Wat spoorwegreizigers moeten
weten
Pontius Pilatus
Wat staat den Eeker te gebeuren?
RECHT EN PLICHT
ZONDAG 5 MAART 1939
Er zijn twijfelgevallen
Heeft-ie een klonterke teveul
harsens meegekregen
Bij gebrek aan overeenstemming
beslist de hoofdconducteur
Waar men kan of niet moet
gaan zitten
Voor half geldmaar
geen halve plaats
De rook-affaire
Heeft het dikwijls
controleeren nut?
Het raampje en de noodrem
BRA BA N TSCHE BRIEVEN
Foutieve postzegel tentoongesteld
Speelhol-exploitant gearresteerd
Man aangereden eri gedood
Nieuwe zegels
Egypte
Rusland
Liechtenstein
Panama
Polen
Gilbert en Ellice
Andorra (Spaansch kantoor)
Peru
Monaco
HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V.
Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie
Het vroege lenteweer
Tamelijk standvastig, zoodat het
nog wel aan zal houden
NIEUWE CONCIERGE VAN DE
TWEEDE KAMER
RECLASSEERINGSDAG
tA.v.
Men schrijft ons:
Zij dje veel reizen, kunnen u vertellen, hoe
Oiswijls in den coupé spoorwegzaken behandeld
gorden, hoe iedereen zijn meening over dit of
ten beste geeft en hoe weinig men over het
gemeen op de hoogte is van wat er alzoo ten
afmzien van dagelijks voorkomende dingen bij
e Spoorwegen is voorgeschreven.
Deze bepalingen berusten in eerste instantie
P het bij Algemeenen Maatregel van Bestuur
^gevoerde Algemeene Reglement van het Ver-
°er op de Spoorwegen.
Dit Reglement kan beschouwd worden
kis een opsomming van de rechten en ver
plichtingen welke de spoorweg tegenover
«et publiek heeft en omgekeerd van de
eischen, waaraan het publiek, dat reist of
goéderen te vervoeren heeft, moet voldoen.
Nu spreekt het vanzelf, dat aan den eenen
*ant de spoorweg zoo ruim mogelijk aan zijn
VerPlich tingen voldoet en eigenlijk veel meer
peft aan den klant, dan waartoe hij verplicht
Js en anderzijds de eischen, waaraan het publiek
neeft te voldoen, met een welwillend oog be-
schouwt. Met het oog hierop heeft het spoor
wegpersoneel instructies omtrent de toepassing
Van de bepalingen van het A.R.V.
Ret gebeurt bijv. weieens, dat een trein vóór
bet perron rijdt, die te groot is voor de weinige
reizigers, die daarin, vooral op een beginstation,
Plaats nemen. Nu heeft de conducteur de be-
v°egdheid het publiek plaatsen aan te wijzen
*en is zelfs verplicht dit te doen, als het pu
bliek erom verzoekt) maar hij moet dit niet
bpen, als er geen bepaalde reden voor is. De rei
nigers kunnen dus profiteeren van de meerdere
Plaatsruimte en gerust ieder een hoekplaatsje
of een ledigen coupé uitzoeken. Natuurlijk zijn
er uitzonderingen, b.v. bij gereserveerde rijtui-
®en of compartimenten. Soms ook bevinden zich
achter een trein rijtuigen, die niet tot de samen
stelling van den trein behooren, welke dan af
gesloten behooren te zijn. Ook staan wel eens
achter een trein reserverijtuigen, die slechts
Afedegaan, als dit noodig zou blijken. Meestal
staat dan bij het achterste rijtuig, dat wel mede-
Saat, een bord met het opschrift: „Laatste rij
tuig
van den vertrekkenden trein".
Nieuw is, wat we onlangs hoorden, toen eenige
A'eizigers toch in de achterblijvende rijtuigen
Wilden stappen. Plotseling klonk een stentor
stem uit den luidspreker: „De achter den trein
Paar X staande twee rijtuigen gaan niet met
bien trein mede". Dat was afdoende.
Zooals bekend is, kan men zijn eigen plaats
APet een of ander voorwerp beleggen, echter niet
•Pet een dag- of weekblad en ook alleen maar
tijn eigen plaats, niet die van anderen,
Men moet er wel voor oppassen in een hoogere
klasse plaats te nemen dan waartoe zijn
^aartje recht geeft; alleen de conducteur heeft
recht reizigers in een hoogere klasse te plaatsen
eP dan nog, nadat hij hiertoe gemachtigd is door
den chef. Doorgaans wordt, als er plaatsgebrek
3e klasse is, ruimte gemaakt in de 2e klasse,
door de reizigers van deze klasse te laten over
kappen in andere coupé's 2e klasse of le klasse.
De aldus in een hoogere klasse geplaatste rei
nigers kunnen daarin blijven, zoolang dit geen
bezwaar oplevert, wat bijv. het geval zou zijn,
als er reizigers van de hoogere klassen geen
Plaats meer zouden kunnen vinden. Als regel
geldt, dat van elke klasse ai'deelingen voor vrou
wen worden gereserveerd, van de le klasse echter
alleen, als hierom door alleenreizende vrouwen
gevraagd wordt.
Wij woonden eens een woordenwisseling bij
tusschen reizigers in een vollen coupé.
Wat was het geval? Een jongetje van ongeveer
jaar had een volle zitplaats ingenomen, wat
Piet naar den zin was van een medereiziger, die
aldus redeneerde: Voor het jonge mensch is
half geld betaald, dus heeft hij ook het recht
°P een halve plaats. Deze redeneering gaat ech
ter niet op, een kind heeft recht op een geheele
Plaats, ook al wordt voor hem minder betaald
dan voor een volwassene.
