De raadhuisbouw van Amsterdam RAADHUIS EN VERKEER 'N INTERESSANTER SILHOUET MOEILIJKHEDEN VAN HET GRONDPLAN Ontactisch onderhoud Geen op den voorgrond tredende figuur Is het gewenscht, de rooilijn te overschrijden V] ONTGINNINGEN IN DE BRABANTSCHE KEMPE Werken van circa 2000 hectaren in zicht 'N NIEUW VOOGDIJGESTICHT TE ST. MICHIELSGESTEL De maquette van M. Duintjer en A. Komter voor het nieuwe Raadhuis van Amsterdam, Het plan van architect H. W. Valk voor den nieuwen stadhuisbouw te Amsterdarm- Het plan overschrijdt met zijn voorbouw de nieuwe rooilijn V0( he' gai no fui hü In mee\ tieke zal i de n ruim ten het lij kei grool aan met Te econ daar geko: geno koge de n arbe prest king langi die i van hebt valu- ons gerei de v Or natie aan gron gelai ke si gebe Ne Mide heid veele Pi dooi onde stele misl In zal i Püh wore de r Di den in b het rijks buit wore gehe zin D cula bepe derf N is v D stee star van orde leve Wor zijn Voo: ven teit De maquette van het plan van ir. J. F. Berghoef en ir. J. J. M. Vegter voor het nieuwe Raadhuis van Amsterdam Het is een lange weg, dien het gemeen tebestuur van Amsterdam bewandelt, om te komen tot den bouw van een nieuw stadhuis op het Frederiksplein. Eenvoudiger zou het zijn, wanneer er een Nederlandsch bouwmeester viel aan te wijzen, die met kop en schouders boven zijn vakgenooten uitstak en wien men resoluut kon opdra gen voor de plannen te zorgen, in de ver wachting, dat dan het best bereikbare tot stand zou komen. Maar zulk een figuur is er op 't oogenblik niet. Wie geeft leiding aan de vele „aanloopen" der moderne ar chitectuur, wie heeft het samenvattend vermogen, dat de experimenten achter zich laat, de hedendaagsche materialen aan wendt zonder buitenissigheid en beant woordt aan den ouden eisch: een harmonie te scheppen tusschen soliditeit, bruikbaar heid en schoonheid? Zoo iemand is wellicht nog eerder in het buitenland te zoeken dan bij ons. We hebben al vroeger de gedachte geopperd, dat een Italiaan thans misschien synthetisch zou kunnen verrichten wat onze eigen moderne architecten blijkbaar niet kunnen. Is zij dwaas? Maar dan mag men ook Van Campen critiseeren, die zich voor zijn meesterwerk schoolde aan de bouwstijlen van Italië en Frankrijk. Het bouwen van een raadhuis in een situatie en een ruimte, zoo groot als het Frede riksplein biedt, is voor Holland een zóó zeldzame aangelegenheid, dat men alle mogelijkheden onder de oogen dient te zien. Daarom lijkt ons ook het elders reeds gegeven advies verstandig, om de plannen een tiental jaren te laten rusten, de som, die voor den bouw beschikbaar is, te doen aangroeien, en dan mettertijd de gebou wen aan te koopen die zich aan de Zuid zijde van de Sarphatistraat bevinden, tus schen Frederiksplein en Amstel. Komt daar grond beschikbaar, dan zou het vraagstuk een heel ander aspect verkrijgen. Het bou wen aan de rivier biedt grootsche moge lijkheden van ruimte-behandeling en met het thans reeds in de op de Prijsvraag ingediende plannen waarneembare ge brek aan ruimte, zou men meteen hebben afgerekend. Aangenomen dat het onmogelijk is één bepaalden bouwmeester aan te wijzen, ver dient de wijze waarop het gemeentebestuur de zaak tot dusverre heeft aangepakt niets dan lof. In de gegeven omstandigheden was het uitschrijven van een prijsvraag stellig verstandig en de manier waarop men de voorwaarden heeft ingericht, getuigde van humaniteit en ruime opvatting. Ieder heeft een kans gehad en in 't bijzonder hebben de jongere architecten een kans gekregen. Bezien we thans echter de tentoonstel ling der ingezonden ontwerpen in het Ste delijk Museum (een uiteraard den bezoeker doodelijk vermoeiende tentoonstelling), dan blijkt de „verrassing", waarop men in stilte gehoopt had, niet te voorschijn te zijn gekomen. Het had kunnen zijn, dat een jonge geniale kerel den synthetischen greep vertoonde, waarop