DAGBR1EVEN EENER MOEDER
Kou Gevat?
'ÏJtitiSzirz:
Vernieuwing der
spoorwegpolitiek
Md veïAaal van den dag
De luchtroovers van Hoitika
MISSIE EN KUNST
ALLE ABONNÉ'S
F 250.- I""
n
EDY EMAILLE
cheepsrecht
VRIJDAG 31 MAART 1939
VlCKS
Va-tro-nol
De invoering van een
vastrechttarief
Driemaal
Kinderliefde moet verdiend Worde
xm.
RETRAiTEN
De Thabor te Rotterdam
is emaille voor Uw
leven. Sterk als staal,
hygiënisch als glas en
fraai van kleur. Edy
emaille is wel beter
maar niet duurder.
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Heel onpaecagogisch schoot ik laatst in een
hartelijken lach bij 't snedig antwoord, dat een
bengel van een jongen zijn vader gaf. Hij kreeg
een standje, doch de vader maakte er meer een
twistgesprek dan een standje van. Op een ge
geven oogenblik, vermoedelijk bij gebrek aan
betere argumenten, roept de vader heftig ver
ontwaardigd uit; „Je zult doen, wat ik zeg,
want.... ik ben och je vader." „Puuh", ant
woordde de brutaie bengel: „wat zegt dat nou,
er zijn wel een x-iillioen vaders."
Later bracht deze uitroep mij aan 't peinzen.
Zooals steeds, bleek in een kinderwoord, zelfs
in dit brutale, meer waarheid verscholen dan
wij op het eerste' gezicht vermoeden. Kinderen
drukken zich dikwijls onbeholpen, te primitief,
te kort uit om ten volle door ons begrepen te
Worden;het volle begrip komt eerst, wanneer
Wij de mentaliteit, den gedachtengang trachten
te doorgronden, v arvan het gezegde een uit
vloeisel is. Een kind heeft zeer weinig ontzag
Voor'een ambt, een positie. Onbarmhartig oor
deelt en veroordeelt het de volwassenen, die
meenen aan hun waardigheid van tante, leer
meester ofou 3r een recht op eerbied te
kunnen ontleenen Volkomen begrijpelijk ove
rigens. Wat zégt e kind het woord „tante" of
i,onder wijzer" of ..ouder"? Immers niets. Waar
om dus zou hij eerbied hebben voor den drager
van den naam, liefde voor dezen gevoelen
alleen ter wille van dien titel? Er zijn honder
den, die in zijn oortjes mooier, indrukwekken
der, begeerlijker klinken. Een kind, elk kind,
wil gaarne zijn liefde schenken, in overvloedige
mate, in een nooit stelpenden stroom, maar al
leen aan wie deze op hem verovert. Een kind is
van nature geneigd tot eerbied, tot ontzag voor
volwassenen, doch hij kan moeilijk respect voe
len voor de duizenden groote menschen, waar
door hij zich omringd weet; wie ervoor in aan
merking komen, moeten daartoe zelf 't initiatief
nemen, zelf het recht veroveren.
Moeilijker voor ons, volwassenen, wordt 't nog,
doordat het oordeel van een kind, wanneer dit
niet vanaf het ontwaken bedorven is, stipt
rechtvaardig is. Onbedorven jeugd kan niet on
rechtvaardig zijn. Het kind eischt om zijn res
pect te geven geen naam, geen mooien titel, geen
papieren-aanstelling, geen familie-relatie't
vraagt zedelijke meerderheid. Een meerderheid,
die steeds voelbaar is, doch nooit drukkend
wordt. Het wil, dat degeen, die zich met hem be
moeit, boven hem staat, zonder ongenaakbaar
te zijn; dat deze zich de meerdere, de wijzere,
de liefderijkere toont. En daarnaast wil het zelf
beschouwd worden als een wezentje, dat zijn
oordeel geven kan en 't daardoor mag. Wij kun
nen met bedreiging en straf, door forsche hand
en harden wil bereiken, dat een niet-geliefd
familielid beleefd behandeld wordt, een niet-
aanvaarde bezoeker zonder te veel uiterlijken
onwil getolereerd, maar liefde, respect, zelfs
vriendschap Runnen wij met geen mogelijkheid
van het kind afdwingen. Wij volwassenen
moeten wel degelijk de kindergunst verdienen,
onverschillig in welke positie wij verkeeren.
Waarbij nog komt, dat het kind voor tal van
normaal-maatschappelijke verdiensten geen oog
heeft.
