) salaris de door den eigenaar en de zijnen ver richte arbeid op de balans geboekt dan nog zou de invloed van dit „levend kapitaal" op den goeden gang van zaken nog niet volkomen juist tot uitdrukking zijn gebracht In dit verband gaan we spreken over het be lang van de gerealiseerde winst en meer nog over de juiste berekening daarvan. In 't algemeen wordt de verkoopsprijs bepaald uit den inkoopsprijs, vermeerderd met hetzij een vast percentage (voor alle te verkoopen arti kelen gelijk), hetzij met een zeker bedrag af hankelijk van het soort artikel. Deze marge, die na aftrek van de algemeene bedrijfsonkos- ten de eigenlijke winst moet opleveren, wordt somtijds (maar hoe zelden, helaas!) weten schappelijk vastgesteld; gewoonlijk wordt zij echter op de bij de branche gebruikelijke wijze bij benadering geschat tenzij zij mocht zijn voorgeschreven door den leverancier (verplich te verkoopsprijs) ofdoor de concurrentie. Nu moeten wij eraan herinneren, dat de kleine winkelier in 't algemeen geen al te beste boek houder is; en daarom zal de lezer de noodza kelijkheid begrijpen, dat we hier eerst een tweetal overwegingen inlasschen. Ten eerste: De winkelier vergeet soms, er rekening mee te houden, dat dezelfde marge in waarde verschilt, naar gelang die vergeleken wordt met den i n koopsprijs (waarbij zij wordt opgeteld), of met den verkoopsprijs (waarvan ze moet worden afgetrokken). En ten tweede: De kleine winkelier is er zich niet altijd volkomen van bewust, hoe klein het gedeelte der marge is dat als „winst" kan wor den beschouwd, ten opzichte van het veel groo- ter deel dat moet dienen tot dekking van de algemeene bedrijfskosten. Het is voor een winkelier van belang, om zijn bedrijfskosten en dus het percentage, dat deze uitmaken in de verkoopsprijzen, zuiver vast te stellen. Wij geven toe, dat dit alles een wetenschap is, welke boven het begrip gaat van den gemiddelden winkelier die beter verkooper is dan boekhouder. Alleen, het zakendoen enkel op ervaring gegrond, is niet meer mogelijk. En als de groote magazijnen en de met filialen wer kende ondernemingen een menigte kleine han delszaken hebben kapot gemaakt, dan is dat niet zoozeer een gevolg van de macht van hun kapitaal, maar moet, ten minste voor een groot gedeelte, geweten worden aan hun kennis tot berekening hunner prijsnoteering! Dit verschil tusschen de marge zonder aftrek van kosten (genaamd; „bruto-winst") en de zuivere winst-marge (genaamd: „netto-winst") stelt ook grenzen, of moest dat minstens doen, aan de domme handelswijze van concurrenten, om door middel van een steeds verder gaande prijsverlaging elkaar te bestrijden. Wij meenen te hebben aangetoond, dat, als deze verlaging het bedrag van de zuivere winst overschrijdt, elke overwinning tot een zelfmoord wordt! De man, die zijn kapitaal laat werken, zal trachten, van zijn geld de hoogste rente te be komen. De winkelier wil leven van zijn handel. Geheel anders dan de „geldman" kan de win kelier tot zich zelf zeggen; „Mij is het vol doende, om X gulden per jaar te verdienen. Uitgaande van dien stelregel kan ik dus de winstmarge (wérkelijke of netto-winst, wel te verstaan) verlagen, naarmate mijn omzetcijfer hooger wordt." Wat een gewéldig wapen tegen de concur rentie! Een ander wapen is klaarblijkelijk de ver mindering der algemeene bedrijfskosten door een beter beheer der zaak. Een derde is: voordeelig inkoopen Drie wapens dus, waarvan bijv. de groote magazijnen op bewonderenswaardige wijze weten gebruik te maken. Want wij moeten niet vergeten, dat bij eiken verkoop van een artikel de zuivere winstmarge van deze groote onder nemingen percentsgewijze miniem is hetgeen, gezien het buitengewoon hooge omzetcijfer, niet nalaat, een geweldig winsttotaal op te leveren! Waar is verder ook, dat men in de groote magazijnen er voor zorg draagt, om den tijds duur van den omloop der beschikbare fondsen (bestaande uit handelskapitaal en koopwaar, waarin dit kapitaal is geïnvesteerd) zoo kort mogelijk te maken: een „omloopstijd", die er zich niet zelden acht, tien, twaalf keer per jaar herhaalt, terwijl dat bij den kleinen win kelier slechts (laten wij zeggen:) drie of vier maal plaats heeft. Tien keer in 't jaar 1 pet. verdienen, maakt echter op het eind daarvan een totaal van 10 petBuitengewoon be langrijk is op dit gebied de strijd tegen de „winkeldochters": de groote magazijnen geven er de voorkeur aan, om moeilijk verkoopbare artikelen met verlies van de hand te doen, ten einde, de omloop-snelheid niet te vertragen de kleine winkelier bezit maar zelden dien „koopmans-moed" Het is voor den kleinen winkelier van vitaal belang (en het zal de plicht zijn van zijn boek houder, om dezen zulks te doen begrijpen, wan neer de boekhouder zijn taak als die van een „economisch adviseur van den kleinen winke lier" opvat, welke rol hij kan en moet (moest) vervullen) om de zuivere winstmarge niet te berekenen op grond van de waarde der te verkoopen artikelen (percentsgewijze verhoo ging van den inkoopsprijs of idem verlaging van den verkoopsprijs); maar deze marge te bere kenen naar zijn eigen levensrbehoeften te verdeelen over de