Ofschoon de Spoorwegen niet verplicht zijn
Voor gezelschappen plaatsen bij elkaar te reser-
Ulvenhout, 2 Maart 1939
veeren, wordt dit toch zooveel mogelijk gedaan,
vooral voor grootere gezelschappen (men kan
zelfs een heel of een half rijtuig vrijhouden) en
voor gezelschappen welke naar het buitenland
gaan. Anders wordt het, als men tegen betaling
van het beginstation af plaatsen reserveert.
Deze worden natuurlijk steeds vrijgehouden.
Reserveering geschiedt ook nog voor scholieren,
of, zooals zij doorgaans met een dienstnaam
worden aangeduid, „houders van jongelieden-
kaarten". Dit reserveeren gebeurt overigens min
der om den jongelui ter wille te zijn, dan wel
om den vreedzamen reiziger tegen stroppen-
streken van de jongens te beschermen. Want de
ondervinding leert, dat, als men deze soort abon-
né's loslaat op de gewone reizigers, d.w.z. niet
voor hen reserveert, er steeds klachten komen.
Een geval herinneren we ons van een drietal
schooljongens, die trecht kwamen in een coupé,
(zoo'n ouderwetsche zonder zijgang) met een
paar oude dames. Onderweg schoven ze een
venster open en één ging er halverwege uithan
gen. Op een gegeven oogenblik een gil en
hadden zijn kameraden hem niet juist gegre
pen, dan zouer natuurlijk niets gebeurd
zijn. Maar één der dames, die niet anders dacht
of de jongen viel uit het venster, viel bijna
flauw van schrik. Tot hun eer moet worden ge
zegd, dat de jongens op het volgende station zich
het vuur uit hun schoenen liepen, om een glas
water te halen, maar zij konden niet verhoeden,
dat hun Abk werden ingetrokken en naar
het bureau van den Inspecteur gingen. Den
volgenden dag moesten de papa's „dokken" voor
kaartjes, hetgeen nu niet bepaald „gesmeerd"
ging en werden de jongens, na schooltijd, ont
boden bij den Inspecteur. In diens bureau r.ton-
den ze gedrieën met de meest onschuldige ge
zichten naast elkaar. De Inspecteur, die ook
kinderen bezat van hetzelfde formaat, had
moeite om zijn gezicht in een ernstige plooi te
houden. Hij liet ze vertellen, wat ze hadden uit
gehaald, toonde zich ernstig boos (maar genoot
in stilte) en de tragedie eindigde met beterschap
beloven en teruggave van de kaarten. Dit en
kele staaltje zou door tientallen dergelijke kun
nen worden aangevuld.
Verder wordt gereserveerd voor houders van
weekkaarten en voor gevangenen; krankzinnigen
onder geleide worden in afzonderlijke compar
timenten geplaatst.
Wat het reserveeren voor „rooken" en „niet
rooken" betreft, geldt als regel, dat de helft van
het aantal coupé's voor „rooken" en de andere
voor „niet rooken" gereserveerd wordt. In de
zijgangen der rijtuigen, waarop uitsluitend niet-
rook-afdeelingen uitkomen, mag niet worden ge
rookt. Herhaaldelijk misbruik heeft het bestuur
ertoe gebracht, strenger op te treden tegen rei
zigers, die de rookverbodsbepalingen overtreden.
Er is wel eens geklaagd, dat reizigers te dik
wijls naar hun zin gecontroleerd werden. De
spoorweg is van meening, dat er steeds nog te
weinig gecontroleerd wordt. Dit controleeren is
immers ook in het belang van den reiziger zelf.
Meermalen gebeurt het n.l., dat een kaartje niet
in orde is, en 'n reiziger onbewust in den verkeer
den trein of in het verkeerde treindeel zit. Bo
vendien kan de conducteur bij de controle de
hoodigè inlichtingen geven, hoe. .gereisd mo.pt
worden, waar moet worden overgestapt, enz. En
dikwijls ook is de aanwezigheid van den conduc
teur voor menig reiziger een aanleiding om in
lichtingen te vragen. Niet ieder is zoo bereisd
als de abonné, die het vervelend vindt, telkens
een Abk te moeten laten zien.
Onlangs waren wij getuige van een dis
puut in een coupé. Het ging om de befaamde
kwestie: Raampje open of dicht? 'n Reiziger
met 'n das hoog om den hals, die zeker ver
kouden was, wilde beide vensters gesloten
hebben. Telkens als één der reizigers een
venster open zette, stond hij na eenige
oogenblikken op en rrrt, daar ging het weer
naar boven. Tot één der medereizigers nijdig
werd en den kouwelijken meneer aanblafte:
„Meneer, we hebben recht te verlangen, dat
het raampje, waar de wind niet opstaat,
openblijft". „Ja meneer", was het antwoord,
„dat kan wel zijn, maar ik ben verkouden en
kan er niet tegen". „Moeten wij daar dan
allemaal onder lijden?" riposteerden de
medereizigers. Aan het volgende station
werd de hulp van den conducteur ingeroe
pen, die vertelde, dat het voorschrift luidt:
„Wanneer één of meer reizigers dit verlan
gen, moet het venster aan de windzijde ge
sloten zijn. Omtrent het open zijn aan de
niet-windzijde moeten de reizigers zich on
derling verstaan. Bij gebrek aan overeen
stemming beslist de hoofdconducteur".