Dat de vader elke week of elke maand het
handjevol geld meebrengt, noodig voor de huis
houding, bezit in het kinderoog geen waarde;
dat moeder, dikwijls ten koste van vele uren
zwoegens, het huis in keurige orde houdt, telt
bij een kind niet mee, omdat het van het eerste
moment, dat zijn bewustzijn ontwaakte, niet
anders zag. Meent daarom een ouder, vooral
vaders gaan aan dit euvel mank, dat hij met 't
verzorgen der materieele behoeften zijn plicht
ten aanzien van het kind gedaan heeft, dan
moet hij zich ook tevreden stellen met het res
pect dat een onderdak-, eten- en kleeding-ver
schaffer toekomt. Meer niet. Kinderliefde kun
nen wij alleen verdienen met betoonde ouder
liefde; kinderrespect door te bewijzen, versta
wel, voor het kinderbegrip onomstootelijk te be
wijzen, dat wij dit respect waard zijn; dat wij
ouder, verstandiger, liefderijker zijn. Het kind
wil gaarne het goede in ons waardeeren, doch
wij moeten het helpen zoeken en attent maken
op hetgeen de moeite waard is, gekend en ge
waardeerd te worden.
Het is opvallend, hoe jong een kind „met zich
praten laat." Ik heb ondervonden, bij drie kin
deren reeds, terwijl nummer vier dit stadium
nu nadert, dat een kind van ongeveer drie jaar
reeds niet meer afkeerig is' van een weinig
zuivere theorievan een beetje afgetrokken
moraal. Natuurlijk mag de verhandeling niet te
lang duren en zeker niet zwaarwichtig droog of
taai zijn en ook mogen wij de conclusies niet
aan het kind zelf overlaten, maar overigens
luistert een peuter van dien leeftijd reeds naar
een taal, die eenvoudig en ongekunsteld op het
kinderverstand berekend, helder en klaar, maar
toch diep en degelijk genoeg is om aandacht en
inspanning te loonen. Ik zou zelfs nog verder
willen gaan. Mijn ondervinding is, dat een kind
tusschen drie en zeven jaar (over ouderen kan
ik niet oordeelen, omdat mijn oudste nu zeven
jaar telt) vatbaar is voor sommige zedelijke
hoogten, 'die een volwassene in het algemeen
niet meer beklimt; voor zuivere sferen tot waar
een groot mensch niet meer opstijgt als het
leven zijn ziel eenmaal van zijn kinderlijke on
schuld beroofde en bezoedelde met de duizend
en een smetten, die nu eenmaal in de huidige
samenleving onontloopbaar zijn. Veel meer waar
heid dan de oppervlakkige lezer durft denken,
ligt er verscholen in het Bijbelwoord: dat ons
leert dat vele dingen alleen verstaanbaar zijn
voor eenvoudigen en voor de kinderen. Wanneer
wij om ons heen zien, constateeren wij telkens
weer hoe zuiver het kinderoordeel doorgaans is,
hoe vrij van conventie en napraten, hoe zelf
standig en hoe rakend tot aan de kern. Het
moge onder den invloed van een pas ondervon
den tegenslag je of ongelukje tijdelijk uit het
spoor gegooid zijn, zoodra de bijzondere gebeur
tenis vergeten of uitgesloten is, keert het kind
weer tot zijn zuiver standpunt terug.
Elke school, elke familie, elke straat telt man
nen en vrouwen, waarvan alle kinderen een af
keer hebben. Hetzelfde oordeel zal gegeven wor
den door kinderen, die nooit met elkaar in con
tact kwamen en dus onmogelijk elkander over
gehaald kunnen hebben. WaardoorOmdat
een kind oordeelt „door het uiterlijk heen," als
't ware intuïtief, op het gevoel, langs voor ons
ongekenden weg. Waarom zal de tante, de
relatie van vader, de verloofde van de zuster,
die in hun hart niet van kinderen houden, on
danks alle dikwijls zeer grondige pogingen er
niet in slagen het kinderhart te veroveren?
Zelfs vriendschap valt hun niet ten deel. Wij
grooten laten ons door den uiterlijken schijn
bedriegenhet kind niet. Wil men dichter
bij huis blijven? Waarom zal geen ouderpaar
erin slagen een onderlinge wanverhouding, ge-
wapenden vrede, of hoe wij een kreuk in 't hui
selijk geluk ook noemen willen, te verbergen
voor de kinderen, zelfs nie vtoor kinderen, die,
zooals dikwijls gebeurt, alleen maar het half
uurtje aan tafel de ouders te zamen zien? Welke
vader en moeder wordt 't meest gekoesterd, ver
troeteld, bemind? Die zelf vertroetelen, koeste
ren en beminnen kunnen, zichtbaardemon
stratief. Maar.... daarnaast niet, met kleinig
heden dikwijls, de hun toevallende liefde weer
verspelen.
Ik heb erover gedacht, dit stukje aan te vul
len met voorbeelden uit de praktijk, maar bij
nader inzien bleek het mij beter dit niet te doen.
