DAGBR1EVEN EENER MOEDER Kou Gevat? 'ÏJtitiSzirz: Vernieuwing der spoorwegpolitiek Md veïAaal van den dag De luchtroovers van Hoitika MISSIE EN KUNST ALLE ABONNÉ'S F 250.- I"" n EDY EMAILLE cheepsrecht VRIJDAG 31 MAART 1939 VlCKS Va-tro-nol De invoering van een vastrechttarief Driemaal Kinderliefde moet verdiend Worde xm. RETRAiTEN De Thabor te Rotterdam is emaille voor Uw leven. Sterk als staal, hygiënisch als glas en fraai van kleur. Edy emaille is wel beter maar niet duurder. AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Heel onpaecagogisch schoot ik laatst in een hartelijken lach bij 't snedig antwoord, dat een bengel van een jongen zijn vader gaf. Hij kreeg een standje, doch de vader maakte er meer een twistgesprek dan een standje van. Op een ge geven oogenblik, vermoedelijk bij gebrek aan betere argumenten, roept de vader heftig ver ontwaardigd uit; „Je zult doen, wat ik zeg, want.... ik ben och je vader." „Puuh", ant woordde de brutaie bengel: „wat zegt dat nou, er zijn wel een x-iillioen vaders." Later bracht deze uitroep mij aan 't peinzen. Zooals steeds, bleek in een kinderwoord, zelfs in dit brutale, meer waarheid verscholen dan wij op het eerste' gezicht vermoeden. Kinderen drukken zich dikwijls onbeholpen, te primitief, te kort uit om ten volle door ons begrepen te Worden;het volle begrip komt eerst, wanneer Wij de mentaliteit, den gedachtengang trachten te doorgronden, v arvan het gezegde een uit vloeisel is. Een kind heeft zeer weinig ontzag Voor'een ambt, een positie. Onbarmhartig oor deelt en veroordeelt het de volwassenen, die meenen aan hun waardigheid van tante, leer meester ofou 3r een recht op eerbied te kunnen ontleenen Volkomen begrijpelijk ove rigens. Wat zégt e kind het woord „tante" of i,onder wijzer" of ..ouder"? Immers niets. Waar om dus zou hij eerbied hebben voor den drager van den naam, liefde voor dezen gevoelen alleen ter wille van dien titel? Er zijn honder den, die in zijn oortjes mooier, indrukwekken der, begeerlijker klinken. Een kind, elk kind, wil gaarne zijn liefde schenken, in overvloedige mate, in een nooit stelpenden stroom, maar al leen aan wie deze op hem verovert. Een kind is van nature geneigd tot eerbied, tot ontzag voor volwassenen, doch hij kan moeilijk respect voe len voor de duizenden groote menschen, waar door hij zich omringd weet; wie ervoor in aan merking komen, moeten daartoe zelf 't initiatief nemen, zelf het recht veroveren. Moeilijker voor ons, volwassenen, wordt 't nog, doordat het oordeel van een kind, wanneer dit niet vanaf het ontwaken bedorven is, stipt rechtvaardig is. Onbedorven jeugd kan niet on rechtvaardig zijn. Het kind eischt om zijn res pect te geven geen naam, geen mooien titel, geen papieren-aanstelling, geen familie-relatie't vraagt zedelijke meerderheid. Een meerderheid, die steeds voelbaar is, doch nooit drukkend wordt. Het wil, dat degeen, die zich met hem be moeit, boven hem staat, zonder ongenaakbaar te zijn; dat deze zich de meerdere, de wijzere, de liefderijkere toont. En daarnaast wil het zelf beschouwd worden als een wezentje, dat zijn oordeel geven kan en 't daardoor mag. Wij kun nen met bedreiging en straf, door forsche hand en harden wil bereiken, dat een niet-geliefd familielid beleefd behandeld wordt, een niet- aanvaarde bezoeker zonder te veel uiterlijken onwil getolereerd, maar liefde, respect, zelfs vriendschap Runnen wij met geen mogelijkheid van het kind afdwingen. Wij volwassenen moeten wel degelijk de kindergunst verdienen, onverschillig in welke positie wij verkeeren. Waarbij nog komt, dat het kind voor tal van normaal-maatschappelijke verdiensten geen oog heeft. Dat de vader elke week of elke maand het handjevol geld meebrengt, noodig voor de huis houding, bezit in het kinderoog geen waarde; dat moeder, dikwijls ten koste van vele uren zwoegens, het huis in keurige orde houdt, telt bij een kind niet mee, omdat het van het eerste moment, dat zijn bewustzijn ontwaakte, niet