Welnu, de hoofdconducteur kwam met het
voorstel: Het raampje aan de niet-windzijde
half open en de verkouden meneer gaat zoo
zitten, dat hij geen last van den wind heeft.
De uitspraak vond instemming, ook bij
den verkouden meneer en de goede verstand
houding was hersteld.
Vermelden wij verder, dat in treinen met door
gaande rijtuigen de lokale reizigers geen recht
hebben op plaatsen in deze rijtuigen. Zij moe
ten, indien het treinpersoneel dit verlangt (en
dit weet uit routine, welke behoefte aan plaat
sen er onderweg komen zal) plaats nemen In
de lokale rijtuigen.
Verder is er het verbod om aan de noodrem
te trekken, hetgeen alleen mag geschieden: „bij
gegrond vermoeden van gevaar, hetzij voor den
trein, hetzij voor de zich daarin bevindende
reizigers". Het is weieens gebeurd, dat een rei
ziger, opstaande, zich onwillekeurig vastgreep
aan den handgreep van de noodrem en het
volgend oogenblik de remmen krachtig voelde
aanslaan. Het onthutste gezicht van den man,
die zich, toen de trein tot stilstand kwam, zelf
aanmeldde, en de verklaringen van de mederei
zigers waren bewijs genoeg voor zijn onschuld.
In zoo'n geval wordt natuurlijk aan het proces
verbaal, dat steeds opgemaakt moet worden, geen
gevolg gegeven en komt de reiziger er met een
waarschuwing af.
Zooals van zelf spreekt, worden mannen niet
toegelaten in compartimenten uitsluitend voor
vrouwen bestemd. Jongens beneden de 10 jaar
mogen echter wel in dames-coupé's worden toe
gelaten.
Nu komen nog even de dieren aan de beurt.
Onlangs zagen wij een dame met Hollywood-
sche allures met een koppel van niet minder
dan vijf hondjes schattige natuurlijk! in
een eerste klasse coupé stappen. Mag dat maar
zoo?
Geen bezwaar, mits men maar voor eiken hond
den halven prijs van een volwassen mensch be
taalt voor de klasse, waarin men reist. Deze
honden worden dan beschouwd als schoothond
jes. Grootere honden worden alleen maar in de
3e kl. vervoerd en natuurlijk in een hok in den
bagagewagen. De prijs een halve enkele reis
blijft echter dezelfde.
Tot slot nog de verbodsbepaling: „Werpt geen
voorwerpen uit de rijtuigen", waardoor personen
gekwetst of zaken beschadigd kunnen worden.
We deden hier een greep uit de meest belang
rijke reizigersbepalingen; daar zijn er natuur
lijk nog veel meer
Er bestaan, wel gemeenzaam in alle cultuur -
staten, verschillende beroemde gevleugelde
woorden, die van uitspraken stammen, welke de
Evangeliën Pontius Pilatus, den Romeinscnen
landvoogd van Judea tijdens de laatste phase
van het openbare leven van Christus in den
mond leggen. De vraag van den sceptischen,
leatdunkenden Romein aan Jezus Christus (naar
Joannes XVIII 38): „Wat is waarheid?" wordt
dikwijls de „Pilatus-vraag" genoemd. De woor
den, waarmede hij naar hetzelfde Evangelie
(XIX 5) den Menschenzoon aan het Joodsche
volk, dat voor zijn tribunaal samenschoolde
voorstelde, worden meestentijds in het Latijn der
Vulgatb geciteerd: „Ecce homo!" De symbolische
wassching der handen ter getuigenis van zijn
onschuld aan het bloed, dat straks zou worden
vergoten, kómt reeds in verschillende oud-
Testamentische tekstverzen voor (o.a. Mozes
XXI 6, 7 en Psalm XXVI 6), maar de formule
van „zich de handen in onschuld wassehen"
werd toch zonder twijfel pas tot volksgebruik
door het symbolische gebaar en door den beken
den uitroep van den landvoogd Pontius Pilatus.
In het Fransch en Engelsch is de staande uit
drukking nog praegnanter. De onschuld worejt
er niet bij genoemd. „Jé m'en lave mes mains".
„I wash my hands of it". En in het Hongaarsch
luidt het nog eenvoudiger: „Mosom bezeimet"
(ik was mijn handen).
Maar niet alleen in den woordenschat der
ontwikkelden en in hun gevleugelde woorden
weerspiegelt zich de gestalte van den indolenten
Romein, die slechts en alléén bezorgd is voor
zfjn eigen rust, ook in de voorstellings- en ver
beeldingswereld der breede volksihassa's namen
de stadhouder van Judea en zijn niet-roemrijke
rol, zooals deze in de Evangeliën is beschreven,
een steevaste plaats in, wat verschillende po
pulaire gezegden en zegswijzen bewijzen. Van
Lucas XXII 11 komt het gezegde: „iemand van
Pontius naar Pilatus zenden". In dialecten wor
den de namen alleen maar wat veranderd. Zoo
zegt men in Zwitserland, in Graubünden: „Von
Punzi zu Pilatus" en in Argau: „Von PorJis zu
Pilatis". Juist zou het natuurlijk zijn, om te
zeggen: „Van Herodes naar Pilatus", omdat het
gezegde ten slotte een tastbare verwarring is
tusschen de personen van den Joodschen Te
trarch (viervorst) Herodes en den vertegen
woordiger van Rome Pontius Pilatus. In de mid-
deleeuwsche openlucht-passiespelen werd ge
woonlijk aan de eene zijde het paleis van He
rodes voorgesteld en aan de andere zijde dat van
Pilatus, zoodat het heen en weer zenden van
den gevangen Heiland van Herodes naar Pilatus
en weer van Pilatus naar Herodes sterk op den
voorgrond trad. Het merkwaardige is nu, dat
nu toch de uitdrukking is ontstaan: „van Pon
tius naar Pilatus sturen." De Weensche geleerde
dr. Storsen schrijft dit zonderlinge feit toe aan
een verdraaiing van de oorspronkelijke uit
drukking bij wijze van grap. De Deensche roma
nist Nyrop neemt aan, dat de voorliefde voor
v
Amico,
Dré III had er goeien kijk op, in den aan-
Vank van den winter: den Eeker is mee z'nen
leerdij nou zoowijd gevorderd, dat den Dré 'm
hie verder kan onderwijzen! ,,'t Ennigste zou
hog zijn 'n moeleke-vol Fransch," beweert mij
hen compagnon, „maar daarin ben 'k eigens
ginnen scherpschutter."
