Wat spoorwegreizigers moeten weten Pontius Pilatus Wat staat den Eeker te gebeuren? RECHT EN PLICHT ZONDAG 5 MAART 1939 Er zijn twijfelgevallen Heeft-ie een klonterke teveul harsens meegekregen Bij gebrek aan overeenstemming beslist de hoofdconducteur Waar men kan of niet moet gaan zitten Voor half geldmaar geen halve plaats De rook-affaire Heeft het dikwijls controleeren nut? Het raampje en de noodrem BRA BA N TSCHE BRIEVEN Foutieve postzegel tentoongesteld Speelhol-exploitant gearresteerd Man aangereden eri gedood Nieuwe zegels Egypte Rusland Liechtenstein Panama Polen Gilbert en Ellice Andorra (Spaansch kantoor) Peru Monaco HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V. Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie Het vroege lenteweer Tamelijk standvastig, zoodat het nog wel aan zal houden NIEUWE CONCIERGE VAN DE TWEEDE KAMER RECLASSEERINGSDAG tA.v. Men schrijft ons: Zij dje veel reizen, kunnen u vertellen, hoe Oiswijls in den coupé spoorwegzaken behandeld gorden, hoe iedereen zijn meening over dit of ten beste geeft en hoe weinig men over het gemeen op de hoogte is van wat er alzoo ten afmzien van dagelijks voorkomende dingen bij e Spoorwegen is voorgeschreven. Deze bepalingen berusten in eerste instantie P het bij Algemeenen Maatregel van Bestuur ^gevoerde Algemeene Reglement van het Ver- °er op de Spoorwegen. Dit Reglement kan beschouwd worden kis een opsomming van de rechten en ver plichtingen welke de spoorweg tegenover «et publiek heeft en omgekeerd van de eischen, waaraan het publiek, dat reist of goéderen te vervoeren heeft, moet voldoen. Nu spreekt het vanzelf, dat aan den eenen *ant de spoorweg zoo ruim mogelijk aan zijn VerPlich tingen voldoet en eigenlijk veel meer peft aan den klant, dan waartoe hij verplicht Js en anderzijds de eischen, waaraan het publiek neeft te voldoen, met een welwillend oog be- schouwt. Met het oog hierop heeft het spoor wegpersoneel instructies omtrent de toepassing Van de bepalingen van het A.R.V. Ret gebeurt bijv. weieens, dat een trein vóór bet perron rijdt, die te groot is voor de weinige reizigers, die daarin, vooral op een beginstation, Plaats nemen. Nu heeft de conducteur de be- v°egdheid het publiek plaatsen aan te wijzen *en is zelfs verplicht dit te doen, als het pu bliek erom verzoekt) maar hij moet dit niet bpen, als er geen bepaalde reden voor is. De rei nigers kunnen dus profiteeren van de meerdere Plaatsruimte en gerust ieder een hoekplaatsje of een ledigen coupé uitzoeken. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, b.v. bij gereserveerde rijtui- ®en of compartimenten. Soms ook bevinden zich achter een trein rijtuigen, die niet tot de samen stelling van den trein behooren, welke dan af gesloten behooren te zijn. Ook staan wel eens achter een trein reserverijtuigen, die slechts Afedegaan, als dit noodig zou blijken. Meestal staat dan bij het achterste rijtuig, dat wel mede- Saat, een bord met het opschrift: „Laatste rij tuig van den vertrekkenden trein". Nieuw is, wat we onlangs hoorden, toen eenige A'eizigers toch in de achterblijvende rijtuigen Wilden stappen. Plotseling klonk een stentor stem uit den luidspreker: „De achter den trein Paar X staande twee rijtuigen gaan niet met bien trein mede". Dat was afdoende. Zooals bekend is, kan men zijn eigen plaats APet een of ander voorwerp beleggen, echter niet •Pet een dag- of weekblad en ook alleen maar tijn eigen plaats, niet die van anderen, Men moet er wel voor oppassen in een hoogere klasse plaats te nemen dan waartoe zijn ^aartje recht geeft; alleen de conducteur heeft recht reizigers in een hoogere klasse te plaatsen eP dan nog, nadat hij hiertoe gemachtigd is door den chef. Doorgaans wordt, als er plaatsgebrek 3e klasse is, ruimte gemaakt in de 2e klasse, door de reizigers van deze klasse te laten over kappen in andere coupé's 2e klasse of le klasse. De aldus in een hoogere klasse geplaatste rei nigers kunnen daarin blijven, zoolang dit geen bezwaar oplevert, wat bijv. het geval zou zijn, als er reizigers van de hoogere klassen geen Plaats meer zouden kunnen vinden. Als regel geldt, dat van elke klasse ai'deelingen voor vrou wen worden gereserveerd, van de le klasse echter alleen, als hierom door alleenreizende vrouwen gevraagd wordt. Wij woonden eens een woordenwisseling bij tusschen reizigers in een vollen coupé. Wat was het geval? Een jongetje van ongeveer jaar had een volle zitplaats ingenomen, wat Piet naar