anders zag. Meent daarom een ouder, vooral vaders gaan aan dit euvel mank, dat hij met 't verzorgen der materieele behoeften zijn plicht ten aanzien van het kind gedaan heeft, dan moet hij zich ook tevreden stellen met het res pect dat een onderdak-, eten- en kleeding-ver schaffer toekomt. Meer niet. Kinderliefde kun nen wij alleen verdienen met betoonde ouder liefde; kinderrespect door te bewijzen, versta wel, voor het kinderbegrip onomstootelijk te be wijzen, dat wij dit respect waard zijn; dat wij ouder, verstandiger, liefderijker zijn. Het kind wil gaarne het goede in ons waardeeren, doch wij moeten het helpen zoeken en attent maken op hetgeen de moeite waard is, gekend en ge waardeerd te worden. Het is opvallend, hoe jong een kind „met zich praten laat." Ik heb ondervonden, bij drie kin deren reeds, terwijl nummer vier dit stadium nu nadert, dat een kind van ongeveer drie jaar reeds niet meer afkeerig is' van een weinig zuivere theorievan een beetje afgetrokken moraal. Natuurlijk mag de verhandeling niet te lang duren en zeker niet zwaarwichtig droog of taai zijn en ook mogen wij de conclusies niet aan het kind zelf overlaten, maar overigens luistert een peuter van dien leeftijd reeds naar een taal, die eenvoudig en ongekunsteld op het kinderverstand berekend, helder en klaar, maar toch diep en degelijk genoeg is om aandacht en inspanning te loonen. Ik zou zelfs nog verder willen gaan. Mijn ondervinding is, dat een kind tusschen drie en zeven jaar (over ouderen kan ik niet oordeelen, omdat mijn oudste nu zeven jaar telt) vatbaar is voor sommige zedelijke hoogten, 'die een volwassene in het algemeen niet meer beklimt; voor zuivere sferen tot waar een groot mensch niet meer opstijgt als het leven zijn ziel eenmaal van zijn kinderlijke on schuld beroofde en bezoedelde met de duizend en een smetten, die nu eenmaal in de huidige samenleving onontloopbaar zijn. Veel meer waar heid dan de oppervlakkige lezer durft denken, ligt er verscholen in het Bijbelwoord: dat ons leert dat vele dingen alleen verstaanbaar zijn voor eenvoudigen en voor de kinderen. Wanneer wij om ons heen zien, constateeren wij telkens weer hoe zuiver het kinderoordeel doorgaans is, hoe vrij van conventie en napraten, hoe zelf standig en hoe rakend tot aan de kern. Het moge onder den invloed van een pas ondervon den tegenslag je of ongelukje tijdelijk uit het spoor gegooid zijn, zoodra de bijzondere gebeur tenis vergeten of uitgesloten is, keert het kind weer tot zijn zuiver standpunt terug. Elke school, elke familie, elke straat telt man nen en vrouwen, waarvan alle kinderen een af keer hebben. Hetzelfde oordeel zal gegeven wor den door kinderen, die nooit met elkaar in con tact kwamen en dus onmogelijk elkander over gehaald kunnen hebben. WaardoorOmdat een kind oordeelt „door het uiterlijk heen," als 't ware intuïtief, op het gevoel, langs voor ons ongekenden weg. Waarom zal de tante, de relatie van vader, de verloofde van de zuster, die in hun hart niet van kinderen houden, on danks alle dikwijls zeer grondige pogingen er niet in slagen het kinderhart te veroveren? Zelfs vriendschap valt hun niet ten deel. Wij grooten laten ons door den uiterlijken schijn bedriegenhet kind niet. Wil men dichter bij huis blijven? Waarom zal geen ouderpaar erin slagen een onderlinge wanverhouding, ge- wapenden vrede, of hoe wij een kreuk in 't hui selijk geluk ook noemen willen, te verbergen voor de kinderen, zelfs nie vtoor kinderen, die, zooals dikwijls gebeurt, alleen maar het half uurtje aan tafel de ouders te zamen zien? Welke vader en moeder wordt 't meest gekoesterd, ver troeteld, bemind? Die zelf vertroetelen, koeste ren en beminnen kunnen, zichtbaardemon stratief. Maar.... daarnaast niet, met kleinig heden dikwijls, de hun toevallende liefde weer verspelen. Ik heb erover gedacht, dit stukje aan te vul len met voorbeelden uit de praktijk, maar bij nader inzien bleek het mij beter dit niet te doen. Iedere vader