't Was verlejen week dat den Dré me deus
hieuws vertelde in den stal. Rechtop, fier, z'n
Zwarte goudoogen vast in mijn oogen, vertelde-
h-ie me dat. En ik voelde hoe 't jonk 't z'n eigen
als 'nen plicht aanrekende, mij van deus vorde
ringen van den Eeker op de hoogte te brengen.
We keken malkaar 'ns lang en zwijgend aan.
„Da's rap gegaan, Dré," zee ik eindelijk, mee
Veul bewondering.
„Ja, opa, maar 't is de volle waarheid," ver-
Zekerde mij m'n baaske, diep seerjeus en mee
Veul verantwoordelijkheidsgevoel.
„Wit ie 't eigens?"
„'n Boon, als ik 't zekers heb
„Hoezoo?"
„Kek de moeilijkste sommen en algebra-
ópgaven lost veul rapper op dan ik. Maak ik
fouten, dan schijnt ie te denken, da 'k 't omspres
floei, om hum op de proef te stellen, 't Heele
Algemeene Geschiedenisboek kent ie uit z'nen
kop. Ik geloof, neeë ik wéét 't zekers, opa
als den Eeker iets langzaam overleest, dat ie 't
dan veur z'n heele leven nooit meer vergit!"
„Aardrijkskunde?"
„Sjuust als mee de geschiedenis. Drie boeken
werkte-n-ie deur. Eén over Nederland, een over
Europa en een over de Wearelddeelen. Ik eigens
was op Kostschool pas in 't midden van 't twee
de deel. Hij kent ze alle drie uit den kop."
„Nederlandsche taal?"
„Is ie sjecuurder in, dan ik, opa! De regels,
naamvallen, tijen, geslachten alles zit puik
in z'nen sproetenkop en dat nie alleen: hij past
't ook allegaar sjuust toe, veur zoowijd als ik 't
bekijken kan," zee-t-ie er zachtjes en glim
lachend achteraan.
„Veur zoowijd gij 't bekijken kunttjaa..,"
twijfelde-n-ik.
Toen trok den Dré me aan m'n vestje. „Ja,
opa, dat is 't nou net! Ik kan 'm nie meer wijer
helpenen...."
„En?"
„En 't zou zonde zijn den Eeker te laten
steken."
Ik stond in gepeinzen. In den stal krioelde
'nen diepen avondschemer. Deur 't halfronde
stalraamke zag ik de velden vernevelen in den
kwijnenden dag. De runders, die we hadden af-
gevoeierd, kost ge in deus stille uur 't voeier
hóóren vermalen over de harde tongen. Ik
peinsde. Zo'nen Dré III toch! Wat 'nen prach-
tigen patroon stak er in dat jonk. Maar den
Eeker wijer laten leerenTjaTrui was
er ook nog. De tijen waren broerd. En van dat
ermzalige Eekerske 'nen grooten meneer ma
kenWas 't wel veur 't jonk z'n geluk? Die
z.g. „groote weareldNonde 't is daar
zo'nentroep! Zo'nen afgunst, zo'n harteloos
gekonkel. Waarvan sjuust de „Eekers" zoo
wreed de dupe worden
„Nou? Dré I?"
Ik zag van m'n baaske alleen nog 't blank van
z'n gezicht, 'n Fonkelske van z'n sterre-oogen.
„Ik peins, Dré III, ik.... eh.... prakizeer,
m'nen kearel."
Hij gong naar zijnen Bles. Streelde den goeien
beest zijnen nek; smoesde mee z'n perdje. En
in den stal wierd 't donkerder. Den Dré stak
'nen lanteern aan. Bruin-Bouwen gloei cirkelde
om 't olielicht. Glanzings van 't peerd schimden
deur den donker. Ik bleef staan, waar "k stond.
Hoeveul jaren waren nog veur me weggeleed?
Vijf? Tien? 't Zou goed zijn, 't zou deugd zijn
te weten, dat den jongen Dré z'nen Eeker bij
'm hieldMaar van den anderen kantge
meugt toch jonk gewas in zijnen groeikracht
nie stuiten! Maar dan weer: Kiske Plankers.
Dat timmermanneke (Ik heb 'm oe wel 'ns be
schreven g'ad). Kiske, deuzen stal had ie nog
gebouwd als snotpiek van zeuventien jaren.
Kiske, die 't zoo wijd brocht, dat zijn vrouw
heur eigen schaamde veur Kiske zijnen trots.