den zin was van een medereiziger, die aldus redeneerde: Voor het jonge mensch is half geld betaald, dus heeft hij ook het recht °P een halve plaats. Deze redeneering gaat ech ter niet op, een kind heeft recht op een geheele Plaats, ook al wordt voor hem minder betaald dan voor een volwassene. Ofschoon de Spoorwegen niet verplicht zijn Voor gezelschappen plaatsen bij elkaar te reser- Ulvenhout, 2 Maart 1939 veeren, wordt dit toch zooveel mogelijk gedaan, vooral voor grootere gezelschappen (men kan zelfs een heel of een half rijtuig vrijhouden) en voor gezelschappen welke naar het buitenland gaan. Anders wordt het, als men tegen betaling van het beginstation af plaatsen reserveert. Deze worden natuurlijk steeds vrijgehouden. Reserveering geschiedt ook nog voor scholieren, of, zooals zij doorgaans met een dienstnaam worden aangeduid, „houders van jongelieden- kaarten". Dit reserveeren gebeurt overigens min der om den jongelui ter wille te zijn, dan wel om den vreedzamen reiziger tegen stroppen- streken van de jongens te beschermen. Want de ondervinding leert, dat, als men deze soort abon- né's loslaat op de gewone reizigers, d.w.z. niet voor hen reserveert, er steeds klachten komen. Een geval herinneren we ons van een drietal schooljongens, die trecht kwamen in een coupé, (zoo'n ouderwetsche zonder zijgang) met een paar oude dames. Onderweg schoven ze een venster open en één ging er halverwege uithan gen. Op een gegeven oogenblik een gil en hadden zijn kameraden hem niet juist gegre pen, dan zouer natuurlijk niets gebeurd zijn. Maar één der dames, die niet anders dacht of de jongen viel uit het venster, viel bijna flauw van schrik. Tot hun eer moet worden ge zegd, dat de jongens op het volgende station zich het vuur uit hun schoenen liepen, om een glas water te halen, maar zij konden niet verhoeden, dat hun Abk werden ingetrokken en naar het bureau van den Inspecteur gingen. Den volgenden dag moesten de papa's „dokken" voor kaartjes, hetgeen nu niet bepaald „gesmeerd" ging en werden de jongens, na schooltijd, ont boden bij den Inspecteur. In diens bureau r.ton- den ze gedrieën met de meest onschuldige ge zichten naast elkaar. De Inspecteur, die ook kinderen bezat van hetzelfde formaat, had moeite om zijn gezicht in een ernstige plooi te houden. Hij liet ze vertellen, wat ze hadden uit gehaald, toonde zich ernstig boos (maar genoot in stilte) en de tragedie eindigde met beterschap beloven en teruggave van de kaarten. Dit en kele staaltje zou door tientallen dergelijke kun nen worden aangevuld. Verder wordt gereserveerd voor houders van weekkaarten en voor gevangenen; krankzinnigen onder geleide worden in afzonderlijke compar timenten geplaatst. Wat het reserveeren voor „rooken" en „niet rooken" betreft, geldt als regel, dat de helft van het aantal coupé's voor „rooken" en de andere voor „niet rooken" gereserveerd wordt. In de zijgangen der rijtuigen, waarop uitsluitend niet- rook-afdeelingen uitkomen, mag niet worden ge rookt. Herhaaldelijk misbruik heeft het bestuur ertoe gebracht, strenger op te treden tegen rei zigers, die de rookverbodsbepalingen overtreden. Er is wel eens geklaagd, dat reizigers te dik wijls naar hun zin gecontroleerd werden. De spoorweg is van meening, dat er steeds nog te weinig gecontroleerd wordt. Dit controleeren is immers ook in het belang van den reiziger zelf. Meermalen gebeurt het n.l., dat een kaartje niet in orde is, en 'n reiziger onbewust in den verkeer den trein of in het verkeerde treindeel zit. Bo vendien kan de conducteur bij de controle de hoodigè inlichtingen geven, hoe. .gereisd mo.pt worden, waar moet worden overgestapt, enz. En dikwijls ook is de aanwezigheid van den conduc teur voor menig reiziger een aanleiding om in lichtingen te vragen. Niet ieder is zoo bereisd als de abonné, die het vervelend vindt, telkens een Abk te moeten laten zien. Onlangs waren wij getuige van een dis puut in een coupé. Het ging om de befaamde kwestie: Raampje open of dicht? 