en moeder, iedere onderwijzer, elke leider van een kinderclub zal ondervinden, het geen ik hier aanhaalde en ieder voor zich kan het beste zelf voorbeelden de revue laten pas- seeren, die deze theorie staven. Laat ik daarom mogen besluiten met het volgende feit als laat ste op den voorgrond te zetten: ieder zal in zijn eigen omgeving bij herhaling kunnen consta teeren, dat de man of vrouw, die bij zijn of haar eigen kinderen hoog in aanzien staat, buiten en boven gewone kinderliefde voor den ouder be doel ik, ook steeds buitengewoon gezien is bij andere kinderen, zelfs bij hen die hem of haar niet meer dan enkele malen gezien hebben. Ik heb nog nooit een volwassene ontmoet, die bij voorbeeld de helft zijner kinderkennissen vóór zich heeft, terwijl de andere helft tegen hem is; het is immer alles of niets. Enondanks alle moeite is daarin dikwijls geen wijziging te brengen. Mij zijn gevallen bekend van men schen, die een belangrijke positie hadden kun nen verwerven, wanneer zij de kinderen hadden kunnen veroveren. Toch lukte 't niet. Waarom niet? Omdat zij probeerden het kind te veroveren door uiterlijkheden, door stoffelijke zaken. Dit mag voor even gelukken, voor een paar uur, een paar dagen, maar kinderliefde, kindergenegenheid, kindervriendschap valt al leen hem of haar ten deel, die diep in zijn hart voor dat kind liefde, genegenheid, vriendschap gevoelt. EEN MOEDER Vlug!een paar van deze nieuwe druppels in ieder neusgat. De benauwdheid en prikkeling verdwijnen. Uw hoofd is weer helder en de verkoudheid is meestal in de kiem gesmoord. aangename laxeermiddel VERWEKT GEEN KRAMP Bij apothekers en drogisten in verpakkingen van 10. 30 en 60 tabletten. De Ned. Spoorwegen leggen momenteel een voortvarendheid in hun bedrijfs- politiek aan den dag, die na de jarenlange verstarring, die moest worden geconstateerd, werkelijk zeer weldadig aan doet. Minder dan aan de concurrentie der wilde bussen, die zelfs onder het nieuwe R.A.P. hun wildheid nog niet blijken te hebben afgelegd, is deze voortvarendheid voor een groot deel tc danken aan de stuw kracht van den tegenwoordigen directeur- generaal, prof. dr. ir. Goudriaan Jr. Hij blijkt een juisten kijk te hebben op de bij zondere geaardheid van het Spoorweg bedrijf, die hij in zijn bekende rede van 7 dezer duidelijk aangaf, door het Spoorweg bedrijf te vergelijken met een grooten draai molen: „De molen, eenmaal op een bepaalde wijze in gang gezet, kost een bepaalde hoeveelheid geld per jaar. Gaan er minder passagiers mee, dan dalen de kosten niet noemenswaard. Maar ook omgekeerd, stappen er meer passagiers in den molen, dan worden de kosten slechts in zeer geringe mate verhoogd. Het moet dus mogelijk zijn een weg te vinden, waardoor deze eigenaar dige kostenstructuur ook voelbaar wordt voor het publiek." In een publicatie in „Econ. Statische Be richten" werkt prof. Goudriaan deze ge dachte nog nader uit: „Het gevaar voor het spoorwegbedrijf ligt hierin, dat dit bedrijf zich met zijn kosten prac- tisch zoo goed als niet bij een dalende bedrijfs bezetting kan aanpassen. Minder vulling van de personentreinen geeft geen enkele besparing. Het rijden met kortere treinen vermindert de kosten niet noemenswaard. De werkelijke bespa ring bereikt men eerst door minder treinen te laten rijden, d.w.z. slechtere aansluitingen, slechtere service voor het publiek, verderen ach teruitgang van inkomsten. Men geraakt dus on middellijk in een vicieuzen cirkel." De Spoorwegen heben in de laatste jaren hun onkosten drastisch beperkt door het opheffen van lijnen, haltes en stopplaatsen. Men komt echter eens aan een punt en men zal daar thans reeds niet ver meer af zijn waarop men in deze richting niet verder kan gaan zonder de service aan het publiek te benadeclen, hetgeen men terecht niet wil. Van dit moment af blijven de kos ten van het bedrijf practisch gelijk en moet men de rentabiliteit van den anderen kant benaderen, n.l. door de inkomsten zoo hoog mogelijk