Den trots, dat ie eigens nog aan de schaaf
bank had gestaanKiske, die veur z'n veer
tigste grijs als 'n duif, veur z'n vijftigste oud
was. Die jonk van jaren als ouwen man stierf,
daar ieverans wijd in Parijs. Hij was uit zijnen
grond gegroeid; z'n wortels kwamen bloot. „Mijn
ongeluk was, Dré," vertelde-n-ie me 'nen keer:
„da 'k van m'n Moeder 'n klonterke teveul har-
In het Postmuseum te Den Haag wordt, nu
onlangs een 9 cents-postzegel van de loopen-
de uitgifte zonder waarde-aanduiding werd ge
veild, gedurende 14 dagen een tentoonstelling
gehouden van de geschiedenis van dezen zegel.
Men ziet er, hoe in 1925 reeds op een groot
aantal kleuren beslag was gelegd. Dit had tot
gevolg, dat, toen men een 9 cents-postzegel
wilde uitgeven, de vaststelling van de kleur
hiervoor, veel moeite kostte. Tenslotte werd be
sloten dezen zegel een bijzonder kenmerk tè ge
ven door de waarde-aanduiding afzonderlijk
in zwart op te drukken. Een geheel vel van de
ze zegels, in den staat vóór het aanbrengen van
de waarde-aanduiding, is o.m. tentoongesteld
De Rotterdamsche politie heeft aangehouden
D. C. de R„ den exploitant van het speelhol aan
de Aelbrechtstraat te Rotterdam, waarin de
politie Donderdagavond een inval heeft ge
daan.
Zaterdagmorgen is een 54-jarige man bij
het oversteken van het kruispunt Goudsche-
singelJonkerfransstraat te Rotterdam aan
gereden door een vrachtauto.
Het slachtoffer werd tegen de straat geslin
gerd en kreeg een schedelbasisfractuur, ais-
mede inwendige kneuzingen. In ernstigen toe
stand is de man naar het ziekenhuis aan den
Coolsingel vervoerd, waar hij korten tijd later
is overleden.
alliteraties, vooral bij elkander behoorende per
sonen, zooals bijvoorbeeld Romulus en Remus
de verdeeling Pontius Pilatus in als het ware
twee personen heeft veroorzaakt. Ook de Ro-
meinsche geschiedenis kent zulk een geval: De
consuls van het jaar 59 voor Christus werden
Julius en Caesar genoemd, omdat de ambtge
noot van consul Julius Caesar, Calpurnius Bibi-
lu.~> een politieke nul was.
De Franschen zeggen niet alleen „envoyer
quelqu'un de Ponce a Pilate", maar ook: „de
Caiphe a Pilate."
Ook de uitdrukking „als Pilatus in het Credo
voorkomen" en dergelijke (in het Duitsch
„hineingeraten wie Pilatus ins Kredo") doet
den naam van den Romein in de historie voort
leven. Zij wordt gebruikt, wanneer iemand toe
vallig in een vreemde aangelegenheid verzeild
raakt. Want ook Pilatus heeft als heiden in
de overlevering zijn plaats naast de heiligste
gestalten en wordt ook in het Credo genoemd:
„Die geleden heeft en gestorven is onder Pon
tius Pilatus." Er bestaat in vele talen nog een
uitdrukking: „aan iemand denken als aan Pi
latus m het Credo", wat zeggen wil: tegen zijn
zin aan iemand denken. En er is in Zwitserland
nog de volgende uitdrukking te beluisteren:
„Me muess om Pilatus mit dem Kaiser draue",
wat beteekent: een machtige met iemand, die
nog machtiger is, bedreigen.
Ten gevolge van de onsympathieke roi, die
Pilatus speelde, wordt zijn naam ook als
scheldwoord gebruikt. In het Engelsche slang
(plat spraakgebruik) van de 18e eeuw heet de
pandjesbaas Pilatus en in den wereldoorlog
noemden de Britsche soldaten den provoost-
sergeant Pilatus. In het nicuw-Grieksch is
„Pilata" de naam van een kwelgeest. Ook
werd de naam van Pilatus zelfs in betrekking
gebracht met nr. 100. Grimmelshausen schrijft
in zijn „Simplizissimus": „Wer sein Buch
(Bauch) sat habe, móge es in Feuer oder
Wasser, oder wol in des Piiati heimliche
Cantzley werffem" In de zestiende eeuw noem
de men het gaan .naar de plaats, waai zelfs
een keizer te voet géat: „Pilatus opzoeken.
Dit woord „den Pilatus besuchen" wordt aan
Luther toegeschreven. Ook werd gebruikt „den
Herodes Besuchen." En ook thans noemt men
in Beieren nog het lichaamsdeel, waar de rug
gestreng eindigt: „Herodes".
De berg Pilatus in Zwitserland heeft met oen
naam van den Romeinschen ambtenaar eigen
lijk niets te doen. Er knoopt zich aan dezen berg
wel 'n naam-legende vast. Pilatus zou nml. be
rouw hebben gekregen, hij zou rusteloos hebben
rondgezworven en zijn geest zou ten slotte ten
eeuwigen dage op den berg, die zijn naam
draagt, zijn verbannen. Hij zit nu op den top en
zendt nu en dan verschrikkelijke onweders in de
dalen. Volgens een andere sage heeft een „Stu
diosus ein fahrender Gesell" Pilatus van den
berg gelokt en hem in het Vierwoudstedenmeer
geworpen. Soms maakt Pontius dan het meer
heel onrustig. Op Goeden Vrijdag komt hij, als
alle menschèn in de kerk zijn, naar boven en
toeft een wijle midden op het water. Volgens een
andere legende is de op dezen Pilatus rond
zwervende berggeest de zoon van een dochter
eens molenaars uit Mainz, die den nagm Pila
droeg. Al die Pilatus-legenden kwamen pas
achteraf met den berg in verband. Wijl zijn
top dikwijls door wolken en nevels is omhuld,
noemden de middeleeuwsche geografen den berg
Mons pileatus", den berg met den hoed van het
Latijnsche „pilea" (hoed). De volksmond maakte
daarvan Pilatus. Het beeld, dat de nevel van
den top van den berg als eert hoed is, leeft
trouwens ook voort in het Zwitsersch-Duitsch
rijmpje en weerversje:
Hat Pilatus einen Hut,
Wird das Wetter fein und gut.