'n Reiziger met 'n das hoog om den hals, die zeker ver kouden was, wilde beide vensters gesloten hebben. Telkens als één der reizigers een venster open zette, stond hij na eenige oogenblikken op en rrrt, daar ging het weer naar boven. Tot één der medereizigers nijdig werd en den kouwelijken meneer aanblafte: „Meneer, we hebben recht te verlangen, dat het raampje, waar de wind niet opstaat, openblijft". „Ja meneer", was het antwoord, „dat kan wel zijn, maar ik ben verkouden en kan er niet tegen". „Moeten wij daar dan allemaal onder lijden?" riposteerden de medereizigers. Aan het volgende station werd de hulp van den conducteur ingeroe pen, die vertelde, dat het voorschrift luidt: „Wanneer één of meer reizigers dit verlan gen, moet het venster aan de windzijde ge sloten zijn. Omtrent het open zijn aan de niet-windzijde moeten de reizigers zich on derling verstaan. Bij gebrek aan overeen stemming beslist de hoofdconducteur". Welnu, de hoofdconducteur kwam met het voorstel: Het raampje aan de niet-windzijde half open en de verkouden meneer gaat zoo zitten, dat hij geen last van den wind heeft. De uitspraak vond instemming, ook bij den verkouden meneer en de goede verstand houding was hersteld. Vermelden wij verder, dat in treinen met door gaande rijtuigen de lokale reizigers geen recht hebben op plaatsen in deze rijtuigen. Zij moe ten, indien het treinpersoneel dit verlangt (en dit weet uit routine, welke behoefte aan plaat sen er onderweg komen zal) plaats nemen In de lokale rijtuigen. Verder is er het verbod om aan de noodrem te trekken, hetgeen alleen mag geschieden: „bij gegrond vermoeden van gevaar, hetzij voor den trein, hetzij voor de zich daarin bevindende reizigers". Het is weieens gebeurd, dat een rei ziger, opstaande, zich onwillekeurig vastgreep aan den handgreep van de noodrem en het volgend oogenblik de remmen krachtig voelde aanslaan. Het onthutste gezicht van den man, die zich, toen de trein tot stilstand kwam, zelf aanmeldde, en de verklaringen van de mederei zigers waren bewijs genoeg voor zijn onschuld. In zoo'n geval wordt natuurlijk aan het proces verbaal, dat steeds opgemaakt moet worden, geen gevolg gegeven en komt de reiziger er met een waarschuwing af. Zooals van zelf spreekt, worden mannen niet toegelaten in compartimenten uitsluitend voor vrouwen bestemd. Jongens beneden de 10 jaar mogen echter wel in dames-coupé's worden toe gelaten. Nu komen nog even de dieren aan de beurt. Onlangs zagen wij een dame met Hollywood- sche allures met een koppel van niet minder dan vijf hondjes schattige natuurlijk! in een eerste klasse coupé stappen. Mag dat maar zoo? Geen bezwaar, mits men maar voor eiken hond den halven prijs van een volwassen mensch be taalt voor de klasse, waarin men reist. Deze honden worden dan beschouwd als schoothond jes. Grootere honden worden alleen maar in de 3e kl. vervoerd en natuurlijk in een hok in den bagagewagen. De prijs een halve enkele reis blijft echter dezelfde. Tot slot nog de verbodsbepaling: „Werpt geen voorwerpen uit de rijtuigen", waardoor personen gekwetst of zaken beschadigd kunnen worden. We deden hier een greep uit de meest belang rijke reizigersbepalingen; daar zijn er natuur lijk nog veel meer Er bestaan, wel gemeenzaam in alle cultuur - staten, verschillende beroemde gevleugelde woorden, die van uitspraken stammen, welke de Evangeliën Pontius Pilatus, den Romeinscnen landvoogd van Judea tijdens de laatste phase van het openbare leven van Christus in den mond leggen. De vraag van den sceptischen, leatdunkenden Romein aan Jezus Christus (naar Joannes XVIII 38): „Wat is waarheid?" wordt dikwijls de „Pilatus-vraag" genoemd. De woor den, waarmede hij naar hetzelfde Evangelie (XIX 5) den Menschenzoon aan het Joodsche volk, dat voor zijn tribunaal samenschoolde voorstelde, worden meestentijds in het Latijn der Vulgatb geciteerd: „Ecce homo!" De symbolische wassching der handen ter getuigenis van zijn onschuld aan het bloed, dat straks zou worden vergoten, kómt reeds in verschillende oud- Testamentische tekstverzen voor (o.a. Mozes XXI 6, 7 en Psalm XXVI 6), maar de formule van „zich de handen in onschuld wassehen" werd toch zonder twijfel pas tot volksgebruik door het symbolische gebaar en door den beken den uitroep van den landvoogd Pontius Pilatus. In het Fransch en Engelsch is de staande uit drukking nog praegnanter. De onschuld worejt er niet bij genoemd. „Jé m'en lave mes mains". „I wash my hands of it". En in het Hongaarsch luidt het nog eenvoudiger: „Mosom bezeimet" (ik was mijn handen). Maar niet alleen in den woordenschat der ontwikkelden en in hun gevleugelde woorden weerspiegelt zich de gestalte van den indolenten Romein, die slechts en alléén bezorgd is voor zfjn eigen rust, ook in de voorstellings- en ver beeldingswereld der breede volksihassa's namen de stadhouder van Judea en zijn niet-roemrijke rol, zooals deze in de Evangeliën is beschreven, een