wij allen zitten te wachten. Daar is niet van gebleken. Men moet aannemen, dat de jury haar zou hebben onderkend, wanneer zij er was. De jury heeft dit mer-a-boire van plannen ampel onderzocht en de bezoeker van de tentoonstelling, ook hij die er uren en uren vertoeft, moet zich wel bewust wezen, dat zijn oordeel noodzakelijk oppervlakkig blijft. Bouwkundige plannen beoordeelen is geen schilderijtjes kuv»r Toch, wanneer men tot een conclusie wil komen, lijkt het gerechtigd te zeggen, dat de uitslag van de prijsvraag teleurstellend is geweest. Dit teekent zich ook af in de beslissing van de jury. Van de openbare prijsvraag zijn vier ontwerpen bekroond, t.w. die van Prof. Ir. Zwiers, van J. F. en A. Staal, van irs. Berghoef en Vegter, en van Duintjer en Kom ter. Op advies van de jury zijn toen deze architecten, in een besloten prijsvraag, in de gelegenheid ge steld hun ontwerpen om te werken en daarvan is het resultaat geweest het geven van twee bekroningen, voor de tweetallen Berghoef en Vegter en Duintjer en Komter. Het advies luidt thans, deze plannen nader te doen uitwerken en daarop een keuze te doen. Een lange weg, inderdaad! En helaas kan men niet de overtuiging koesteren, dat de weg lang is en de keuze moeilijk, omdat er overvloed van voortreffelijks geschift moest worden. Geen van de 225 ingediende projecten, of het vertoont moeite met de indeeling van het grondplan en in 't bijzonder met de aanpassing tusschen het representatieve gedeelte en het werk-gedeelte. De situatie op het Frederiksplein is minder makkelijk dan zij lijkt. Doordat de rooilijn is terug gelegd, is het terrein betrekkelijk klein ge worden. Het terrein is bijna rechthoekig en het is natuurlijk mooi, dat het ligt in de as van de Utrechtschestraat, wat schijnt te vragen om een symmetrische op lossing. Maar het verkeer beantwoordt daar niet aan en het aspect aan de zijde van de Weteringschans is anders dan aan den kant van de Sarphatistraat. Van deze moeilijkheden vertoonen zelfs de bekroonde ontwerpen duidelijk de sporen. Als ze zich boven de andere verheffen in doordacht heid en rustigheid, dan vinden we hier toch niet die zekerheid en „Einmaligkeit", welke het geniale bouwwerk plegen te kenmer ken. Zoodoende blijven ze aesthetisch (het minst dat van Prof. Zwiers) beneden de maat, die men voor een raadhuis van de hoofdstad moet stellen. Zelfs als wij zouden aannemen, dat het géén eisch is, thans een gaven en harmonischen stijl te willen zien, gelooven we toch, dat er op dit oogen blik meer en beter kan worden opgebracht. Het was al van Vitruvius een eisch, dat de architecten rekening zouden houden met de opmerkingen en raadgevingen van handwerkslieden in andere vakken, van buitenstaanders, indien men wil. Op de moeilijkheden van het grondplan zijn Duintjer en Komter zonder twijfel met de meeste stoutmoedigheid ingegaan. Zij kozen den asymetrischen vorm, wat hun kansen gaf voor de verdeeling der massa, waarvan zij duidelijk partij hebben getrok ken. De massa's zfjn groot en kloek, maar toch ook wel erg simpel en gespeend van al wat op verbeelding en schoonheid lijkt. Deze zakelijkheid is naakt en eerlijk, in dien men het woord wenscht, ontdaan van franje, maar lijkt ons zeer weinig in over eenstemming met den aard van het raad huis, als uitdrukking van gemeenschap en levenswil der burgerij. De geestelijke armoede van dit project is duidelijk en men bespeurt die misschien het best, wan neer men het interieur bestudeert. Het is bepaald onthullend, zoo weinig als Duintjer en Komter hebben gemaakt van de hal en de burgerzaal. Zulke nieuwe zakelijkheid lijkt ons reeds iets van het verleden. Berghoef en Vegter, al bijzonder duide lijk worstelend met de te geringe opper vlakte van het grondplan, hebben het re presentatieve gedeelte zeer groot genomen en zeer duidelijk geaccentueerd. De ver binding van dit gedeelte met