sens heb meegekregen." Kiske is aan dat klon-
terke-teveul in dor heimwee kapot gegaan^ lijk
'nen struik waaronder den eerde wegviel. 'Nen
struik in de groote, eenzame hei, daar néffen
't bosch, waar 't geboomte zoo welig tiert
„Dré, ik mot mee den Eeker eigens 'ns praten."
's Avonds, als ik m'n krantje gelezen had,
Trui locht te knikkebollen zat boven heur brei
werk 't «oorjaar is zwaar zat den Eeker te
leeren onder de staande olielamp op tafel. Den
Dré was naar de repetitie van d' Harmonie,
'k Stak 'n versch pepke aan, beschouwde den
Eeker, die, mee 't puntje van z'n tong uit den
mond, te ploeteren zat in 't schrift.
Eeker."
"'n Bietje-n-absent keek ie op. Vrindelijk toch,
Hjk 't baaske altij is.
„Gaat ie goed?"
„Ehj-ja. Ja, baas."
„Ge leert geren?"
„Ikke wel."
„Den Dré vertelde me, dat ie oe 'niks meer
leeren kan. Ge zijt zoo wijd als hij."
Hij lachte verlegen. En 'n bietje ongeloovig.
„Ge.... ge zou er dus.... kunnen afscheien."
't Rattekopke onder die olielamp „veranderde"
zou 'k gezeed hebben. De oogskes staarden in
eens. En den scherpen trek langs den grooten,
dunnen mond wierd efkes dieper. Hij lee z'n
pen neer, frunnikte aan 't eelt op z'n vingers.
„Da's plazierig, ee?" vroeg ik: „da ge die boe
kenrommel kunt opbergen."
Weifelend keek ie me aan. Dan zee-t-ie, zon
der overtuiging: „ja baas."
„Offeleerde geren?"
Groot wierden nou d' oogen. Tien keer knikte
't sproetenkopke op den dunnen nek. „Ja baas!"
„Maar den Dré kan oe niemeer helpen."
„Gif nie."
„Waarom nie?"
Zenuwachtig knipperden z'n oogen in 't lam-
pelicht. „Den Dré hee beloofd, hij zou veur mij
bestellen de boeken die op deus, die 'k nou uit
heb, volgen. Ik heb centen, ziede baas! En dan
kan ik eigens nog wel wijer leeren."
„Hee-t-ie ze al besteld?"
„Neeë, geloof ik. We hebben er van den mer-
gen, in den akker pas over gesproken."
„Ha. Zoozoo. Van.... den.... mergen?"
„Ja."
Egypte gaf negen nieuwe postzegels uit op
papier met watermerk, kroon en halve maan.
De U. R. S. S. gaf een serie van zeven fran
keerzegels uit, die nieuwe bouwwerken van
Moskou te zien geven.
10 k. bruin stelt voor den auto-weg te Gorkij
de 20 k. groen blauw het nieuwe pa'eis van
den Raad der volksvertegenwoordigers; de 30 k.
rood de bibliotheek „Lenin"; de 40 k. blauw
de Krim-brug over de Moscova; de 50 k. paars
de nieuwe brug over de Moscova; de 80 k.
olijf het haven-station van Ilhimki; en de 1 r.
dtmker-blauw het métro-station „Dynamo".
Dit zal in Mei een zegel uitgeven van 2 frs.,
de beeltenis dragende van den nieuwen Prins.
Nevenstaand
een afbeelding
van de gewone
frankeerzegls,
lie dit land uit
gaf ter herden
king van het
150-jarig be
staan der
Noord-Ameri-
kaansche
grondwet. De
vliegzegels heb
ben dezelfde afbeelding met de toevoeging:
aereo Elke serie bestaat uit vijf waarden.
Dit land vulde zijn serie postzegels aan met
zes waarden, de 15, 20, 25, 30. 50 groszy en
1 zloty. Alle in het nieuwe cijferteeken en in
donker-groene kleur.
Ook kwamen hier nog uit vier zegels, ter ge
legenheid van het proef-rijden te Zakopane
van den Internationalen Ski-wedlooper.s-bond.
Het zijn de 15 gr. bruin, 20 gr. paars, 30 gr.
rood en 55 gr. blauw. Zij stellen alle een ski-
looper voor.
Ook deze Britsche kolonie heeft gemeend
den nieuwen koning Georges VI op haar post
zegels te moeten zetten en gaf een serie uit
van twaalf waarden met verschillende teeke-
ningen.
De weldadigheidszegels van Spanje versche
nen in verschillende kleuren met den opdruk
„Andorra"; 5 centimos, rose; 10 centimos,
groen; 30 centimos. blauw groen; 5 centimos,
bruin-rood; 1 peseta, violet; 2 pesetas, oranje.