op te voeren. En tusschen de twee manieren waarop men dit doel kan na streven: weinig reizigers tegen hooge ta rieven of veel reizigers tegen lage, is de keuze gemaakt. Een universeele tariefsverlaging is echter maar een heel grof middel om dit doel te bereiken. Het eerste resultaat is altijd een teruggang van de inkomsten, welke eerst later naar men tenminste hoopt door de stijging van het vervoer wordt opgevan gen. Veel beter zou het zijn, indien men door lagere prijzen additioneel vervoer erbij kon krijgen, zonder dat men de inkomsten uit het vervoer, dat men reeds heeft, ten deele prijs geeft. In die richting zijn de Spoorwegen reeds lang bezig: de gezel schapsbiljetten en de avondretours zijn voorbeelden van die tarieven voor bijzon dere gevallen, waarvan vooral menschen profiteeren, die anders toch niet zouden kunnen reizen. Het „vastrechttarief" voor gezinnen, door prof. Goudriaan in zijn Rotter- damsche rede aangekondigd, is een verdere stap in die richting. „Het komt hierop neer," aldus de eigen woorden van den directeur „dat een gezin, overeen komstig zijn verbruikscapaciteit, een vast recht betaalt en alle verdere eenheden kan betrekken tegen een aanzienlijk verlaagden prijs, zeg tegen de helft van den enkele-reis- prijs, dus tegen 1.1 cent per K.M." Aan de uitvoering van dit beginsel zullen wellicht groote moeilijkheden, vooral van administratieven aard, verbonden zijn. Voortdurende controle zal wel noodzakelijk blijken en daartoe zal weer meer personeel noodig zijn. Maar mogelijk komt dit be schikbaar door de opheffing van de con trole aan de in- en uitgangen der stations, die de Spoorwegen eveneens overwegen. In beginsel echter is dit systeem gezond, en niet alleen uit bedrijfs-economisch oog punt. Ook „sociaal" bezien achten wij het zeer belangrijk, omdat het de groote gezin nen in staat zal stellen, tegen lagere kos ten naar buiten te gaan. Groote gezinnen hebben in den regel wel geleerd, zich aan te passeri, en kunnen in een vacantie -oord met eenvoudige en goedkoope accommodatie vol staan. Maar juist de reiskosten stijgen al spoedig tot een hoogte die prohibitief wordt voor het geheele reisje. Ook al om deze reden hopen wij, dat deze nieuwe maatregel spoedig ingevoerd zal kunnen worden. 58 April Jonge dames en Onderwijzeressen. 1114 April Open. 2427 April Gereserveerd. 811 Mei Meisjes. 1417 Mei Jonge dames. 22—25 Mei Gehuwden. 13 Juni Gereserveerd. 47 Juni Kloosterroepingen en voor haar die meer godvruchtig willen leven. 1215 Juni Gehuwde dames. 1821 Juni Meisjes. 2629 Juni Ongehuwde dames. Perkins en ik zaten in de sociëteit. „Nooit zal ik vergeten," begon hij „dat ik eens door menscheneters bijna ben opgegeten." Perkins, die een bereisd man is, zal nooit iets van de honderden dingen, die hij beleefd heeft, vergeten. Dat is zoo erg niet; erger is, dat hij ze een ander ook niet laat vergeten. „Dat heb je me al eens verteld," zei ik korzelig. „Zoo?" vroeg hij verwonderd. „Bedoel je soms dien keer, toen ik door de woestijn Kalahari trok?" „Juist," zei ik. „Maar ik bedoelde," gaf hij triomfantelijk terug, „dien keer dat ik de Zambesi was over gezwommen, toen ik zoo wat door een nijlpaard was verscheurd en opgegeten?" 'tWas of de drommel er mee speelde, maar er was altijd iets of iemand, die Perkins bijna opat. Had iemand het maar eens zoover ge bracht, dacht ik. „Ik verzeker je," ging Perkins voort, „dat ik nooit van m'n leven zoo in de penarie heb ge zeten. Stel je voor. amice, aan een staak ge bonden te zijn, alleen, hulpeloos, machteloos, met honderden gillende inboorlingen om je heen, 't was in Dongola." „Ik stel me dat liever niet voor," zei ik ge melijk. Maar m'n kennis was koppiger dan een ezel. Hij kletste maar door. Verbijsterd staarde ik hem aan. Wat moest, wat kon ik doen, om hem het zwijgen op te leggen? Om van z'n ellendige verhalen af te komen? Hij was immuun voor spot en rrofheden. Ik had al eens gepoogd van hem af te komen, door te zeggen