Iedere vader en moeder, iedere onderwijzer, elke
leider van een kinderclub zal ondervinden, het
geen ik hier aanhaalde en ieder voor zich kan
het beste zelf voorbeelden de revue laten pas-
seeren, die deze theorie staven. Laat ik daarom
mogen besluiten met het volgende feit als laat
ste op den voorgrond te zetten: ieder zal in zijn
eigen omgeving bij herhaling kunnen consta
teeren, dat de man of vrouw, die bij zijn of haar
eigen kinderen hoog in aanzien staat, buiten en
boven gewone kinderliefde voor den ouder be
doel ik, ook steeds buitengewoon gezien is bij
andere kinderen, zelfs bij hen die hem of haar
niet meer dan enkele malen gezien hebben. Ik
heb nog nooit een volwassene ontmoet, die bij
voorbeeld de helft zijner kinderkennissen vóór
zich heeft, terwijl de andere helft tegen hem is;
het is immer alles of niets. Enondanks
alle moeite is daarin dikwijls geen wijziging te
brengen. Mij zijn gevallen bekend van men
schen, die een belangrijke positie hadden kun
nen verwerven, wanneer zij de kinderen hadden
kunnen veroveren. Toch lukte 't niet.
Waarom niet? Omdat zij probeerden het kind
te veroveren door uiterlijkheden, door stoffelijke
zaken. Dit mag voor even gelukken, voor een
paar uur, een paar dagen, maar kinderliefde,
kindergenegenheid, kindervriendschap valt al
leen hem of haar ten deel, die diep in zijn hart
voor dat kind liefde, genegenheid, vriendschap
gevoelt.
EEN MOEDER
Vlug!een paar van deze nieuwe druppels in
ieder neusgat. De benauwdheid en prikkeling
verdwijnen. Uw hoofd is weer helder en de
verkoudheid is meestal
in de kiem gesmoord.
aangename
laxeermiddel
VERWEKT GEEN KRAMP
Bij apothekers en drogisten in verpakkingen van
10. 30 en 60 tabletten.
De Ned. Spoorwegen leggen momenteel
een voortvarendheid in hun bedrijfs-
politiek aan den dag, die na de
jarenlange verstarring, die moest worden
geconstateerd, werkelijk zeer weldadig aan
doet. Minder dan aan de concurrentie der
wilde bussen, die zelfs onder het nieuwe
R.A.P. hun wildheid nog niet blijken te
hebben afgelegd, is deze voortvarendheid
voor een groot deel tc danken aan de stuw
kracht van den tegenwoordigen directeur-
generaal, prof. dr. ir. Goudriaan Jr. Hij
blijkt een juisten kijk te hebben op de bij
zondere geaardheid van het Spoorweg
bedrijf, die hij in zijn bekende rede van 7
dezer duidelijk aangaf, door het Spoorweg
bedrijf te vergelijken met een grooten draai
molen:
„De molen, eenmaal op een bepaalde wijze in
gang gezet, kost een bepaalde hoeveelheid geld
per jaar. Gaan er minder passagiers mee, dan
dalen de kosten niet noemenswaard. Maar ook
omgekeerd, stappen er meer passagiers in den
molen, dan worden de kosten slechts in zeer
geringe mate verhoogd. Het moet dus mogelijk
zijn een weg te vinden, waardoor deze eigenaar
dige kostenstructuur ook voelbaar wordt voor
het publiek."
In een publicatie in „Econ. Statische Be
richten" werkt prof. Goudriaan deze ge
dachte nog nader uit:
„Het gevaar voor het spoorwegbedrijf ligt
hierin, dat dit bedrijf zich met zijn kosten prac-
tisch zoo goed als niet bij een dalende bedrijfs
bezetting kan aanpassen. Minder vulling van de
personentreinen geeft geen enkele besparing.
Het rijden met kortere treinen vermindert de
kosten niet noemenswaard. De werkelijke bespa
ring bereikt men eerst door minder treinen te
laten rijden, d.w.z. slechtere aansluitingen,
slechtere service voor het publiek, verderen ach
teruitgang van inkomsten. Men geraakt dus on
middellijk in een vicieuzen cirkel."
De Spoorwegen heben in de laatste jaren
hun onkosten drastisch beperkt door het
opheffen van lijnen, haltes en stopplaatsen.
Men komt echter eens aan een punt en
men zal daar thans reeds niet ver meer af
zijn waarop men in deze richting niet
verder kan gaan zonder de service aan het
publiek te benadeclen, hetgeen men terecht
niet wil. Van dit moment af blijven de kos
ten van het bedrijf practisch gelijk en moet
men de rentabiliteit van den anderen kant
benaderen, n.l. door de inkomsten zoo hoog
mogelijk op te voeren. En tusschen de twee
manieren waarop men dit doel kan na
streven: weinig reizigers tegen hooge ta
rieven of veel reizigers tegen lage, is de
keuze gemaakt.