Ter gelegenheid van de 8ste Pan-Ameri-
kaansche conferentie, die in December 1938 te
Lima werd gehouden, verschenen zes waarden
(drie gewone postzegels en drie vliegpostzegels)
De gewone postzegels zijn de 15 c. grijs en
zwart, dragend het wapen van de stad Lima,
de 10 c. groen-grijs, 't Paleis van Lima in 1864,
1 sol. bruin-groen, het gouvernementspaleis in
1938.
De drie vlieg
zegels zijn25
c. blauw, die
laat zien het
ministerie van
Buitenlandsche
Zaken.
De 1 s. 50,
bruin-lila toont
het paleis van
het Nationaal
Congres en, de
2 s 5„ zwart, draagt de beeltenissen van Fer-
reyras, Paz Soldan en Arenas.
Mbnaco heeft een nieuwe serie frankeer
zegels in omloop gebracht.
Op denzelfden dag zijn alle andere zegels
vernietigd.
De nieuwe zegels zijn de volgende en geven
de hierbij genoemde afbeeldingen:
70 c. rood-brruin, 1 fr. 25 rose, en 2 fr. 25
blauw, met den Prins.
30 c„ 60 c. en 20 fr. met de poort van het
Paleis.
50 c. en 1 fr. met een gezicht op het Paleis.
„Vertel me 'ns eerlijk, Eeker: wat zoude gij
willen worden?"
„Ehkweetnie."
„Ge verstaat toch, jonk, als gij deur blijft
leeren, geraakte vaneigenshierweg."
Rap vlogen z'n oogen deur den huis, zonder
dat z'n kopke bewoog. Dan, 'n bietje triest, keek
ie op tafel, wreef mee z'n hand over 't tafelblad.
Dan keek ie op. Wat blijer. „Maar dat zou nog
lang duren, baas," zee-t-ie gedempt.
„Lang'n Jaar misschientgij leert
zoo rép, zee den Dré."
,,'n Jaar is lang, baas!" zee-t-ie rap.
,,'t Is nog maar eenen oogst, Eeker."
Weer boog ie z'n kopke. En mompelde dan:
„en nog 'nen Kerst ook, toch!"
„Dé's waar. 't Was schóón, ee?"
Dikkels knikte 't schriele kopke. Dan: „maar
volgende Kerst is nog schoonder!"
Vragend keek ik 'm aan.
„Dan is Moeder er ook bij," zee-t-ie zachtjes,
üoja?" vroeg ik te rap, stommeling die 'kwas!
'n Bietje ongelukkig keek ie me aan.
„Gij hebt toch gezeed, baas, vorigen Kerst,
hierboven op mijn kamerke: wat ge geren
wenscht bij 't Kribbeke, dat gebeurt
„Tuurlijk! Tuurlijk! Vaneigens!"
„Nou.... enneZ'n kopke wierd vuurrood.
Hij kromp in malkaar. Z'n hand veegde weer
in groote cirkels over de tafel.
„Enne....? Watte, Eeker?"
,,'k Bid-'r-elken-dag-veur," bromde-n-ie rap.
„Gij houdt veul van oew Moeder, ee?"
„Ikke wel." Uit z'n oogen builden 'n paar knik
kers van tranen. Toen: „ze zijn zoo erm thuis,
baas. Daarom wil ik.... veul leeren. Ze.... ze
motten dieën woonwagel uit." Dan smeet ie z'n
kopke op z'n armen op tafel en snikte, dat Trui
er wakker van wierd.
nWaMaar mee groote oogen en m'nen
vinger aan m'nen mond wist ik Trui te be-
duiën, dat ze zwijgen moest. Dan stond ik op, j
gong 't achterhuis in. Troonde Trui mee. Ver
telde heur alles in 't kort vroeg op 't end:
lot me nou nog heel efkes, twee minuten, mee
't manneke alleen, Toeteloeris."
Als ik veromkwam in de kamer was den Eeker
weer den ouwe. Alleen z'n oogen waren nog iets-
kes rood, z'n rosse haren stakken nog spitser
dan anders alle kanten op. Nog sterker deed ie
dénken nou, aan 'nen schuwen eekhoorn. Hij
25 c., 40 c. en 2 fr.-met het. St. Nicolaasplein.
20 c. en 5 fr. met de kathedraal.
75 c. en 3 fr. met de reede en een gezicht op
Monte-Carlo.
45 c. 2 fr. en 10 fr. met een gezicht op het
Prinsdom.
De restanten van den blok-zegel, welken Mo
naco 17 Januari 1938 uitgaf, werden 30 Juni
1938 vernietigd.
In een officieel stuk aan den minister lezen
we dat 9.884 blokken vernietigd zijn.
En daar de uitgifte uit 70.000 stuks bestond
zijn er 60.116 blokken in circulatie gekomen.
ROKIN 40
AMSTERDAM-C.
Onze weerkundige medeewrker schrijft:
Vrijdag is het een bijzonder mooie lentedag
geweest. In den loop van den dag steeg de ther
mometer na een kouden nacht tot boven 15 gra
den C. (59 F.) en het weer was door oen hel
deren hemel en den zwakken Z.-Oostelijken wind
bijzonder mooi. Wij hebben eens nagekeken in
de aanteekeningen van voorafgaande jaren hoe
vroeg in het voorjaar zulke mooie, warme da
gen wel voorkomen, maar gevonden, dat wij er
gewoonlijk langer op moeten wachten. In de
laatste halve eeuw is het nu de tweeoe maal,
dat zoo'n hooge temperatuur reeds zoo vroeg
in de maand voorkwam. De vroegste datum
was 1 Maart in 1S20. Meestal duurt het tot de
tweede helft, der maand, eer de thermometer
zoo hoog stijgt. In enkele koude lentes wordt
het nog veel later. In 1917 moesten wfj tot
1 Mei en in 1919 tot 4 Mei op zulk zacht weer
wachten. Thans is de lente er wel heel vroeg
bij en het schijnt wel, dat de verwachtingen van
een vroege lente verwezenlijkt zullen worden
Overigens moeten alle weerkundige omstan
digheden medewerken om tot zulk lenteweer te
komen. Het is in het bijzonder de zoogenaamde
Föhntoestand, die met zulke abnormaal hooge
temperaturen gepaard gaat. Bij dezen (oestand
daalt lucht uit de hoogere lagen naar beneder
en wordt daarbij ten gevolge van samendruk
king warmer en droger. Vandaar, dat de hemel
op zulke Föhndagen onbewolkt is.