steevaste plaats in, wat verschillende po pulaire gezegden en zegswijzen bewijzen. Van Lucas XXII 11 komt het gezegde: „iemand van Pontius naar Pilatus zenden". In dialecten wor den de namen alleen maar wat veranderd. Zoo zegt men in Zwitserland, in Graubünden: „Von Punzi zu Pilatus" en in Argau: „Von PorJis zu Pilatis". Juist zou het natuurlijk zijn, om te zeggen: „Van Herodes naar Pilatus", omdat het gezegde ten slotte een tastbare verwarring is tusschen de personen van den Joodschen Te trarch (viervorst) Herodes en den vertegen woordiger van Rome Pontius Pilatus. In de mid- deleeuwsche openlucht-passiespelen werd ge woonlijk aan de eene zijde het paleis van He rodes voorgesteld en aan de andere zijde dat van Pilatus, zoodat het heen en weer zenden van den gevangen Heiland van Herodes naar Pilatus en weer van Pilatus naar Herodes sterk op den voorgrond trad. Het merkwaardige is nu, dat nu toch de uitdrukking is ontstaan: „van Pon tius naar Pilatus sturen." De Weensche geleerde dr. Storsen schrijft dit zonderlinge feit toe aan een verdraaiing van de oorspronkelijke uit drukking bij wijze van grap. De Deensche roma nist Nyrop neemt aan, dat de voorliefde voor v Amico, Dré III had er goeien kijk op, in den aan- Vank van den winter: den Eeker is mee z'nen leerdij nou zoowijd gevorderd, dat den Dré 'm hie verder kan onderwijzen! ,,'t Ennigste zou hog zijn 'n moeleke-vol Fransch," beweert mij hen compagnon, „maar daarin ben 'k eigens ginnen scherpschutter." 't Was verlejen week dat den Dré me deus hieuws vertelde in den stal. Rechtop, fier, z'n Zwarte goudoogen vast in mijn oogen, vertelde- h-ie me dat. En ik voelde hoe 't jonk 't z'n eigen als 'nen plicht aanrekende, mij van deus vorde ringen van den Eeker op de hoogte te brengen. We keken malkaar 'ns lang en zwijgend aan. „Da's rap gegaan, Dré," zee ik eindelijk, mee Veul bewondering. „Ja, opa, maar 't is de volle waarheid," ver- Zekerde mij m'n baaske, diep seerjeus en mee Veul verantwoordelijkheidsgevoel. „Wit ie 't eigens?" „'n Boon, als ik 't zekers heb „Hoezoo?" „Kek de moeilijkste sommen en algebra- ópgaven lost veul rapper op dan ik. Maak ik fouten, dan schijnt ie te denken, da 'k 't omspres floei, om hum op de proef te stellen, 't Heele Algemeene Geschiedenisboek kent ie uit z'nen kop. Ik geloof, neeë ik wéét 't zekers, opa als den Eeker iets langzaam overleest, dat ie 't dan veur z'n heele leven nooit meer vergit!" „Aardrijkskunde?" „Sjuust als mee de geschiedenis. Drie boeken werkte-n-ie deur. Eén over Nederland, een over Europa en een over de Wearelddeelen. Ik eigens was op Kostschool pas in 't midden van 't twee de deel. Hij kent ze alle drie uit den kop." „Nederlandsche taal?" „Is ie sjecuurder in, dan ik, opa! De regels, naamvallen, tijen, geslachten alles zit puik in z'nen sproetenkop en dat nie alleen: hij past 't ook allegaar sjuust toe, veur zoowijd als ik 't bekijken kan," zee-t-ie er zachtjes en glim lachend achteraan. „Veur zoowijd gij 't bekijken kunttjaa..," twijfelde-n-ik. Toen trok den Dré me aan m'n vestje. „Ja, opa, dat is 't nou net! Ik kan 'm nie meer wijer helpenen...." „En?" „En 't zou zonde zijn den Eeker te laten steken." Ik stond in gepeinzen. In den stal krioelde 'nen diepen avondschemer. Deur 't halfronde stalraamke zag ik de velden vernevelen in den kwijnenden dag. De runders, die we hadden af- gevoeierd, kost ge in deus stille uur 't voeier hóóren vermalen over de harde tongen. Ik peinsde. Zo'nen Dré III toch! Wat 'nen prach- tigen patroon stak er in dat jonk. Maar den Eeker wijer laten leerenTjaTrui was er ook nog. De tijen waren broerd. En van dat ermzalige Eekerske 'nen grooten meneer ma kenWas 't wel veur 't jonk z'n geluk? Die z.g. „groote weareldNonde 't is daar zo'nentroep! Zo'nen afgunst, zo'n harteloos gekonkel. Waarvan sjuust de „Eekers" zoo wreed de dupe worden „Nou? Dré I?" Ik zag van m'n baaske alleen nog 't blank van z'n gezicht, 'n Fonkelske van z'n sterre-oogen. „Ik peins, Dré III, ik.... eh.... prakizeer, m'nen kearel." Hij gong naar zijnen Bles. Streelde den goeien beest zijnen nek; smoesde mee z'n perdje. En in den stal wierd 't donkerder. Den Dré stak 'nen lanteern aan. Bruin-Bouwen gloei cirkelde om 't olielicht. Glanzings van 't peerd schimden deur den donker. Ik bleef staan, waar "k stond. Hoeveul jaren waren nog veur me weggeleed? Vijf? Tien? 