Een universeele tariefsverlaging is echter
maar een heel grof middel om dit doel te
bereiken. Het eerste resultaat is altijd een
teruggang van de inkomsten, welke eerst
later naar men tenminste hoopt door
de stijging van het vervoer wordt opgevan
gen. Veel beter zou het zijn, indien men
door lagere prijzen additioneel vervoer erbij
kon krijgen, zonder dat men de inkomsten
uit het vervoer, dat men reeds heeft, ten
deele prijs geeft. In die richting zijn de
Spoorwegen reeds lang bezig: de gezel
schapsbiljetten en de avondretours zijn
voorbeelden van die tarieven voor bijzon
dere gevallen, waarvan vooral menschen
profiteeren, die anders toch niet zouden
kunnen reizen.
Het „vastrechttarief" voor gezinnen,
door prof. Goudriaan in zijn Rotter-
damsche rede aangekondigd, is een
verdere stap in die richting. „Het komt
hierop neer," aldus de eigen woorden van
den directeur „dat een gezin, overeen
komstig zijn verbruikscapaciteit, een vast
recht betaalt en alle verdere eenheden kan
betrekken tegen een aanzienlijk verlaagden
prijs, zeg tegen de helft van den enkele-reis-
prijs, dus tegen 1.1 cent per K.M."
Aan de uitvoering van dit beginsel zullen
wellicht groote moeilijkheden, vooral van
administratieven aard, verbonden zijn.
Voortdurende controle zal wel noodzakelijk
blijken en daartoe zal weer meer personeel
noodig zijn. Maar mogelijk komt dit be
schikbaar door de opheffing van de con
trole aan de in- en uitgangen der stations,
die de Spoorwegen eveneens overwegen.
In beginsel echter is dit systeem gezond,
en niet alleen uit bedrijfs-economisch oog
punt. Ook „sociaal" bezien achten wij het
zeer belangrijk, omdat het de groote gezin
nen in staat zal stellen, tegen lagere kos
ten naar buiten te gaan. Groote gezinnen
hebben in den regel wel geleerd, zich aan te
passeri, en kunnen in een vacantie -oord met
eenvoudige en goedkoope accommodatie vol
staan. Maar juist de reiskosten stijgen al
spoedig tot een hoogte die prohibitief wordt
voor het geheele reisje.
Ook al om deze reden hopen wij, dat deze
nieuwe maatregel spoedig ingevoerd zal
kunnen worden.
58 April Jonge dames en Onderwijzeressen.
1114 April Open.
2427 April Gereserveerd.
811 Mei Meisjes.
1417 Mei Jonge dames.
22—25 Mei Gehuwden.
13 Juni Gereserveerd.
47 Juni Kloosterroepingen en voor haar die
meer godvruchtig willen leven.
1215 Juni Gehuwde dames.
1821 Juni Meisjes.
2629 Juni Ongehuwde dames.
Perkins en ik zaten in de sociëteit.
„Nooit zal ik vergeten," begon hij „dat ik eens
door menscheneters bijna ben opgegeten."
Perkins, die een bereisd man is, zal nooit iets
van de honderden dingen, die hij beleefd heeft,
vergeten. Dat is zoo erg niet; erger is, dat hij
ze een ander ook niet laat vergeten.
„Dat heb je me al eens verteld," zei ik korzelig.
„Zoo?" vroeg hij verwonderd. „Bedoel je soms
dien keer, toen ik door de woestijn Kalahari
trok?"
„Juist," zei ik.
„Maar ik bedoelde," gaf hij triomfantelijk
terug, „dien keer dat ik de Zambesi was over
gezwommen, toen ik zoo wat door een nijlpaard
was verscheurd en opgegeten?"
'tWas of de drommel er mee speelde, maar
er was altijd iets of iemand, die Perkins bijna
opat. Had iemand het maar eens zoover ge
bracht, dacht ik.
„Ik verzeker je," ging Perkins voort, „dat ik
nooit van m'n leven zoo in de penarie heb ge
zeten. Stel je voor. amice, aan een staak ge
bonden te zijn, alleen, hulpeloos, machteloos,
met honderden gillende inboorlingen om je heen,
't was in Dongola."
„Ik stel me dat liever niet voor," zei ik ge
melijk.
Maar m'n kennis was koppiger dan een ezel.
Hij kletste maar door. Verbijsterd staarde ik
hem aan. Wat moest, wat kon ik doen, om hem
het zwijgen op te leggen? Om van z'n ellendige
verhalen af te komen? Hij was immuun voor
spot en rrofheden. Ik had al eens gepoogd
van hem af te komen, door te zeggen dat ik een
afspraak had. Hij was me toen waarlijk nage-
loopen en m'n taxi ingesprongen, om z'n ver
haal uit te vertellen.