het werk- gedeelte lijkt ons niet sterk, bewerkstelligd als zij moet worden door torens en lagere tusschenbouwsels. Hun ontwerp herinnert duidelijk aan Berlage's beurs, het vertoont stellig meer zin voor statie dan dat van Duintjer en Komter, maar als men hun burgerzaal met de balkconstructies bekijkt, vraagt men zich af, of dit middeleeuwsch kajakter, verwant met de Haagsche ridder zaal, noodzakelijk is om aan de „zakelijk heid" te ontkomen. Opvallend is, bij deze twee bekroonde projecten, dat zij de slechte gewoonte be- verlaten voor een Europeeschen inspectie-tocht, stendigen om den Hollander te beschouwen als een soort van holbewoner. Beide ge bouwen hebben zoo goed als geen „entrée", geen statie van ontvangst, van opgang. Het is mij een raadsel, hoe men een represen tatief gebouw in dit opzicht zoo stiefmoe derlijk kan behandelen. Van de proeven van nieuwe architectuur in ons land maakt misschien alleen het Museum Boymans in dit opzicht een gunstige uitzondering (al is daar de hal, die op den ingang volgt, weer veel te klein). Het lijkt me een spe cifiek vaderlandsche benepenheid en één blik in een boek met groote voorbeelden uit de historische architecturen schenkt de overtuiging, dat we op dit stuk eigenaar dige Chineezen zijn geworden. Resten de twee ontwerpen, die in de laatste keuring aan het kortste eind heb ben getrokken. Dat van Prof. Ir. H. T. Zwiers heeft stel lig fijne artistieke kwaliteiten. De open voorhof van ca. 5000 M2. schenkt rust en „afstand", maar dit heeft het nadeel, dat de vleugels zich wat veel opdringen. De toren is mooi van verhouding en profiel, maar hij rijst eigenaardig „onzeker" uit het plan op. Ook Prof. Zwiers is niet ge heel geslaagd in de aanpassing tusschen het representatieve en het werkgedeelte. In zijn profileering, in zijn afwisseling, in zijn detailleering en keuze van allegorieën en symbolen, toont hij zich zonder twijfel het meest artist. Moest het publiek beslissen, dan zou dit ontwerp zeker als nummer één uit de bus komen. Maar men vraagt zich af, of dit raadhuis tenslotte niet te lande lijk is voor een stad als Amsterdam, of het den leefdrang van de groote koopmansstad aan den Amstel wel pakkend vertolkt. J. F. Staal en Arthur Staal hebben ter aanduiding van het representatieve gedeel te een arkaden-gang ontworpen in den hoofdgevel. De burgerzaal hebben zij daar buiten geplaatst, als een reusachtige doos, een soort van schrijn (de oneerbiediger qualificaties van den gaanden en komen den man laten we nu maar achterwege) op „pooten". De hoofdgevel maakt een in druk van horizontale eindeloosheid, omdat hoekoplossingen ontbreken. Groote ver dienste hebben echter de overzichtelijke en rustige plattegronden, die feitelijk met de ietwat grillige vormgeving, waarin stellig de verdienstelijke neiging van Arthur Staal naar voren komt om de sierloosheid van het modernisme te ontgaan, in conflict komt. Hal en burgerzaal vertoonen ruime mogelijkheden tot het scheppen van sier lijke, zelfs somptueuze intérieurs. Het groote ovale plafond van de burgerzaal roept om een Tiepolo, die het zou decoree ren met een overvloed van tafereelen uit historie en mythologie. Tot zoover onze korte bespreking van de vier projecten, waarvan in het Stedelijk Museum thans, naast de teekeningen, de maquettes zijn te zien. Zij kon moeilijk an- dens dan summier uitvallen en slechts al- gemeene indrukken geven. We hopen ech ter dat deze voldoende zijn, om de con clusie te wettigen, dat de tijd nog niet rijp is voor een beslissing. Dat het „winnen" van tijd alleen maar voordeel kan betee- kenen, juist als in het geval van de be bouwing van het Midden-Damterrein. JAN ENGELMAN Naar wij vernemen zijn bij de Provinciale Commissie voor Werkverschaffing en Ontgin ning in Noordbrabant momenteel plannen in behandeling, die belangrijke ontginningswer ken in de Brabantsche Kempen (streek ten Zui den van Eindhoven) doen verwachten. Het ligt in de bedoeling reeds binnen afzien- baren tijd aan te vangen met de ontginning van een complex ter grootte van ca. 800 Hectaren. Een ander complex van een duizendtal Hecta ren verkeert in de periode van voorbereiding. Dank zij deze werken zullen in de Kempen tal van nieuwe boerderijen kunnen verrijzen, waarbij gedacht wordt aan een gemiddelde grootte van ca. 12 Hectaren. Ook zal een deel der gronden worden benut om bestaande (te kleine) boerderijen te brengen tot den omvang, die onder de huidige omstandigheden noodza kelijk is te achten, wil de boerderij rendabel zijn. Te St. Michielsgestel zal, onder leiding der Praters van Tilburg, een gesticht voor achter lijke voogdij-jongens worden opgericht. Tot dat doel is een terrein van ruim 20 hectaren aan gekocht. Eet ligt in de bedoeling nog dit jaar een gedeelte der gebouwen gereed te heb ben. De architectuur der bouwwerken is opge dragen aan architect Edmond Nijsten te 's-Hertogenbosch. Situatie-teekening van het plan van architect H. W. Valk voor den Stadhuisbouw aan het Frederiksplein In het hierneven staande artikel over den nieuwen Raadhuisbouw van Amsterdam is op gemerkt (en de opmerking wordt alom verno men), dat vrijwel alle deelnemers aan de Prijsvraag moeite hebben gehad met de in deeling van het grondplan en met de aan passing tusschen het representatieve en het werkgedeelte van het gebouw. Hiervan is voor al de oorzaak de bepaling in het programma, dat de ligging van het gebouw wordt ge- eischt zuidelijk achter de rechte verbindingslijn WeteringschansSarphatistraat. Daartegen is veel verzet geweest en de kwestie is in een openbare raadsvergadering behandeld, waarbij het raadhuis wijken moest voor het verkeer. Dit kan een heel rationeel besluit zijn. het gevolg is tevens dat de situatie achter die nieuwe rooilijn de superioriteit van het Raad huis weinig doet uitkomen. Het is niet domi nant en komt men van de Weteringschans of van de Sarphatistraat, dan zal men het eigen lijk moeilijk opmerken, tot op het moment dal men er vlak voor is. Daarom zijn er verschillende architecten, die de nieuwe rooilijn een ongewenschte be lemmering achten en van oordeel zijn, dat men een interessant silhouet, een goeden opbouw van massa's en geestig, pittoresk spel van daken alleen zal kunnen verkrijgen door het ver keer voor het raadhuis een flauwe bocht te laten maken en het representatieve gedeelte van het gebouw naar voren te doen uitspringen. Een doeltreffend project in deze situatie, re kening houdend met de dwingende practische eischen van scheiding der diverse groepen met hun respectieve bezoekers en de daarbij nood zakelijk behoorende parkeergelegenheid voor auto's der trouwstoeten, leidt dan tot het plan in T-vorm, waarbij de hoofdmassa (dat is een aaneengesloten administratief gedeelte) zoover mogelijk achteruit is geschoven als Zuidelijke afsluiting van het Frederiksplein. Het repre sentatieve gedeelte moet daarbij noodzakelijk, om practische redenen, de rechte verbinding Weteringschans-Sarphatistraat overschrijden en juist zóóveel, dat de Burgerzaal dezen hoofd verkeersweg afsluit. Reeds van verre wordt dan op den grooten verkeersweg de blik door het raadhuis opgevangen. Naderbij komend ziet men verrast een belangrijk en interessant ge leed bouwwerk. Deze situatie geeft dus een bijzonder bevoor rechte plaats aan de Burgerzaal, van waar men naar weerszijden een vergezicht heeft over We teringschans en Sarphatistraat en over de lengte-as in de Utrechtsche straat. Vervolgens een ongedwongen splitsing, voor het projec teeren van het vertegenwoordigend gedeelte en het werkgedeelte, benevens de vereischte split sing der diverse trouwzalen op den beganen grond in het vertegenwoordigend gedeelte, en de daarbij noodige terreinruimten voor het op stellen der trouwstoeten en vOor