't Zou goed zijn, 't zou deugd zijn te weten, dat den jongen Dré z'nen Eeker bij 'm hieldMaar van den anderen kantge meugt toch jonk gewas in zijnen groeikracht nie stuiten! Maar dan weer: Kiske Plankers. Dat timmermanneke (Ik heb 'm oe wel 'ns be schreven g'ad). Kiske, deuzen stal had ie nog gebouwd als snotpiek van zeuventien jaren. Kiske, die 't zoo wijd brocht, dat zijn vrouw heur eigen schaamde veur Kiske zijnen trots. Den trots, dat ie eigens nog aan de schaaf bank had gestaanKiske, die veur z'n veer tigste grijs als 'n duif, veur z'n vijftigste oud was. Die jonk van jaren als ouwen man stierf, daar ieverans wijd in Parijs. Hij was uit zijnen grond gegroeid; z'n wortels kwamen bloot. „Mijn ongeluk was, Dré," vertelde-n-ie me 'nen keer: „da 'k van m'n Moeder 'n klonterke teveul har- In het Postmuseum te Den Haag wordt, nu onlangs een 9 cents-postzegel van de loopen- de uitgifte zonder waarde-aanduiding werd ge veild, gedurende 14 dagen een tentoonstelling gehouden van de geschiedenis van dezen zegel. Men ziet er, hoe in 1925 reeds op een groot aantal kleuren beslag was gelegd. Dit had tot gevolg, dat, toen men een 9 cents-postzegel wilde uitgeven, de vaststelling van de kleur hiervoor, veel moeite kostte. Tenslotte werd be sloten dezen zegel een bijzonder kenmerk tè ge ven door de waarde-aanduiding afzonderlijk in zwart op te drukken. Een geheel vel van de ze zegels, in den staat vóór het aanbrengen van de waarde-aanduiding, is o.m. tentoongesteld De Rotterdamsche politie heeft aangehouden D. C. de R„ den exploitant van het speelhol aan de Aelbrechtstraat te Rotterdam, waarin de politie Donderdagavond een inval heeft ge daan. Zaterdagmorgen is een 54-jarige man bij het oversteken van het kruispunt Goudsche- singelJonkerfransstraat te Rotterdam aan gereden door een vrachtauto. Het slachtoffer werd tegen de straat geslin gerd en kreeg een schedelbasisfractuur, ais- mede inwendige kneuzingen. In ernstigen toe stand is de man naar het ziekenhuis aan den Coolsingel vervoerd, waar hij korten tijd later is overleden. alliteraties, vooral bij elkander behoorende per sonen, zooals bijvoorbeeld Romulus en Remus de verdeeling Pontius Pilatus in als het ware twee personen heeft veroorzaakt. Ook de Ro- meinsche geschiedenis kent zulk een geval: De consuls van het jaar 59 voor Christus werden Julius en Caesar genoemd, omdat de ambtge noot van consul Julius Caesar, Calpurnius Bibi- lu.~> een politieke nul was. De Franschen zeggen niet alleen „envoyer quelqu'un de Ponce a Pilate", maar ook: „de Caiphe a Pilate." Ook de uitdrukking „als Pilatus in het Credo voorkomen" en dergelijke (in het Duitsch „hineingeraten wie Pilatus ins Kredo") doet den naam van den Romein in de historie voort leven. Zij wordt gebruikt, wanneer iemand toe vallig in een vreemde aangelegenheid verzeild raakt. Want ook Pilatus heeft als heiden in de overlevering zijn plaats naast de heiligste gestalten en wordt ook in het Credo genoemd: „Die geleden heeft en gestorven is onder Pon tius Pilatus." Er bestaat in vele talen nog een uitdrukking: „aan iemand denken als aan Pi latus m het Credo", wat zeggen wil: tegen zijn zin aan iemand denken. En er is in Zwitserland nog de volgende uitdrukking te beluisteren: „Me muess om Pilatus mit dem Kaiser draue", wat beteekent: een machtige met iemand, die nog machtiger is, bedreigen. Ten gevolge van de onsympathieke roi, die Pilatus speelde, wordt zijn naam ook als scheldwoord gebruikt. In het Engelsche slang (plat spraakgebruik) van de 18e eeuw heet de pandjesbaas Pilatus en in den wereldoorlog noemden de Britsche soldaten den provoost- sergeant Pilatus. In het nicuw-Grieksch is „Pilata" de naam van een kwelgeest. Ook werd de naam van Pilatus zelfs in betrekking gebracht met nr. 100. Grimmelshausen schrijft in zijn „Simplizissimus": „Wer sein Buch (Bauch) sat habe, móge es in Feuer oder Wasser, oder wol in des Piiati heimliche Cantzley werffem" In de zestiende eeuw noem de men het gaan .naar de plaats, waai zelfs een keizer te voet géat: „Pilatus opzoeken. Dit woord „den Pilatus besuchen" wordt aan Luther toegeschreven. Ook werd gebruikt „den Herodes Besuchen." En ook thans noemt men in Beieren nog het lichaamsdeel, waar de rug gestreng eindigt: „Herodes". De berg Pilatus in Zwitserland heeft met oen naam van den Romeinschen ambtenaar eigen lijk niets te doen. Er knoopt zich aan dezen berg wel 'n naam-legende vast. Pilatus zou nml. be rouw hebben gekregen, hij zou rusteloos hebben rondgezworven en zijn geest zou ten slotte ten eeuwigen dage op den