Ik sloot m'n oogen en trachtte m'n aandacht
op iets anders te vestigen. Ik ben schrijver van
beroep, schrijf verhalen van den dag en was
bezig aan een verhaal, waarin de held zoo in
de klem zat, dat het onmogelijk scheen hem er
weer uit te krijgen.
Ik ging daar dus maar over denken en vond
eindelijk een uitweg. Ik grinnikte van voldoe
ning en zei hardop: „Prachtig! Uitstekend!"
Toen Perkins dit hoorde, was hy zóó aange
naam verbaasd, dat hij niet verder vertelde.
„Het doet me allemachtig veel pleizier," riep
hij verheugd, „dat je 't zoo aardig vindt. Maar
ik was nog niet aan 't eind."
„Nu," lachte ik, „ik wel. Ik heb een idee voor
een verhaal gekregen, en nu moet ik gauw naar
huis om 't op te schrijven."
Perkins keek me wantrouwend aan van onder
z'n borstelige wenkbrauwen.
„Toch niet dat verhaal, dat ik je verteld heb?
Die Kannibalen-geschiedenis?"
Ik keek hem aan. Hij scheen zich te ergeren.
Ik had hem in z'n zwak getroffen. Toen kreeg
ik een inval; 'tzou kunnen mislukken, maar
't was te probeeren.
„Natuurlijk," zei ik luchtig. „Ik ken een tijd
schrift, dat zulke dingen graag opneemt."
Perkins' gelaatskleur sloeg van rood tot pur
per over.
„En wie geeft jou het recht," snauwde hü, „om
geld te slaan uit de ondervinoing, die ik heb
opgedaan?"
Nu had ik hem aan den haak.
„Dat is 't natuurrecht van den schrijver,"
antwoordde ik kalm. „We moeten en mogen
onze gegevens grijpen, waar wij ze vinden. Laat
ik je vertellen, dat ik zoo'n verhaal van je
gebruik."
„Dan ben je een dief!" stoof Perkins op.
„Ik had m'n avonturen zelf kunnen schrijven."
Ik glimlachte medelijdend.
„Schrijven is niet het werk van iedereen,"
zei ik.
„Onzin!" riep Perkins. „Iedereen kan schrij
ven. 't Is omdat
ik nog nooit op
de gedachte ben j Vüll Jen regCJl
gekomen, anners
had ik 't zeker j
gedaan. Als je IJl u€Jl ClJ'Op i
een fatsoeriijk
man was, hac je
't me al lang gezegd, in plaats van me geniepig
uit te lokken, om je m'n avonturen te vertellen,
ten einde er zelf munt uit te slaan, 't Is
schande."
„M'n geweten verwijt me niets,' zei ik. „Ik
moet m'n brood verdienen en zal dus zoo vrij
wezen je verhalen op te schrijven, zoolang je
doorgaat met me ze te vertellen."
Perkins beet woedend op z'n eindje sigaar.
„Je hebt buiten den waard gerekend, man
lief," lachte hij sarcastisch. „Reken er maar niet
op, dat ik je nog iets vertel."
ik begreep dat de overwinning in zicht was.
In dit vooruitzicht besloot ik een verzoenenden
toon aan te slaan.
„ESgenlijk heb je gelijk," meende ik. „Als ik
jou was, ging ik m'n heele leven beschrijven,
't Zou een interessante uitgaaf worden; duizen
den koopers."
„Zou je dat denken?" vroeg Perkins nu, weer
geheel in z'n humeur.
„Niets vaster dan dat."
Als Perkins aan 't schrijven ging, zoo rede
neerde ik, dan kwam hij in geen maanden in
de soos.
„Alleen," waarschuwde ik hem, moet je er met
niemand over spreken. Houd je waar op prijs!"
„Dank je voor je advies," zei de aspirant
schrijver verheugd. „Ik zal 't onthouden; ik
spreek er met niemand over."
„Een verstandig besluit," prees ik opgetogen.
„En," hernam Perkins, „als ik ergens mee
vastzit en niet voort kan, dan kom ik bfj jou,
hoor. Be kan je vertrouwen, dat weet ik."
Van af dien dag vertelt hfj me nooit meer
een verhaal. Maar een keer of vier in de week
komt hij bij me thuis en leest me een hoofd
stuk voor. Z'n hoofdstukken zijn zeer lang. Ei»
als hij 't uit heeft hij leest heel langzaam
dan legt hij 't op tafel en zegt:
„Ik zal 't nog een hal ven dag hier laten: je
wilt er zeker wel de taal- en stijlfouten voor
me uithalen."
Ik was van den regen in den drop gevallen.