dat ik een afspraak had. Hij was me toen waarlijk nage- loopen en m'n taxi ingesprongen, om z'n ver haal uit te vertellen. Ik sloot m'n oogen en trachtte m'n aandacht op iets anders te vestigen. Ik ben schrijver van beroep, schrijf verhalen van den dag en was bezig aan een verhaal, waarin de held zoo in de klem zat, dat het onmogelijk scheen hem er weer uit te krijgen. Ik ging daar dus maar over denken en vond eindelijk een uitweg. Ik grinnikte van voldoe ning en zei hardop: „Prachtig! Uitstekend!" Toen Perkins dit hoorde, was hy zóó aange naam verbaasd, dat hij niet verder vertelde. „Het doet me allemachtig veel pleizier," riep hij verheugd, „dat je 't zoo aardig vindt. Maar ik was nog niet aan 't eind." „Nu," lachte ik, „ik wel. Ik heb een idee voor een verhaal gekregen, en nu moet ik gauw naar huis om 't op te schrijven." Perkins keek me wantrouwend aan van onder z'n borstelige wenkbrauwen. „Toch niet dat verhaal, dat ik je verteld heb? Die Kannibalen-geschiedenis?" Ik keek hem aan. Hij scheen zich te ergeren. Ik had hem in z'n zwak getroffen. Toen kreeg ik een inval; 'tzou kunnen mislukken, maar 't was te probeeren. „Natuurlijk," zei ik luchtig. „Ik ken een tijd schrift, dat zulke dingen graag opneemt." Perkins' gelaatskleur sloeg van rood tot pur per over. „En wie geeft jou het recht," snauwde hü, „om geld te slaan uit de ondervinoing, die ik heb opgedaan?" Nu had ik hem aan den haak. „Dat is 't natuurrecht van den schrijver," antwoordde ik kalm. „We moeten en mogen onze gegevens grijpen, waar wij ze vinden. Laat ik je vertellen, dat ik zoo'n verhaal van je gebruik." „Dan ben je een dief!" stoof Perkins op. „Ik had m'n avonturen zelf kunnen schrijven." Ik glimlachte medelijdend. „Schrijven is niet het werk van iedereen," zei ik. „Onzin!" riep Perkins. „Iedereen kan schrij ven. 't Is omdat ik nog nooit op de gedachte ben j Vüll Jen regCJl gekomen, anners had ik 't zeker j gedaan. Als je IJl u€Jl ClJ'Op i een fatsoeriijk man was, hac je 't me al lang gezegd, in plaats van me geniepig uit te lokken, om je m'n avonturen te vertellen, ten einde er zelf munt uit te slaan, 't Is schande." „M'n geweten verwijt me niets,' zei ik. „Ik moet m'n brood verdienen en zal dus zoo vrij wezen je verhalen op te schrijven, zoolang je doorgaat met me ze te vertellen." Perkins beet woedend op z'n eindje sigaar. „Je hebt buiten den waard gerekend, man lief," lachte hij sarcastisch. „Reken er maar niet op, dat ik je nog iets vertel." ik begreep dat de overwinning in zicht was. In dit vooruitzicht besloot ik een verzoenenden toon aan te slaan. „ESgenlijk heb je gelijk," meende ik. „Als ik jou was, ging ik m'n heele leven beschrijven, 't Zou een interessante uitgaaf worden; duizen den koopers." „Zou je dat denken?" vroeg Perkins nu, weer geheel in z'n humeur. „Niets vaster dan dat." Als Perkins aan 't schrijven ging, zoo rede neerde ik, dan kwam hij in geen maanden in de soos. „Alleen," waarschuwde ik hem, moet je er met niemand over spreken. Houd je waar op prijs!" „Dank je voor je advies," zei de aspirant schrijver verheugd. „Ik zal 't onthouden; ik spreek er met niemand over." „Een verstandig besluit," prees ik opgetogen. „En," hernam Perkins, „als ik ergens mee vastzit en niet voort kan, dan kom ik bfj jou, hoor. Be kan je vertrouwen, dat weet ik." Van af dien dag vertelt hfj me nooit meer een verhaal. Maar een keer of vier in de week komt hij bij me thuis en leest me een hoofd stuk voor. Z'n hoofdstukken zijn zeer lang. Ei» als hij 't uit heeft hij leest heel langzaam dan legt hij 't op tafel en zegt: „Ik zal 't nog een hal ven dag hier laten: je wilt er zeker wel de taal- en stijlfouten voor me uithalen." Ik was van den regen in den drop gevallen. Nadruk verboden Hy hield die maar vast en zij, begonnen te loopen. Bij het blauwe sterrenlicht kon Piet nog net een negerjongetje onder scheiden, dat naast hem liep. Die zou den weg wel weten en hem stellig niet bij dien ringenbaas brengen, nu hij