berg, die zijn naam draagt, zijn verbannen. Hij zit nu op den top en zendt nu en dan verschrikkelijke onweders in de dalen. Volgens een andere sage heeft een „Stu diosus ein fahrender Gesell" Pilatus van den berg gelokt en hem in het Vierwoudstedenmeer geworpen. Soms maakt Pontius dan het meer heel onrustig. Op Goeden Vrijdag komt hij, als alle menschèn in de kerk zijn, naar boven en toeft een wijle midden op het water. Volgens een andere legende is de op dezen Pilatus rond zwervende berggeest de zoon van een dochter eens molenaars uit Mainz, die den nagm Pila droeg. Al die Pilatus-legenden kwamen pas achteraf met den berg in verband. Wijl zijn top dikwijls door wolken en nevels is omhuld, noemden de middeleeuwsche geografen den berg Mons pileatus", den berg met den hoed van het Latijnsche „pilea" (hoed). De volksmond maakte daarvan Pilatus. Het beeld, dat de nevel van den top van den berg als eert hoed is, leeft trouwens ook voort in het Zwitsersch-Duitsch rijmpje en weerversje: Hat Pilatus einen Hut, Wird das Wetter fein und gut. sens heb meegekregen." Kiske is aan dat klon- terke-teveul in dor heimwee kapot gegaan^ lijk 'nen struik waaronder den eerde wegviel. 'Nen struik in de groote, eenzame hei, daar néffen 't bosch, waar 't geboomte zoo welig tiert „Dré, ik mot mee den Eeker eigens 'ns praten." 's Avonds, als ik m'n krantje gelezen had, Trui locht te knikkebollen zat boven heur brei werk 't «oorjaar is zwaar zat den Eeker te leeren onder de staande olielamp op tafel. Den Dré was naar de repetitie van d' Harmonie, 'k Stak 'n versch pepke aan, beschouwde den Eeker, die, mee 't puntje van z'n tong uit den mond, te ploeteren zat in 't schrift. Eeker." "'n Bietje-n-absent keek ie op. Vrindelijk toch, Hjk 't baaske altij is. „Gaat ie goed?" „Ehj-ja. Ja, baas." „Ge leert geren?" „Ikke wel." „Den Dré vertelde me, dat ie oe 'niks meer leeren kan. Ge zijt zoo wijd als hij." Hij lachte verlegen. En 'n bietje ongeloovig. „Ge.... ge zou er dus.... kunnen afscheien." 't Rattekopke onder die olielamp „veranderde" zou 'k gezeed hebben. De oogskes staarden in eens. En den scherpen trek langs den grooten, dunnen mond wierd efkes dieper. Hij lee z'n pen neer, frunnikte aan 't eelt op z'n vingers. „Da's plazierig, ee?" vroeg ik: „da ge die boe kenrommel kunt opbergen." Weifelend keek ie me aan. Dan zee-t-ie, zon der overtuiging: „ja baas." „Offeleerde geren?" Groot wierden nou d' oogen. Tien keer knikte 't sproetenkopke op den dunnen nek. „Ja baas!" „Maar den Dré kan oe niemeer helpen." „Gif nie." „Waarom nie?" Zenuwachtig knipperden z'n oogen in 't lam- pelicht. „Den Dré hee beloofd, hij zou veur mij bestellen de boeken die op deus, die 'k nou uit heb, volgen. Ik heb centen, ziede baas! En dan kan ik eigens nog wel wijer leeren." „Hee-t-ie ze al besteld?" „Neeë, geloof ik. We hebben er van den mer- gen, in den akker pas over gesproken." „Ha. Zoozoo. Van.... den.... mergen?" „Ja." Egypte gaf negen nieuwe postzegels uit op papier met watermerk, kroon en halve maan. De U. R. S. S. gaf een serie van zeven fran keerzegels uit, die nieuwe bouwwerken van Moskou te zien geven. 10 k. bruin stelt voor den auto-weg te Gorkij de 20 k. groen blauw het nieuwe pa'eis van den Raad der volksvertegenwoordigers; de 30 k. rood de bibliotheek „Lenin"; de 40 k. blauw de Krim-brug over de Moscova; de 50 k. paars de nieuwe brug over de Moscova; de 80 k. olijf het haven-station van Ilhimki; en de 1 r. dtmker-blauw het métro-station „Dynamo". Dit zal in Mei een zegel uitgeven van 2 frs., de beeltenis dragende van den nieuwen Prins. Nevenstaand een afbeelding van de gewone frankeerzegls, lie dit land uit gaf ter herden king van het 150-jarig be staan der Noord-Ameri- kaansche grondwet. De vliegzegels heb ben dezelfde afbeelding met de toevoeging: aereo Elke serie bestaat uit vijf waarden. Dit land vulde zijn serie postzegels aan met zes waarden, de 15, 20, 25, 30. 