Nadruk verboden
Hy hield die maar vast en zij, begonnen te loopen. Bij het
blauwe sterrenlicht kon Piet nog net een negerjongetje onder
scheiden, dat naast hem liep. Die zou den weg wel weten en
hem stellig niet bij dien ringenbaas brengen, nu hij hem zoo
bij zijn ontvluchting had geholpen.
Hij liep dus maar volgzaam mee, in zijn verbeelding wel
eenige uren lang, totdat ze boven op een heuvelrug waren
gekomen. Tot zijn vreugde zag hij, dat de zon stellig wei
gauw zou opkomen, want het werd elke minuut lichter. Hij
kon nu zijn begeleider beter onderscheiden. Een jongen, zoo
wat zoo groot als hij, ook al met een soort wit rokje gekleed
en met ringen in zijn ooren. Boven op zijn -hoofd had hij iets.
dat voor Piet voor een paddenstoel hield.
In een druk bezochte bijeenkomst ten Va-
ticane, welke werd bijgewoond door de kar
dinalen Fumasoni-Biondi, Tisserant en Pelle-
grinetti, heeft mgr. Celso Costantini, secre
taris van de H. Congregatie tot Voortplanting
des Geloofs, dezer dagen een uitvoerige uit
eenzetting gegeven over de missietentoonstel
ling. die in 1942 gehouden zal worden in het
Vaticaan.
In zijn inleiding sprak mgr. Costantini over
het groote probleem: „Moet de kunst in de
missie bestaan uit geïmporteerde kunst, of uit
inlandsche kunst? Moet zij zich aanpassen
aan Europa, of aan het missieland zelf?"
In de eerste tijden na hun komst in de
missie hadden de missionarissen volgens spre
ker wel wat anders te doen dan zich met het
probleem „de kunst in de Missie" bezig te
houden. Maar de tijden veranderen en men
heeft ingezien, dat een gothieke kerk onder de
palmen van Midden-Afrika, temidden van de
prachtige Japansche, Chineesche of Indische
gebouwen, een vreemd element is. Dit doet het
voorkomen, alsof de godsdienst zelf iets
vreemds is, iets uit het buitenland, dat buiten
de plaatselijke beschaving blijft staan.
Voor de missie is een nieuwe periode aange
broken, sinds Pius XI in 1926 in den St. Pieter
de zes eerste Chineesche bisschoppen wijdde.
De tijd brak aan voor een inlandsche hiër
archie. En daarmede kwam ook het probleem
van de kunst in de missie opnieuw aan de
orde. Om dit probleem op te lossen, heeft Pius
XI z.g. bevel gegeven, om in het Vaticaan een
tentoonstelling van gewijde kunst in te rich
ten. Tijdens de missie-tentoonstelling van 1925
werd een licht geworpen op de veelzijdige actie
der missionarissen.
De nieuwe tentoonstelling van 1942 wordt
geen herhaling van deze tentoonstelling, maar
een aanvulling.
De missietentoonstelling zou oorspronkelijk
gehouden worden in 1940, maar wegens het
voortduren van het Chineesch-Japansche con
flict is zij uitgesteld tot 1942, opdat ook deze
twee landen er aan zouden kunnen deelnemen.
Tevens valt in het jaar 1942 de wereldtentoon
stelling in Italië, waaraan dan de H. Stoel kan
deelnemen met een speciaal katholieke ten
toonstelling.
De missietentoonstelling zal twee groote af-
deelingen bevatten, een afdeeling voor kerke
lijke kunst in de landen van den Latijnschen
ritus en een afdeeling voor die van den Oos-
terschen ritus.
De inlandsche kunst zal aantoonen, hoe het
rijpe of primitieve genie der verschillende
volkeren de christelijke onderwerpen vertolkt.
Er zal een schitterende vergelijking te maken
zijn tusschen de zuivere kunst in het verre
Oosten en de voortbrengselen van de neger
kunst en van de primitieve volkeren in Ame
rika.
Anthropologen en ethnologen zullen de ont--
wlkkeling der beschaving kunnen bestudee-
ren van volkeren, die uit de oerwouden kwa
men en door Ekiropeesche missionarissen tot
de beschaving werden gebracht.
Het probleem van de kunst in de missie
zelf zal naar voren worden gebracht, in de
pogingen om tot een kerkelijke kunst te ko
men, die specifiek inlandsch is. Er zullen
practische toepassingen getoond worden van
deze grootsche gebeurtenis, die in de historie
van de missie haar weerga met vindt en die
niet alleen de missionarissen aangaat, maar
ook hen, die studeeren in de ethnologie en
de beschaving der verschillende volkeren.
Fabrtok to Di*ren
EMAILLE
op dit blad ztjn ingevolge de verzekertngsvoorwaarden tegen L4J levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door bjj een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen T ^ï\Ao" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen T v/ doodeiyken afloop
34
door Percy King
„Hola, Keith! Blijf je aan de deur staan, om
boeren, burgers en buitenlui naar binnen te
lokken? Schaam je! 't Is hier een detective
bureau en geen wassenbeeldenspel!"