parkeergele- genheden. Ook aan de vereischte splitsing van den bezoekersstroom, reeds buiten het Raadhuis in onderdeelen te scheiden, wordt de ruimst mogelijke gelegenheid gegeven. Het is nu de vraag, of de mogelijkheid van deze situatie, zoo geheel anders dan die in de bekroonde ontwerpen, na het besluit van den gemeenteraad niet meer tot de studie-taak van de jury behoorde. Het front, loodrecht lig gend op de Utrechtschestraat, schijnt als maatgevend te zijn aangenomen en vandaar de moeilijkheden van zoovele deelnemers. Som migen hebben zelfs schuin-staande vleugels ge projecteerd, in een hoek van 45 graden op de rooilijn, kennelijk met het doel om ruimte te winnen. Duintjer en Komter kwamen er door tot hun asymetrie. Kan niet, door de idee van het bouwen alléén achter de nieuwe rooilijn los te laten, een be- wogener aesthetiek verkregen worden, een stou ter en speelscher silhouet, iets van dien „schil dersgeest", waarom men in de beoordeelingen van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum reeds vroeg? Ook onze kathedralen missen veelal een eigenlijk voorfront, zij hebben een meer alzijdig front, waarbij het hoofdfront pa rallel komt te liggen met de lengte-as. Mis schien ontstond uit de verwaarloozing van déze mogelijkheid de vrij algemeene teleurstelling over den uitslag van de Prijsvraag. De architecten hebben gevoeld, dat zij een krachtig geheel moesten leveren, maar uit hun worsteling met het beschikbare terrein en zijn knellende grenzen blijkt, dat een overschrijding van de rechte verbindingslijn Weteringschans- Sarphatistraat overwogen dient te worden. Het juryrapport bewijst, dat men inziet, dat de domineerende hoofdmassa van het gebouw zooveel mogelijk naar de Zuidzijde van het ter rein mbet worden geschoven. Om een noode- loos verzwaren van de ambtelijke diensten te voorkomen moet het werkgedeelte een aaneen gesloten geheel zijn. Zoo kan men er toe ko men in den T-vorm van het gebouw de min ste versnippering van het terrein te zien, waar bij een belangrijk deel vrij komt voor tuin- en parkeergrond. De architecten, die deze zienswijze voorstaan, zijn de overtuiging toegedaan, dat de rechte verkeersweg Weteringschans-Sarphatistraat in ieder plan, dat het breede front heeft gekeerd naar de Utrechtschestraat, een storend ele ment zal blijven, waardoor de eenheid teloor gaat. In deze laatste situatie zal het boven dien steeds moeilijk vallen, de raadzaal een rustige ligging te verschaffen. De boven geschetste opvattingen vonden we uitgedrukt in de plannen van ir. van Loghem (no. 181, onder het motto „Mens") en van H W. Valk (no. 70, onder motto „Nu"). Van den laatste beelden we hierbij het pro ject af, alsmede de situatie in vogelvlucht zoo- als een maquette die zou vertoonen. Architect Va^i projecteerde de Raadzaal ge heel vrij liggend, geaccentueerd door den on middellijk aansluitenden toren, oprijzend uit en omgeven door het water van de te ver- breeden Singelgracht. Toren en raadzaal zijn van den Amstel af zichtbaar via genoemde Singelgracht en aldus is getracht verband te leggen tusschen Raadhuis en Amstel. Zijn hoofdhal verbindt de Raadzaal met de Burgerzaal. De afstand tusschen Raadzaal en Burgerzaal is ongev. 100 M. VOor zoover deze hal gelegen is in het vertegenwoordigend ge deelte is zij tot de volle hoogte van ruim 30 meter doorgezet, met staand bovenlicht en met open galerijen voor de daaraan grenzende ver diepingen, in den geest van de hoofdhal in het plan Duintjer en Komter Belangrijk voor zijn ontwerp is voorts, dat blijkens de inhouds- berekening een totale inhoud gevraagd werdt van 246.000 M3 tegen 260.000 M3 in het plan Zwiers in tweede instantie. In de 246.000 M3 van zijn plan is inbegrepen een extra-verhoo ging van den inhoud, dóórdat hij het werk gedeelte zonder binnenplaatsen, doch tot hooge imponeerende hallen met galerijen voor de ver diepingen