50 groszy en 1 zloty. Alle in het nieuwe cijferteeken en in donker-groene kleur. Ook kwamen hier nog uit vier zegels, ter ge legenheid van het proef-rijden te Zakopane van den Internationalen Ski-wedlooper.s-bond. Het zijn de 15 gr. bruin, 20 gr. paars, 30 gr. rood en 55 gr. blauw. Zij stellen alle een ski- looper voor. Ook deze Britsche kolonie heeft gemeend den nieuwen koning Georges VI op haar post zegels te moeten zetten en gaf een serie uit van twaalf waarden met verschillende teeke- ningen. De weldadigheidszegels van Spanje versche nen in verschillende kleuren met den opdruk „Andorra"; 5 centimos, rose; 10 centimos, groen; 30 centimos. blauw groen; 5 centimos, bruin-rood; 1 peseta, violet; 2 pesetas, oranje. Ter gelegenheid van de 8ste Pan-Ameri- kaansche conferentie, die in December 1938 te Lima werd gehouden, verschenen zes waarden (drie gewone postzegels en drie vliegpostzegels) De gewone postzegels zijn de 15 c. grijs en zwart, dragend het wapen van de stad Lima, de 10 c. groen-grijs, 't Paleis van Lima in 1864, 1 sol. bruin-groen, het gouvernementspaleis in 1938. De drie vlieg zegels zijn25 c. blauw, die laat zien het ministerie van Buitenlandsche Zaken. De 1 s. 50, bruin-lila toont het paleis van het Nationaal Congres en, de 2 s 5„ zwart, draagt de beeltenissen van Fer- reyras, Paz Soldan en Arenas. Mbnaco heeft een nieuwe serie frankeer zegels in omloop gebracht. Op denzelfden dag zijn alle andere zegels vernietigd. De nieuwe zegels zijn de volgende en geven de hierbij genoemde afbeeldingen: 70 c. rood-brruin, 1 fr. 25 rose, en 2 fr. 25 blauw, met den Prins. 30 c„ 60 c. en 20 fr. met de poort van het Paleis. 50 c. en 1 fr. met een gezicht op het Paleis. „Vertel me 'ns eerlijk, Eeker: wat zoude gij willen worden?" „Ehkweetnie." „Ge verstaat toch, jonk, als gij deur blijft leeren, geraakte vaneigenshierweg." Rap vlogen z'n oogen deur den huis, zonder dat z'n kopke bewoog. Dan, 'n bietje triest, keek ie op tafel, wreef mee z'n hand over 't tafelblad. Dan keek ie op. Wat blijer. „Maar dat zou nog lang duren, baas," zee-t-ie gedempt. „Lang'n Jaar misschientgij leert zoo rép, zee den Dré." ,,'n Jaar is lang, baas!" zee-t-ie rap. ,,'t Is nog maar eenen oogst, Eeker." Weer boog ie z'n kopke. En mompelde dan: „en nog 'nen Kerst ook, toch!" „Dé's waar. 't Was schóón, ee?" Dikkels knikte 't schriele kopke. Dan: „maar volgende Kerst is nog schoonder!" Vragend keek ik 'm aan. „Dan is Moeder er ook bij," zee-t-ie zachtjes, üoja?" vroeg ik te rap, stommeling die 'kwas! 'n Bietje ongelukkig keek ie me aan. „Gij hebt toch gezeed, baas, vorigen Kerst, hierboven op mijn kamerke: wat ge geren wenscht bij 't Kribbeke, dat gebeurt „Tuurlijk! Tuurlijk! Vaneigens!" „Nou.... enneZ'n kopke wierd vuurrood. Hij kromp in malkaar. Z'n hand veegde weer in groote cirkels over de tafel. „Enne....? Watte, Eeker?" ,,'k Bid-'r-elken-dag-veur," bromde-n-ie rap. „Gij houdt veul van oew Moeder, ee?" „Ikke wel." Uit z'n oogen builden 'n paar knik kers van tranen. Toen: „ze zijn zoo erm thuis, baas. Daarom wil ik.... veul leeren. Ze.... ze motten dieën woonwagel uit." Dan smeet ie z'n kopke op z'n armen op tafel en snikte, dat Trui er wakker van wierd. nWaMaar mee groote oogen en m'nen vinger aan m'nen mond wist ik Trui te be- duiën, dat ze zwijgen moest. Dan stond ik op, j gong 't achterhuis in. Troonde Trui mee. Ver telde heur alles in 't kort vroeg op 't end: lot me nou nog heel efkes, twee minuten, mee 't manneke alleen, Toeteloeris." Als ik veromkwam in de kamer was den Eeker weer den ouwe. Alleen z'n oogen waren nog iets- kes rood, z'n rosse haren stakken nog spitser dan anders alle kanten op. Nog sterker deed ie dénken nou, aan 'nen schuwen eekhoorn. Hij 25 c., 40 c. en 2 fr.-met het. St. Nicolaasplein. 20 c. en 5 fr. met de kathedraal. 75 c. en 3 fr. met de reede en een gezicht op Monte-Carlo. 45 c. 2 fr. en 10 fr. met een gezicht op het Prinsdom. De restanten van den blok-zegel, welken Mo naco 17 Januari 1938 uitgaf, werden 30 Juni 1938 vernietigd. In een officieel stuk aan den minister lezen we dat 9.884 blokken vernietigd zijn. En daar de uitgifte uit 70.000 stuks bestond zijn er 60.116 blokken in circulatie gekomen. ROKIN 40 AMSTERDAM-C. Onze weerkundige medeewrker schrijft: Vrijdag is het een bijzonder mooie lentedag geweest. In den loop van den dag steeg de ther mometer na een kouden nacht tot boven 15 gra den C. (59 F.) en het weer was door oen hel deren hemel en den zwakken Z.