Hij sloot, stapte achter Margaret 't kantoor
in. Zij ging aan haar schrijfbureau zitten,
Keith er boven op. Zijn rechter been zwaaide
heen en weer.
„Compagnon, 'k zal je een vraag stellen en
ie moet me een rechtstreeks antwoord er op
teven. Denk je 't geval in, dat jij je leelijk in
tien put gewerkt hebt, door op een braven bur-
Ser te schieten. Dat, als gevolg daarvan, die
meneer je in zijn macht heeft. Hoe ver zou jij
willen gaan, om te voorkomen, dat de politie
je te pakken krijgt, en je genoodzaakt wordt,
*en ongezellig langen tijd te brommen?"
„Bedoel je, of 'k in dat geval zóó ver zou
taan, dien braven burger te trouwen?"
„O-la-la!" Cullingwood sprong van den lesse
naar. „Jij hebt voor luistervink gespeeld aan de
deur van de wachtkamer!"
«Mis! Mr. Raffill vertelde me dat deel van de,
geschiedenis vóór jij kwam. Je hoeft niet zoo
verbaasd te kijken! Mr. Raffill is blijkbaar niet
vergeten, hoe 'k gisteravond mijn armen om
hem heen heb geslagen! En hij schijnt dat lang
niet onprettig te hebben gevonden!"
„Meisje, speel niet met vuur! Zeg zooiets
alsjeblieft nooit weer, of ik zal van jalouzie
ontploffen! 'k Zal je maar bijtijds inlichten
zoodra 'k met Woodford Chrichton schoon
schip heb gemaakt, wordt een alleraardigste
detective van Warwick Place tot Lady Marga
ret Beveridge gepromoveerd!"
„Puh!" Haar oogen keken plagend in de
zijne. „Je zou beter doen met eerst te vragen,
of 'k wel wil!"
„Oho! .Jij beschouwt jezelf dus als die aller
aardigste detective?" Keith legde een arm om
haar schouders. „Neen maar, dan is 't zaakje
in orde. Jij en niet willen!"
„Beste jongen, je vergeet, dat 'k je om half
twaalf vanavond pas twee maal vier en twin
tig uur ken!"
Toch vond Margaret Townley in dit feit
geen aanleiding om te protesteeren, toen Keith
haar kuste.
XVIII
Cullingwood achtte 't noodeloos tijdverlies,
zich bij Miss Falkner naar de regelen der éti
quette te laten aandienen. Hij stapte de breede
marmeren hall van 't Knightsbridge Hotel door
als één, die er kind in huis is, en begaf zich
regelrecht naar een van de liften.
„Appartement van Miss Falkner; de dame
verwacht me," zei hij kortaf. De crown (1),
die Keith tegelijkertijd den liftboy in de hand
drukte, deed dezen de strenge voorschriften van
't huis aan zijn laars lappen. Een Londensche
liftboy taxeert zijn menschen naar de fooi,
welke hij incasseert. Die van Keith was hem
een mogelijke uitbrander dubbel en dwars
waard.
Op de tweede étage werd gestopt. „Rechtuit,
sir, dezen corridor af. Suite 12." De boy bekeek
't sporadisch voorkomend geldstuk nog eens en
stak 't grijnzend in zijn zak. „Zij is er, sir, ook
al laat ze zeggen, dat zij er niet is."
„Prachtig." Cullingwood volgde de richting,
die hem aangeduid was. Miss Falkner bleek een
van de grootst^ en duurste suites betrokken te
hebben; zij bestond uit een antichambre, een
salon, een slaap- en een badkamer. Keith
drukte den electrischen schelknop in en legde
onmiddellijk daarna een hand op de deurknop,
vastbesloten, met de waarschuwing van den
liftboy zijn voordeel te doen. Zoodra dan ook de
kruk in beweging kwam, ging Keith tot actie
over; hij duwde aan den buitenkant mee er
trad ongegeneerd binnen.
Een dienstmeisje protesteerde verontwaar
digd. „Miss Falkner is niet in haar suite! Is
er niet!" Zij zette haar stem tot een schreeuwen
uit. „Neen! Neen! Miss Falkner kan u onmoge
lijk te woord staan!"
„Dien mij aan," zei Keith met een zonnigen
(1) Efen crown, weinig meer in omloop, heeft
een waarde van vijf shilling.
glimlach, „en van alle vrouwen ter wereld ben
jij op één na de beste!"
„Neen!" herhaalde 't meisje, terwijl zij strijd
lustig voor een tusschendeur post vatte. „Ga
heen! Zij wil geen bezoek ontvangen! Miss
Falkner! Miss Falkner!"