ontwierp, en dit interieur dus 'n ze kere grootschheid verkreeg. Dit interieur in détails te beschrijven zou on,s thans te ver voeren. Hoofdzaak is, dat op de levendigheid van het silhouet de aandacht valt, op de overzichtelijkheid van dit project, op de interessante en monumentale groepeering der bouwmassa's. Het ver terugliggen van het hobfdlichaam vergroot voor het oog de ruim te. Van de Utrechtsche straat uit gezien zou het een verrassende dieptewerking opleveren, met den hoofdtoren in de as; opmerkelijke perspectieven, waarin niet de achtermassa's schuil gaan achter de frontmassa's, gelijk dat het geval is bij de twee uitverkoren plannen. E. Het moge misschien eigenaardig klinken, maar in de spreekkamer van de school komen dik wijls de meest onpaetfagogische gesprekken voor. De schuld daarvan ligt echter niet bij de school, maar bij de ouders! Er zijn n.l. heel wat ouders, die onder de leuze: „Ik heb voor mijn kinderen geen geheimen!" hun kinderen graag getuige willen doen zijn van hetgeen zij, als ouders, met de school te bespreken hebben. Ja, erger nog: Er zijn ouders, die hun kin deren mee naar de spreekkamer nemen, óm daar „als getuigen" gehoord te kunnen worden! Is er een „kwestie" met de school „kwesties" met de school kunnen natuurlijk even goed voorkomen als „kwesties" met buren of leveranciers etc., want ook onderwijzers zijn menschen, en als zoodanig niet volmaakt! en willen zij dezen of genen onderwijzer „wel eens even spreken!", waartoe zij in de spreek kamergelaten worden, dan staan zij er dikwijls op, dat óók het desbetreffende kind daar wordt toegelaten, want: „Dan kan Jantje eens even vertellen wat de meester gezegd (of gedaan) heeft!" Gesteld, dat de onderwijzer werkelijk iets ge zegd of gedaan heeft, waarover de ouders te recht zich kunnen beklagen in de meeste ge vallen echter blijkt het „verhaal" van Jantje géén juiste en objectieve weergave te zijn ge weest!dan ligt het tóch nog voor de hand, dat géén onderwijzer daarover een „onderhoud" toestaat, waar de leerling bij is. Immers daar mede zcu hij niet alleen zijn prestige als „ge zagsdrager" te grabbel gooien, maar ook het „gezag" in het algemeen. Het kind, dat ontdekt dat vader en moeder naar aanleiding van het geen het hun heeft medegedeeld een anderen gezagsdrager zijn gaan „spreken" (in de be- teekenis van „bekapittelen") komt er al ras toe buiten vader en moeder niemand meer eenig gezag toe te kennen, hetgeen zij buiten uiten met: „Mijn vader komt op school!" voorzoover het de school betreft, én door allerlei onge hoorzaamheden en deugnieterijen, ook elders, waarvan de uitingen: „De straat is vrij!" en „Je bent mijn vader niet!" als sprekende mo.- tiveeringen gelden. Deze alleszins betreurens waardige mentaliteit, die een goed burgerschap in den weg staat, is in de meeste gevallen het gevolg van een „ontactisch optreden" van de zijde der ouders bij hun pogingen voor hun kind „rechtvaardigheid" te verkrijgen. Men zij derhalve bij het zich beklagen aan de school uiterst voorzichtig, temeer daar de klachten tij dens het onderhoud bovendien nog „ongegrond' blijken te zijn, maar dit ziet het kind meest al niet! Voor hem is de sterkste indruk: „Va der (moeder) is met mij naar school geweest om „verhaal te zoeken" op den onderwijzer!"en hieruit trekt het zijn eigen conclusies. Het kind „voélt zich", het kind krijgt dikwijls ook de idee„Als m ij iets onrechtvaardig overkomt, zijn vader en moeder het onvoorwaardelijk met mij eens!" Op deze wijze ontstaat bij het kind een eigen rechtvaardigheidsnorm, die later, wanneer het grooter is en vader en moeder ten gerieve van de opvoeding in de moeilijke pu berteitsjaren bepalingen maken, die niet naar den zin van het kind zijn. tot uit barsting komt in: óók het gezag van va der en moeder aan de laars lap pen Mogen ouders dan voor hun kinderen heele- maal geen „rechtvaardigheid" van de zijde der school eischen? Natuurlijk wel, maar wanneer een onderwijzer een fout gemaakt heeft, of zich vergist heeft, of zich vergaloppeerde, spreke men er met het kind niet eerder over of men moet een „redelijk" onderhoud over de „kwes tie" van „opvoeder tot opvoeder" gehad hebben. In dat onderhoud kan dan tevens ter sprake worden gebracht, hoe én onderwijzer én ouders in harmonische samenwerking de gemaakte fout of vergissing kunnen herstellen zóó, dat eenerzijds het kind ervaart: in deze kwestie is mij volledig recht geschied, en anderzijds het kind tóch niet het „gestelde gezag" niet meer als zoodanig erkent. Heusch, géén onderwijzer is zoo, dat hij tegen een kind, onrechtvaardig gestraft of onverdiend miskend, niet zal zeggen: „Jan, ik heb mij van de week vergist!" of „Jan, ik heb het zoo niet bedoeld!" Het „ontactisch onderhoud" komt echter niet alleen voor bij „kwesties"! Ook het bespreken van andere het kind direct rakende opvoedings aangelegenheden dient zonder den „besprokene" plaats te vinden. Wanneer vader b.v. ter voor lichting van den onderwijzer mededeelingen doet, die een verklaring bevatten ten aanzien van een of ander „gebrek" of „onvolmaaktheid" in het kind, gaat dit toch het kind zelve nog niets aan. Stel dat een jongen vreeselijk koppig of driftig is, en vader vertelt, dat hij dat zelf vroeger ook was, of dat moeder die eigenschap pen bezit, zoodat het kind het z.g. „van niemand vreemd heeft". Dat behoeft de leerling toch niet te weten, want hij zou er gauw toe komen om te denken: „Ach wat, ik koppig, mijn vader is het ook!" of „Die driftigheid heb ik van mijd moeder (dat heeft vader laatst zelf tegen den meester gezegd), dus kan ik er niets aan doen-" Dat is natuurlijk glad verkeerd, want men kan aan zijn fouten, ook al zijn zij een „erfenis", wel degelijk iets doen. Dat is zelfs plicht! De volwassene bestrijdt ze in den regel beter naar mate hij ze beter kent en de oorzaken weet, maar het kind handelt zoo niet. Het kind ziet in de „verklaring" tevens „een totale veront schuldiging" en dit is natuurlijk niet juist. Ook het kind moet geleerd worden, dat het altijd en onder alle omstandigheden heeft te „vech ten" tegen zijn „verkeerdheden". De mededee lingen van vader aan den onderwijzer dienen alleen om dien onderwijzer in staat te stellen zijn „leiden" van het kind meer overeenkomstig de geaardheid van het kind te doen plaatsvin den. Ook het zich doen vergezellen van wel niet het „besproken kind" maar zijn oudere, even eens nog schoolgaande, broertje of zusje is niet juist. Heeft men iets te bespreken over „Jantje uit de 3e" dan moet daar „Dirk uit de 6e" niet bij zijn, want niet alleen kan Dirk straks aan Jantje mededeeling doen van wat moeder en meester over hem zeiden, en aldus indirect den „besprokene" inlichten, maar ook is dit fout gezien uit het oogpunt der verhoudingen in het gezin tusschen de kinderen onderling- Dirk zou wel eens Jantje op z ij n manier en naar aanleiding van het meegemaakte onder houd „onder handen kunnen gaan nemen', waarmede dan het euvél van opvoeding door opvoedelingen, die zelf nog leiding sterk noo- dig hebben, zijn intrede gaat doen. Weliswaar voedt in ieder goed gezin het eene kind het an dere op, maar dit mag niets geforceerds heb ben, en dit zou juist het gevolg kunnen ziiö- Ook bestaat de mogelijkheid, dat Dirk zün broertje „ergens op aan gaat kijken" of hein als „minderwaardige" gaat behandelen en a* zulke ongewenschte toestanden meer. Uiteraard zijn besprekingen als „verlof vra gen", „inschrijven van het kind" en andere formaliteiten met het bovenstaande niet be doeld, maar zoodra men in een bespreking eeö „paedagogisch element" heeft, dient die be" spreking er één te zijn van paedagogen alléén, in dit geval de ouders en de onderwijzers. JOS. DETONY

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 12