-Oostelijken wind bijzonder mooi. Wij hebben eens nagekeken in de aanteekeningen van voorafgaande jaren hoe vroeg in het voorjaar zulke mooie, warme da gen wel voorkomen, maar gevonden, dat wij er gewoonlijk langer op moeten wachten. In de laatste halve eeuw is het nu de tweeoe maal, dat zoo'n hooge temperatuur reeds zoo vroeg in de maand voorkwam. De vroegste datum was 1 Maart in 1S20. Meestal duurt het tot de tweede helft, der maand, eer de thermometer zoo hoog stijgt. In enkele koude lentes wordt het nog veel later. In 1917 moesten wfj tot 1 Mei en in 1919 tot 4 Mei op zulk zacht weer wachten. Thans is de lente er wel heel vroeg bij en het schijnt wel, dat de verwachtingen van een vroege lente verwezenlijkt zullen worden Overigens moeten alle weerkundige omstan digheden medewerken om tot zulk lenteweer te komen. Het is in het bijzonder de zoogenaamde Föhntoestand, die met zulke abnormaal hooge temperaturen gepaard gaat. Bij dezen (oestand daalt lucht uit de hoogere lagen naar beneder en wordt daarbij ten gevolge van samendruk king warmer en droger. Vandaar, dat de hemel op zulke Föhndagen onbewolkt is. De algemeene weerstoestand is thans in Europa bijzonder geschikt voor zulk mooi, zacht lenteweer. Over Centraal-Europa ligt een ge bied van hooger. druk, zoodat in het Noordwes ten een diepe depressie en in het Westen even eens lage druk, zoodat over ons land öe wind Zuidoost is. Dit zijn de gewone omstandigheden bij Fchnweer, zoodat de verklaring van dit ab normaal vroege lenteweer wel hierin gezocht moet worden. Waarschijnlijk is deze weerstoe stand tamelijk standvastig, zoodat het zachte weer nog kan aanhouden. (Nadruk verbodenJ De commissie voor de huishoudelijke aange legenheden van de Tweede Kamer der Sta ten- Generaal heeft met ingang van 1 Juli, wegens het bereiken van den 65-jarigen leeftijd, eervol ontslag verleend aan den concierge der Kamer, den heer A. Evers. Met ingang van denzelfden datum heeft zij tot concierge benoemd den heer A. M. Loeffen, thans bode bij de Kamer. De samenwerkende reclasseeringsinstellingen die dit jaar Zaterdag 6 Meiden Nationalen Reclasseeringsdag hopen te houden, hebben de Uitvoering wederom in handen gelegd van een Landelijk Comité, waarin vertegenwoordigers van de grootste reclasseeringsins tellingen zit ting hebben. Evenals vorige jaren zal ds. P. M. de Jong namens de Vereeniging van Reclasseeringsin- stellingen als voorzitter van dit Comité optre den; mr. dr. N. Muller, die zitting heeft na mens het Ned. Genootschap tot Zedelijke Ver betering der gevangenen, als 2e voorzitter; ds. T. J. Hagen, Geref. predikant te^Delft, heeft wederom zitting namens de Prot. Chr. Reclas- seermgsvereeniging, terwijl pater Patricius, al gemeen secretaris van de R. K. Reclasseerings- vereeniging namens deze instelling zal zitting hebben en de heer Jan P. Rawie, maatschap pelijk secretaris van het Leger des Heils. Als secretaris-penningmeester zal optreden de heer J. Henri Ledeboer en als 2e secretaris de heer Joh. Helmerhorst. De Centrale Leiding is wederom opgedragen aan de heeren J. Henri Ledeboer en Joh. Hel merhorst. was doende z'n boeken-en-schriftengerei op te bergen in t kistje, dat ie er veur getimmerd h£,Keker, gij en ik, we gaan mergen samen naaf onzen bovenmeester. Gaat mergen over den dag belet vragen!" Den anderen dag, amico, 's avonds teugen zeu- ven uren, ben 'k mee den Eeker op stap gegaan. Hij was op z'n Zondagsch, de boeken in de tasch van den Dré onder zijnen arm. zoo kwamen we prontjes veur den draad. Dré III is ook meege gaan. Die gaf tekst en uitleg van alles wat ie den Eeker geleerd had, van de boeken die den Eeker uit zijnen kop kent en als dan de boven meester allerhande vragen stelde, deur malkaar, alle vakken, dandan miste t manneke er gin enkele! Zoo verlegen als ie is, zoo rap t den leerdij betreft, is 't 'n ander keareltje. t Is cu rieus. Dieën val van 't peerd, verlejen zomer, hee-t-'m belange gin kwaad gedaan Curieus! Den bovenmeester was veul content over 'm. „Eerlijk gezeed, Dré," vezelde-n-ie me in m'n oor: „ik snap er gin bliksem van! Dat manneke zal 't wijd brengen!" „Ben ik ook bang veur," zee ik. Veurloopig krijgt ie twee lessen van twee uren per week. Overdag boert ie, 's avonds studeert ie. Hij leert in 'n half jaar meer, dan anderen in vijf jaren. Via Dré III en den val van Bles wordt "nen „opgeschreven Veenhuizenklant" straks "n geleerden bolleboosMaar ook.... via "nen gelukkigen Kerst en t manneke z'n groote Moedervereering. Ja Onzenlievenheer leidt z'n schapen dik kels langs onbegrijpelijke kronkelwegeltjes. 'k Hoop alleen maar, dat t keareltje er ook eigens wat geluk aan beleven zal Aan sterke takken hangen meestal de zwaarste vruchten, die den tak tot krakens belasten....! Kiske Plankers zég ik kraken....! Kom, ik schei er af. Ge hoort er vaneigens nog wel meer van. Veul groeten van Trui, Dré Hl, den Eeker en gin horke minder van oewen PRE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 7