hem zoo bij zijn ontvluchting had geholpen. Hij liep dus maar volgzaam mee, in zijn verbeelding wel eenige uren lang, totdat ze boven op een heuvelrug waren gekomen. Tot zijn vreugde zag hij, dat de zon stellig wei gauw zou opkomen, want het werd elke minuut lichter. Hij kon nu zijn begeleider beter onderscheiden. Een jongen, zoo wat zoo groot als hij, ook al met een soort wit rokje gekleed en met ringen in zijn ooren. Boven op zijn -hoofd had hij iets. dat voor Piet voor een paddenstoel hield. In een druk bezochte bijeenkomst ten Va- ticane, welke werd bijgewoond door de kar dinalen Fumasoni-Biondi, Tisserant en Pelle- grinetti, heeft mgr. Celso Costantini, secre taris van de H. Congregatie tot Voortplanting des Geloofs, dezer dagen een uitvoerige uit eenzetting gegeven over de missietentoonstel ling. die in 1942 gehouden zal worden in het Vaticaan. In zijn inleiding sprak mgr. Costantini over het groote probleem: „Moet de kunst in de missie bestaan uit geïmporteerde kunst, of uit inlandsche kunst? Moet zij zich aanpassen aan Europa, of aan het missieland zelf?" In de eerste tijden na hun komst in de missie hadden de missionarissen volgens spre ker wel wat anders te doen dan zich met het probleem „de kunst in de Missie" bezig te houden. Maar de tijden veranderen en men heeft ingezien, dat een gothieke kerk onder de palmen van Midden-Afrika, temidden van de prachtige Japansche, Chineesche of Indische gebouwen, een vreemd element is. Dit doet het voorkomen, alsof de godsdienst zelf iets vreemds is, iets uit het buitenland, dat buiten de plaatselijke beschaving blijft staan. Voor de missie is een nieuwe periode aange broken, sinds Pius XI in 1926 in den St. Pieter de zes eerste Chineesche bisschoppen wijdde. De tijd brak aan voor een inlandsche hiër archie. En daarmede kwam ook het probleem van de kunst in de missie opnieuw aan de orde. Om dit probleem op te lossen, heeft Pius XI z.g. bevel gegeven, om in het Vaticaan een tentoonstelling van gewijde kunst in te rich ten. Tijdens de missie-tentoonstelling van 1925 werd een licht geworpen op de veelzijdige actie der missionarissen. De nieuwe tentoonstelling van 1942 wordt geen herhaling van deze tentoonstelling, maar een aanvulling. De missietentoonstelling zou oorspronkelijk gehouden worden in 1940, maar wegens het voortduren van het Chineesch-Japansche con flict is zij uitgesteld tot 1942, opdat ook deze twee landen er aan zouden kunnen deelnemen. Tevens valt in het jaar 1942 de wereldtentoon stelling in Italië, waaraan dan de H. Stoel kan deelnemen met een speciaal katholieke ten toonstelling. De missietentoonstelling zal twee groote af- deelingen bevatten, een afdeeling voor kerke lijke kunst in de landen van den Latijnschen ritus en een afdeeling voor die van den Oos- terschen ritus. De inlandsche kunst zal aantoonen, hoe het rijpe of primitieve genie der verschillende volkeren de christelijke onderwerpen vertolkt. Er zal een schitterende vergelijking te maken zijn tusschen de zuivere kunst in het verre Oosten en de voortbrengselen van de neger kunst en van de primitieve volkeren in Ame rika. Anthropologen en ethnologen zullen de ont-- wlkkeling der beschaving kunnen bestudee- ren van volkeren, die uit de oerwouden kwa men en door Ekiropeesche missionarissen tot de beschaving werden gebracht. Het probleem van de kunst in de missie zelf zal naar voren worden gebracht, in de pogingen om tot een kerkelijke kunst te ko men, die specifiek inlandsch is. Er zullen practische toepassingen getoond worden van deze grootsche gebeurtenis, die in de historie van de missie haar weerga met vindt en die niet alleen de missionarissen aangaat, maar ook hen, die studeeren in de ethnologie en de beschaving der verschillende volkeren. Fabrtok to Di*ren EMAILLE op dit blad ztjn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen L4J levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door bjj een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen T ^ï\Ao" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T v/ doodeiyken afloop 34 door Percy King „Hola, Keith! Blijf je aan de deur staan, om boeren, burgers en buitenlui naar binnen te lokken? Schaam je! 