De algemeene weerstoestand is thans in
Europa bijzonder geschikt voor zulk mooi, zacht
lenteweer. Over Centraal-Europa ligt een ge
bied van hooger. druk, zoodat in het Noordwes
ten een diepe depressie en in het Westen even
eens lage druk, zoodat over ons land öe wind
Zuidoost is. Dit zijn de gewone omstandigheden
bij Fchnweer, zoodat de verklaring van dit ab
normaal vroege lenteweer wel hierin gezocht
moet worden. Waarschijnlijk is deze weerstoe
stand tamelijk standvastig, zoodat het zachte
weer nog kan aanhouden.
(Nadruk verbodenJ
De commissie voor de huishoudelijke aange
legenheden van de Tweede Kamer der Sta ten-
Generaal heeft met ingang van 1 Juli, wegens
het bereiken van den 65-jarigen leeftijd, eervol
ontslag verleend aan den concierge der Kamer,
den heer A. Evers. Met ingang van denzelfden
datum heeft zij tot concierge benoemd den heer
A. M. Loeffen, thans bode bij de Kamer.
De samenwerkende reclasseeringsinstellingen
die dit jaar Zaterdag 6 Meiden Nationalen
Reclasseeringsdag hopen te houden, hebben de
Uitvoering wederom in handen gelegd van een
Landelijk Comité, waarin vertegenwoordigers
van de grootste reclasseeringsins tellingen zit
ting hebben.
Evenals vorige jaren zal ds. P. M. de Jong
namens de Vereeniging van Reclasseeringsin-
stellingen als voorzitter van dit Comité optre
den; mr. dr. N. Muller, die zitting heeft na
mens het Ned. Genootschap tot Zedelijke Ver
betering der gevangenen, als 2e voorzitter; ds.
T. J. Hagen, Geref. predikant te^Delft, heeft
wederom zitting namens de Prot. Chr. Reclas-
seermgsvereeniging, terwijl pater Patricius, al
gemeen secretaris van de R. K. Reclasseerings-
vereeniging namens deze instelling zal zitting
hebben en de heer Jan P. Rawie, maatschap
pelijk secretaris van het Leger des Heils.
Als secretaris-penningmeester zal optreden de
heer J. Henri Ledeboer en als 2e secretaris de
heer Joh. Helmerhorst.
De Centrale Leiding is wederom opgedragen
aan de heeren J. Henri Ledeboer en Joh. Hel
merhorst.
was doende z'n boeken-en-schriftengerei op te
bergen in t kistje, dat ie er veur getimmerd
h£,Keker, gij en ik, we gaan mergen samen
naaf onzen bovenmeester. Gaat mergen over
den dag belet vragen!"
Den anderen dag, amico, 's avonds teugen zeu-
ven uren, ben 'k mee den Eeker op stap gegaan.
Hij was op z'n Zondagsch, de boeken in de tasch
van den Dré onder zijnen arm. zoo kwamen we
prontjes veur den draad. Dré III is ook meege
gaan. Die gaf tekst en uitleg van alles wat ie
den Eeker geleerd had, van de boeken die den
Eeker uit zijnen kop kent en als dan de boven
meester allerhande vragen stelde, deur malkaar,
alle vakken, dandan miste t manneke er
gin enkele! Zoo verlegen als ie is, zoo rap t den
leerdij betreft, is 't 'n ander keareltje. t Is cu
rieus. Dieën val van 't peerd, verlejen zomer,
hee-t-'m belange gin kwaad gedaan
Curieus!
Den bovenmeester was veul content over 'm.
„Eerlijk gezeed, Dré," vezelde-n-ie me in m'n
oor: „ik snap er gin bliksem van! Dat manneke
zal 't wijd brengen!"
„Ben ik ook bang veur," zee ik.
Veurloopig krijgt ie twee lessen van twee uren
per week. Overdag boert ie, 's avonds studeert ie.
Hij leert in 'n half jaar meer, dan anderen in
vijf jaren. Via Dré III en den val van Bles
wordt "nen „opgeschreven Veenhuizenklant"
straks "n geleerden bolleboosMaar ook....
via "nen gelukkigen Kerst en t manneke z'n
groote Moedervereering.
Ja Onzenlievenheer leidt z'n schapen dik
kels langs onbegrijpelijke kronkelwegeltjes.
'k Hoop alleen maar, dat t keareltje er ook
eigens wat geluk aan beleven zal Aan sterke
takken hangen meestal de zwaarste vruchten,
die den tak tot krakens belasten....!
Kiske Plankers zég ik kraken....!
Kom, ik schei er af. Ge hoort er vaneigens
nog wel meer van.
Veul groeten van Trui, Dré Hl, den Eeker en
gin horke minder van oewen
PRE.