verkoopen van het geheele jaar met inachtneming van de omloops-her- haling. Hoe meer er verkocht wordt, en hoe kleiner het aandeel kan wezen, dat bij den verkoop van elk artikel moet worden opgebracht ter verkrijging van de „gelden, noodig voor levens onderhoud"zooveel lager kunnen dus da verkoopsprijzen zijn, zonder aan de hoedanig heid van de waren afbreuk te doen. En hoe meer de prijzen verlaagd worden, des te ge makkelijker zal men den verkoop kunnen doen toenemen, hetgeen weer een nieuwe mogelijk heid schept, om nogmaals de prijzen te ver lagen Begrijpelijkerwijze zijn er grenzen aan den invloed, die een steeds grooter wordenden om vang van den omzet en de steeds lager te stellen prijzen over en weer op elkaar uitoefenen. Wij blijven echter van meening, dat in zake de winst-marge het voor den winkelier de ge zondste en verstandigste politiek is, om de i netto-winst-marge te richten naar zijn eigen levensbehoeften, die door de opbrengst van zijn handel moeten worden gedekt. Deze politiek moet vooral gepaard gaan aan de zorg voor de algemeene bedrijfskosten. Want hoe beter die kosten op hun juiste waarde wor den beoordeeld, des te oordeelkundiger kunnen de verkoopsprijzen worden vastgesteld. Maar, om de juiste waarde (en niet slechts de be naderde warvde daarvan) te bepalen, is het noodig, zc ten volle te kennen. Te dien einde moeten de uitgaven in alle deelen worden on derzocht en gerechtvaardigd. Dit toezicht op de algemeene bedrijfskosten zal ongetwijfeld leiden naar een betere organisatie van de on derneming; dikwijls tot directe bezuinigingen, j Maar vooral dient er verandering te worden gebracht in de mentaliteit van den kleinen winkelier in al zijn doen en laten! Hij moet er door en door van overtuigd zijn, I dat „organisatie" niet maar alleen goed is voor de groote ondernemingen, doch dat zulks ook noodig is voor de kleine zaak, die door het ge zin wordt gedreven. Alleen organisatie kan haar efficient maken, j Alleen de efficiency kan haar op den duur levensvatbaar maken. En een der grondslagen van deze efficiency j is voorwaar de winstmarge! Men schrijft ons uit Boedapest: De nieuwe Hongaarsche minister-president, die Imrédy is opgevolgd, werd den len Novem ber 1879 te Boedapest geboren. In het jaar 1904 promoveerde hij aan de universiteit te Boeda pest. In den tusschentijd studeerde hij ook aan de Landbouwkundige hoogeschool te Magyaró- vór. Reeds in zijn vroege jeugd toonde hij groote belangstelling voor de aardrijkskunde en in het jaar 1907 maakte hij een studiereis naar den Engelsch-Egyptischen Soedan. Zijn eerste geographische werk was: „De car- tographische geschiedenis der Japansche eilan den", waarmee hij zijn naam in Hongarije en in het buitenland als geleerde vestigde. Zijn politieke loopbaan begon in het jaar 1905, toen hij als lid van het Huis van Afgevaardigden gekozen werd, hetgeen hij tot 1911 bleef. Tij dens den oorlog deed hij dienst aan het Ser vische en het Italiaansche front. In het jaar 1919 maakte hij deel uit van de Hongaarsche nationale regeering te Szeged, waarvan hij eerst minister van onderwijs, later minister van buitenlandsche zaken was. In het jaar 1920 was hij eerst minister van buiten landsche zaken van de regeering Simonyi-Se- madam en nog in hetzelfde jaar werd hij tot minister-president benoemd, hetgeen hij tot 2 Mei 1921 bleef. Graaf Teleki werd in de jaren 19241925 door den Volkenbond als lid van een comité naar Mesopotamië gezonden om op grond van plaatselijke studies advies uit te brengen in de kwestie, of het Mossoel-vilajet aan Irak of aan Turkije toebedeeld zou worden. Niet alleen de Hongaarsche maar ook buiten landsche wetenschappelijke instituten verleen den hem eerelidmaatschappen en eeredoctora ten en de Hongaarsche rijksbestuurder begif tigde hem in het jaar 1930 met den zgn. Cor- vin-ketting, de hoogste onderscheiding op cul tureel gebied, terwijl in het jaar 1936 zijn be noeming tot Kon. Hongaarschen geheimen raad volgde. Ook werd hij tot lid van het Europeesche Comité van de Carnegie Stichting benoemd. Als deskundige op het gebied der jeugdop- voeding en jeugdbeweging is de nieuwe Hon gaarsche minister-president zeer bekend. Steeds hechtte hij groote waarde aan de padvinderij; gedurende eenige jaren was hij hoofdscout en in het jaar 1923 werd hij tot honorairen hoofd scout benoemd. In deze hoedanigheid was hij hoofdvertegenwoordiger van Hongarije op bui tenlandsche conferenties en jamborees. In het jaar 1937 vertoefde hij eenige dagen in Neder land, waar hij de aanvoerder was van de Hon gaarsche padvinders op de jamboree te Voge lenzang. Sinds 13 Mei 1938 tot zijn jongste benoeming tot minister-president was hij weer minister van onderwijs in de regeering-Imrédy. Tijdens de Hongaarsch-Tsjecho-Slowaaksche onderhan delingen te Komarom en op de conferentie te Weenen was hij een der hoofdgedelegeerden en later leider van de comité's tot afbakening van de HongaarschTsjecho-Slowaaksche grens. Voor zijn verdiensten bij de jongste gebeurte nissen ontving hij het Grootkruis van de Hon gaarsche Orde van Verdienste.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 14