Cullingwood hoorde Roberta spreken, maar
kon niet verstaan, wat gezegd werd. Iemand
gaf haar antwoord, eveneens onverstaanbaar.
Alleen wist Keith met zekerheid, dat die iemand
een man was. Hij duwde 't dienstmeisje opzij,
niet hardhandig toch resoluut, en trad 't ver
trek binnen, vanwaar de stemgeluiden tot hem
doorgedrongen waren, 't Was een salon van be
scheiden omvang, luxueus gemeubeld, warm van
toon.
Roberta Falkner stond bij zijn entree van den
divan op. Ze leek hem bleeker, zenuwachtiger
nog dan dien avond op Ranelagh Road; ze had
zich in elk geval minder onder bedwang. Haar
oogen waren strak op den ongenooden gast ge
vestigd. Keith zou er zich in 't geheel niet over
verwonderd hebben, als zij op haar felle manier
tegen hem was uitgevaren. Niets van dien aard
geschiedde. Zij bieef hem aanstaren met een
uitdrukking, die hem licht verwijtend voorkwam.
Ook lag er bezorgdheid in dien blik; hij had er
een eed op kunnen doen.
De man, die naast Roberta' Falkner op den
divan gezeten had, was eveneens opgestaan.
Cullingwood herkende hem onmiddellijk. Eric
Carline hield de rechterhand op den rug.
„Jij jij! stootte hij uit.
„Hou je gemak!" Keith glimlachte verachte
lijk. „Je kunt er ditmaal zonder beschadiging
afkomen, op voorwaarde, dat je precies doet,
wat 'k je zeg".
,,'t Is in orde, Lucy." Roberta's stem klonk
volmaakt beheerscht. ,,'k Zal je schellen, als k
je noodig heb."
De stilte bleef hangen, totdat 't dienstmeisje
achter zich gesloten had. Toen sprak Culling
wood weer.
„Die hand achter je rug weg, Carline!" beval
hij kortaf.
't Gebeurde, zij ii met tartende traagheid.
„Je hebt een revolver in je zak, Carline! Gooi
't ding onder den divan!"
,,'k Zal de revolver laten, waar ze is, of je
't goed vindt of niet. We hebben met jou niets
te maken."
„Zoo. Je loopt er prachtig in, vrind! 't Was
niet meer dan een veronderstelling van me, dat
je gewapend kon zijn. Nu nog één keer en dit
maal in vollen ernst: gooi je revolver onder den
divan, of je krijgt een aframmeling, dat de
spaanders er af vliegen!"
,,'k Heb een revolver bij me, ja. Maar 't is
niet in me opgekomen, haar tegen jou te ge
bruiken. 'k Stak haar met een heel andere be
doeling in mijn zak. Mijn woord er is in
dat opzicht geen reden voor je, om ongerust te
zijn."
„Jouw woord! Vooruit, doe wat ik zeg!" Cul
lingwood trad zóó dicht op Carline toe, dat de
twee bijna borst aan borst stonden.
Carline's hand ging in den zak; Cullingwood's
vuist was opgeheven, gereed om den tegen
stander bij de minste of geringste verdachte
beweging met volle kracht in 't gezicht te tref
fen. Doch 't lag dezen keer niet In 't voornemen
van Carline, een gemeenen streek uit te halen.
De revolver kwam voor den dag. Eki ineens be
greep Keith ook de beteekenis van de verzeke
ring, dat zij niet tegen hem gebruikt zou wor
den 't wapen was zorgvuldig in een zakdoek
gewikkeld. Carline boog zich voorover en schoof
revolver met verpakking onder den divan.
„Zoo is 't goed," knikte Cullingwood. „We
kunnen 't uitstekend zonder knallende argumen
ten af. Je hebt verstandig gehandeld, Carline.
Waarschijnlijk herinnerde je je bijtijds, hoe be
kaaid Joe Camsell en zijn vriend Jackie David
son van de reis gekomen zijn. Wie zich aan een
ander spiegelt, spiegelt zich zacht, hé?"
,,'k Snap geen stom woord van je potjesla
tijn," gromde Carline.
„Natuurlijk niet. Je naam is haas en je weet
van niemendal, precies als die brave, onschul
dige Oakton. Nu doe je maar beter, op te hoe
pelen. 'k Ben voor Miss Falkner gekomen, niet
voor jou."
Keith keerde zich eensklaps naar Roberta, die
zich gebukt en de revolver onder den divan
vandaan gehaald had. Zij begon onmiddellijk 't
wapen af te wrijven met den zakdoek, na een
punt er van met de tong vochtig te hebben ge
maakt.
„Mijn bevel geldt even goed voor u. Miss
Falkner," zei Keith scherp. „Gooi de revolver op
den grond!"
(Wordt vervolgd)