't Is hier een detective bureau en geen wassenbeeldenspel!" Hij sloot, stapte achter Margaret 't kantoor in. Zij ging aan haar schrijfbureau zitten, Keith er boven op. Zijn rechter been zwaaide heen en weer. „Compagnon, 'k zal je een vraag stellen en ie moet me een rechtstreeks antwoord er op teven. Denk je 't geval in, dat jij je leelijk in tien put gewerkt hebt, door op een braven bur- Ser te schieten. Dat, als gevolg daarvan, die meneer je in zijn macht heeft. Hoe ver zou jij willen gaan, om te voorkomen, dat de politie je te pakken krijgt, en je genoodzaakt wordt, *en ongezellig langen tijd te brommen?" „Bedoel je, of 'k in dat geval zóó ver zou taan, dien braven burger te trouwen?" „O-la-la!" Cullingwood sprong van den lesse naar. „Jij hebt voor luistervink gespeeld aan de deur van de wachtkamer!" «Mis! Mr. Raffill vertelde me dat deel van de, geschiedenis vóór jij kwam. Je hoeft niet zoo verbaasd te kijken! Mr. Raffill is blijkbaar niet vergeten, hoe 'k gisteravond mijn armen om hem heen heb geslagen! En hij schijnt dat lang niet onprettig te hebben gevonden!" „Meisje, speel niet met vuur! Zeg zooiets alsjeblieft nooit weer, of ik zal van jalouzie ontploffen! 'k Zal je maar bijtijds inlichten zoodra 'k met Woodford Chrichton schoon schip heb gemaakt, wordt een alleraardigste detective van Warwick Place tot Lady Marga ret Beveridge gepromoveerd!" „Puh!" Haar oogen keken plagend in de zijne. „Je zou beter doen met eerst te vragen, of 'k wel wil!" „Oho! .Jij beschouwt jezelf dus als die aller aardigste detective?" Keith legde een arm om haar schouders. „Neen maar, dan is 't zaakje in orde. Jij en niet willen!" „Beste jongen, je vergeet, dat 'k je om half twaalf vanavond pas twee maal vier en twin tig uur ken!" Toch vond Margaret Townley in dit feit geen aanleiding om te protesteeren, toen Keith haar kuste. XVIII Cullingwood achtte 't noodeloos tijdverlies, zich bij Miss Falkner naar de regelen der éti quette te laten aandienen. Hij stapte de breede marmeren hall van 't Knightsbridge Hotel door als één, die er kind in huis is, en begaf zich regelrecht naar een van de liften. „Appartement van Miss Falkner; de dame verwacht me," zei hij kortaf. De crown (1), die Keith tegelijkertijd den liftboy in de hand drukte, deed dezen de strenge voorschriften van 't huis aan zijn laars lappen. Een Londensche liftboy taxeert zijn menschen naar de fooi, welke hij incasseert. Die van Keith was hem een mogelijke uitbrander dubbel en dwars waard. Op de tweede étage werd gestopt. „Rechtuit, sir, dezen corridor af. Suite 12." De boy bekeek 't sporadisch voorkomend geldstuk nog eens en stak 't grijnzend in zijn zak. „Zij is er, sir, ook al laat ze zeggen, dat zij er niet is." „Prachtig." Cullingwood volgde de richting, die hem aangeduid was. Miss Falkner bleek een van de grootst^ en duurste suites betrokken te hebben; zij bestond uit een antichambre, een salon, een slaap- en een badkamer. Keith drukte den electrischen schelknop in en legde onmiddellijk daarna een hand op de deurknop, vastbesloten, met de waarschuwing van den liftboy zijn voordeel te doen. Zoodra dan ook de kruk in beweging kwam, ging Keith tot actie over; hij duwde aan den buitenkant mee er trad ongegeneerd binnen. Een dienstmeisje protesteerde verontwaar digd. „Miss Falkner is niet in haar suite! Is er niet!" Zij zette haar stem tot een schreeuwen uit. „Neen! Neen! Miss Falkner kan u onmoge lijk te woord staan!" „Dien mij aan," zei Keith met een zonnigen (1) Efen crown, weinig meer in omloop, heeft een waarde van vijf shilling. glimlach, „en van alle vrouwen ter wereld ben jij op één na de beste!" „Neen!" herhaalde 't meisje, terwijl zij strijd lustig voor een tusschendeur post vatte. „Ga heen! Zij wil geen bezoek ontvangen! Miss Falkner! Miss Falkner!" Cullingwood hoorde Roberta spreken, maar kon niet verstaan, wat gezegd werd. Iemand gaf haar antwoord, eveneens onverstaanbaar. Alleen wist Keith met zekerheid, dat die iemand een man was. Hij duwde 't dienstmeisje opzij, niet hardhandig toch resoluut, en trad 't ver trek binnen, vanwaar de stemgeluiden tot hem doorgedrongen waren, 't Was een salon van be scheiden omvang, luxueus gemeubeld, warm van toon. Roberta Falkner stond bij zijn entree van den divan op. Ze leek hem bleeker, zenuwachtiger nog dan dien avond op Ranelagh Road; ze had zich in elk geval minder onder bedwang. Haar oogen waren strak op den ongenooden gast ge vestigd. Keith zou er zich in 't geheel niet over verwonderd hebben, als zij op haar felle manier tegen hem was uitgevaren. Niets van dien aard geschiedde. Zij bieef hem aanstaren met een uitdrukking, die hem licht verwijtend voorkwam. Ook lag er bezorgdheid in dien blik; hij had er een eed op kunnen doen. De man, die naast Roberta' Falkner op den divan gezeten had, was eveneens opgestaan. Cullingwood herkende hem onmiddellijk. Eric Carline hield de rechterhand op den rug. „Jij jij! stootte hij uit. „Hou je gemak!" Keith glimlachte verachte lijk. „Je kunt er ditmaal zonder beschadiging afkomen, op voorwaarde, dat je precies doet, wat 'k je zeg". ,,'t Is in orde, Lucy." Roberta's stem klonk volmaakt beheerscht. ,,'k Zal je schellen, als k je noodig heb." De stilte bleef hangen, totdat 't dienstmeisje achter zich gesloten had. Toen sprak Culling wood weer. „Die hand achter je rug weg, Carline!" beval hij kortaf. 't Gebeurde, zij ii met tartende traagheid. „Je hebt een revolver in je zak, Carline! Gooi 't ding onder den divan!" ,,'k Zal de revolver laten, waar ze is, of je 't goed vindt of niet. We hebben met jou niets te maken." „Zoo. Je loopt er prachtig in, vrind! 't Was niet meer dan een veronderstelling van me, dat je gewapend kon zijn. Nu nog één keer en dit maal in vollen ernst: gooi je revolver onder den divan, of je krijgt een aframmeling, dat de spaanders er af vliegen!" ,,'k Heb een revolver bij me, ja. Maar 't is niet in me opgekomen, haar tegen jou te ge bruiken. 'k Stak haar met een heel andere be doeling in mijn zak. Mijn woord er is in dat opzicht geen reden voor je, om ongerust te zijn." „Jouw woord! Vooruit, doe wat ik zeg!" Cul lingwood trad zóó dicht op Carline toe, dat de twee bijna borst aan borst stonden. Carline's hand ging in den zak; Cullingwood's vuist was opgeheven, gereed om den tegen stander bij de minste of geringste verdachte beweging met volle kracht in 't gezicht te tref fen. Doch 't lag dezen keer niet In 't voornemen van Carline, een gemeenen streek uit te halen. De revolver kwam voor den dag. Eki ineens be greep Keith ook de beteekenis van de verzeke ring, dat zij niet tegen hem gebruikt zou wor den 't wapen was zorgvuldig in een zakdoek gewikkeld. Carline boog zich voorover en schoof revolver met verpakking onder den divan. „Zoo is 't goed," knikte Cullingwood. „We kunnen 't uitstekend zonder knallende argumen ten af. Je hebt verstandig gehandeld, Carline. Waarschijnlijk herinnerde je je bijtijds, hoe be kaaid Joe Camsell en zijn vriend Jackie David son van de reis gekomen zijn. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, hé?" ,,'k Snap geen stom woord van je potjesla tijn," gromde Carline. „Natuurlijk niet. Je naam is haas en je weet van niemendal, precies als die brave, onschul dige Oakton. Nu doe je maar beter, op te hoe pelen. 'k Ben voor Miss Falkner gekomen, niet voor jou." Keith keerde zich eensklaps naar Roberta, die zich gebukt en de revolver onder den divan vandaan gehaald had. Zij begon onmiddellijk 't wapen af te wrijven met den zakdoek, na een punt er van met de tong vochtig te hebben ge maakt. „Mijn bevel geldt even goed voor u. Miss Falkner," zei Keith scherp. „Gooi de revolver op den grond!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 13